Milieudefensie op de Groenmoesmarkt en wandelende eiken

Groenmoesmarkt StOedenrode 19 mrt 2017 (foto Leonhard)

Leonhard en ik hebben op 19 maart 2017 voor Milieudefensie Eindhoven op de Groenmoesmarkt gestaan in Sint Oedenrode. We hebben er vooral materiaal verspreid over de Eerlijke Melk-actie van Milieudefensie (zie Fictieve boskap in Eindhovense stadsparken en Winkelwagentjesprocessie voor eerlijke Melk en Onze melk is niet houdbaar – ik wil eerlijke melk!  ) en over Milieudefensiestandpunten over landbouw en voedsel in ruimere zin (bijv. tegen de soja-import waarvoor het tropisch regenwoud wordt gekapt).. Dat paste prima bij de aanwezige doelgroep.

Groenmoesmarkt 19 mrt 2017, het materiaal.

Overigens hadden zich meer leden van Milieudefensie opgegeven, maar wij stonden in de eerste ploeg en toen was alle materiaal al op. Typisch geval van onderschatting.
Het was namelijk razend druk en dat komt omdat de Groenmoesmarkt zo’n leuk evenement is. Het is een soort vakbeurs voor volkstuinders en hun toeleveranciers. Als je planten, zaden, potten, enz wilt kopen, moet je daar zijn.

Wageningen University Research stond er ook met materiaal over hun Genenbank, toegepast o.a. op verschillende koolsoorten en toegelicht met zeldzame plantenrassen.
Ik ben zelf niet zo’n tuinier en heb dus dat materiaal maar laten liggen voor iemand die er meer aan had, maar één brochure was zo leuk dat ik er een meegenomen heb, namelijk “Bomen aan den einder – onze bomen en bossen door de eeuwen heen”. Die is te downloaden op www.wur.nl/Bomen-aan-den-einder . Eén plaatje eruit voor onze huidige “identiteitsdiscussie”. Onze zeer autochtone eik is hier na de Ijstijd (ca 13000 jaar geleden) naar toe “gewandeld” vanuit Spanje (waar de Drentse eiken vandaan komen) en Italië (waar de Limburgse en Oost-Nederlandse eiken vandaan komen).
Als je maar ver genoeg terug gaat, is alles in Nederland allochtoon.

Migratieroutes van de Nederlandse eik na de ijstijd (WUR, Bomen aan den einder)

Discussie over veeteelt en gezondheid in Deurne trekt 1100 mensen

Het Nationaal Burgernetwerk (betere gezondheid door minder vee) organiseerde op 9 maart 2017 in Deurne een verkiezingsdebat over het thema “Veehouderij en gezondheid”. Met 1100 mensen uit Deurne en
wijde omgeving puilde de zaal uit.

Wie er wel en niet waren:
Het is al veelzeggend wie er niet waren:

  • De PVV had taal  noch teken van zich laten horen
  • De VVD had niemand beschikbaar (hoewel ze wel 80 man op hun lijsten hebben staan, zoals werd opgemerkt)
  • B&W van Deurne (hadden allemaal net op die avond andere belangrijke beslommeringen)

Wie wel?

  • een heleboel boeren onder die 1100 mensen. De boerenorganisaties NVV, NMV en NVP hadden eigen mensen geworven
  • heel veel bezorgde burgers (de rest van die 1100)
  • politie bij de ingang
  • staatssecretaris Martijn van Dam (PvdA) van Landbouw
  • vertegenwoordigers van CDA, GrLinks, D66, PvdA, PvdD, CU, 50+ en SP
  • als sprekers Mariken Ruiter (hoofdauteur van ‘Volksgezondheid en Veehouderij: alles op een rij’), Ignas van Bebber (oncologisch chirurg in het Jeroen Boschziekenhuis), en prof. Hans Zaaijer, medisch microbioloog aan het VU en AMC en bij de bloedbank Sanquin belast met via het bloed overgedragen infecties.

De sprekers:
Mariken Ruiter besprak haar literatuuroverzicht. Ze behandelde kort zoönosen, resistentie tegen antibiotica, geur, fijn stof door de landbouw en andere vormen van milieudruk en bijbehorende risico’s. De volledige tekst van de publicatie is te vinden op http://www.brabantsemilieufederatie.nl/nieuws/rapport-volksgezondheid-en-veehouderij-aangeboden-aan-provincie/ . Op Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij heb ik al eerder over deze publicatie geschreven.

Ignas van Bebber noemde vooral kengetallen als dat de exportwaarde van vlees, zuivel en eieren (13 miljard bruto, netto minder, wat slechts een beperkt deel is van de landbouw als geheel). Dit terwijl bijv. de maatschappelijke kosten van alleen al COPD/astha en hart- en vaarziektes ook bijna 13 miljard zijn (welke uiteraard lang niet alleen door de landbouw veroorzaakt worden). De Nederlandse landbouw is niet onmisbaar bij het voeden van de wereld.
De veeteelt als geheel moet leren zijn balans met de omgeving terug te vinden.

Hans Zaaijer betoogde dat de intensieve veeteelt de veiligheid van de bloedtransfusies schaadde. Hij noemde als voorbeeld de Q-koorts, de gekke koeienziekte en Hepatitis-E.

Hans Zaaijer (Sanquin)

Bij een dierendichtheid als in ZO Brabant is het geen vraag, maar een zekerheid dat er infectieziekten zullen gaan uitbreken. Daar kan altijd iets onverwachts tussen zitten.
Toen men bij Sanquin vernam van het fenomeen Q-koorts, moest er in allerijl iets geregeld worden dat die zich niet via bloedtransfusies ging verspreiden. 3 op de 1000 donors had de Q-koorts en 10% van de mensen uit het gebied had een Coxiella-infectie doorgemaakt (‘dus ook 10% van deze zaal’). Chronische Q-koorts blijkt overigens niet in het bloed terug te vinden.
De gekke koeienziekte is nog steeds ‘krakend relevant’ . ‘Bij 1 op de 2000 verwijderde blinde darmen treft men de ziekte aan’. Er was pas weer een dode.
Een op de tien varkenslevers is besmet met het Hepatitis E-3 virus (HEV). Daardoor zit het virus in 80% van alle leverworsten. Normaal gezonde mensen merken daar niets van, maar bij een ernstig verzwakte afweer kan het je zomaar je lever kosten.
Zaaijer vond het bijvoorbeeld schokkend dat bij kippen het antibioticum Colistine gebruikt werd, een last resort-antibioticum dat dat mensen moet beschermen tegen multiresistente bacteria die nergens anders meer op reageren.

Besmettingsroutes van het Hepatitisvirus (HEV-3)

Staatssecretaris Van Dam (zelf een Brabander) betoogde dat de politieke opvattingen over de landbouw sterk uiteen liepen, waardoor meerderheden van tevoren allerminst vast stonden. Enkele stemmen konden het verschil maken.
Zo doorgaan als nu kon niet, maar boeren moesten wel een perspectief krijgen. Geen bulk meer, maar kwaliteit. ’We moeten meer gaan verdie-
nen met minder kippen
’.
Een ingreep in Brabant is onontkoombaar, maar ‘de provincies hebben daar nu geen gereedschapskist voor’. Een zoneringssysteem, dat alleen gericht is op de gezondheid, is wetenschappelijk te zwak onderbouwd om Raad van State-proof te zijn. Hij wil zo snel mogelijk een nieuwe wet op tafel leggen (de Wet Veedichte Gebieden), die aan provincies ontbrekende bevoegdheden geeft, waardoor ze andere criteria kunnen meewegen dan alleen de gezondheid. Dat kan tot een stand still leiden in (delen van) de provincie.
Van Dam prees het Brabantse provinciebestuur (waarin o.a. SP-er Johan van den Hout), maar zei dat andere provinciebesturen soms helemaal geen nieuwe bevoegdheden wilden want dan moesten ze die van hun burgers gaan gebruiken. Van Dam noemde het CDA/VVD gedomineerde College van GS van Gelderland als voorbeeld hoe er ook heel anders gedacht werd.
Die nieuwe wet zal door de nieuwe Tweede Kamer behandeld worden en het was dan ook van groot belang dat en wat de mensen gingen stemmen.

De politici en de discussie (geleid door Ron Lodewijks, bestuursvoorzitter van de BMF)
De discussie ging alle  kanten op.

De aanwezige boeren probeerden het wetenschappelijk materiaal onderuit te halen of anders te interpreteren, wat op onderdelen kan maar niet over het hele plaatje.

De zaal zei dat het advies van de Commissie Geurhinder Veehouderij al een half jaar geleden ingediend was, en waar de reactie bleef? Daar kon Van Dam geen antwoord op geven.

Op de vier stellingen

  • het exportbelang van de veehouderij gaat ten koste van de volksgezondheid
  • woon- en leefklimaat verdienen ene betere bescherming tegen de stank van de veehouderijen
  • mestfabrieken zijn een risico voor de volksgezondheid
  • de verkleining van de veestapel moet in het volgende regeerakkoord worden vastgelegd

vielen de reacties uiteen in drie groepen:

  • partijen die voor de boeren zijn (CDA, CU) verspreiden mist door te beweren dat allerlei ingrepen in de huidige wet al kunnen (wat niet zo is) en dat we er ‘samen’ uit moeten komen.
  • partijen die zich enigszins op de vlakte hielden en waarvan de vertegenwoordigers blijk gaven van een kennisachterstand (D66, 50+ )
  • partijen die de veehouderij terug willen dringen (SP, GrLinks, PvdD, PvdA)

Op de vierde stelling (verkleining veestapel in het regeerakkoord) reageerden CDA en CU negatief en de andere partijen positief. Op papier kan dat een meerderheid worden.

Henk van Gerven van de SP  kwam tijdens de discussie met een uitdagingen aan zijn collega’s van de andere politieke partijen, nl om een overheidsfonds vormen om de slachtoffers van de Q-koorts te compenseren. Dit kreeg de steun van alle partijen, ook van de PvdA die bij een eerdere poging in de Tweede Kamer nog tegengestemd had.

Coxiella Burnettii (die de Q-koorts veroorzaakt) is genoemd naar de ontdekkers Cox en Burnett. Overigens is de bacterie ook onderzocht in het biologische oorlogsvoeringsprogramma (en daarvoor geschikt bevonden). Zie wikipedia.org/wiki/Coxiella_burnetii .

Winkelwagentjesprocessie voor eerlijke Melk

Ik heb, samen met een ander bestuurslid van Milieudefensie Eindhoven, meegelopen met de “winkelwagentjes-actie” voor eerlijke Melk.

Winkelwagendemonstratie dd 4 mrt 2017 voor Eerlijke Melk in Utrecht

De Eerlijke Melk-campagne richt zich op geen kap meer van het tropisch regenwoud voor soja, gesloten kringlopen in de veeteelt en een eerlijke prijs voor boeren. Dat kan alleen bij minder dieren. Op eerlijke-melk.nl/ staat er meer over te lezen.
De stoet bestond uit 50 wagentjes, gevuld met ca 1750 lege melkpakken.
Onderweg werden de Plus, de Jumbo en de Albert Heijn aangedaan. Die moeten zich openstellen voor vee dat gevoerd is met in de regio geproduceerd veevoer, is de eis. Nu doen ze dat nog zeer onvoldoende.
Er komen of lopen gesprekken met vijf supermarkten. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan wordt de actie voortgezet.

De winkelwagentjesprocessie (4 mrt 2017, Utrecht) bij de Jumbo. De bedrijfsleider kreeg een rapport over Eerlijke Melk.

De winkelwagentjes-processie was de derde activiteit in de actiemaand Eerlijke Melk. Daarvoor is er een ‘spoofkrant’ verspreid (zie Onze melk is niet houdbaar – ik wil eerlijke melk! en is er een fictieve ontbossingsactie georganiseerd zie Fictieve boskap in Eindhovense stadsparken .

De kringloop-eis sluit aan bij initiatieven vanuit een andere hoek, die hetzelfde beogen, zoals de sessies van de BMF, ZLTO en Wageningen over het sluiten van kringlopen opp schaal van NW Europa ( zie Landbouwkringlopen sluiten op schaal van NW Europa (3)   en op de strijd van bewoners van Brabant voor minder dieren.

50 winkelwagens, ca 1750 lege pakken melk)

Landbouwkringlopen sluiten op schaal van NW Europa (3) – update

Inleiding
De provincie Noord-Brabant wil mineralenkringlopen sluiten binnen Noordwest-Europa en voorkomen dat de gassen ammoniak, methaan en lachgas worden uitgestoten. Dat is een onderdeel van het nieuwe mestbeleid, dat in die vorm terug gaat tot op de roemruchte Ruwenbergconferentie in februari 2013.

Ook de Vereniging Milieudefensie wil inperking van de landbouwkringlopen. In 2016 is de brochure uitgebracht ‘Naar 100% regionaal eiwit’ (zie milieudefensie.nl/publicaties/naar-100-regionaal-eiwit/ ). In deze brochure wordt onderzocht hoe de Europese veeteelt zou kunnen reageren als er geen eiwit t.b.v. veevoer meer geïmporteerd zou worden in de vorm van soja. De melk-actie van Milieudefensie richt zich tegen de wantoestanden die verbonden zijn aan de grote monocultures in Zuid-Amerika.

Aan een van de zijtafels van de (inmiddels afgeronde) Mestdialoog hebben vertegenwoordigers van de Brabantse Milieu Federatie BMF (waaronder ik) en van de  ZLTO een paar zittingen gesproken over dit onderwerp, in aanwezigheid van deskundigen van Wageningen University Research (WUR) en onder een onafhankelijk voorzitter.

Ik heb hierover een eerder artikel geschreven vlak na de eerste zitting (zie Landbouwkringlopen sluiten op schaal van NW Europa (1) en ik heb de voorlopige eindverklaring genoteerd (zie Landbouwkringlopen sluiten op schaal van NW Europa (2) .

Daarna hebben de WUR-mensen, voor wie deze sessies ook een beetje kleuren buiten de lijntjes waren,  zich ingezet om een net eindrapport van de zittingen te maken. Dat rapport is op 25 november, met een notitie van Gedeputeerde Spierings erbij, aangeboden aan de leden van Provinciale Staten. De volledige tekst is hier te vinden –> Eindrapport WLR _Sluiten van nutriëntenkringloop op het niveau van Noordwest-Europa_25nov2016 .

Overigens heeft ook het Plan Bureau voor de Leefomgeving hier in 2011 een tekst over geschreven, zie www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/passende-veestapel-nl.pdf . Het PBL meent (zonder doelgericht onderzoek) dat zonder externe wisselwerking buiten NW Europa de huidige veestapel ‘nauwelijks’ kan, WUR meent (met doelgericht onderzoek) dat het net kan, mits een heleboel.

Een samenvatting op het niveau van Noordwest Europa
Het WUR-onderzoek herhaalt de globale conclusies waarover ik in artikel 2 al geschreven heb, maar onderbouwt dit met nieuw materiaal waaraan ik ten onrechte nog geen aandacht gewijd had.

Let wel dat WUR slechts de beperkte vraag heeft proberen te antwoorden wat er gebeurt als alleen de im- en export van veegerelateerde producten te stoppen. WUR heeft aangenomen dat er verder niet wat verandert – bijvoorbeeld het globale consumptiepatroon in ons deel van de wereld. Val ze dus niet aan met allerlei normatieve opvattingen over het eten van vlees! – want dat was hun opdracht niet.

Overzicht im- en export veeteeltproducten buitengrenzen zes landen 2014 (WUR)

Hierboven de stromen in en uit de zes landen, die gedefinieerd zijn als Noord-West Europa (Benelux, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittanie – toen nog).

In het model stoppen de importen van grondstoffen voor veevoer en de im- en export van dierlijke producten. O.a. zal de export naar buiten de zes landen van zuivel, eieren en varkensvlees stoppen, en de import van rundvlees uit Ierland en Argentinie.
Het stoppen van de veevoerimporten komt er op neer dat plantaardige eiwitten schaarser worden. Het systeem zal trachten zichzelf in stand te houden en gaat op zoek naar vervangers. Als de huidige netto export van granen wordt beëindigd, komt er 13 Mton (miljoen ton) beschikbaar (31,7 – 18,4, zie afbeelding). Als dat veevoer wordt, blijft er een veevoergrondstoffen over van 10Mton.

Omdat er teveel melk zal zijn en te weinig veevoer, zal een deel van het bestaande grasland weer akker worden (voor graan, vlinderbloemigen, of koolzaad), en compenseert de veeteelt dat ten dele door uit te wijken naar nu marginale gronden.

Er zullen methodes ontwikkeld worden om gft, swill (halfvloeibare voedselresten tbv varkens) en diermeel uit pluimvee en varkens, alsmede insecten, veilig aan dieren te kunnen voeren. Vanwege het risico  van dierziektes vraagt dit wel aandacht.

Verder zal het aantrekkelijker worden om poten, neuzen en zo door de worst te draaien.

De systeemrespons op schaal van NW Europa

Per saldo komt er minder organisch materiaal, met daaraan gekoppeld nitraat en fosfaat, beschikbaar.
Voor nitraat heeft dat geen belangrijke gevolgen, want dat kan naar believen bijgemaakt worden (en is er nu ook al teveel).
Voor fosfaat zal het richting extra import van kunstmest gaan, en richting menselijke stront terug op het land.
Voor organisch materiaal maakt het nauwelijks uit, omdat de import zeer gering is t.o.v. de hoeveelheden die de gewassen jaarlijks op locatie produceren.

Het klimaateffect van het kappen van bos op marginale weilanden, en van het scheuren van oud grasland t.b.v. akkerbouw, zal fors zijn. Dat is het nu in Zuid-Amerika ook, naar alle waarschijnlijkheid verhoudingsgewijs nog groter. We importeren een deel van het probleem in ruil voor een verkleining van het probleem elders.

Gevolgen voor Brabant
Veehouders en mengvoerfabrikanten zullen zich moeten aanpassen aan nieuwe voerstromen.

Melkveehouders krijgen het zwaarder, want het voer wordt duurder en er ontstaan overschotten.
Varkenshouders krijgen het ook zwaarder en in het studiegebied als geheel zullen er minder varkens zijn, maar de verwachting is dat die krimp vooral in Bretagne en Zuid-Duitsland terecht zal komen omdat ze daar minder concurrerend werken. In brabant zou niet veel veranderen.

De studie heeft een aparte bijlage over de mestafzet. Het Brabantse mestoverschot is ca 60%.
De export van nitraat, dat sterk verdund in heel veel water zit, is nu al moeilijk want veel te duur, en blijft in het denkbeeldige straks even moeilijk.
De export van integrale mest en/of fosfaat naar Duitsland en Frankrijk blijft ‘vooralsnog’ mogelijk, maar is op de langere termijn niet te voorzien vanwege zaken als aanscherpingen van de regelgeving, het risico van dierziektes en de kosten/batenverhouding bij steeds verder transport.

Im- en export vanuit de zes landen naar de rest van de wereld op veegebied

Fictieve boskap in Eindhovense stadsparken

Ik ploeterde om half zes als een ochtendzombie mijn bed uit om mee te doen met de actie van Milieudefensie voor eerlijke melk, fase 2 (voor fase 1 zie Onze melk is niet houdbaar – ik wil eerlijke melk! ). Het zombiebestaan duurde niet lang want het was pokkeweer.

Milieudefensie Eindhoven had affiches gemaakt (gelukkig vanwege de regen geplastificeerd) om het gevoel te geven van een fictieve bomenkap, zoals die in het echt voorkomt in grote delen van Zuid-Amerika voor de productie van soja, die hier naar toe gesleept wordt om in de maken van koeien, varkens en kippen te stoppen die er melk, eieren en vlees van maken. En heel veel stront, wat ook weer een probleem is.
De door de soja-monoculturen gecreëerde wantoestanden worden beschreven op de site op de affiche https://milieudefensie.nl/allemaallokaal/kapbezwaar .

Ik hielp mee in het Gebroeders Hornemanplantsoen, en de andere ploeg werkte in het Philips-de Jong wandelpark. Na iets van anderhalf uur (in de regen) zag het er heel anders uit.

Anti-sojaaffiches ophangen in het GebrHornemanplantsoen op 22 feb 2017
Straatbeeld van de Edenstraat toen het licht was, en ik aan het werk

 

Chinese geleerden berekenen koolstofbalans in en op de bodem

Een hele rits Chinese geleerden, waarvan Li Lai de eerste naam is, heeft in kaart gebracht hoeveel koolstof er tussen 1990 en 2010 aan het Chinese plantendek en de Chinese bodem onttrokken of toegevoegd is ten gevolge van Land Use and Cover Change (LUCC) en ten gevolge van het beheer van het plantendek dat hetzelfde bleef – voorwaar, een monumentale prestatie.
Je zou denken dat als dit in China kan, het ook in Nederland zou moeten kunnen en zelfs in Noord-Brabant.
De publicatie stond in Science Advances van 12 februari 2017. De tekst is te downloaden op http://advances.sciencemag.org/content/2/11/e1601063.full .

Zoals bekend hebben er van 1990 tot 2010 gigantische veranderingen plaatsgevonden in China. Er zijn miljoenensteden gebouwd, maar aan de andere kant hebben er ook grote herbebossingsprojecten plaatsgevonden. Af en toe verneemt men uit China verstandige opmerkingen, en zelfs handelingen, met betrekking tot het klimaat.

In dit artikel moet bedacht worden dat er twee belangrijke ontwikkelingen geanalyseerd worden:

  • veranderingen in een koolstofvoorraad doordat de ene gebruikswijze van een gebied omgezet wordt in een andere gebruikswijze (gras wordt bos of gras wordt stad). Dit is LUCC.
    Over de hele periode gemiddeld ging er overall door LUCC per jaar 11,5Tg koolstof uit de bodem verloren en kwam er per jaar 13,2Tg koolstof bij aan vegetatie.
  • veranderingen in een koolstofvoorraad door het beheer (management) waarbij de gebruikswijze dezelfde blijft (bos brandt af of wordt kaalgevreten, maar blijft bos) of een akker wordt goed onderhouden en slaat koolstof op.
    Bij elkaar gaat er ongeveer 131Tg/y de lucht in door rampen en slecht bosbeheer, zoals bosbranden en insectenplagen en houtkap. Daar staat tegenover dat boerenland en graslanden samen bijna 28Tg koolstof per jaar uit de lucht plukken.(Een Tg is wat normale mensen 1 miljoen ton noemen.)
    Doe deze getallen *20 en je hebt de sommatie over de onderzoeksperiode.

De totale balans wordt dus gedomineerd door slecht bosbeheer.

De getallen zijn zeer ongelijk over China verdeeld, getuige onderstand kaartje van de koolstofbalans door LUCC in zes categorieën voor elk van de zes landdelen.

LUCC-gerelateerde koolstofemissies in China

Om het te snappen neem ‘North’ = midden boven. De cijfers 1 t/m 6 staan eronder uitgelegd en 2 is herbebossing. De Chinezen leggen een gigantische bomenrij aan langs de rand van de Gobi-woestijn (welke naam in het Mongools “heel groot en droog” betekent). Dat zie je meteen terug in nieuw vastgelegde koolstof van 24Mg per hectare per jaar (een Mg = 1000kg = 1 ton). Tegelijk gaat er 9 ton koolstof per hectare per jaar uit het systeem als gevolg van het in cultuur brengen van land. Enzovoort.
Vergelijkbare cijfers voor ‘Noord-West’ = links boven.

Hieronder wordt in beeld gebracht wat er gebeurt op het schaal van elk van de zes landsdelen per jaar door de omgang (management) met bestaande bestemmingen (die dus gehandhaafd blijven). Weer om het te snappen: in “North’ gaat veel koolstof de lucht in door slecht bosbeheer, maar wordt nog meer koolstof vastgelegd door de landbouw.
Grasland legt overal koolstof vast (vooral in de bodem).

Het beeld binnen China is dus opnieuw zeer wisselend.

Koolstofveranderingen, per landsdeel en per jaar, ten gevolge van het managen van een bestaande bestemming

Is dit nou veel?

Het is lastig om een dergelijke getallenbrij te interpreteren.
In elk geval trekt de publicatie de conclusie dat er zoveel koolstof de lucht in gaat door slecht beheer, dat bij goed beheer de Chinese bodem en het erop groeiend plantendek als geheel een netto ‘sink’ voor koolstof zou moeten worden. Dat kan voor het bereiken van het Parijse Klimaatakkoord van belang worden.

In de publicatie wordt geprobeerd er wat vergelijkingsmateriaal tegen aan te gooien, maar dat is niet erg geslaagd. Het springt heen en weer tussen allerlei plaatsen en periodes, en gebruikt LUCC en management en combinaties daarvan door elkaar.
Ik zal het plaatje geven. Misschien dat er lezers zijn die er meer chocola van kunnen maken als ik. Dat hoor ik dan graag.
De bedoeling van de auteurs is in elk geval te bewijzen dat China maar een relatief klein deel van de LUCC-koolstof in de wereld voor zijn rekening neemt.

Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij

Onder deze titel publiceerde de Brabantse Milieu Federatie (BMF) op 3 februari 2017 de studie “Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij”. De studie is in opdracht van de BMF geschreven door (als hoofdauteur) Mariken Ruiter, een arts uit Nistelrode, en voor het hoofdstuk ‘Milieudruk’  door Carin Rougoor van het CLM (Centrum voor Landbouw en Milieu). De illustraties zijn van Sandra de Haan, dee foto’s van Kees de Bruijn en Geert Verstegen.

Het is een literatuurstudie. De auteurs hebben zelf geen epidemiologisch onderzoek gedaan, maar geïnventariseerd wat er al bestond en dat voor een breed publiek op een rij gezet. Dat is als regel goed gebeurd. Aan wie een snel en breed overzicht van de gezondheids- en milieuaspecten van de veehouderij wenst, kan lezing van deze studie worden  aangeraden. De volledige tekst kan gevonden worden op www.brabantsemilieufederatie.nl/nieuws/rapport-volksgezondheid-en-veehouderij-aangeboden-aan-provincie/  .

De studie is betaald door de BMF, die op zijn beurt de kosten afgedekt heeft met crowd support. Ik heb zelf ook meebetaald.

Commentaar mijnerzijds – algemeen
Ik deel de eindconclusie van de studie (blz 49)en die samengevat kunnen worden in de eerste zin “De veehouderij brengt aanmerkelijke risico’s voor de volksgezondheid met zich mee. Deze risico’s reiken verder dan de omgeving van de stal.”

Zoönosen

Ik heb van de medische hoofdstukken te weinig verstand om mij aan een commentaar te wagen. Voor zover mijn bescheiden kennis reikt, zijn de hoofdstukken over zoönosen en resistentie goed.

Ik heb wel wat kanttekeningen bij het hoofdstuk over fijn stof en ammoniak.

Fijn stof en ammoniak
Luchtverontreiniging is een  complex verhaal, en daarbinnen de component fijn stof ook.

Het probleemveld op verschillende manieren worden onderverdeeld.
Normaliter komt men twee onderverdelingen tegen: naar grootte of naar samenstelling.
Die naar grootte leidt tot begrippen als PM10 (kort door de bocht korreltjes met een diameter <10µm), PM2.5 of PM0.1 (ultrafijn stof).
Die naar samenstelling leidt tot namen als roet, metaalslijpsel, of secundaire aerosolen.

Ruiter hanteert een eigen indeling, nl in primair en secundair fijn stof. Primair is wat direct uit de stal komt, en secundair is wat in de atmosfeer ontstaat als enerzijds ammoniak uit de stallen en anderzijds stikstofoxides NOx (vooral verkeer) of zwaveloxide (SOx) (tegenwoordig vooral vuile brandstof en dus vliegtuigen) met elkaar reageren. In het vakjargon noemt met deze reactieresultaten Secondary Inorganic Aerosols (SIA’s).
Overigens zijn ammoniak en stikstofoxides op zichzelf ook giftige gassen, dus als die gassen niet reageren tot SIA’s, is er ook een probleem.
Het is mij niet a priori duidelijk wat het ergste probleem van beide is.

Ruiter verdeelt verder dit primair en secundair fijn stof in wat wel of niet uit of door de stal komt. Haar onderverdeling stal-niet stal klopt grofweg qua orde van grootte.

Door aan primair en secundair vast stof beide een even grote halve cirkel toe te kennen, en die aan elkaar te plakken, wordt de indruk gewekt dat er evenveel primair als secundair fijn stof is. Dat is niet zo. De linker halve cirkel moet per definitie groter zijn.

De SIA’s vormen een flink deel van wat normaliter PM2.5 heet, maar niet alles. Het RIVM gaf in 2013 (Dossier fijn stof_1_stof: hoe en wat) als samenstelling voor PM2.5 (waarbij in praktijk in Brabant bijna altijd de linkerkolom geldt) :

Samenstelling PM2.5 RIVM jan 2013

De categorie “secundair” van Ruiter komt overeen met de donkerblauwe kleur in bovenstaande kolom.

Het probleem is nu dat, voor zover er recente wetenschappelijk onderbouwde medische dosis-effect relaties bestaan, gaan die vooral over PM2.5 (de totale kolom) of bijv. over roet (een deel van de lichtblauwe
bijdrage).
Er zijn geen kwantitatieve dosis-effect relaties bekend tussen alleen SIA’s (het donkerblauwe deel) en medische effecten. Ook kwalitatief is het verband niet ondubbelzinnig, ook niet in de door Ruiter aangehaalde literatuur.
Proefdieren die in  een laboratorium alleen maar ammoniumnitraat of -sulfaat in de neus gesprayed krijgen, ondervinden daar als regel geen hinder van. Tegelijk wijzen andere studies erop, dat in het werkelijke leven die SIA-stoffen wel met gezondheidsschade geassocieerd zijn. Het is daarbij niet duidelijk, of het verband causaal is, of dat het indirect is (bijv.omdat SIA’s hygroscopisch zijn). In elk geval lossen deze stoffen goed op in water, dus in het lichaam kunnen het geen korreltjes blijven.
Geleerden wagen zich op dit moment niet aan een onderverdeling naar gevaar van de verschillende bestanddelen van PM2.5 en doen alsof alle componenten even gevaarlijk zijn. Dat is een wetenschappelijk zwaktebod dat ongetwijfeld niet het eeuwige leven heeft.

Ruiter zit met het probleem dat de meeste kennis opgebouwd is door studie van het verkeer in stedelijk gebied, maar dat er weinig rechtstreeks bekend is van de landbouw. Wel staat vast dat de landbouw op zijn eentje goed is voor bijna de hele ammoniakuitstoot, en dat een deel van de ammoniak eindigt als SIA. Haar belangstelling voor SIA’s valt dus te volgen.

Bij gebrek aan beter moet Ruiter zich op genoemd wetenschappelijke zwaktebod baseren. Ze zegt terecht dat niet precies bekend is welke gezondheidseffecten in welke mate optreden door welke componenten, maar daarna (met een naar mijn smaak te grote stelligheid) dat ammoniak uit de veehouderij goed is voor de helft van de vroegtijdige sterfte van alle Nederlanders door luchtvervuiling (die is ongeveer een  jaar).
Omdat echter van de totale “PM2.5-kolom” goede epidemiologische dosis-effect relaties bestaan, is het voor al die Nederlanders een schrale troost als de SIA-component relatief minder belangrijk zou blijken. Als de totale lengte van de kolom een gegeven waarde is (bijvoorbeeld 16µgr/m3 ), dan moet er iets anders zijn wat extra belangrijk is (bijv. koolstofhoudend materiaal of metalen of ongespecificeerd). Het probleem verschuift maar wordt daarmee niet opgelost.

Hoe dan ook, alle deskundigen vinden dat de ammoniakuitstoot omlaag moet en dat is geheel terecht. De totale PM2.5 – kolom krijgt dan een lagere absolute waarde (bijv 14µgr/m3 ). Met, hoe dan ook, enige vermindering van de voortijdige sterfte.
Brunekreef e.a. zeggen in The Lancet Respiratory Medicine (07 okt 2015) dat de EU tussen 2005 en 2020 de zwaveloxides met 59% terug wil brengen, de stikstofoxides met 42%, en ammoniak met maar 6%.
Overigens zeggen Brunekreef ea in dit artikel ook dat de stikstofbelasting de EU jaarlijks €75-485 miljard per jaar kost, en dat technische anti-ammoniakmaatregelen en handhaving daarvan zeer veel minder kosten.

Nog een laatste kleine opmerking, nl dat Ruiter de EU-fijnstofnorm noemt van 40µgr/m3  bij een WHO-aanbeveling van 20µgr/m3 . Dat is voor PM10.
Voor PM2.5 zijn dezelfde getallen respectievelijk 25 en 10µgr/m3 .

Milieudruk: gezondheidsschade in binnen- en buitenland, en overige risico’s
Hier enkele kleinere opmerkingen.

Anders dan gezegd, is de landbouw in de Brabantse Kempen waarschijnlijk niet de voornaamste bron van zink en cadmium in het grondwater. Er staat in de aangehaalde referentie dan ook dat er voor De Kempen een apart grondwaterplan is.
De hoofdschuldige daar is de non ferro-industrie in de tijd dat die nog met thermische processen werkte, bijvoorbeeld de zinkfabriek in Budel. De dampen waaiden als een deken over de omgeving en elke onderwaterbodem in dit deel van de wereld is chemisch afval zolang het tegendeel niet bewezen is.

Luchtfoto Nyrstar Budel. Men zou zich hier een zonnepark kunnen voorstellen. De bekkens zijn 0,43km2 groot.

Ten aanzien van het bestrijdingsmiddelenverhaal focust ook Ruiter zich weer op Roundup. Het is zeer wel mogelijk dat in de hoeveelheden Roundup, die op de Argentijnse soja-monoculturen uitgestort zijn, daar medische effecten hebben.
In Brabant echter blijkt uit metingen, dat Roundup/glyfosaat een relatief klein probleem is te midden van andere bestrijdingsmiddelen, die gevaarlijker zijn en meer voorkomen.
Het Brabantse milieu zou er baat bij hebben als milieumensen zich op basis van wetenschap met bestrijdingsmiddelen gingen bezig houden, en niet op basis van gemakzuchtige vooroordelen.
Zie Bestrijdingsmiddelen in Brabants grond- en oppervlaktewater

Het H2S-probleem in Deurne is in hoofdzaak niet antropogeen, wat de maatschappelijke discussie hierover ook beweert. Hetzelfde verschijnsel heeft zich ook voorgedaan midden in Eindhoven en in Utrecht.
Er zijn echter mechanismes voorstelbaar die maken dat het wel in bijzaak antropogeen is, waaronder gebonden aan de landbouw. Of dat werkelijk zo is, is niet goed uitgezocht.
Zie Zwavelwaterstof in Deurne (en in de rest van Brabant)

Ik heb in deze kolommen mijn mening over het bewerken van mest in extenso gegeven en ga dat niet herhalen.


Mijns inziens is het vergisten en hygieniseren van mest verstandig, niet omdat het iets aan het mestprobleem verandert, maar omdat het andere problemen helpt oplossen (klimaat, energie, volksgezondheid). Denkbare problemen zijn met een goede ruimtelijke ordening en een goede vergunningverlening op te vangen.
Het scheiden en indikken van mest is een methode om fosfaat toegankelijker te houden en daarmee in principe goed, maar niet als methode om de veestapel in stand te houden of zelfs te laten groeien.
De 25% van de ‘mest’ die zoek is, is in praktijk de 25% van het nitraat dat zoek is. Fosfaat raakt niet zoek en dikke fractie ook niet, want heeft waarde. Nitraat heeft nauwelijks waarde.

Onze melk is niet houdbaar – ik wil eerlijke melk!


De anti-sojaimportactie
Ik heb op deze site al wel vaker geschreven over de anti-soja importactie van mijn Vereniging Milieudefensie.
Aan de leverende kant leidt de grootschalige teelt van soja tot problemen. Zittende boeren worden van hun grond verdreven, de bodem wordt uitgeput, er wordt op grote schaal tropisch regenwoud gekapt, de monocultures worden in grote hoeveelheden met gif bespoten.
Aan de ontvangende kant (dus bij ons) helpt diezelfde soja mee om een dolgedraaide veeteelt in stand te houden. Dit kleine en dichtbevolkte land is de tweede agrarisch exporteur ter wereld en voorziet elk jaar 50 miljoen mensen van vlees en zuivel. Het veeteeltsysteem is alle draagkrachtgrenzen van het systeem gepasseerd.

Er heeft een hele tijd een handtekeningenactie gelopen, die eind november 2016 55000 handtekeningen opgeleverd heeft (waarvan 1200 via onze Eindhovense Milieudefensie-afdeling).

De melk-actie
Als vervolg hierop heeft Milieudefensie een landelijke campagne opgezet, die zich richt op het agrarische systeem als zodanig, met melk als icoon. Hoe eerlijk is onze melk? Niet dus.

Milieudefensie heeft als eerste stap een krant gecomponeerd waarin alle aspecten van ons agrarisch systeem aan de orde komen, met nadruk op de melkveehouderij. Die krant is op maandag 6 februari 2017 in een landelijke oplage van 125000 verspreid, eerst bij een groot aantal stations en daarna in buurten en via organisaties.

In het donker voor het station (maandag 6 feb 2017, foto Ank Hermens)

In Eindhoven maakte ik deel uit van een ploeg van negen mensen, die van half zeven tot negen bij de stations Centraal en Strijp S gestaan heeft. Grofweg de helft van de Eindhovense oplage (7000) ging daar weg en het merendeel van de rest kort daarna. Er is nog een beperkte voorraad voor wie wil, maar niet lang meer.

Er komt in februari nog een tweede actie.

Op 4 maart wordt deze campagne afgesloten met een ludieke actie en een feestelijke talkshow.

Geheel ouderwets met bakfietsen (na afloop aan de koffie)

De krant
is een spoof-versie van wijlen De Pers, die als gratis krant een goede reputatie had (bij het verspreiden vragen mensen af en toe verheugd of De Pers weer terug is, maar dan moeten we helaas antwoorden dat het maar voor één keer is).

Het is een leuke krant geworden. Ik raad hem iedereen ter lezing aan. Dat kan op https://depers.org/ .


Het is een mengsel van (weinig) satirische artikelen en (veel) serieuze artikelen.

De positie van de boer wordt uitgelegd, o.a. aan de hand van de kostprijs van melk. De ‘gewone’ (niet-biologische) boer ving in de afgelopen jaren zo’n 30 cent per liter melk, terwijl zijn kostprijs (afhankelijk van het bedrijf) rond de 36 cent per liter schommelde. Volgens de Dutch Dairymen Board (die samen met Europese zusterorganisaties laat uitrekenen wat een eerlijke prijs voor melk is in de verschillende EU-landen) zou dat in Nederland 45 cent per liter moeten zijn. Dan heeft ook de boer een reëel inkomen. Nu draaien in feite veel boerderijen op het werk van de boerin.
Bij Albert Heijn betaal je als consument ergens rond de 100 cent/liter (online). Bij de LIDL in de winkel kost melk iets van 70 cent/liter.

Biologische boeren draaien beter, omdat dat een beschermde titel is. Veel ‘gewone’ boeren willen ook wel biologisch worden, maar als dat er meer zijn dan de vraag, slaat ook deze reddingsboot om. Dus lezer: meer biologische melk gaan drinken!

De impact van koeien op het klimaat

Onder de titel “De koe maakt gehakt van ons klimaat” pleit klimaat-
wetenschapper Pier Vellinga voor een halvering van onze veehouderij. Het klimaateffect van alle mondiale herkauwers (anderhalf miljard stuks) is even groot als het klimaateffect van alle auto’s ter wereld opgeteld. Telt men ook de voerproductie mee, bewerkingen en transport, dan schiet het klimaateffect omhoog tot dat van alle transport samen (auto, schip, vliegtuig opgeteld). Vellinga vindt dat iedereen 80% vegetarier moet zijn (6 dagen vlees per maand).

Interview van Vincent Bijlo met de Boze Koe die zich niet gehoord voelt

Mijn persoonlijke favoriet is het (satirische) interview van Vincent Bijlo met de Boze Koe die zich niet meer gehoord voelt. Het beest is overigens zwart-wit.
Ik ga dat verder niet verklappen.

Er staat ook een puzzel in de krant en een recept voor een veganistische rode kool-stoofschotel.

Enig voorbehoud
Ik ben het op hoofdlijnen met de Milieudefensie-analyse eens, want anders zou ik de actie niet zelf steunen.

Maar nogal eens komen dit soort opvattingen in de maatschappij voor als een soort ideologisch totaalpakket. Als je vindt dat het klimaat gespaard moet worden en dat er meer vegetarisch gegeten moet worden en meer agro-ecologisch of biologisch geboerd moet worden, zit dat vaak in een totaalpakket met kleinschaligheid, terug naar vroeger-romantiek, leven als een monnik geacht werd te doen, een anti-technologische houding en genetische modificatie die principieel verdorven is. Dit ideologische, een soort Groenlinks-achtige, totaalpakket deel ik niet.

Eigenlijk pas ik in geen enkel hokje helemaal.

De melk-krant van Milieudefensie is wat dit betreft redelijk koosjer, maar bij andere gelegenheden komen die reflexen nog wel eens naar voren.
Bij andere milieuverenigingen overigens nog vaker en intenser.

Ammoniakcijfers ten onrechte onder vuur

https://www.simholland.nl/agro/mechanisatie/werktuigen/categorie/mestinjecteur-voor-bouwland.html

Inleiding
Er was commotie over het rapport “Ammoniak in Nederland” van chemicus/filosoof Jaap Hanekamp, wetenschapsjournalist (van huis uit chemicus) Marcel Crok, en de Amerikaanse wiskundige Matt Briggs. Het initiatief lag bij het vakblad V-focus en het geld komt uit crowdfunding.

De schrijvers doen een aanval op het Nederlandse ammoniakbeleid. Dat zou niet effectief zijn, de ammoniakconcentraties zouden te hoog ingeschat zijn, bepaalde technieken om mest uit te rijden daardoor overbodig en te duur, en het beleid zou niet wetenschappelijk onderbouwd zijn. Niet mis allemaal, en vooral het RIVM krijgt er van langs.
Wie een samenvatting wil lezen, kan het beste kijken op Croks website www.staatvanhetklimaat.nl.

Het rechtse kamp juichte. De PVV in de provincie stelde vragen, onze gereformeerde PVV-light, de  SGP, ook in de Tweede Kamer, en uiteraard volgden er publicaties in de diverse landbouwbladen.

Crok en Hanekamp
Crok is een toegewijde klimaatscepticus. Met titels als ‘energiebeleid astronomisch duur en nutteloos’, ‘Klimaat? Ons grootste probleem is armoede!’ en ‘KNMI-directeur vliegt uit de bocht’ publiceert hij in media als De Telegraaf en Elsevier. Het ammoniakverhaal is eigenlijk een excursie buiten zijn corebusiness. Verder bijvoorbeeld www.staatvanhetklimaat.nl/2014/05/13/bengtsson-in-1990-one-cannot-oversell-the-greenhouse-effect/ of www.staatvanhetklimaat.nl/2012/07/16/koutsoyiannis-temperature-rise-probably-smaller-than-0-8c/

Hanekamp is begonnen bij de Stichting Heidelberg Appeal Nederland (HAN). Die publiceerde “artikelen die kritisch zijn tegenover het Nederlandse milieubeleid, dat vaak  afgedaan moet worden als overbodig.”. Wikipedia berichtte ‘De Stichting HAN had stevige wortels in de agrarische wereld, met de Nederlandse Vakbond Varkenshouders als een van de belangrijkste geldschieters, maar rond de eeuwwisseling zou de focus meer verschuiven naar extern gefinancierde research. In deze periode was directeur Jaap Hanekamp professioneel verbonden aan de stichting. In het begin werden door de lange staat van dienst van de betrokkenen de artikelen van de stichting HAN welwillend onthaald door de academische wereld. Dit zou echter langzaam verbrokkelen, zoals bijvoorbeeld wordt aangehaald in het artikel Twijfel te koop[4] van Martijn van Calmthout dat in 1999 in de Volkskrant verscheen.’ (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Stichting_Heidelberg_Appeal_Nederland/ ).
Later ging HAN op in De Groene Rekenkamer.
Hanekamp sprak (samen met de jurist Lucas Bergkamp) op een hoorzitting van de Tweede Kamer in de nasleep van het Urgendavonnis dat ‘de rechtsstaat verkwanseld was’ en dat ‘de rechter door een zeer kleine minderheid aangezet was tot extreem activisme’.

Dit type opinies mogen en het kan geen kwaad dat er af en toe eens aan wetenschappelijke standpunten gerammeld wordt. In praktijk blijkt dat de bijna-consensus, die inmiddels rond de klimaatwetenschap ontstaan is, dit soort gerammel glansrijk overleeft. Het zaait alleen twijfel bij het grote publiek, zoals ook Van Calmthout zei, en dat lijkt ook precies de bedoeling.

Wie dus de aanval op het RIVM leest over het ammoniakbeleid, moet niet als vanzelfsprekend aannemen dat de auteurs geheel onbevangen de waarheid zoeken.

Eén oorzaak, één gevolg?
De hoofdgedachte is dat 1) als de emissies dalen, zullen 2) de concentraties in lucht dalen en 3) dat leidt tot minder depositie in natuurgebieden wat 4) zou bijdragen aan het behoud van biodiversiteit.
Crok zegt in zijn samenvatting dat zij zich slechts met 1) en 2) hebben bezig gehouden. Ook hebben ze geen grondige analyse van het verspreidingsmodel Aerius doorgevoerd.

Er zijn duizenden ammoniaklozende bronnen in Nederland. Daar valt niet tegen op te meten en daarom worden de ammoniakemissies berekend. Volgens het RIVM zou de emissie met 60 a 70% zijn afgenomen. Dit zegt het RIVM zelf:

De wijze van uitrijden van mest is dus, volgens het RIVM, begin jaren ’90 de belangrijkste oorzaak van minder ammoniak in de atmosfeer. Crok ea behandelen vervolgens echter dit als enige oorzaak en weiden breed over uit de mestinjecteur (en vergelijkbare technieken). Oude Wageningse metingen blijken na het verlopen van de wettelijke bewaartermijn weggegooid (wat misschien niet zo slim is van Wageningen), wat uiteraard het wantrouwen voedt.
Maar sinds 1995 is de bijdrage uit stallen groter dan die uit uitrijden, maar daarover geen woord bij Crok ea.

Verder gaat Crok ea van de veronderstelling uit dat, als de ammoniak eenmaal in de atmosfeer zit, er verder niets meer mee gebeurt. Dat is zeker niet waar. Het is een reactief gas dat bijvoorbeeld makkelijk bindt met SO2 of SO3 uit zwavelhoudende brandstof (een belangrijke bron van zure regen). Maar het zure regen-probleem is een heel eind opgelost en dat is heel fijn:

Hoe minder SOx  in de lucht, hoe meer ammoniak. Idem stikstofoxides.
Dat wil niet zeggen dat de ammoniak niet alsnog in de bodem komt (al dan niet in een Natura2000 – gebied), maar wel dat het in een chemische vorm kan komen (bijv. ammoniumsulfaat-aerosol) die niet meer met de ammoniakapparatuur gemeten kan worden.

Kortom, Crok ea vergelijken een deeloorzaak met een deelgevolg.

Metingen en statistiek
Er bestaat sinds 1993 een grofmazig netwerk van acht NH3 – meetstations van het Landelijk Meetnetwerk Luchtkwaliteit (LML), waarvan de Brabantse in de Vredepeel staat (S131). Sinds 2005 bestaat er een fijnmazig netwerk van ammoniakmeetstations in alle Nederlandse Natura2000-gebieden, het Meetnet ammoniak Natuurgebieden (MAN).

Ammoniakuitkomsten zijn van heel veel afhankelijk (wind, regen, seizoen). Elke meting is daardoor grillig. Dit is bijvoorbeeld die van Vredepeel.

Meetresultaat S131 Vredepeel ammoniak

Er moet per definitie gemiddeld worden en de vraag is hoe je dat doet.
Het RIVM doet simpel en telt de uurmetingen van een dag op en deelt ze door 24, zo ook per week en maand enz, onder het motto ‘geloosd is geloosd’.
Crok ea vinden dat je de mediaan moet nemen: het aantal meetpunten onder de mediaan moet even groot zijn als erboven. Omdat er veel lage en minder hoge meetpunten zijn, komen Crok ea daardoor systematisch lager uit. Je noem als het ware elke piek een uitschieter en telt die minder mee. Daardoor komt het RIVM bij de Vredepeel op 18,4µgr/m3 uit en Crok ea op 13,1 µgr/m3 .
Crok ea verminderen zo de gemiddelde concentraties in de jaren 90 en komen op die manier tot de stelling dat er geen concentratiedaling geweest is, en dat dus met terugwerkende kracht het mestbeleid zinloos was. En omdat bij hen mestbeleid gelijk stond aan mestinjectie (en vergelijkbare technieken), waren die ook zinloos. Luid gejuich in de landbouwwereld.

Ik vind de techniek van Crok ea kul. De grote lijn van Croks verhaal berust mijns inziens op een dubieuze statistische truc.
Het MAN werkt met buisjes die eens in de maand vervangen worden. Daar is Croks statistische methode sowieso onbruikbaar.

Er is op zijn minst één bedrijfstak, waarvan ik enig verstand heb, en dat is de berekening van Lden’s bij vliegtuigen. De vlieglawaaipieken zijn minstens zo heftig als de ammoniakpieken (tussen alledaagse waardes als 40 en 90 dB(A) aan de gevel zit een factor 100.000 vermogensverschil). Toch rekent de Lden-systematiek gewoon net als het RIVM:

De Lden-formule

Je telt de jaargemiddelde energie overdag op *12uur, die ’s avonds *4 uur (met een straffactor van 5dB), die ’s nachts * 8 uur (straffactor 10dB), en je deelt het geheel gewoon door 24 uur.
Die jaargemiddelde energie overdag krijg je ook gewoon weer door alle energieproductie van alle vliegtuigpieken gewoon op te tellen en te delen door het aantal seconde in een jaar). Niks geen gelazer met de mediaan.

Het RIVM komt op de LML-stations op deze meetresultaten (uit de toelichting bij een brief aan de Tweede Kamer):

Metingen van alle LML-stations ammoniak met en zonder weercorrectie

De getrokken lijnen zijn de feitelijke metingen, de gestippelde lijnen als het RIVM er virtueel de weersinvloeden ingefrunnikt heeft.
Het RIVM meent na dit frunniken nog beter te kunnen bewijzen dat er echt sprake is van een daling van 1993 tot 2002.

De mensheid heeft een onuitroeibare neiging patronen te zien waar ze niet zijn, en een van de weinige dingen waar Crok ea gelijk in hebben is dat er soms schijnprecisies gepresenteerd worden die nergens op slaan.

Met dit in gedachten beperk ik mij tot de constatering dat er van 1993 tot 2002 een daling is, en daarna niet meer of zelfs een stijging. Dat klopt geheel met wat het MAN (vanaf 2005) laat zien: er is geen enkele verdere vooruitgang meer. Of zelfs een verslechtering.

Maar waarom daalt het niet verder?
Deze voor het milieu veel relevantere vraag laten Crok ea geheel onbesproken.

Gemeten verloop ammoniakconcentraties Kampina

Vooropgesteld zij, dat ook ik geen blind vertrouwen heb in modellen en precisies. Het zou zo maar kunnen dat het model uitgaat van het goede in de mens en dat iedereen zich aan de wet houdt, terwijl de luchtwassers in praktijk uitgezet worden. Of dat de stallen verouderd zijn en blijven (stilzitten en hopen dat het over gaat).

Ik  zou eigenlijk wel willen weten hoe het echt zit.

Duurzame energie kan zeer grote impact krijgen op het Brabants landschap

Inleiding over grootschalig en kleinschalig
Mensen houden zich vooral bezig met kleine, individuele energieprojecten in de eigen omgeving. Zo  hoort het, vinden ze en daarbij hoort logischerwijs de opvatting dat duurzame energieprojecten bottom-up
ontwikkeld horen te worden en dat energiecoöperaties en vergelijkbare stichtingen de maat der dingen zijn.

Dat kan tot draagvlak leiden, maar niet tot grote getallen. Het PBL heeft becijferd dat de gezamenlijke Nederlandse energiecoöperaties tot 2020 enkele PJ toe zullen voegen aan het duurzame energiepakket, terwijl het totale Nederlandse energiebudget ca 3200PJ is. Die paar PJ is misschien een onderschatting, maar dan nog halen wij de Klimaatovereenkomst van Parijs er niet mee.

Wie het Parijse klimaatakkoord als uitgangspunt neemt, praat over getallen die minstens enkele honderden maal de gezamenlijke energiecoöperaties zijn, en denkt dus macro. Ik denk zelf meestal macro. ‘Macro’ is alleen te behappen voor kapitaalkrachtige, professionele organisaties die sinds de (door mij betreurde) privatisering van de op NUTS-basis geschoeide energiemaatschappijen allemaal in particuliere handen zijn. Ik zou willen dat er weer een grote publieke energie-
maatschappij kwam.
Mede omdat ze particulier zijn, worden die grote organisaties als NUON of Raedthuys als boemannen gezien die, dwars tegen de bevolking in, hun grote projecten willen doordrukken (zie bijv. het 100MW- windproject langs de A16).

De twee invalshoeken moeten op een of andere manier in elkaar gaan grijpen. Goede participatieregelingen en idem afspraken zijn essentieel.

De ruimtelijke effecten van windturbines en grote zonneparken laten dezelfde tweedeling zien.
Eén turbine in de onmiddellijke leefomgeving is vooral een leefbaar-
heidsprobleem.
Van de ruimtelijke effecten van duizenden turbines en honderden hectares zonnepark, kunnen slechts weinigen zich een voorstelling vormen, zelfs niet bij Brabantse natuur- en milieuorganisaties. Men heeft geen idee van de maat en de schaal van de installaties, die nodig is om Nederland in 2050 voor 80 tot 95% minder CO2 te laten produceren dan in (bijv.) 2014.

De provincie begint er over na te denken
Beleid begint logischerwijs bij Rijk en provincie. De provincie Brabant (waarover ik van nu af spreek) is begonnen de kennisleemte te vullen met de publicatie van bureau Posad “Gebiedsstrategie Duurzame Energieopgave provincie Noord-Brabant” (sept 2016). Eventueel bereikbaar via https://metropoolregioeindhoven.nl/thema-s/ruimte-voor-energie en dan doorklikken.
Brabant Kennis heeft een interactief publieksdocument van gemaakt waar op een wat levendiger manier hetzelfde in staat http://brabantkennis.nl/energie-in-zicht/ .

Van nu af bespreek ik het werkstuk van Posad.

De Brabantse energievraag

Finaal Energetisch Verbruik Brabant 2050

Na de goedbedoelende, maar technisch zwakke documenten “Brabantse Energie Akkoord” en “Provinciale Uitvoeringsagenda Energie” ligt er nu voor het eerst een document dat probeert te starten vanuit een kwantitatieve analyse die te volgen is (hoewel niet vlekkeloos). Aangegeven is het Finaal Energetisch Verbruik van heel Noord-Brabant.
Aangenomen wordt dat in de autonome ontwikkeling de energievraag van 290,5PJ in 2014 zou stijgen naar 319,9PJ in 2050. Maar er wordt een besparingsprogramma opgezet, waardoor de energievraag in 2050 244,5PJ is (denkt men). De  besparing, en alle deelbesparingen, worden gegeven als (2050 zonder) minus (2050 met besparing). Totaliter dus 319,9-244,5PJ = 75,3PJ.

Aan die besparing (die ik nogal laag ingeschat vind) liggen aannames ten grondslag.
Vervolgens worden scenario’s bedacht die, bij elkaar opgeteld, tot die 244,5PJ aan duurzame energie komen. Ook daaraan liggen aannames ten grondslag. Ik kom op beide terug.

Dat lukt net als men in alle scenario’s de maximale variant neemt (conclusies blz 43). Je komt dan uit op:

Maximale opbrengst windturbines 7,58MW Brabant

Windenergie 142,4PJ, opgewekt door 2270 turbines van 7,58MW per stuk (ter vergelijking: Brabant moet 470MW uitvoeren van het landelijke 6000MW – programma, en dat gaat na voltooiing 3,6PJ per jaar opleveren)
Zonne-energie 70,9PJ, waarvan 9,1PJ opgewekt op het 37km2 dak (effectief wordt geacht te zijn 18% van alle dak), 4,4PJ op stortplaatsen, en 57,3PJ in parken van samen 143km2 groot (ter vergelijking: in 2015 wekte de zon aan stroom en warmte in Brabant 0,9PJ op)
Geothermie en restwarmte 17,9PJ , opgewekt als 7,8PJ bij woningen en 10,2PJ bij kassen, en wat industrie)
Biomassa 24,8PJ, opgewekt uit 6,6PJ covergisting en 18,2PJ monovergisting van mest (9.3 miljoen ton rundermest, 10,6 miljoen ton varkensmest, en nog zo het een en ander)

Totaal geeft dit (142,4+70,9+17,9+24,8) = 256PJ (en niet 253PJ, zoals Posad zegt).

Maximaal potentieel biomassa

Biomassa naar bronnenhoeveelheid

Behoorlijk heftig, maar wat waren de gebruikte aannames?
Dit op te splitsen in technische aannames enerzijds en afbakenende keuzes anderzijds.

Er zijn technische aannames t.a.v. de omrekening van een oorzaak in een opbrengst (bijv. wind in PJ), en t.a.v. het besparingsprogramma.
Aan de eerste heb ik niet echt gerekend. Op het oog klopt het allemaal redelijk en de kengetallen komen ongeveer overeen met wat ik zelf ook gebruikt heb bij eigen schattingen (zie Hoe 14% duurzame energie in Brabant in 2020 haalbaar is ).
In het besparingsprogramma worden enkele merkwaardige keuzen gemaakt.
Zo waardeert Posad de bestaande Brabantse woningen slechts tot label B op en beweert dat label A-woningen minder besparen dan label B-woningen (minder gas, maar onevenredig meer stroom). Dat laatste
lijkt me sterk. Maar het is typisch dat de provincie al jaren op het Nul Op de Meter-scenario tamboereert, terwijl er nu een zeer relevant document ligt namens diezelfde provincie, dat geen woord wijdt aan diezelfde Nul Op De Meter-woningen.
Het bespaartempo bij de industrie wordt op 1% per jaar gezet (dus t.o.v. het autonome groei-scenario), wat naar mijn smaak laag is, maar bovendien onjuist uitgerekend wordt. 36 jaar lang 1% eraf betekent *0,696, maar doe ik dat met het autonome ontwikkeling-gebruik in 2050, dan kom ik nog op een lager getal uit dan Posad geeft. Volgens de eigen systematiek zou de industrie in 2050, na besparing, nog 68PJ nodig hebben en geen 77PJ.
Verder rijdt bij Posad in 2050 alleen personenauto’s elektrisch. Over bussen en vrachtauto’s wordt niets gezegd.
Volgens mij onderschat Posad de mogelijke besparing met zeker 10 a 20PJ (dus van 244,5 moet 10 a 20PJ af).

Maar de grootste impact hebben de afbakenende keuzes.
Dat zijn er twee.
– op de eerste plaats dat Nederland als geheel autarkisch moet zijn op energiegebied. Dat heeft zich gaandeweg tot een soort dogma ont-
wikkeld, maar waarom eigenlijk? Nederland importeert nu ook grofweg de helft van zijn energie. Waarom zouden we geen zonneenergie importeren uit Marokko of Spanje of Griekenland? Is de EU ook nog eens ergens goed voor.
– dat Brabant binnen Nederland autarkisch moet zijn. Alle Posad-scenario’s spelen zich geheel binnen Brabants grondgebied af.
Biomassastromen kunnen alleen binnen de provincie benut worden, hetgeen, gegeven de hoeveelheden veevoer uit verweggistan, nogal vreemd klinkt. Mag van Posad ook het veevoer niet meer van buiten Brabant komen? Klinkt te mooi om waar te zijn.

Maar het kwantitatief belangrijkste effect is dat wind op zee niet meegenomen wordt. “Brabant energieneutraal” is geen doel op zich, maar een middel. Het doel is “Nederland energieneutraal”. Dus mag men, naar mijn smaak, zo’n 15% van de geschatte opbrengst van het nu lopende 4450MW-programma op zee (binnenkort goed voor zo’n 50PJ) aan Brabant toerekenen. Scheelt weer 7 tot 8PJ.
Nog veel meer zoden aan de dijk zet het revolutionaire Energetic Odyssey-voorstel (nog niet meer dan een voorstel) om met de gezamenlijke Noordzeelanden 25000 windturbines op de Noordzee te bouwen (zie www.hnsland.nl/nl/projects/2050-energetic-odyssey en www.bjmgerard.nl/?p=4244 ). Die zouden samen goed moeten zijn voor ca 90% van de elektriciteitsproductie van de deelnemende landen, zijnde ongeveer 1/3 deel van de totale energiebehoefte.
De Provincie zou zich er met kracht voor moeten inzetten dat dit project zo snel mogelijk gerealiseerd wordt. Dat zou het totale Brabantse plaatje van de elektriciteitsopwekking veel beter te behappen maken. De gezamenlijke milieuorganisaties en de progressieve politieke partijen zouden zich achter dit Odyssee-plan moeten scharen.

Warmte en biomassa en de resterende elektriciteitstaak
Zelfs als de elektriciteitsproductie, zoals in het Odyssee-project, grotendeels op zee zou plaatsvinden, dan blijft er nog steeds een formidabele taak over.

Aan elektriciteit moet er nog steeds 20 a 25PJ op het Brabantse land opgewekt worden. Zelfs dat is nog een forse nieuwe taak.

127,2PJ van het totale Brabantse 290,5PJ-budget (44%) bestaat uit warmte, meestal afkomstig uit aardgas dat er straks niet meer is. Daar zal iets mee moeten gebeuren.
Dat Posad inzet op biomassa, waarvan het meeste in de vorm van mestvergisting, is dan ook principieel te volgen. Ik heb er zelf ook voor gepleit. Wat niet meteen te beoordelen is, is op hoeveel dieren de schattingen gebaseerd zijn. Als dat de huidige veestapel is, is er een probleem want die is veel te groot. Als dat (bijvoorbeeld) driekwart van de huidige veestapel is, kan daar, wat mij betreft, over nagedacht worden. Hier passen geen reflexmatige afwijzingen.
Het biomassadossier is ingewikkeld en veel hangt met veel samen. Iemand die er verstand van heeft, zou eens vanuit dat vertrekpunt naar de Posad-studie moeten kijken.

Verder verdient de toekomst van de collectieve warmtelevering veel meer aandacht van milieuorganisaties en progressieve partijen. In de toekomst zal collectieve warmtelevering (WKO, groen of hydrolysegas, en restwarmte en geothermie) een veel belangrijker rol spelen dan nu. Zie onder andere CE rekent klimaatneutrale warmtevoorziening woningen door voor 2050

Biomassaprojecten en collectieve warmteprojecten zijn visueel veel minder overheersend dan elektriciteitsprojecten als wind en zon. Het is in het belang van het landschap om die hoger te waarderen.