Ruimte voor zonneparken in Brabant op incourante grond

Algemeen
Het College van GS heeft de vragen beantwoord, die de SP-fractie in PS gesteld heeft over de energiebalans van Brabant en de noodzaak van nieuw onderzoek. Voor deze vragen zie http://noord-brabant.sp.nl/nieuws/2015/06/sp-stelt-vragen-over-toekomstig-energiebeleid-provincie

De vragen en hun onderbouwing bevatten drie hoofdonderdelen:
1) De notie dat het huidige provinciale energiebeleid gebaseerd is op statistiek uit 2006 en politiek van voor 2010
2) Een door mij voor de SP gemaakte energiebalans om in 2020 het Brabantse deel van het SER-energieakkoord te bereiken, waaruit blijkt dat dat niet zonder een flinke oppervlak zonneparken kan
3) een gevraagde inventarisatie van de oppervlakte van de gezamenlijke Brabantse vuilstorten, braakliggende industrieterreinen en ruimte op vliegvelden

De bouw van zonnepark Azewijn. Dit is gebouwd op een oude stort met mede-financiering door de provincie Gelderland
De bouw van zonnepark Azewijn. Dit is gebouwd op een oude stort met mede-financiering door de provincie Gelderland

Er komen regelmatig vragen binnen over de mogelijkheden om zonneparken op te richten. Als voorbeeld noemt GS het project Zonnewijde in Breda en een voorgesteld project van 13ha binnen de gemeente Moerdijk (grenzend aan Zevenbergen).

GS staan in principe positief tegenover zonneparken. Het huidig ruimtelijk beleid biedt mogelijkheden binnen gebieden met de aanduiding
– zoekgebied verstedelijking
– VAB-locaties tot 5000m2 (Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing)
– overige hergebruiksocaties zoals bijvoorbeeld vuilstorten
Er heeft in 2014 al onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijkheden van landschappelijke inpassing van grootschalige zonneparken. In 2015 voert de provincie een aantal verkenningen uit op het gebied van energie en ruimte, waaronder grootschalige zonneparken.

Het overleg met Rijk en IPO gaat vooral over problemen waar de provincies tegenaan lopen bij hun medewerking aan het SER-energieakkoord:
– ruimtelijke vraagstukken
– blokkerende wet- en regelgeving
– te weinig geld in de SDE-regeling
– te veel fiscale beperkingen (postcoderoosregeling en saldering)

De provincie meent dat de aanleg van zonneparken in beginsel de Brabantse economie kan ondersteunen.

Ruimte op incourante grond
Er liggen in Brabant ca 600 stortplaatsen van voor 1996 van gemiddeld zo’n 2 ha per stuk.
Daarnaast liggen er 8 stortplaatsen waar na 1996 afval is of wordt gestort. Deze zijn gezamenlijk 300ha.
Er zijn twee, inmiddels gesloten, baggerdepots (Dintelsas en Nyrstar). Nyrstar is 43ha.
Bruto zou er dus ruim 1500ha (15km2) op storten beschikbaar zijn.
Netto is dat minder, omdat er soms een andere functie op zit, omdat ze nog in gebruik zijn of nog niet afgedicht, of omdat (de baggerdepots) ze onder water staan.
De zeggenschap ligt bij de eigenaar en de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente.

Kaart met vuilstorten in Brabant. Die is te vinden op http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/Stortplaatsen
Kaart met vuilstorten in Brabant. Die is te vinden op http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/Stortplaatsen

Op 1 januari 2015 lag er in Brabant 1079ha direct bebouwbare industriegrond die nog niet uitgegeven is. De prognose tot 2020 is dat daarvan 939ha voor het bedoelde gebruik nodig zal zijn. Er is dus 140ha die de prognose te boven gaat.
Daarnaast is er ook industrieterrein dat al wel uitgegeven is, maar nog niet bebouwd. Bij GS bestaat geen inzicht hoeveel dat is.
Het besluit om zonneparken te realiseren ligt bij de eigenaar, als het bestemmingsplan dat toestaat. De provinciale Verordening Ruimte is geen probleem.
vuilstort

GS hebben er geen zicht op hoeveel ruimte op vliegvelden mogelijk is.

De provincie richt zich op zuinig of meervoudig ruimtegebruik, maar heeft geen beleid voor meervoudig ruimtegebruik specifiek voor energiedoelen.

Nieuw wetenschappelijk onderzoek naar energiebalans Brabant geagendeerd
GS zijn het met de SP eens dat er nieuw wetenschappelijk onderzoek nodig is en laten daarom nog in 2015 een nieuwe scenario duurzame energie opstellen.

Ter afsluiting
De antwoorden van GS zijn welwillend en bieden goede aanknopingspunten voor het vervolg. Een paar conclusies en aandachtspunten:
– op papier is er bruto all-in ergens tussen de 15 en 20km2 beschikbaar. Netto is moeilijk in te schatten. Als er 10 a 15km2 netto beschikbaar zou zijn, ben je een heel eind met het Brabantse deel van het SER-energieakkoord voor 2020.
– de eigendomsverhoudingen van de Brabantse storten zouden in kaart gebracht moeten worden en er zou zicht moeten ontstaan op de bereidheid van die eigenaren om mee te werken, en onder welke condities
– idem de gebruiksbeperkingen van die storten
– er moet contact gezocht worden met de vliegvelden om hun mogelijkheden in kaart te brengen
– de antwoorden van GS klinken wat afwachtend ‘tot de grondeigenaar met een voorstel komt’. Een wat meer activistische houding van GS zou op zijn plaats zijn.
– de verschillende provinciale initiatieven moeten tot samenhangend beleid omgebouwd worden

Tenslotte: ik heb voor de SP een nieuwe schatting opgesteld, die gebruik maakt van recente statistiek en toegenomen kennis. Deze vindt u Schatting opwekking duurzame energie Brabant 2015 – 2020 .
Dit is goed amateurwerk. Ik ben blij dat er een echte professionele organisatie aan gaat werken.

Opwekking duurzame energie Brabant 2015 – 2020

In september 2013 is op nationaal niveau het SER-energieakkoord ge-
sloten. Daarin zijn o.a. de volgende kwantitatieve afspraken gemaakt:
–  een jaarlijkse besparing op het Finaal Energetisch Verbruik van 1,5%, deels autonoom en deels door een aantal extra besparingen die gezamenlijk 100PJ opbrengen
–  14% van het energieverbruik in 2020 moet duurzaam opgewekt worden
–  voor 2023 moet er nog drie jaar langer 1,5% bespaard worden en 16% duurzaam opgewekt.

Zonnepark Thüngen Beieren
Zonnepark Thüngen Beieren

De taakstelling op nationaal niveau werkt door op provinciaal niveau. In Noord-Brabant hebben maatschappelijke partijen in het Brabants Energie Akkoord (BEA) uitgesproken de nationale taakstelling naar het provinciale niveau te willen vertalen. In het Bestuursakkoord heeft het huidige College deze intentie  overgenomen. Deze Statenperiode duurt tot 2019, hetgeen betekent dat de uitvoering van de intenties op het einde van deze Statenperiode voor een groot deel moet zijn uitgevoerd of in de steigers gezet.

Er is daarom behoefte aan een kwantificering van de intenties in het BEA. Helaas voorziet het BEA daar zelf onvoldoende in.
Eerdere kwantificeringen van de hand van Telos (december 2008) en van ECN (april 2010), beide op basis van statistiek uit 2006, zijn sterk achterhaald. Toch is het bestaande Brabantse energiebeleid op deze twee studies gebaseerd.

Het maken van een schatting op provinciale schaal is niet eenvoudig. De gegevensbestanden van bijv. het CBS zijn meestal op nationale schaal en geven lang niet altijd informatie, uitgesplitst naar provincie. Het CBS doet dat mede omdat aan een dergelijke uitsplitsing de nodige haken en ogen zitten.
Hiervoor valt begrip op te brengen, maar aan de andere kant kan een provinciale taakstelling slechts op provinciaal uitgesplitste cijfers gebaseerd worden.

Daarom heb ik toch geprobeerd, bij gebrek aan beter, zelf een dergelijke provinciale schatting te maken. Dat heb ik al eens eerder geprobeerd (zie Brabantse energiebalansen en de vertaling van het SER-akkoord naar Brabant en  Het Brabants Energie Akkoord: een goed idee, maar het had een betere uitwerking verdiend). Inmiddels is mijn kennis vergroot en is er bovendien nieuw statistisch materiaal gekomen.
Bij deze dus een verbeterde en geupdate versie. Dat is een verhaal dat te lang is om hier af te drukken. De tekst is hier te vinden –> Opbouw schatting opwekking duurzame energie Brabant 2015-2020 vs3_nov2015 . Daar staat de volledige verantwoording.

Dit verhaal beperkt zich tot de opwekking van energie. De besparing vraagt een apart verhaal, dat ik tzt wel eens zal schrijven.

De opwekking dus van duurzame energie komt neer op het volgende staatje.

Opbouw energieplan tabel
De ‘taakstelling’ geeft aan wat het van het BEA zijn moet. Het geeft aan hoe groot het duurzame energiebudget netto en bruto moet zijn.
De cijfers per categorie (11 categorieën) geven een aannemelijke prognose op basis van opgerekt bestaand beleid. Deze tellen op tot 30,9 resp 50,3PJ, Beide getallen zitten onder de taakstelling. Er is dus een gat dat met extra maatregelen gesloten moet worden.
De letters a) t/m k) geven een toelichting per regel die in het stuk ‘Opbouw schatting…’ na te lezen valt.
Bij de met PM aangeduide grootheden liggen er daartoe mogelijkheden die binnen de provinciale invloedssfeer liggen. Daaruit kan een keuze gemaakt worden die in zijn totaliteit het gat vult

Mijn voorkeur zou zijn om het netto gat van 10,5PJ te vullen met ongeveer 2PJ geothermie, 2PJ restwarmte van centrales en industrieën, 1,8PJ mestvergisting en ongeveer 5PJ zon, grotendeels in zonneparken in het buitengebied.
Het bruto gat is dan vanzelf ingevuld.

Uiteraard kunnen andere mensen andere keuzes maken.

Luchtfoto Nyrstar Budel. Men zou zich hier een zonnepark kunnen voorstellen. De bekkens zijn 0,43km2 groot.
Luchtfoto Nyrstar Budel. Men zou zich hier een zonnepark kunnen voorstellen. De bekkens zijn 0,43km2 groot.

Voor 5PJ zon is een netto oppervlakte van 10km2 nodig, waarbij een bruto oppervlakte hoort die wat groter is.

Mansveld laat nog gauw even omwonenden EhvA in de steek (update)

Het moet zo ongeveer haar laatste politieke besluit geweest zijn, voor het Fyra-monster een eind maakte aan haar politieke carrière. Voor die tijd nam (nu ex-)staatssecretaris Mansveld nog even een besluit over Eindhoven Airport. Het is een slecht besluit, dat vooral de belangen van de luchtvaart dient en niet de belangen van de omwonenden.

(Ex-)staatssecretaris Mansveld
(Ex-)staats-secretaris Mansveld

Uiteindelijk is het resultaat iets minder slecht dan het dictaat-advies van Alders. In zoverre heeft de actie geholpen, maar het eindresultaat is nog steeds onvoldoende.

De verbeterpunten t.o.v. het uiteindelijke Aldersadvies:
–  in 2016 en 2017 mogen er tussen 23.00 en 23.30 uur per dag niet meer dan maximaal 5 vliegtuigen worden ingepland, in de jaren daarna maximaal 6.
–  als het aantal landingen na 23.00 uur jaargemiddeld meer dan 3 per dag is, wordt in het jaar daarop het aantal vliegbewegingen met 1500 gekort
–  er komt een ‘uitvoeringsoverleg’ o.l.v. de provincie (Alders is weg), waarop “naast de mogelijkheden worden verkend om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar flankerende voorstellen die de overlast in de regio verder kunnen terugdringen. Dit onderzoek zal zich niet alleen op de periode tot 2020 richten, maar ook op de periode daarna. Hierbij zal in aanvulling op de bekende hinderbeperkende maatregelen zoals geluidsisolatie, het leefbaarheidsfonds en het verleggen van vliegroutes, ook naar minder voor de hand liggende opties worden gekeken“.
Wat mij betreft hoort ook het uitfaseren van geluidscategorie – C vlieg-
tuigen tot die ‘minder voor de hand liggende opties’. Zou passen bij het high tech – karakter van de regio.
–  Het hinderbelevingsonderzoek van de GGD krijgt een structureel karakter en wordt gestandaardiseerd
–  In januari 2016 wordt een evaluatie gestart van vliegroute 1b, waar Wintelre erg veel last van heeft

De hardnekkige actie heeft in zoverre geholpen dat de vergunning, die Mansveld nu wil afgeven, beduidend beter is dan het eerder aangenomen Luchthavenbesluit. Ten opzichte van wat de randgemeenten, de BOW en de BMF wilden is het duidelijk onvoldoende.

Het persbericht over het besluit van Mansveld –> Kabinetsstandpunt op evaluatie eerste fase_28okt2015_persbericht

Het Platform De 10 Geboden voor Eindhoven Airport (waarvan ik secretaris ben) gaat zich op korte termijn op de nieuw ontstane situatie beraden. Hierbij zal een rol spelen dat de Tweede Kamer nog dit jaar iets van het besluit van Alders moet vinden.

Zie ook Verklaring belangenorganisaties omwonenden vliegveld over Aldersadvies

Zeewier tussen windturbines op zee kan veel energie opleveren

De gedachte om grootschalig zeewier te kweken in combinatie met offshore windparken zit al een tijd in de onderzoeksprogramma’s. Het funderende theoretische artikel “Bio-offshore: grootschalige teelt van zeewieren in combinatie met offshore windparken in de Noordzee”, een coproductie van Wageningen en het ECN, dateert al weer van augustus 2005. Het is te vinden op https://www.ecn.nl/docs/library/report/2005/c05008.pdf . Research heeft soms een lange looptijd.
Het oogsten van zeewier heeft in andere delen van de wereld (bijv. China en Japan) al een lange traditie.
japans zeewier

Het artikel zegt dat je op 5000km2 Noordzee 25 miljoen ton (Mton) droge massa zeewier geoogst kan worden. Men kiest dan voor de inheemse soorten Ulva sp (een groenwier), Laminaria sp (een bruinwier) en Palmaria sp (een roodwier), toegepast in een twee lagen-systeem met het groenwier boven. Het getal 5000km2 houdt verband met de toenmalige planning van windparken, die ca 1000km2 zouden beslaan.

Zeewier kan op verschillende manieren gebruikt worden.
Ulva lactuca heet ook wel ‘zeesla’ en is eetbaar (zie bijv. http://www.zeewierwijzer.nl/soorten-zeewier/groenwieren/zeesla.html ). Laminaria kun je bij het Chinese Alibaba bestellen.

Zeesla (links) en Laminaria (rechts)
Zeesla (links) en Laminaria (rechts)

Uit zeewier kunnen ook allerlei waardevolle chemicaliën gehaald worden, zoals bijv. cosmetica-extracten, kleurstoffen en vetzuren. Het kan als grondstof voor groene chemie dienen.
En het is ook te gebruiken om energie op te wekken.
De discussie over welke prioritering (mogelijk in combinatie) men bij het gebruik van biomassa wil toepassen kan dus ook bij zeewier niet ontlopen worden.

Als men 25Mton gedroogd zeewier grotendeels of geheel voor de
energiewinning in zou zetten, kunnen de opbrengsten gigantisch zijn: bruto 350PJ thermisch (dwz, als je het zou verbranden). Deze hoeveelheid is ook goed voor 151PJ aan bioethanol (alcohol) en 38PJ elektrische energie. Via het alternatief anaerobe vergisting is het ook goed voor 105PJ methaan (aardgas).
Dat zijn forse getallen. De ethanolroute bijv. zou zo’n 5% van het huidige totale Nederlandse energiebudget opleveren.
Er zijn dus de onvermijdelijke omzettingsverliezen. Mogelijk is ook het restmateriaal ergens goed voor, dat is niet meteen duidelijk.

De grootschalige teelt van zeewier zou een aantal belangrijke ecologische voordelen hebben. Er is geen landoppervlak en geen zoet water nodig, de opbrengstcijfers zijn zonder aanvullende bemesting en de plantages kunnen zelfs in zee gespoelde nitraat en fosfaat terugwinnen. Het is dan ook een goede combinatie met viskwekerijen. De systemen zouden ook in riviermondingen kunnen hangen.
Verder haalt de kweek (zolang deze groeit) CO2 uit het water en produceert zuurstof.
zeewiermat ECN-farm-2

De clou is om de oogst te organiseren. Tussen het concept uit 2005 en de oogst van de eerste pilot zat 10 jaar. ECN heeft matten en machines ont-
wikkeld om die oogst mogelijk te maken. Die eerste pilot-oogst leidde tot een triomfantelijk persbericht van ECN (zie https://www.ecn.nl/nl/nieuws/item/zeewierfarm-kan-net-zoveel-duurzame-energie-leveren-als-windmolens/ ). Het bericht is zelfs wel iets te jodelend, want er staat bijvoorbeeld niet in wat het kost per PJ, en evenmin een tijdschema in welk jaar welke opbrengsten voorzien worden.
De hoge opbrengsten uit het funderende artikel waren voorzien voor 2040 . Het zou uiterst interessant zijn te weten welk deel hiervan in 2020 en 2023 gerealiseerd zou kunnen zijn (de ijkjaren van het SER-akkoord), maar helaas.
Het funderende artikel hanteert als financieel model om geld te vangen in volgorde van opbrengst: eerst de fijnchemicalien, dan voedsel en dan energieopbrengst. Deze financiële logica lijkt ook geen slecht cascade-
ringsuitgangspunt.

Ik heb eerder over de kweek van eencellige algen in een gesloten systeem geschreven (zeewier is een meercellige alg). Zie Een bezoek aan AlgaeParc Wageningen .Wat daar over de toepassing van eencellige algen staat, geldt grofweg ook ongeveer voor zeewier.

Maatschappelijke effecten zelfrijdende auto’s

Het Kennis Instituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) heeft de brochure uitgebracht ‘Chauffeur aan het stuur?’ (okt 2015, http://www.kimnet.nl/publicatie/chauffeur-aan-het-stuur ) over zelfrijdende auto’s. Het Rathenau-instituut heeft in okt. 2014 gepubliceerd “Tem de robotauto” ( https://www.rathenau.nl/nl/publicatie/het-bericht-tem-de-robotauto-0 ).
De Rathenau-brochure gaat vooral op de techniek in, die van het KIM vooral op de maatschappelijke implicaties.

Mijn betrokkenheid
Ik verplaats mij bijna uitsluitend per fiets of OV. De autobranche wordt niet rijk aan mij.

Toch heb ik redenen om geïnteresseerd te zijn in het onderwerp.
Ik zit in de kerngroep van het Platform NOC (“De Ruit” om Eindhoven). Die gaat niet door, maar onze argumentatie leunde mede op het overbodig maken van nieuw asfalt door het bestaande beter te benutten. In praktijk betekent dat een verbetering van de N279 binnen het kader van 2*1 en 80 km/uur bij goede inpassing, een capaciteitsoplossing op de A58 en een veiligheidsoplossing op de A67.
Vanuit Milieudefensie ben ik geïnteresseerd in een betere luchtkwaliteit en dus in moderne verkeersontwikkelingen in stedelijk gebied.
Iedere staatsburger is geïnteresseerd in meer verkeersveiligheid en minder brandstofverbruik.

Al deze vraagstukken hebben raakvlakken met de zelfrijdende auto.

De zelfrijdende auto van Google
De zelfrijdende auto van Google

Definities
Het Rathenau-instituut onderscheidt twee soorten zelfrijdende auto’s:
–  de robotauto zoals die van Google, die wel op Internet zit maar niet met de omgeving praat
–  de coöperatieve auto zoals die in Europa ontwikkeld wordt (welke research voor een belangrijk deel op de Automotive Campus in Helmond plaatsvindt).
De robotauto is niet relevant voor het drukke Europese wegennet. Hij vraagt te veel ruimte om zich heen.
Met de nieuwe Tesla is de eerste zelfsturende coöperatieve auto op ons wegennet toegelaten.

De zelfrijdende Tesla. Het loslaten van de handen is overigens niet toegedstaan.
De zelfrijdende Tesla. Het loslaten van de handen is overigens niet toegestaan.

Auto’s zijn te plaatsen op een spectrum met aan de ene kant oude auto’s met niets extra’s, via een continuüm aan steeds verdergaande vormen van rijtaakondersteuning tot een grotendeels zelfrijdende auto.
Cruise Control is inmiddels een bekend begrip. Als auto’s onderling hun afstand registreren en handhaven, en verkeersinformatie doorgeven, heet dat ‘adaptief(A)’. Als auto’s reageren op informatie van langs de wegkant heet dat ‘coöperatief(C)’. De combinatie van beide (CCAC) mondt uiteindelijk uit in (bijna) zelfstandig rijden.
Het adaptieve model werkt vooral ‘bottom-up’, het tweede meer ‘top-down’. De kunst is dit op een goede manier samen te brengen.
Nederland heeft hier een vooraanstaande positie.

De KIM-scenario’s
Het KIM heeft scenario’s ontwikkeld om in te schatten welke invloed de autotechniek op de inrichting van onze maatschappij kan hebben. Voor de duidelijkheid: een scenario is geen prognose, maar een denkoefening!

Het KIM ordent tweedimensionaal.
Op de ene as wordt de haalbare automatisering beschreven. Bij kengetal 1 en 2 monitort de mens de omgeving, bij 3,4 en monitort het systeem de omgeving. Het KIM werkt met 3 (voorwaardelijke) tot 5 (volledige) automatisering.
Op de andere as staat de bereidheid van de mens om zijn auto te delen. Auto’s staan namelijk meestal ongebruikt stil. In die tijd zou men ze beschikbaar kunnen stellen aan anderen, met een range tussen ener-
zijds hooguit je familie (laag) en anderzijds iedereen (hoog).

Zo ontstaan vier scenario’s.
scenario 1: 5/hoog   “Mobility as a service: any time, any place’
scenario 2: 5/laag     “Fully automated private luxury”
scenario 3: 3,4/laag  “Letting go on highways”
scenario 4: 3,4/hoog “Multimodal and shared automation”

Dat leidt tot het volgende verzamelstaatje:
KIM-effecten_verzamelstaat
De vraagstelling is ook tweedimensionaal, namelijk hoe waarschijnlijk en hoe wenselijk elk scenario is.

Over de waarschijnlijkheid durf ik weinig te zeggen. Ik doe alleen aan helderziendheid als ik er niet onderuit kan en er wordt mij nu geen besluit gevraagd. Laat ik het erbij houden dat ik een sceptisch mens ben en niet bij voorbaat overtuigd van het welslagen van automatiserings-
projecten en de niet-hack-baarheid van systemen. Als ik gedwongen word mijn geld erop in te zetten, schat ik in dat automatiseringslevel 3 en 4 zich al beginnen aan te dienen, en dat van level 5 nog moet blijken of dat gebeurt en zo ja, wanneer. De Tesla op de TV werd op de snelweg gedemonstreerd en je moest je handen aan het stuur houden. Dat lijkt mij level 3.
Hoe bereid de Nederlander blijkt om zijn auto te delen is vooralsnog onduidelijk. Tot nu toe is die gestegen van praktisch nul naar een klein beetje. Mogelijk denkt de jeugd daar anders over.
Ik wil in elk geval niet aan jan en alleman mijn fiets uitlenen.

Het scenario ‘automated private luxury’ vind ik in elk geval onwenselijk. Dat heeft vooral nadelen: het autoverkeer stijgt sterker dan de wegcapaciteit, het OV krijgt de nekslag en leefbaarheid en milieu (die vooral gedefinieerd zijn in de steden) worden slechter.

Het laatste scenario is eigenlijk een superversie van wat je met het huidige systeem zou willen: er is geen nieuw asfalt nodig, treintje rijden op de snelweg kan, andere vervoerswijzen worden zinvol gecombineerd, er wordt naar behoefte gedeeld, er wordt minder brandstof verbruikt (en dus minder gif in de lucht geloosd), er blijft vervoer mogelijk op het platteland en er staan minder auto’s in de stad. En de mens wordt niet volledig van de computer afhankelijk. Eigenlijk heel mooi.
Laat ik het voorlopig maar eens op het laatste scenario houden.

Een zonnepark op bedrijventerrein Heesch-West? dat kan! (update)

In 2008 zag de wereld er nog heel anders uit. De RABO-bank bracht een onderzoek uit, dat goede kansen zag voor het industrieterrein Heesch-West. Daar hebben de huidige gemeenten Oss, ‘s Hertogenbosch en Bernheze een belang in.

Het plangebied Heesch-West
Het plangebied Heesch-West

In 2015 is Heesch-West nog steeds een onvervulde belofte. Het ligt braak, zoals wel meer beoogde bedrijfsterreinen in Brabant. En het is een financiele molensteen rond de nek van de drie gemeenten.

De gemeenteraad van Bernheze heeft al in 2013 een motie aangenomen om te onderzoeken of het mogelijk is het gebied (voor een deel) te vullen met zonnepanelen. Ook in Den Bosch is daarover gesproken. Tot nu toe echter zijn deze schone ideeën door geldgebrek bij de deelnemende gemeenten blijven liggen.

De Provincie echter heeft een flink energiefonds en heeft in het nieuwe bestuursakkoord grote ambities uitgesproken op het gebied van duur-
zame energie. De gedachte om het een aan het ander te koppelen ligt voor de hand en de provincie Gelderland ging Brabant voor.
De provinciale SP heeft al eerder vragen gesteld over de noodzaak van nieuw natuurwetenschappelijk onderzoek en de onontkoombaarheid van zonneparken in Brabant, alsmede over potentiële lokaties op storten, braakliggende industrieterreinen en vliegvelden. Zie Provinciale SP stelt vragen over toekomstig energiebeleid provincie. Deze vragen zijn dd 9 sept 2015 nog niet beantwoord.

Op 9 september heeft SP-energiewoordvoerder Joep van Meel er vragen achteraan gesteld waarin concreet Heesch-West als ideale locatie voor een zonnepark genoemd wordt.  Directe aanleiding was een persartikel in ED en BD, getiteld “Ruim baan voor het zonnepark”.
Zie hier de tekst van deze vragen –> Zonneparken ivm HeeschWest.

Inmiddels zijn deze vragen op 29 sept 2015 beantwoord. Het college van GS is het eens met de vragen, zegt dat grootschalige zonneparken passen op ‘toekomstige bedrijventerreinen’ en dat het Energiefonds daarbij een rol kan spelen. Ook op Heesch-West zou dat kunnen.
Zie verder beantwoording vragen Heesch-west

In de zomervakantie schreef de pers over een rapport van de Anteagroup, waarin gesteld werd dat men in het gebied ook twee grote of drie kleinere windturbines kwijt kon. Naar mijn smaak zijn windturbines en een zonnepark in dit gebied prima te combineren.
Gezien de uitgestrekte oppervlaktes en volumes, die grootschalige duurzame energie nodig heeft, is de toekomst aan meervoudig ruimtegebruik. Misschien kan men er ook nog eens algenbakken neerzetten. Of. tot die tijd, misschien gewoon koeien en schapen.

Zie voor een analyserend artikel van mijn hand Kleinschalige zonne-energie is mooi, grootschalige is beter .

Omwonenden en het effect van bestrijdingsmiddelen

De Gezondheidsraad heeft in januari 2014 (op verzoek) advies uitgebracht over de gevaren van gewasbeschermingsmiddelen op omwonenden van akkers waar gespoten werd. Dat was naar aanleiding van onrust, die onder andere ontstaan was omdat huishoudens, die aangrenzend aan een bollenveld woonden, effecten ondervonden. Het advies is uitvoerig door diverse belanghebbenden met opinies gevoed.
De hoofdboodschap van de Gezondheidsraad was “blootstelling aan chemische gewasbeschermingsmiddelen vanuit de agrarische omgeving serieuze aandacht verdient en dat nader onderzoek en maatregelen ter beperking van de blootstelling op hun plaats zijn.”
bollenvelden-2

Advies Gezondheidsraad
De Gezondheidsraad heeft enkele zaken geconstateerd.
– De Nederlandse toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen kent nu nog geen aparte beoordeling van de risico’s voor omwonenden, tenzij die in de buurt van kassen wonen (maar dit advies gaat niet over kassen).
– Er is in Nederland op dit vlak weinig onderzoek verricht. Metingen aan bloed of urine hebben, voor zover bekend, niet plaatsgevonden. Uit buitenlands onderzoek komen “enige aanwijzingen dat er risico’s zijn voor omwonenden van agrarische percelen”. De Gezondheidsraad vindt onderzoek in Nederland gewenst. Blootstelling van niet-beroepsmatige omstanders en passanten is denkbaar.
– de toelatingsprocedure voor bestrijdingsmiddelen heeft tot veel verbetering geleid, maar er komen steeds nieuwe wetenschappelijke inzichten en praktijkervaringen
– bij de boeren zelf is in binnen- en buitenland wel veel onderzoek gedaan, en dat heeft geleid tot “geregelde associaties tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van uiteenlopende gezondheidseffecten, zoals een verminderde vruchtbaarheid, diverse vormen van kanker (ook bij het nageslacht) en aandoeningen van het zenuw-
stelsel. Vooral voor de ziekte van Parkinson en voor leukemie bij de kinderen van agrariërs zijn die bevindingen consistent.
” Niet alle buitenlandse onderzoek is echter direct naar Nederland vertaalbaar en het gebruik van bestrijdingsmiddelen verandert nogal eens.
— Mogelijk ziet de toelatingsprocedure effecten over het hoofd. “Maar omdat agrariërs veiligheid onvoldoende prioriteit geven, acht de commissie het waarschijnlijk dat een gebrekkige naleving van voorschriften een belangrijke oorzaak is van gezondheidseffecten onder agrariërs.” Waardoor deze heftiger en vaker blootgesteld worden aan vergif dan omwonenden. “De Gezondheidsraad vermoedt dat het risico voor omwonenden laag zal zijn t.o.v. het risico voor beroepsmatig blootgestelden.” Maar dus niet bij voorbaat nul.
– Mocht uit het onderzoek blijken dat kritische gezondheidswaarden benaderd of overschreden worden, dan zou het voorzorgbeginsel van kracht verklaard kunnen worden
– Ook worden gedragsaanbevelingen gegeven aan de boeren, de overheid en de omwonende burgers.

Kabinetsreactie
Het kabinet heeft op 18 febr 2014 het advies overgenomen.
– “Het kabinet zal een onderzoek opstarten, om te beginnen met bollenvelden, fruitboomgaarden en andere teelten met intensief gebruik van middelen.” Het RIVM is al met de voorbereidingen begonnen voor dit in Nederland nog niet eerder uitgevoerde onderzoek.
– Vooruitlopend op nieuwe Europese richtlijnen vult het College voor Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB) aan met bestaande Duitse en Britse methoden
– Er komt een betere klachtenstructuur en een versterkte handhaving

Ditis het meldpunt van de actiegroep Bollenboos. Men kan melden op www.gifkikker.nl . De actiegroep zit op www.bollenboos.nl
Ditis het meldpunt van de actiegroep Bollenboos. Men kan melden op www.gifkikker.nl . De actiegroep zit op www.bollenboos.nl

– Het kabinet zou wel spuitvrije zones langs gevoelige bestemmingen willen instellen, maar dat gaat waarschijnlijk niet lukken omdat het juridisch niet handhaafbaar is. Er is immers geen wetenschappelijk onderzoek waarop een dergelijk verbod gebaseerd zou kunnen worden.

Voortgang van het proces
Op 18 mei 2015 stuurde staatssecretaris Mansveld een voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer.
Het RIVM heeft een pilot opgezet en een budget gekregen (bijna 9 miljoen t/m 2018 voor bollenvelden en fruitbomen). Men begint met de bollenteelt.
– Het CTGB-voorstel is geaccordeerd
– Volgens de landsadvokaat zijn teeltvrije zones op dit moment juridisch niet oplegbaar, ook niet op basis van het voorzorgbeginsel, omdat er nog geen wetenschappelijke basis is.

Het kabinet zal in overleg met de industrie en de agrarische sector overleggen wat er op vrijwillige basis mogelijk is. Bijvoorbeeld:
– Het afsluiten van convenanten in de geest van het ‘bollenconvenant van de gemeente Hardenberg’. Daarin komen bepalingen voor over het gebruik van bodemontsmetting en gewasbeschermingsmiddelen en over het geven van informatie aan omwonenden.
– Het vrijwillig hanteren van ene teelt- en spuitvrije zone door agrariërs
– De aanleg van ecologische randen m.b.v. subsidies onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
– Snelle invoering van good-neighbour-initiatieven

Het lijkt mij een goed idee als de gemeenten, die dit aangaat, en de provincie hier politieke initiatieven gaan ontplooien.

————————

In verband met de komst van de bloembollen naar Brabant heeft de SP al in oktober 2013 (door mij geschreven) vragen gesteld over bodemontsmetting. Zie Vragen over bodemontsmetting . Het daar genoemde grondontsmettingsmiddel metam-natrium (ook monam sodium) is in mei 2014 voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van een nieuw standpunt van de Europese Commissie. Zie verbod metam-natrium_mei2014

metam-natrium
metam-natrium

Onder Bestrijdingsmiddelen in Brabants grond- en oppervlaktewater staan ook een relevante tekst dd juni 2013.

Klimaateffecten in Brabant–4: klimaatadaptatiemaatregelen

Eerdere onderzoek over klimaateffecten in steden en denkbare
maatregelen daartegen is samengebracht in het “Eindrapport Climate Proof Cities” (eindredactie TNO, oktober 2014), (https://www.wageningenur.nl/upload_mm/2/5/5/7716e799-561f-43b1-9a90-3d9593bb5965_CPC%20eindrapport_final.pdf )

Ik bespreek hier de maatregelen.

Ten overvloede: adaptatiemaatregelen tegen de gevolgen van de klimaatverandering vervangen geen maatregelen tegen de oorzaak. Veel steden willen op de lange termijn klimaatneutraal worden. Maar daarnaast vinden de inwoners het ook wel fijn als intussen hun kelder niet onderloopt en oma niet uitdroogt.

Indelingen
Er zijn twee klimaatproblemen: wateroverlast en hitte annex droogte.
Op verschillende schalen: gebouw, straat tot wijk, en stad en regio.
Sommige oplossingen passen bij de bestaande stad, andere vragen nieuwbouw of de stad moet op de schop.
Sommige zijn goedkoop en andere duur.

Maatregelen en hun effecten
UHImax als functie van oorzaken in Rotterdam
Je moet deze tabel over de luchttemperatuur op wijkniveau zó lezen:
– UHImax is het maximale temperatuurverschil tussen het platteland en stukken Rotterdam rondom een weerstation.
– het gebied rond een weerstation kan voor 3 tot 38% bebouwd zijn
– een stuk stad dat voor (bijvoorbeeld) 30% bebouwd is, is gemiddeld 0,34⁰C warmer dan een stuk stad dat voor 20% bebouwd is.
– 10%punt meer groen betekent gemiddeld 0,33⁰C koeler
– Het percentage open water heeft geen duidelijk gevolg. Water kan ’s nachts warmer zijn dan de omgeving, en het effect hangt af van de kenmerken van het water en de windrichting
groenafhankelijkheid van UHI

Op gebouwniveau ligt het soms anders. Zie onderstaande tabel met warmte- en neerslageffecten.
klimaatadaptatiemaatregelen gebouw
– ‘Albedo’ is hoeveel licht iets terugkaatst (100% spierwit). Een hoog albedo kan een woning koelen, vooral bij een slecht geïsoleerd dak.
Een wit dak op 9m hoogte scheelt ongeveer een halve tot hele ⁰C op leefhoogte, maar dat effect reikt minder dan 15m ver.
– De orientatie: met ramen op het oosten en westen heb je het sneller (te) warm, omdat de zon dan laag aan de hemel staat en rechtstreeks binnen schijnt.

Nu eerst iets over water, en dan weer terug naar de tabel.
Je kunt veel fijnmazige precisiegegevens in een computermodel stoppen en dan een forse bui doorrekenen. Dat geeft een situatiegebonden antwoord.
De algemene strategie is simpel: wateroverschotten in de bodem laten inzijgen of op een toegankelijke manier opslaan, de riolering verbeteren en gebieden onder laten lopen waar dat niet veel kwaad kan.

Het beste middel tegen warmte- als wateroverlast is de stad groener maken – op de grond. Een boom geeft schaduw en koelt door verdamping. Een boom is normaliter een koelmachine van 1 tot 2KW, maar dat kan oplopen tot 8 a 11kW. Veel bomen in een straat of park kan een paar ⁰C schelen. Die bomen moeten dan wel water hebben om te verdampen, en dat water moet de bodem in kunnen. ‘Ontharden’ is een goede strategie voor beide doelen.
effect_bomenrijen_straat
Groene daken werken matig.
Een ‘extensief’ groeimedium is dunner dan 15cm. De woning eronder merkt er weinig van, vooral als het dak toch al goed geïsoleerd was. Een dergelijk groen dak kan 5 tot 20 mm regenval tijdelijk vasthouden.
‘Intensieve daken’ zijn dikker dan 15 cm en werken beter als waterbuffer, vooral als ze ingericht zijn op een vertraagde afvoer. Maar op een gegeven moment is de laag verzadigd en moet hij eerst weer opdrogen.
Het thermische effect van groene daken op leefhoogte is niet groot en reikt hooguit een paar meter naast het dak.

Op 28 juli 2014 viel er op Deelen 132mm regen in één etmaal, waarvan 67mm in één uur. Daar is ook het beste riool niet tegen opgewassen. Zie ook http://www.riool.net/thema-s/extreme-buien .
Plekken waar tijdelijk water schadevrij kan worden opgeslagen zijn daarom waardevol. Oppervlaktewater is handig, maar als een plein of park van 4 hectare 2 cm onder water staat, is dat ook 800m3 water. Als dat 5* per jaar gebeurt, is dat niet meteen een ramp.
Het is evenzo verstandig om wegbermen lager te leggen, sloten te graven en wegprofielen aan te passen.

Geld, planning en bevoegdheden
Klimaatmaatregelen zijn zo afhankelijk van micro-omstandigheden dat ze een gemeentelijke taak zijn, die alleen samen met maatschappelijke partijen uitvoerbaar is. De gemeente moet wel op ondersteuning kunnen rekenen.

Aan verschillende oplossingen zijn zeer uiteenlopende kosten verbonden. De oplossingen hoeven echter meestal niet op stel en sprong gerealiseerd te worden. Vaak kunnen ze meeliften op reguliere werkzaamheden (stadsvernieuwing, rioolvervanging, herbestrating). Dat scheelt een slok op een borrel.

De gemeenten, provincies en waterschappen hebben zich verenigd in het Klimaatverbond ( http://www.klimaatverbond.nl ) . Dat is een waardevol initiatief.

GroenLinks roept het iets te hard van de daken
Groen Links Eindhoven heeft een initiatiefvoorstel uitgebracht “Schreeuw het van de daken!”. Dat gaat ook over klimaatadaptatie (plus nog zonne-energie en stadslandbouw en luchtkwaliteit) –> Initiatief-
voorstel GroenLinks Eindhoven_Elk dak een duurzaam dak 151008

Ik vind het jammer dat het voorstel teveel blijft steken in de goede bedoelingen. De uitwerking is mager en de literatuurlijst beperkt. Daardoor staat er bijvoorbeeld een juichverhaal over groene daken, terwijl het nog maar de vraag is wat je daaraan hebt. Bovendien hebben de meeste Eindhovense huizen een schuin dak.
En hoe wil Groen Links èn stadslandbouw doen op het platte dak èn daar groene daken aanleggen? Dat gaat niet samen.
Teveel romantiek en te weinig analyse. Groen Links houdt op met denken juist daar waar het interessant wordt.

Ik hoop dat het voorstel aangenomen wordt, en dat B&W er echte deskundigen opzetten.

 

Parkmanagement op industrieterreinen – mijn 200ste artikel

Dit is mijn (netto) 200ste artikel op deze site. Ik vind het leuk om bij deze gelegenheid een artikel te plaatsen van iemand anders, namelijk van SP-gemeenteraadslid Marcel Lathouwers. Concrete aanleiding was de (nog steeds niet afgewikkelde) modernisering van het stokoude Bestemmingsplan De Hurk 1988, maar de strekking van het artikel is ook van toepassing op andere zware industrie-terreinen.
Marcel Lathouwers
Marcel Lathouwers
Ik heb hierover zelf al eerder geschreven. Met de toenmalige WNM (Werkgroep Natuurbehoud en Milieubeheer) hebben we een zienswijze ingediend over het nieuwe BP De Hurk. Een artikel hierover op deze site kunt u vinden onder --> Inspraakreactie over het nieuwe BP De Hurk in Eindhoven
Hieronder het opiniestuk, gedateerd 6 oktober 2015.
-------------------------------------------------------------------------

‘Rampenbestrijding op industrieterreinen middels Parkmanagement’

Eindhoven kent veel bedrijfslocaties. Een aantal daarvan geeft ruimte aan zware bedrijvigheid, zoals De Kade, De Hurk-Croy en GDC Noord. Zowel De Kade als De Hurk-Croy worden omringd door woonwijken. Een milieuramp, een brand, een catastrofe met menselijke slachtoffers of met grote financiële gevolgen ligt altijd op de loer.

Bedrijventerrein De Hurk Eindhoven
Bedrijventerrein De Hurk Eindhoven

Op dit moment worden rampen en incidenten voorkomen doordat veel bedrijven een klein deel van hun personeel laten opleiden als bedrijfs-
hulpverlener (BHV). Daarnaast doet de Veiligheidsregio haar uiterste best om te werken aan het voorkomen van rampen en incidenten. Als er zich toch een brand voordoet, dan zijn het vooral de BHV’ers en de Veiligheidsregio die het gevaar en het aantal slachtoffers zo beperkt mogelijk houden. Maar is dit afdoende?

In het recente verleden hebben zich in Nederland een aantal nood-
situaties voorgedaan. Vorige week maandag nog stond een bedrijfs-
verzamelgebouw op de Hurksestraat in lichterlaaie. Gelukkig stond voornamelijk hout in de fik en zijn er geen gewonden gevallen. Toch is er veel schade ontstaan en werd er gevreesd voor vrijkomende asbestdeeltjes.

In het jaar 2000, brak er brand uit in Dronten en werden 120 mensen ziek van giftige PCB’s. In 2010 brak brand uit bij Timco Plastics in Valkenswaard en werden twee verzorgingshuizen en 46 woningen ontruimd.

In juni 2015 brak er brand uit bij Xycarb Ceramics in Helmond. Xycarb beschikt over een uitgebreide BHV-organisatie, maar toonde het grote gebrek aan hulpverlening buiten de poorten van het bedrijf aan. De chaos op het omliggende industrieterrein bij en kort na de brand is een schoolvoorbeeld van gebrek aan preparatie op het niveau van het
bedrijfsterrein als geheel.

knipsels_xycarb

Zo ook in Moerdijk. In 2012 brak er bij Chemie Pack brand uit, waar 240 brandweerlieden in touw waren, als ook het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum, de locale Veiligheidsregio en verschillende bedrijfsbrandweren. Hierbij vielen op een wonderbaarlijke wijze geen gewonden of doden. Er heeft zich echter wel een flinke milieuramp ontwikkeld. Mensen werden halsoverkop met bootjes over het water geëvacueerd.

De lessen uit onder andere Chemiepack en Xycarb moeten worden toegepast op andere bedrijventerreinen, zoals De Hurk.

Wat leren we van zulke rampen en ernstige incidenten?

Op bedrijventerreinen met zware bedrijvigheid is het noodzakelijk dat de afzonderlijke bedrijven in een collectief, en in samenwerking met de Veiligheidsregio, plannen maken om ernstige incidenten en grote rampen te voorkomen en op te treden als het noodlot toch toeslaat. Het opleiden van BHV’ers is natuurlijk goed, maar lang niet voldoende.

Men moet denkbare scenario’s uitwerken in een draaiboek. Als er zich dan een incident voordoet, weet men precies hoe er gehandeld moet worden, welke informatie er op welke manier moet worden gecommuniceerd en hoe de schade zoveel mogelijk kan worden beperkt. Zo weet men precies welke materialen er staan opgeslagen en kan men inschatten hoeveel personen er mogelijk geëvacueerd moeten worden.

Een vorm van Parkmanagement is dan essentieel. Vele bedrijventerreinen beschikken al geruime tijd over Parkmanagement. Bijvoorbeeld in Moerdijk (pas na de ramp), in Helmond en bij Chemelot in Geleen. De ene in de vorm van een Stichting, de ander in de vorm van een Coöperatie. Waarom kan dat in Eindhoven niet? Het biedt veel meer dan alleen een draaiboek met verschillende rampenscenario’s, het biedt ook de kans aan ondernemers om een gezamenlijke bestrijdingsorganisatie op poten te zetten, eventueel met eigen blusmaterieel.

Wat ondernemers aantrekkelijk zullen vinden is het feit dat men in een – bedrijventerrein breed – Parkmanagement gezamenlijk kan komen tot duurzaamheidsafspraken (o.a. gedeelde energieopwekking, afval-
verwerking en goederentransport in een circulaire economie). Ook kunnen er afspraken gemaakt worden over geluidsruimten, waarbij het ene bedrijf – die geen overlast veroorzaakt – deze ruimte kan verhandelen met de buurman die meer geluid wil produceren.

Zo zijn er vele ideeën die de revue kunnen passeren, maar vooral de veiligheid moet bij een vorm van Parkmanagement voorop staan. Zeker als er duizenden mensen werken en in de directe omgeving wonen.

Ook de Eindhovense Werkgroep voor Natuurbehoud en Milieubeheer (WNM) en Milieudefensie pleiten hiervoor. In de slimste regio van de wereld gaan we voor een beter milieu en een prettigere en veiligere werk- en leefomgeving. Dit najaar buigt ook de gemeenteraad zich hierover. We hopen dan op een krachtige en effectieve aanpak. Pas dan zullen we ook tot de verstandigste regio van de wereld worden benoemd!

Marcel Lathouwers

Namens de Socialistische Partij,

Raadslid gemeente Eindhoven

 

Klimaateffecten in Brabant – 3: de Brabantse steden als hitte-eiland

Het gaat warmer worden in Nederland en dus ook in Brabant. De KNMI’14 – scenario’s geven aan dat het aantal zomerse dagen (dagen waarop het warmer wordt dan 25⁰C) tussen 1951 en 1980 gemiddeld 13 per jaar was; dat het van 1981 t/m 2010 gemiddeld 21 per jaar was; en dat dat er in 2050 ergens rond de 26 a 36 zijn, afhankelijk van het gekozen scenario.
Men stelle zich dit ongeveer als volgt voor (KNMI “Extreem weer en klimaat”):
toename in gemiddelde T en spreiding
Een aantal van dit soort dagen achter elkaar heet een hittegolf. De waarschijnlijkheid daarvan neemt toe, maar daarover durft het KNMI nog niet iets kwantitatiefs te zeggen.

Dit zijn cijfers in De Bildt.
In de steden ligt het aantal zomerse (>25⁰C) en tropische (>30⁰C) hoger dan in De Bildt, omdat steden beduidend warmer zijn dan het platteland erom heen. Het verschil tussen de stad en het omringende platteland heet het ‘stedelijk hitte-eiland’ – effect. Dat kan fors zijn, zelfs groter dan de temperatuurstijging tussen nu en 2050.
extra sterfte per dag per graadC meer
Bij een hittegolf schiet het ziekenhuisbezoek omhoog en neemt de sterfte met 12% toe. Bovenstaande grafiek becijfert de landsbrede extra sterfte op ongeveer 8 personen per dag per extra ⁰C. Over het algemeen gaat het om oude mensen.
Wordt het warmer, dan overlijden er ’s zomers dus meer mensen en ’s winters minder. Het netto effect wordt gunstig. Het zou uiteraard nog gunstiger worden als er ’s zomers minder extra sterfte optrad.

De reëel bestaande stadsbewoner heeft met drie temperatuurbegrippen te maken. Het is goed die uit elkaar te houden.
–           De oppervlaktetemperatuur is wat je voelt als je je hand op het dakleer legt of op het gras. Dat is wat de warmtesatelliet (bijv. de NOAA) ziet. Dat heet het Surface Heat Island (SHI) – effect.
–           De temperatuur die je krijgt als je een thermometer, afgeschermd van neerslag en directe straling, 1,5m boven een grasvlakte houdt. Men spreekt dan van een “Urban Heat Island” UHI. Dat is wat een weerstation doet, vaak onder beheer van amateur-weerkundigen.
–           De befaamde “gevoelstemperatuur” (in de vaktaal meestal aangeduid als PET), die een constructie is die de UHI combineert met wind, luchtvochtigheid en directe straling.

De eerste twee zijn direct meetbaar, de derde een combinatie van
meting en modelberekening.
De SHI en de UHI zijn ’s nachts ongeveer hetzelfde, maar overdag kan de SHI fors hoger zijn. Er is dan wel een zekere correlatie, maar die is niet eenduidig.
Dat komt o.a. omdat de satelliet heel veel locaties meet bijna op één moment (met een pixel van 1*1 km), en het weerstation heel weinig locaties op heel veel momenten. Bovendien speelt het microklimaat een rol.
Het is dus wel van belang te kijken wat er staat. In beide gevallen is het verstandig enige bescheidenheid te tonen tegen al te stellige beweringen.

De natuurkundige mechanismen overdag zijn ten dele anders dan die ’s nachts. Het is dus steeds nodig dit er bij te vermelden.

Onderstaande kaart is van 16 juli 2006, 14.07 uur (links) en 17 juli 04.04 uur (rechts). Dat was tijdens de tweede hittegolfperiode van dat jaar.

TN), 2012, de stedelijke hitte-eilanden in kaart gebracht
TN), 2012, de stedelijke hitte-eilanden in kaart gebracht

Vanuit deze kaart is een top-20 afgeleid (die dus, let wel, alleen voor dat moment bewezen is). Het mechanisme onder deze rangorde kan echter toch wel ten dele een structureel karakter hebben.

Er staan verhoudingsgewijs veel Brabantse steden op de overdag-lijst.

De sHI-top20 van 16 en 17 juli 2006
De sHI-top20 van 16 en 17 juli 2006

Nog een andere kaart, meer in detail, van Eindhoven op 26 juni 2013, om 15.00 uur, tijdens een hittegolf.

Hittekaart Eindhoven 26 juni 2013, rond 15 uur
Hittekaart Eindhoven 26 juni 2013, rond 15 uur

Een gemeentebestuur kan op zichzelf maar een heel klein beetje doen aan de oorzaken van de klimaatverandering. Dat vraagt om een collectieve inspanning van de hele wereld.
Een gemeentebestuur kan wel wat doen aan de gevolgen van de klimaatverandering voor de eigen gemeente. Dat heet klimaatadaptatie. Van Tilburg en Breda heb ik al klimaatnotities gezien.

In oktober 2014 is het “Eindrapport Climate Proof Cities” uitgebracht (https://www.wageningenur.nl/upload_mm/2/5/5/7716e799-561f-43b1-9a90-3d9593bb5965_CPC%20eindrapport_final.pdf ). Dit bevat een systematische aanpak van alle klimaatgevolgen in Nederlandse gemeenten.

Ik kom hierop in een volgend artikel te spreken.