Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij

Onder deze titel publiceerde de Brabantse Milieu Federatie (BMF) op 3 februari 2017 de studie “Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij”. De studie is in opdracht van de BMF geschreven door (als hoofdauteur) Mariken Ruiter, een arts uit Nistelrode, en voor het hoofdstuk ‘Milieudruk’  door Carin Rougoor van het CLM (Centrum voor Landbouw en Milieu). De illustraties zijn van Sandra de Haan, dee foto’s van Kees de Bruijn en Geert Verstegen.

Het is een literatuurstudie. De auteurs hebben zelf geen epidemiologisch onderzoek gedaan, maar geïnventariseerd wat er al bestond en dat voor een breed publiek op een rij gezet. Dat is als regel goed gebeurd. Aan wie een snel en breed overzicht van de gezondheids- en milieuaspecten van de veehouderij wenst, kan lezing van deze studie worden  aangeraden. De volledige tekst kan gevonden worden op www.brabantsemilieufederatie.nl/nieuws/rapport-volksgezondheid-en-veehouderij-aangeboden-aan-provincie/  .

De studie is betaald door de BMF, die op zijn beurt de kosten afgedekt heeft met crowd support. Ik heb zelf ook meebetaald.

Commentaar mijnerzijds – algemeen
Ik deel de eindconclusie van de studie (blz 49)en die samengevat kunnen worden in de eerste zin “De veehouderij brengt aanmerkelijke risico’s voor de volksgezondheid met zich mee. Deze risico’s reiken verder dan de omgeving van de stal.”

Zoönosen

Ik heb van de medische hoofdstukken te weinig verstand om mij aan een commentaar te wagen. Voor zover mijn bescheiden kennis reikt, zijn de hoofdstukken over zoönosen en resistentie goed.

Ik heb wel wat kanttekeningen bij het hoofdstuk over fijn stof en ammoniak.

Fijn stof en ammoniak
Luchtverontreiniging is een  complex verhaal, en daarbinnen de component fijn stof ook.

Het probleemveld op verschillende manieren worden onderverdeeld.
Normaliter komt men twee onderverdelingen tegen: naar grootte of naar samenstelling.
Die naar grootte leidt tot begrippen als PM10 (kort door de bocht korreltjes met een diameter <10µm), PM2.5 of PM0.1 (ultrafijn stof).
Die naar samenstelling leidt tot namen als roet, metaalslijpsel, of secundaire aerosolen.

Ruiter hanteert een eigen indeling, nl in primair en secundair fijn stof. Primair is wat direct uit de stal komt, en secundair is wat in de atmosfeer ontstaat als enerzijds ammoniak uit de stallen en anderzijds stikstofoxides NOx (vooral verkeer) of zwaveloxide (SOx) (tegenwoordig vooral vuile brandstof en dus vliegtuigen) met elkaar reageren. In het vakjargon noemt met deze reactieresultaten Secondary Inorganic Aerosols (SIA’s).
Overigens zijn ammoniak en stikstofoxides op zichzelf ook giftige gassen, dus als die gassen niet reageren tot SIA’s, is er ook een probleem.
Het is mij niet a priori duidelijk wat het ergste probleem van beide is.

Ruiter verdeelt verder dit primair en secundair fijn stof in wat wel of niet uit of door de stal komt. Haar onderverdeling stal-niet stal klopt grofweg qua orde van grootte.

Door aan primair en secundair vast stof beide een even grote halve cirkel toe te kennen, en die aan elkaar te plakken, wordt de indruk gewekt dat er evenveel primair als secundair fijn stof is. Dat is niet zo. De linker halve cirkel moet per definitie groter zijn.

De SIA’s vormen een flink deel van wat normaliter PM2.5 heet, maar niet alles. Het RIVM gaf in 2013 (Dossier fijn stof_1_stof: hoe en wat) als samenstelling voor PM2.5 (waarbij in praktijk in Brabant bijna altijd de linkerkolom geldt) :

Samenstelling PM2.5 RIVM jan 2013

De categorie “secundair” van Ruiter komt overeen met de donkerblauwe kleur in bovenstaande kolom.

Het probleem is nu dat, voor zover er recente wetenschappelijk onderbouwde medische dosis-effect relaties bestaan, gaan die vooral over PM2.5 (de totale kolom) of bijv. over roet (een deel van de lichtblauwe
bijdrage).
Er zijn geen kwantitatieve dosis-effect relaties bekend tussen alleen SIA’s (het donkerblauwe deel) en medische effecten. Ook kwalitatief is het verband niet ondubbelzinnig, ook niet in de door Ruiter aangehaalde literatuur.
Proefdieren die in  een laboratorium alleen maar ammoniumnitraat of -sulfaat in de neus gesprayed krijgen, ondervinden daar als regel geen hinder van. Tegelijk wijzen andere studies erop, dat in het werkelijke leven die SIA-stoffen wel met gezondheidsschade geassocieerd zijn. Het is daarbij niet duidelijk, of het verband causaal is, of dat het indirect is (bijv.omdat SIA’s hygroscopisch zijn). In elk geval lossen deze stoffen goed op in water, dus in het lichaam kunnen het geen korreltjes blijven.
Geleerden wagen zich op dit moment niet aan een onderverdeling naar gevaar van de verschillende bestanddelen van PM2.5 en doen alsof alle componenten even gevaarlijk zijn. Dat is een wetenschappelijk zwaktebod dat ongetwijfeld niet het eeuwige leven heeft.

Ruiter zit met het probleem dat de meeste kennis opgebouwd is door studie van het verkeer in stedelijk gebied, maar dat er weinig rechtstreeks bekend is van de landbouw. Wel staat vast dat de landbouw op zijn eentje goed is voor bijna de hele ammoniakuitstoot, en dat een deel van de ammoniak eindigt als SIA. Haar belangstelling voor SIA’s valt dus te volgen.

Bij gebrek aan beter moet Ruiter zich op genoemd wetenschappelijke zwaktebod baseren. Ze zegt terecht dat niet precies bekend is welke gezondheidseffecten in welke mate optreden door welke componenten, maar daarna (met een naar mijn smaak te grote stelligheid) dat ammoniak uit de veehouderij goed is voor de helft van de vroegtijdige sterfte van alle Nederlanders door luchtvervuiling (die is ongeveer een  jaar).
Omdat echter van de totale “PM2.5-kolom” goede epidemiologische dosis-effect relaties bestaan, is het voor al die Nederlanders een schrale troost als de SIA-component relatief minder belangrijk zou blijken. Als de totale lengte van de kolom een gegeven waarde is (bijvoorbeeld 16µgr/m3 ), dan moet er iets anders zijn wat extra belangrijk is (bijv. koolstofhoudend materiaal of metalen of ongespecificeerd). Het probleem verschuift maar wordt daarmee niet opgelost.

Hoe dan ook, alle deskundigen vinden dat de ammoniakuitstoot omlaag moet en dat is geheel terecht. De totale PM2.5 – kolom krijgt dan een lagere absolute waarde (bijv 14µgr/m3 ). Met, hoe dan ook, enige vermindering van de voortijdige sterfte.
Brunekreef e.a. zeggen in The Lancet Respiratory Medicine (07 okt 2015) dat de EU tussen 2005 en 2020 de zwaveloxides met 59% terug wil brengen, de stikstofoxides met 42%, en ammoniak met maar 6%.
Overigens zeggen Brunekreef ea in dit artikel ook dat de stikstofbelasting de EU jaarlijks €75-485 miljard per jaar kost, en dat technische anti-ammoniakmaatregelen en handhaving daarvan zeer veel minder kosten.

Nog een laatste kleine opmerking, nl dat Ruiter de EU-fijnstofnorm noemt van 40µgr/m3  bij een WHO-aanbeveling van 20µgr/m3 . Dat is voor PM10.
Voor PM2.5 zijn dezelfde getallen respectievelijk 25 en 10µgr/m3 .

Milieudruk: gezondheidsschade in binnen- en buitenland, en overige risico’s
Hier enkele kleinere opmerkingen.

Anders dan gezegd, is de landbouw in de Brabantse Kempen waarschijnlijk niet de voornaamste bron van zink en cadmium in het grondwater. Er staat in de aangehaalde referentie dan ook dat er voor De Kempen een apart grondwaterplan is.
De hoofdschuldige daar is de non ferro-industrie in de tijd dat die nog met thermische processen werkte, bijvoorbeeld de zinkfabriek in Budel. De dampen waaiden als een deken over de omgeving en elke onderwaterbodem in dit deel van de wereld is chemisch afval zolang het tegendeel niet bewezen is.

Luchtfoto Nyrstar Budel. Men zou zich hier een zonnepark kunnen voorstellen. De bekkens zijn 0,43km2 groot.

Ten aanzien van het bestrijdingsmiddelenverhaal focust ook Ruiter zich weer op Roundup. Het is zeer wel mogelijk dat in de hoeveelheden Roundup, die op de Argentijnse soja-monoculturen uitgestort zijn, daar medische effecten hebben.
In Brabant echter blijkt uit metingen, dat Roundup/glyfosaat een relatief klein probleem is te midden van andere bestrijdingsmiddelen, die gevaarlijker zijn en meer voorkomen.
Het Brabantse milieu zou er baat bij hebben als milieumensen zich op basis van wetenschap met bestrijdingsmiddelen gingen bezig houden, en niet op basis van gemakzuchtige vooroordelen.
Zie Bestrijdingsmiddelen in Brabants grond- en oppervlaktewater

Het H2S-probleem in Deurne is in hoofdzaak niet antropogeen, wat de maatschappelijke discussie hierover ook beweert. Hetzelfde verschijnsel heeft zich ook voorgedaan midden in Eindhoven en in Utrecht.
Er zijn echter mechanismes voorstelbaar die maken dat het wel in bijzaak antropogeen is, waaronder gebonden aan de landbouw. Of dat werkelijk zo is, is niet goed uitgezocht.
Zie Zwavelwaterstof in Deurne (en in de rest van Brabant)

Ik heb in deze kolommen mijn mening over het bewerken van mest in extenso gegeven en ga dat niet herhalen.


Mijns inziens is het vergisten en hygieniseren van mest verstandig, niet omdat het iets aan het mestprobleem verandert, maar omdat het andere problemen helpt oplossen (klimaat, energie, volksgezondheid). Denkbare problemen zijn met een goede ruimtelijke ordening en een goede vergunningverlening op te vangen.
Het scheiden en indikken van mest is een methode om fosfaat toegankelijker te houden en daarmee in principe goed, maar niet als methode om de veestapel in stand te houden of zelfs te laten groeien.
De 25% van de ‘mest’ die zoek is, is in praktijk de 25% van het nitraat dat zoek is. Fosfaat raakt niet zoek en dikke fractie ook niet, want heeft waarde. Nitraat heeft nauwelijks waarde.

2 thoughts on “Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij”

  1. Wat een vreemde eenzijdige framing van veeteelt als de grootste veroorzaker van stikstof.
    Iedereen weet dat atmosferische stikstof voornamelijk wordt veroorzaakt door het verkeer en niet door stalmest of door mest door/tijdens beweiding.
    Daarnaast weet iedere boer dat met name (vloeibare) kunstmest grote hoeveelheden stikstof bevatten.
    En dan wordt vliegverkeer (en de uitstoot) niet eens meegerekend!
    Op deze manier lossen we het probleem niet op.

    1. Geachte Kerkdijk-Otten

      het spijt mij te moeten zeggen dat de cijfers u niet geheel gelijk geven.
      De meest objectieve bron voor cijfers is de Nationale Emissie Registratie. U kunt deze vinden op http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/erpub/international/nec.aspx . Ik heb hieronder de cijfers uit 2017 afgedrukt.
      Deze registratie geeft

      Belasting van het oppervlaktewater, per doelgroep, 2017, in kg
      N-totaal Totaal 110272375,3
      N – Totaal Afvalverwijdering 14332,75
      N – Totaal Bouw 634
      N – Totaal Chemische Industrie 833828,522
      N – Totaal Consumenten 301497,0396
      N – Totaal Drinkwatervoorziening
      N – Totaal Energiesector 79646,268
      N – Totaal Handel, Diensten en Overheid (HDO) 4910,135
      N – Totaal Landbouw 44668010,72
      N – Totaal Overig 45901949,8
      N – Totaal Overige industrie 1034489,298
      N – Totaal Raffinaderijen 224686
      N – Totaal Riolering en waterzuiveringsinstallaties 17161605,04
      N – Totaal Verkeer en vervoer 46785,7698

      NEC stoffen en PM emissies in kiloton in 2017, vastgesteld in januari 2019, emissies naar de lucht
      (zie verklaring ontwikkeling emissies)

      Stof per NEC-sector 2017 Plafond 2010
      Ammoniak (NH3)
      Industrie, Energie en Raffinaderijen 2,1
      Verkeer 4.4
      Consumenten 8
      HDO en Bouw 3,9
      Landbouw 114
      Totaal 132.4 128

      Stikstofoxiden (NOx)
      Industrie, Energie en Raffinaderijen 50,7
      Verkeer 137.3
      Consumenten 9,1
      HDO en Bouw 7,3
      Landbouw 41,4
      Totaal 245.9 260

      U kunt in de eerste tabel aflezen dat ongeveer 40% van de belasting van het oppervlaktewater van de landbouw afkomstig is. Dat is daarmee de grootste afzonderlijke bron (de categorie ‘overige’ bevat een aantal kleinere posten)
      De tweede tabel zegt dat de lozingen van ammoniak naar de lucht bijna uitsluitend aan de landbouw te wijten zijn (ammoniak wordt inde bodem door bacterien omgezet in nitraat en verzurende H+ionen). Ook bij de NOx-lozingen naar de atmosfeer heeft de landbouw een flinke invloed. Ook andere bronnen, zoals het verkeer, worden hier genoemd. Vliegtuigen veroorzaken ook NOx, maar ten opzichte van alle evrkeer is dat een relatief klein deel.

      Ik hoop u hiermee voldoende te hebben bijgepraat.

      Met vriendelijke groeten

      Bernard Gerard

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.