Zeven km3 olivijn om de aarde te redden?

De aanleiding
Ik kwam op Facebook in een discussie terecht over een oude bekende, het mineraal olivijn als middel om CO2 uit de lucht te halen. Af en toe laait die discussie weer op, de laatste keer vanwege een artikel in de NRC dat “zeven km3 olivijn genoeg is om de aarde te redden”. Zie Zeven kubieke kilometer olivijn om de aarde te redden .

De discussie gaat terug op prof. Olaf Schuiling. Kennislink wijdt een pagina aan hem ( www.nemokennislink.nl/publicaties/peridotieten-zijn-gek-op-co2/ ). Daar blijkt overigens dat die “zeven km3 “  “zeven km3per jaar” moet zijn en dat de redding van de wereld neerkomt op het compenseren van alle verbranding van fossiele brandstoffen.

Olivijnzand
(afbeelding links By Rob Lavinsky, iRocks.com – CC-BY-SA-3.0, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=10448817 )

Wat is olivijn en hoe gedraagt het zich?
Olivijn is een dieptegesteente. Het kristal is stabiel op zo’n 400km diepte en wordt alleen aan het aardoppervlakte gevonden als er diepe lava aan de oppervlakte uitgestroomd is. Dat gebeurt soms. Het materiaal dankt zijn naam aan de kleur en kan in extreme gevallen edelsteenkwaliteit bereiken.

De chemische samenstelling is XYSiO4 . Daarbij kunnen X en Y staan voor magnesium (Mg), tweewaardig ijzer (Fe) , en voor sporenelementen waarvan het giftige nikkel (Ni) de belangrijkste is. Als zowel X als Y magnesium is, heet het mineraal Forsteriet.
Meestal zit Olivijn in een menggesteente waarin bijvoorbeeld ook witte asbest kan voorkomen.

Het kristal is aan de oppervlakte niet meer stabiel en verweert daarom. Het kan ook gewoon van nature CO2 binden, alleen gebeurt dat uiterst onpraktisch langzaam als het materiaal gewoon een bonk is.

De verweringsreactie is voor forsteriet (in een waterig milieu)

2H2O + 4CO2 + Mg2SiO4 –> 2Mg2+ + SiO2 + 4HCO3

SiO2 is gewoon kwartszand en het HCO3-ion (ook wel het bicarbonaation) is wat je ook krijgt als je bakpoeder of zuiveringszout  in water gooit.
De reactie is dus niet exotisch.

Voor het verweren van olivijn moet er water en CO2 kunnen toetreden. En omdat zich een korstje kan afzetten, is het handig als het materiaal in beweging blijft.
Toetreding gaat makkelijker bij een groot oppervlak, en dus een kleine korrel.
Wil je dus iets met olivijn, dan moet je het mijnen, transporteren, en heel fijn malen en verspreiden. Dat kost energie en als regel CO2 en dat moet je in mindering brengen op de opbrengst. Je moet dus een Life Cycle Assessment maken (LCA).

Recente research en praktijk
Het artikel in de NRC (in de geo-engineeringbijlage van 20 juni 2020) baseerde zich op een onlangs gestarte praktijkproef van Deltares, een gerenommeerd kennisinstituut. Wat Deltares erover kwijt wil, is te vinden op www.deltares.nl/nl/projecten/olivijn-validatie-rekenmodel-met-veldproef-op-campus-van-deltares/ .

Rijkswaterstaat RWS) heeft in 2012 zo’n LCA gemaakt (onderstaande illustraties zijn uit die publicatiue afkoomstig). De verwijzing is http://publications.deltares.nl/1203661_000.pdf en die is te vinden op bovenstaande Deltares-pagina. Daar staat ook een praktijkproef in Rotterdam. De zoekterm rws olivijn geeft nog wel meer resultaat.

Zuivere forsteriet kan per 1 kg forsteriet 1.25 kg CO2 binden. Na diverse aftrekposten blijft ongeveer 1 kg CO2 per 1 kg forsteriet over.

Het titelblad van de studie van RWS geeft goed aan wat RWS als mogelijke toepassing ziet.

Daarnaast heeft RWs gebruik in de landbouw geanalyseerd.

Het analyseresultaat beschrijft hoe snel het olivijn voor 80 en 100% wegverweerd is. Dat is vooral afhankelijk van

  •  de korrelgrootte (kleinere korrel, snellere verwering)
  • de omgevingstemperatuur (warmer is sneller, tropen werken beter dan gematigde breedtes)
  • hoe zuur het water is (hoe zuurder, hoe sneller). Omdat landbouwgrondwater zuurder is, gaat het in de landbouw sneller.

Al met al praat men in de landbouw over jaren tot decennia en in de kustlijn over decennia tot enkele eeuwen.

Voor- en nadelen
Het nut van olivijn is in meerdere opzichten dubbelzinnig.

Het is juist dat olivijn primair CO2 uit de lucht bindt .

Maar de stof doet dat in water en daarbij ontstaat het HCO3-ion . Dat kan op verschillende  manieren doorreageren.
Het eindmengsel kan neerslaan tot het onoplosbare MgCO3 ,bijvoorbeeld als het water opdroogt. Dan komt de helft van de gevangen CO2 alsnog in de lucht, maar de andere helft zakt naar de bodem of wordt een witte aanslag.
Het HCO3-ion kan ook reageren met zuurionen ( H+). Per H+ ion komt er dan weer een CO2– molekuul in de lucht (dat is precies wat zuiveringszout doet met brandend maagzuur – leve de Rennie). Maar het H+ ion kan ook uit zure regen of uit stikstofdepositie komen. En het H+– ion kan ook in de verzuurde oceaan zitten, die door het HCO3-ion een beetje minder zuur wordt.
Het kan ook zijn dat een HCO3-ion een mossel tegenkomt en zich aanbiedt om een schelp mee te bouwen.
Men kan dus niet met alleen de primaire reactie volstaan en moet ook een theorie opbouwen over het vervolg.

Je kan olivijn op goede gronden dus zien  als een klimaatoplossing die soms zuur bindt, maar ook als een zuurbinder die soms het klimaat helpt. Die twee sluiten elkaar uit.

In principe kan men olivijn zien als een stof die kalk vervangt bij het ontzuren van landbouw- of bosbodems (want uit kalk komt bij het zuurbinden CO2 vrij) . Bij olivijn ook, maar die CO2 had je eerst gevangen.
Bijkomend voordeel is dat uit olivijn magnesiumionen vrijkomen, die planten graag opnemen voor de opbouw van chlorophyll. Het is overwogen om olivijn als meststof in te zetten, maar het probleem is vooral de nikkelbijmenging. Die ligt ver boven de interventiewaarde van vervuilde bodems. Nikkelloze olivijn zou een interessante grondstof zijn.

Olivijn is een interessante stof, maar geen wondermiddel. Men moet niet alleen de primaire reactie analyseren, maar ook het natraject.

De Regionale Energiestrategie West-Brabant

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

De RES is een tussenstap, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal ongeveer 30% van het bestaande stroomverbruik en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de Regionale Energie Strategie (concept-RES).

De RES moet als minimum een document omvatten

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is de SDE-voorwaarde van  15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod van de gebouwde omgeving in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

Wat geen wind of grootschalige zon is, telt niet mee voor de RES, maar uiteraard wel voor het grotere plaatje waarvan de RES een deel is.

De concept-RES West-Brabant is opgesteld door De gemeenten Alphen-Chaam, Altena, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Woensdrecht, Zundert, de provincie Noord-Brabant, het waterschap Brabantse Delta, het waterschap Rivierenland en Enexis. 
Het document is te vinden op https://energieregiowb.nl/ .
Het staat de regio’s vrij om eigen interesses aan het minimum toe te voegen, maar West-Brabant heeft daar weinig gebruik van gemaakt. Het document beperkt zich sec tot wat gevraagd is.
De regio had ook andere maatschappelijke groepen kunnen uitnodigen om mee te denken over de RES (bijvoorbeeld de Avans en MBO-instellingen als installatie- en elektrotechniek en de werkgevers in de installatiebranche, maar dat is niet gebeurd (althans, het blijkt niet uit het document). Dit zou in het vervolgtraject mogelijk een waardevolle toevoeging zijn.

In het gebied ligt een grootschalig industrieterrein Moerdijk met een eigen haven, liggen twee afvalverbranders (Attero AEC Moerdijk en Sita ReEnergy Roosendaal, en ligt de Amer 9 – centrale (waarover hierna meer).

Elektriciteit
De zestien gemeenten verbruikten in 2018, all-in, volgens de Klimaatmonitor, ongeveer 18,6PJ (5,17TWh;  1TWh = 3,6PJ). Van die 5,17TWh gaat 4,2TWh naar bedrijven.

Er is in het verleden al het nodige gerealiseerd in West-Brabant.

Hierna eerst wat voor de RES meetelt.
Dd 2020 staat er aan hernieuwbare energie 0,5TWh.
Op basis van een pijplijn met harde plannen groeit dat binnen een paar jaar naar 1,3TWh (meest wind).
In 2030 wil men zeker op 2,2TWh uitkomen. Dat is t.o.v. heel Nederland onevenredig veel.
Omdat de ervaring leert dat er onderweg wel eens plannen sneuvelen, programmeert men tot 2,5TWh. Het verschil tussen de bestaande en waarschijnlijke 1,3TWh enerzijds en 2,5TWh anderzijds wordt als volgt ingeprogrammeerd:

  • 0,5TWh op grote daken  (waarna ongeveer een kwart van die daken in gebruik is, de rest is vaak niet geschikt)
  • 0,3TWh in zonneparken (waarbij men de zonneladder volgt)
  • 0,2TWh extra windturbines
  • 0,2TWh diverse kleine innovatieve projecten opgeteld,  zoals zon op gevels, transparante zonnepanelen, drijvende panelen, opslagtechnieken en drijvende waterkracht

Dan wat voor de RES niet meetelt:
Dd 2018 tellen alle kleinschalige zon op dag-projecten (dus onder de RES-ondergrens) op tot 0,1TWh.
Het concept-bod wil dat met aanvullend beleid in 2030 opgehoogd hebben tot 0,5TWh (advies, samenwerking met professionele partners, duurzaamheidsleningen en gebouwgebonden financiering).

Tenslotte is er een participatieverhaal:
De gedragscodes voor wind op land (NWEA, 2016) en gedragscode Zon op Land (Holland Solar, 2019) geven richtlijnen voor de participatie en zien we als een belangrijk vertrekpunt. Een energietransitie voor iedereen betekent ook dat we iedereen de kans willen bieden om te profiteren van de wind- en zonne-energie die we in onze regio opwekken. We streven daarom naar 50% of meer lokaal eigendom van de nieuwe zonne- en windparken uit deze energiestrategie”.

De Amer 9 – centrale
Om het hierna volgende warmtehoofdstuk te kunnen volgen, is het nodig eerst de positie van de grootste energieopwekker van de regio te bespreken.

De Amer-9 (1993) is de laatste van een reeks centrales nabij Geertruidenberg. Het is van huis uit een kolencentrale. De centrale moet of 31 december 2024 volledig dicht, of volledig overgezet zijn op biomassa (pellets). Eigenaar RWE wil het laatste. In 2018 is 40% bijstook bereikt, in 2020 moet 80% bereikt worden en in 2024 dus 100%.

De centrale is 600MW elektrisch en 350MW thermisch.
De elektrische capaciteit voedt het net (bij 8000 bedrijfsuren) met 17PJ. Daarmee is de centrale goed voor bijna de helft van de huidige hernieuwbare energie in Brabant.
Omdat de RES per definitie alleen maar over wind en grootschalige zon gaat, telt de elektrische output van de Amercentrale niet mee voor de RES.
De thermische capaciteit wordt wisselend benut door een kassentuinbouwcomplex in de Madese polder en door een grote stadsverwarming in Breda, Tilburg en andere plaatsen. De RES West-Brabant is een beetje inconsistent met de cijfers, maar het zit in de buurt van de 4PJ warmte, waarvan 1PJ in Tilburg eo wordt afgezet (dat is de RES-Hart van Brabant) en ongeveer 3PJ in West-Brabant.
Omdat de Amerwarmte kan dienen om huizen van het gas te halen, telt de warmteproductie van de Amercentrale wel mee in de RES.

De duurzaamheid van biomassa in het algemeen en die van de Amercentrale in het bijzonder is omstreden. Ik heb daar zelf mijn eigen mening (onder voorwaarden toelaatbaar voor een periode van 15 a 20 jaar, ook met importhout, zie Amercentrale op biomassa een te overwegen optie – nadere uitwerking nodig ), anderen denken daar anders over.

De RES- West-Brabant ziet ´Warmte uit afval en buitenlandse biomassa … als  transitieoplossingen. Deze bronnen geven de tijd om te werken aan duurzame alternatieven voor warmte in het Amernet en andere warmtenetten in de regio. Op de langere termijn zien we geen toekomst voor grootschalig gebruik van deze bronnen: vanwege de transitie naar een circulaire economie, en vanwege de beschikbaarheid van lokale biomassa. We volgen vooralsnog het landelijke beleid over de inzet van biomassa in de energietransitie. (blz 19.)’   RWE denkt er anders over en let op het woordje ‘vooralsnog’.

Warmtevraag en warmteaanbod

De Regionale Warmtevisie
Waar het elektriciteitsverhaal redelijk recht toe, recht aan is, aannemelijk en navolgbaar, is het warmteverhaal dat niet. Zie bovenstaande afbeelding.

Alles bij elkaar vraagt de regio West-Brabant om 90PJ warmte (bovenstaande 25TWh, maar de TWh-eenheid is bij warmte niet gebruikelijk). Die wordt nu voor zowat 22TWh fossiel ingevuld, en voor wat overblijft bijna geheel door de Amercentrale (1TWH) en de afvalrecycler en -verbrander van Atteroo AEC Moerdijk (2,3TWh). Van de overblijvende dwergen is de Suiker Unie in Dinteloord met groengasvergisting (dus ook biomassa) de grootste (0,15TWh).
Niet voor niets staat nagenoeg het hele warmteaanbod in 2050 als een groot ? aangeduid.

Er zijn wel ideeën, maar met elk idee is wel iets.

  • Terrathermie is in alledaags Nederland bodemwarmte en in nog alledaagser Nederlands een Warmte-Koude Opslag. Dat zijn mooie systemen als er ’s zomers evenveel warmte ingaat als ’s winters eruit.
  • Aerothermie is een lucht-lucht of lucht-water warmtepomp. Die is alleen geschikt voor goed geïsoleerde huizen (en dat zijn vaak de nieuwere). De opbrengst kan moeilijk geschat worden.
  • Zonthermie concurreert om de ruimte met PV-panelen, tenzij men combinatiepanelen gebruikt (zie Verduurzaming Ramplaankwartier Haarlem interessant voorbeeldproject )
  • Droge en natte biomassa is conventioneel en standaardtechniek.
  • Restwarmte is op zich een goede zaak en kan dat ook in praktijk zijn, maar het is een gecompliceerd verhaal om te realiseren, zowel technisch als commercieel als juridisch.
  • Aquathermie kan wel (bestaat al), maar het is nog onduidelijk of er ecologische consequenties zijn.
  • Van geothermie is de potentie tot nu toe onduidelijk. Er is een hoop bestuurlijke beweging om dit onderwerp heen, maar feitelijk telt Brabant nu één geothermiebron t.b.v. de glastuinbouw in Zevenbergen (inderdaad wel in West-Brabant). Die is 6-9 MW en pompt water omhoog van 30°C. Zou die bron 6000 uur per jaar werken, dan is dat goed voor orde van grootte van 0,04TWh.

Alles samen halen de bekende, hierboven genoemde bronnen de 59PJ. Dat is minder dan de vraag van 90PJ, zelfs na de voorgenomen bezuiniging.

De meeste bronnen vereisen een warmtenet. De concept-RES verwacht dat in West-Brabant minder dan de helft van de woningen geschikt is voor een individuele warmtepomp. Het grootste deel van de rest is op een warmtenet aangewezen.
De RES West-Brabant zegt terecht dat er grote verantwoordelijkheden bij het Rijk liggen, o.a.  bij de Warmtewet.

Het is niet mijn bedoeling om deze nieuwe technieken onderuit te halen. Integendeel, hoe meer duurzame productie, hoe beter – als dat binnen goede ecologische grenzen gebeurt.
Wel mijn bedoeling is de stelling dat een  categorische afwijzing van biomassa West-Brabant in de problemen brengt. Een transitietermijn van 15 a 20 jaar voor de Amercentrale zou wel eens hard nodig kunnen blijken.
Niet voor niets hebben de RES-regio’s Midden- en West-Brabant een gezamenlijke MKBA opgezet om verschillende scenario’s voor de verduurzaming van het warmtenet en de overige regionale warmtevoorziening in kaart te brengen.

Participatie van de bevolking bij warmteprojecten zit er niet in. Het gaat om grote en risicovolle investeringen die economisch vaak marginaal zijn.

Wat van het Rijk verwacht wordt
De RES West-Brabant presenteert een handig lijstje van wat het Rijk allemaal moet doen. Ze hakken niet voor niets al enige tijd met dit bijltje. Ik kopieer het voor zover het een algemeen karakter heeft (passages over vliegbasis Woensdrecht laat ik onvermeld):

Elektriciteit
De doelen voor ‘zon op dak’ kunnen worden behaald, mits:

  • Er binnen de verbrede SDE++ voldoende financiële stimulans blijft voor gebouw-eigenaren en projectontwikkelaars om zon op dak te realiseren;
  • Het bouwbesluit wordt aangepast, om te bewerkstelligen dat nieuwe daken sterk genoeg zijn om zonnepanelen te dragen;
  • Zonsystemen prominenter op de Vamil en Eia-lijst komen, zodat bedrijven rendabelemaatregelen zullen uitvoeren;

De uitvoering van de energiestrategie vergt extra capaciteit op het elektriciteitsnet-werk. Het Rijk wordt daarom gevraagd netbeheerders het volgende toe te staan:

  • Het combineren van wind en zon samen op één kabel (cable pooling);
  • Het terugregelen van elektriciteitsbronnen bij overbelasting;
  • Het flexibele inzetten van reservecapaciteit in stations en op het net;
  • Het toestaan van meerdere leveranciers op een aansluiting (Mloea);

Warmte
Voor de warmtetransitie zijn nieuwe oplossingen en afspraken nodig over verantwoor-delijkheden, financiering en marktwerking, bijvoorbeeld voor warmtenetten. We willen deze ‘governance’ graag samen met anderen, waaronder het Rijk uitwerken. Zo vergt de verduurzaming van de warmtevoorziening:

  • Regels en middelen, die leiden tot een financieel aantrekkelijke businesscase voor warmte(net)projecten
  • Maatregelen die de business case van warmtenetten verbeteren, onder andere gericht op financiering, financiële risico’s en marktordening.
  • Financiële bijdragen aan de realisatie en uitbreiding van (boven)regionale warmte-netten.
  • Standaards voor open netten, zodat meerdere leveranciers warmte kunnen leveren en afnemers kunnen kiezen tussen diverse aanbieders
  • Stimulansen om restwarmte te benutten, bijvoorbeeld door beprijzing of verbod op het lozen van restwarmte
  • Een regeling voor het meenemen van particuliere woningen bij het verduurzamen van complexen die grotendeels in het bezit zijn van woningcorporaties
  • De mogelijkheden voor gebouwgebonden financiering op korte termijn regelen.

Uitvoering
Tot slot is het noodzakelijk dat het Rijk de voorwaarden van gemeenten voor de uitvoering van het Klimaatakkoord en de realisatie van de RES borgt (conform de VNG-motie d.d. 29.11.2019). Stel voldoende middelen beschikbaar aan gemeenten om de uitvoeringskosten van de RES te dekken

RWZI Nieuwveer

Energie- en klimaatwinst uit een RWZI
De lijst met bestaande warmtebronnen noemt twee Riool Water Zuiverings Installaties (RWZI) waar door vergisting groen gas geproduceerd wordt, Dongemond in Oosterhout en Nieuwveer in Breda. Hierboven Nieuwveer, goed voor 0,002TWh per jaar. Ik print de tekst evenuit, omdat die moeilijk leesbaar is:

Dubbele winst: minder CO2 emissie en alternatief groen gas
Een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) heeft met gangbare zuiveringstechnieken een hoge uit-stoot van stikstof en broeikasgassen (CO2, methaan en lachgas). De uitstoot van de RWZI Nieuwveer is bijvoorbeeld een kwart van de CO2-uitstoot van de hele stad Breda. Het waterschap is daarom op zoek naar andere zuiveringstechnieken. Zij verkent samen met enkele gemeenten de kansen van een nieuwe vergistingstechniek. Deze techniek produceert groen gas dat direct kan worden geleverd aan het gasnet. Een middelgrote RWZI kan dan 5000 huishoudens voorzien van groen gas, als ook de verwerking van keukenafval wordt meegerekend. De CO2 uitstoot is 70 tot 80% minder.

Weer een bewijs dat een klakkeloze afwijzing van biomassa (rioolslib is biomassa) schadelijk is.

Over het EASAC-rapport “Multi-functionality and sustainability in the EU’s forests”

Inleiding
Ik heb veel, en af en toe goede, discussies op Facebook over “biomassa”. Bedoeld wordt dan hout voor energiedoeleinden, wat niet vanzelfsprekend is want lang niet alle biomassa is hout, lang niet alle hout komt uit het bos en lang niet alle doeleinden betreffen energie.
Mijn uitgangspunten, zoals ik die steeds naar voren breng, in slagzinnen:

  • Voor de bosbouw op de gematigde breedtes (bijv. de EU) gelden heel andere stellingen dan voor die in de tropen. De bossen in de EU zijn netto een koolstofsink .
  • We hebben hout nodig omdat het een mooi en duurzaam constructiemateriaal is, dat bovendien klimaatzondaars als plastic, staal en beton kan vervangen
  • Bij de productie van timmerhout ontstaat uit dezelfde bomen een scala aan pulphoutproducten als spaanplaat, papier, celstof, en energiehout
  • Energiehout brengt relatief weinig geld op en is daarom niet de drijvende kracht achter de dynamiek in de bosbouw. Overvloedige statistiek wijst uit dat het bij energiehout om ondergeschikte hoeveelheden gaat t.o.v. de totale houtoogst, zowel in m3 als in €
  • Zonder biomassa haal je de doelen van de energietransitie moeilijk of slechts ten koste van andere nadelen
  • Een categorische afwijzing van ‘biomassa’ of houtige biomassa is daarom schadelijk. Een goede regulering is belangrijk.
Boskenmerken in de EU

In de discussies komt ook naar voren dat er wel reden tot bezinning is. Om het kortheidshalve met een voorbeeld aan te duiden: de kapvlakte van Zembla lag er niet vanwege de biomassacentrales, maar waarom ligt er überhaupt een kapvlakte? Kan dat nou niet anders?
Je komt dan in een bredere discussie die niet zozeer over energiehout gaat, maar over het bredere gebied van de bosbouw. Ik zocht daartoe goede literatuur en heb er het rapport “Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests” bij gepakt van de EASAC (de European Academies Science Advisory Council” . Het rapport dateert van april 2017 . Het is te vinden op https://easac.eu/publications/details/multi-functionality-and-sustainability-in-the-european-unions-forests/ . In de Expert Group zaten 21 zware deskundigen, waaronder voor Nederland professor Nabuurs.

Ik ga dat hierna samenvatten, en daarna geef ik er een reactie op.

Vooraf twee opmerkingen.

De eerste is dat het rapport uit 2017 is. Sindsdien is de politieke omgeving veranderd in die zin, dat de RED II – richtlijn in de EU van kracht is geworden. Op blz 25 en 26 stelt de Expert Group, dat de Europese Commissie (EC) de aanbevelingen grotendeels overgenomen heeft in een voorstel voor de herziening van de RED I – richtlijn. Ik ga er nu even van uit dat het EC-voorstel inderdaad in de nieuwe RED II-richtlijn terecht gekomen is (dat heb ik niet precies gecontroleerd, maar het lijkt er wel op).

De tweede opmerking is dat het cijfermateriaal in de EASAC-studie een ratjetoe is. Er is een boekenkast aan literatuur gebruik die allemaal weer net andere presentatiewijzen hanteren. Andere jaartallen, andere definities, de ene keer wordt CO2 op geslagen, de andere keer C (op elementbasis). Met name in box 4 is dat een probleem en bovendien staat  daar een rekenfout in. Ga dus niet proberen het ene diagram naast het andere te leggen, tenzij je er verstand van hebt en er enkele uren studie voor over hebt.


Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests”

Voor het rapport zijn biodiversiteit en klimaat hoofdzaak en andere aspecten een externe factor.

Er is 161 miljoen hectare (ha) in de EU, waarvan 9% plantage (bijv. olijven en Eucalyptus), 87% semi-natuurlijk en 4% natuurlijk, waarvan de helft ‘strictly undisturbed’. Ongeveer een kwart van het totale areaal is Natura2000 – gebied (N2000). Bos bestaat in allerlei soorten en maten, maar in 1/3de van het Europese bos domineert één soort boom en in maar 20% staan vier soorten bomen of meer.

De bosexploitatie heeft in veel landen een belangrijke economische functie, maar ook het bosbeheer bestaat in allerlei soorten en maten. Noordelijke landen praktizeren vaak clear  cut-oogst, voorafgegaan door periodieke dunningen (dunning betekent dat men onderweg een aantal kleine boompjes weghaalt om één grote boom te laten groeien. Dat is een gebruikelijke praktijk in de bosbouw bg). Een andere beheersvorm is de continuous cover forestry (  https://en.wikipedia.org/wiki/Continuous_cover_forestry ), waarin individuele bomen geselecteerd worden en het bos als geheel blijft staan, retention forestry (https://en.wikipedia.org/wiki/Variable_retention ), waarbij in de exploitatie behoud van milieuwaarden voorop staat, of helemaal geen management.

Het EASAC-rapport bevat (in h.3.2) een uitgebreide beschrijving van hoe de (potentiele) tegenstelling tussen bosbouw en biodiversiteit verzacht kan worden. Bovenstaande begrippen spelen daar een rol in. Voor de biodiversiteit belangrijk zijn liggende dode bomen, holle bomen, zeldzame soorten en grote oude bomen (oud is meestal > 200 jaar). Dat leidt tot enkele actieperspectieven:
– Spaar plukjes oude, maagdelijke bossen
– Handhaaf of introduceer ook in beheerde bossen elementen als dood hout en holle bomen. Certificeringsschema’s als FSC en PEFC moedigen dat aan, maar het is niet genoeg
– Kap delen van beheerde bossen niet als schuilplaats voor biodiversiteit en verhoog hun biodiversiteit

Stroomschema van hout in de EU

Traditioneel levert een bos timmerhout en plaatmateriaal en pulphout, dat vooral voor papier en karton. Celstof is nieuw en nog nieuwer zijn groene chemie-producten via bioraffinage. Brandhout is op zich traditioneel, maar neemt in omvang toe doordat andere producten in de pulphoutsector afnemen.
In het stroomschema komt er in de EU-bossen samen jaarlijks 1277 miljoen m3 hout bij (o.b. betekent Over Bark, dus de schors telt mee).
Daarvan wordt 546 miljoen m3 niet geoogst en 178 miljoen m3 blijft als dood hout in het bos achter (wat van belang is voor de biodiversiteit). Beide verhogen dus de koolstofopslag in het bos.
Verder komt er nog 33 miljoen m3 uit parkonderhoud, rioolwaterzuiveringen etc bij.
De geoogste portie (inclusief het parkenhout etc 731+33) verdeelt zich in vier hoofdstromen: brandhout (209 miljoen m3 = 27%), hout, papier en industriele toepassingen van pulphout. Lussen betekenen recycling.
Na een hoop gezigzag komt uiteindelijk 337 miljoen m3 (=44%) in de energiesector terecht. Deels dus direct en deels als afval.

Men kan op twee manieren kijken naar het specifieke energieaspect.
In de traditionele praktijk op veel plaatsen in de EU (bijvoorbeeld in Scandinavie) is de energieopbrengst deel van de keten. De lokale warmte-krachtcentrale draait op afval van de hoofdproducten hout en papier.
In (veronderstelde) moderne praktijken is de winning van hout voor energiedoeleinden het hoofddoel, hetzij voor warmte, hetzij voor elektriciteit, hetzij voor beide.

Cruciaal is dan de zogenaamde parity time. Dit voor de leek lastige begrip moet eerst uitgelegd worden.

Uitleg van het begrip parity time

Op het moment T=0 staat er een beginnend bos. Dat groeit en zamelt, steeds langzamer, koolstof op – de curve vlakt af.
Op Tkap wordt er een dot koolstof uit het bos gehaald. Bij verbranding komt die snel in de atmosfeer. Daar hoort bij hout een aantal GJ bij. Datzelfde aantal GJ hoort bij gas bij een dot koolstof die minder dan half zo groot is, en bij kolen bij een dot koolstof die iets kleiner is (afhankelijk van hoe droog het hout is en wat voor soort kolen). Het nadeel van de (rode) neerwaartse sprong wordt dus vergoed door het voordeel (de groene opwaartse sprong) van de CO2 – besparing uit gas en kolen.
Vervolgens wordt het bos herplant (dat is in de EU verplicht) en groeit weer als vanouds. Op een gegeven moment Tpar is de in het bos vastgelegde koolstof plus de bespaarde fossiele koolstof even groot als die in het bos vastgelegd zou zijn als er niet gekapt was en alles verder goed gegaan was met het bos. Na Tpar is er sprake van een netto besparing in het systeem als geheel.
De tijd tussen Tkap en Tpar wordt de parity time genoemd.
Als het fout gaat met het bos (droogte of brand of beestjes of stormen) duikt de blauwe stippellijn omlaag en is de parity time veel kleiner.

Dit model als zodanig (het is van Nabuurs) is niet omstreden.

De parity time kan sterk uiteenlopen, van enkele jaren tot enkele eeuwen en vooral dat laatste leidt tot discussie. Een korte parity time is gunstig voor het klimaat en een lange parity time niet omdat je geen eeuwen de tijd hebt – aldus de EASAC. Het omslagpunt is uiteraard arbitrair, maar vaak neemt men 40 jaar. (Ook de Nederlandse SDE+ – voorwaarden doen dat).

Je krijgt nou dit soort plaatjes (de linkerhelft is t.o.v. kolen en de rechterhelft t.o.v gas, in de legenda moet het derde hokje groen zijn, en coppice is wat wij hakhout of rijshout noemen: je kapt van een individuele boom die verder leeft):

Parity time bij het uitbreiden van boshandelingen tbv energie

Je moet dit als volgt lezen: als je 50% meer residuen uit het bos haalt dan in 2010 gebeurde, heb je dat er t.o.v. kolen in een paar jaar uit en t.o.v. van gas in een jaar of 60.
Als je 10% meer hele Zuid-duitse beuken slechts voor energiedoeleinden zou kappen, heb je dat er qua koolstof t.o.v. kolen in ruim twee eeuwen uit. In de literatuurverwijzing onder de afbeelding zegt Nabuurs overigens dat de kans dat dat gebeurt niet groot is.

Hetzelfde verhaal kan ook op andere wijze worden weergegeven.

In deze tabel is elektriciteit het enige product en wordt de restwarmte van de stroomproductie weggegooid. Er zitten dus omzettingsverliezen in. Zou een deel van de restwarmte gebruikt worden (in bijvoorbeeld de stadsverwarming), dan gaan alle kg CO2 – bedragen in onderling ongeveer gelijke mate omlaag.
In de twee linkerkolommen is biomassa qua broeikasgassen over 40 jaar gunstiger dan aardgas. Alle kolommen zijn over 40 jaar gunstiger dan kolen.

Biomassa verliest van bronnen waaraan over de levenscyclus (<40 jaar) weinig koolstof verbonden is, zoals zon en wind. (Maar daarmee treedt de EASAC-studie buiten de zelfopgelegde focus, omdat dan niet in rekening gebrachte factoren gaan meespelen als ruimtegebruik en landschap bg).

In zijn algemeenheid is de relatie tussen bos en klimaat complex en werkt twee kanten op.
De klimaatverandering kan positief of negatief werken op het bos, en het bos kan positief en negatief werken op het klimaat.
Dat laatste omdat voor het klimaat meer zaken meetellen dan alleen de CO2 , zoalsl methaan- en lachgasontwikkeling in moerasbossen of het effect van en donker bos in de sneeuw. In ongunstige omstandigheden kunnen in de EU de opwarmende effecten van een bos groter zijn dan de koelende effecten.

Tot zover de samenvatting van  het EASAC-rapport.


De RED II-richtlijn en de voorwaarden voor de Nederlandse SDE+ – subsidie

Sinds december 2018 is de RED II- richtlijn (Renewable Energy Directive II) van kracht (breed gesteund in het Europese Parlement). Het is de opvolger van de eerste Directive uit 2009. Die gaat over een breed gebied waarvan energie uit biomassa een deel is en waarvan biomassa uit bossen weer een deel is. Hij is te vinden op https://ec.europa.eu/energy/topics/renewable-energy/renewable-energy-directive/overview_en .
Het is complex, fors boekwerk dat in  dit kader niet volledig behandeld kan worden. Om de geest van het geheel weer te geven noem ik als voorbeeld “overweging 102” uit een lange reeks overwegingen die uitmonden in artikelen waarvan ik  als voorbeeld artikel 29.7 en 29.10 geef.

Overweging 102 stelt als intentie “Om ervoor te zorgen dat bosbiomassa, ondanks de toenemende vraag ernaar, op een duurzame manier wordt geoogst in bossen met gewaarborgde herbebossing, dat er bijzondere aandacht wordt geschonken aan gebieden die expliciet zijn aangewezen ter bescherming van de biodiversiteit, de landschappen en specifieke natuurlijke elementen, dat de biodiversiteit wordt beschermd en dat koolstofvoorraden worden gevolgd, dient houtachtige grondstof enkel uit bossen te komen waarin wordt geoogst volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer die zijn ontwikkeld in het kader van internationale bosbouwprocessen zoals Forest Europe en die worden uitgevoerd door middel van nationale wetgeving of de beste beheerpraktijken op niveau van het oorsprongsgebied. De beheerders moeten de nodige stappen zetten om het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa voor de productie van bio-energie tot een minimum te beperken. Daartoe moeten de beheerders een op risico gebaseerde aanpak invoeren. In dit verband is het passend dat de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen operationele richtsnoeren ontwikkelt inzake de controle op de naleving van de op risico gebaseerde aanpak, na raadpleging van het Comité voor de duurzaamheid van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.”

RED II artikel 29 lid 7
RED II artikel 29 lid 10

De RED II-richtlijn beperkt zich meestal tot kwalitatieve bewoordingen wat, gegeven de veelheid aan landen en biotopen, moeilijk anders kan. De vertaling van de Europese richtlijn naar Nederlandse wetgeving heeft plaatsgevonden in de Wet Milieubeheer en de subsidievoorwaarden voor de SDE+-regeling.
De certificatie, verificatie en handhaving van de duurzaamheidseisen van de vaste biomassa zijn verankerd in  het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen ( https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-427.html ). Dit juridische document is vertaald in het inhoudelijks document “Verificatieprotocol vaste biomassa voor energietoepassingen” ( www.rvo.nl/sites/default/files/2019/02/SDE%20verificatieprotocol%20NL.pdf ).

Dit Verificatieprotocol omvat de RED II – richtlijnen, maar daarnaast ook aanvullende. Wat voorbeeld-criteria:

  • C1.1 eist bijvoorbeeld nu al een CO2-reductie van 70%
  • C4.1: De bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog op het op lange of middellange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden
  • C4.3 Gemiddeld minder dan de helft van het volume van de jaarlijkse rondhoutproductie uit bossen wordt gebruikt als biomassa voor energieopwekking. Rondhout afkomstig uit dunningen of uit productiebossen met een rotatietijd van 40 jaar of minder is vrijgesteld van deze eis (Wat betekent dat je twee regimes hebt: bomen als wilgen en populieren, die als regel korter dan 40 jaar meegaan; of bomen die langer meegaan, in welk geval minstens de helft van de eindkap geen brandhout mag worden. Een dunning is dat men gaandeweg een aantal jonge kleine bomen weghaalt om één boom groot te laten worden. Het dunningsmateriaal is niet geschikt voor planken. Deze regel gaat verder dan RED II.)
  • C7.1 Terreinen met een hoge beschermingswaarde en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, zijn in kaart gebracht, geïnventariseerd, worden beschermd en zo mogelijk versterkt. De terreinen kunnen één of meer van de volgende waarden omvatten: diversiteit aan soorten, ecosystemen en habitats, ecosysteemdiensten, ecosystemen op landschapsniveau en culturele waarden.
  • C8.4 On nodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van reduced impact logging en voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor wegenbouw.

Het Nederlandse biomassabeleid is strenger dan RED II.

De koolstofbalans van de gezamenlike bossen in de EU (C op elementbasis)

Eindoordeel
De positie van de EASAC lijkt een beetje op die van de virologen in het OMT.
Als het virus de enige afwegingsfactor zou zijn, ging Nederland langdurig op slot. Maar het virus is niet de enige afwegingsfactor. Er is ook nog zoiets als de economie en het dagelijkse leven. Dat weten de virologen zelf ook heel goed en daarom komen er in het spanningsveld maatschappelijke compromissen tot stand.
Als de bosdeskundigen van de EASAC helemaal hun zin zouden krijgen, gebeurde er heel weinig in het bos (en dan nog zouden er vanwege het klimaat en andere oorzaken problemen bestaan). Maar  de maatschappij wil terecht hout en papier en energie en groene chemie, en daarom komen er maatschappelijke compromissen tot stand.
In beide gevallen zijn de compromissen mogelijk niet ideaal.

De EASAC-studie brengt mij tot een paar uitspraken:

  • Er is geen sprake van massale ontbossing in de EU. Integendeel, het bosareaal groeit gestaag. Exploitatie en koolstofvastlegging kunnen samen gaan.
  • Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn (integendeel), maar die problemen zijn niet het gevolg van ontbossing.
  • Je kunt grofweg een termijn aanduiden voor de parity time waaronder het verbranden van hout uit bossen het klimaat kan dienen, en waarboven dat verbranden schadelijk is. Onder de 40 jaar overheerst de winst en boven de 100 jaar overheerst het verlies.
    Hele bomen vellen voor brandhout komt altijd boven de 100 jaar uit. Uitsluitend ten behoeve van de energiewinning moet je dat niet doen (maar het gebeurt ook niet).
  • Het vastleggen van hout in planken en plaatmateriaal kan langdurig koolstof opslaan en kan het klimaat dienen, ook als dat uit oude bomen komt (een goede houtrecycling zou dan nuttig zijn bg). Bovendien vervangt het hout en staal.
    Er is niets mis met een zorgvuldig vormgegeven houtproductie.
  • In het traditionele scenario is de energiewinning deel van een keten waarvan de dynamiek gedomineerd wordt door traditionele producten en energieproductie een afgeleide is.
    De diverse statistieken en stroomdiagrammen, alsmede de prijsverhoudingen, maken aannemelijk dat de bosexploitatie nog steeds grotendeels dit traditionele scenario volgt. Er worden geen grote gezonde bomen gekapt met brandhout als enig doel en in Nederland val je dan buiten de SDE+subsidie.
  • De logica is dan dat de hoeveelheid energiehout beperkt blijft tot wat bijproduct van de algemene houtexploitatie is.
  • De traditioneel vaak toegepaste clear cut-techniek is niet wetmatig nodig. Er zijn alternatieven die in plaats van of in combinatie met de clear cut de biodiversiteit van een bos kunnen verbeteren. Onvermijdelijk gaan hier compromissen opgesteld worden en keuzes gemaakt.
  • De emoties worden gekoppeld aan de energieproductie, maar zijn in feite een natuurdiscussie. Zembla toonde niet de houthonger van de verbrandingsovens aan, maar de onaangenaamheden van de clear cut-bosbouw.
  • De emotiediscussie in de Schoorlese Duinen gaat over natuurbeheer (wat moet je aan met een honderd jaar oude monocultuur van dennebomen). De verkoop van vrijkomend hout is een bijzaak.
  • Programma’s in Nederland om meer bos aan te leggen moeten gesteund worden

Ik voel mij in mijn uitgangspunten bevestigd, maar nu met een betere onderbouwing.

Tenslotte staat mij één zaak niet aan in de EASAC-opstelling, en dat is hun preoccupatie met bos als enige bron van natuur en biodiversiteit. Ik vind dat ook van Nabuurs in persoon.
In de strikte logica van EASAC zou je de Strabrechtse Heide en de duinen en de Limburgse kalkgraslanden en de Peel moeten gaan bebossen. Ik ben het daar helemaal niet mee eens, om twee redenen.

  • Die natuurgebieden zijn een eigenstandige bron van biodiversiteit en natuurbeleving. Klokjesgentianen en zandhagedissen en hoogveenmoerassen en gladde slangen vind je niet in het bos. Als Natuurmonumenten of Staatsbosbeheer dus een laagwaardige partij dennen kapt ten gunste van een natte heide-biotoop, kan dat een vooruitgang zijn.
  • Driekwart van de bossen in de EU (zegt EASAC) is geen Natura2000-gebied , en een groot deel van de Natura2000-gebieden is geen bos.
    De EU-landen zijn wettelijk verplicht hun Natura2000-gebieden te behouden en zelfs te verbeteren. Als Staatsbosbeheer in het Schoorlese bos oude dennenbomen die geen Natura2000 zijn voor een deel vervangt door stuifduin dat wel Natura2000-gebied is, voert SBB zijn wettelijke taak uit.
    De, soms emotionele, campagne om elk bos te behouden ten faveure van welke andere bestemming dan ook, wordt op die manier indirect een aanval op het Natura2000-principe en dat helpt de PVV en Forum, die niets liever zouden willen dan al Natura2000 opdoeken.
    De Natura2000-gebieden zijn het voornaamste wapen in de strijd tegen de stikstofdepositie.
Zandhagedis

Antwoord op vragen in PS over Peelbrand

De Peel op Wikipedia

Even terug in de tijd
Op 21 april ontstond er brand in de Deurnesche Peel, een Natura2000-gebied. Door de droogte, de wind en de ontoegankelijkheid brandde uiteindelijk 800 van de 1000 hectare af.  Het werd de grootste natuurbrand uit de bekende Nederlandse geschiedenis.
Het smeult overigens ondergronds nog steeds.

Over dit onderwerp heb ik eerder geschreven op Deurnsche Peel minivariant Australische bosbrand?https://www.bjmgerard.nl/?p=12337 .

In Provinciale Staten hebben de VVD en de SP vragen gesteld aan Gedeputeerde Staten (GS). Die zijn onlangs beantwoord. Het leest alsof het zo ongeveer de laatste politieke handeling van ex-gedeputeerde Grashoff (GroenLinks) geweest is.

Peel met stikstofoverschot
Peel zonder stikstofoverschot

De VVD-vragen en het antwoord erop
De belangrijkste VVD-vragen waren de laatste twee:
“5. Bent u het met de VVD-fractie eens dat er een goed evenwicht moet bestaan tussen enerzijds de inspanningen die gevraagd worden van de Brabantse samenleving (zoals stikstofreductie in alle sectoren en financiële bijdragen voor natuurherstel) en anderzijds de mate waarin het geloofwaardig is dat gebieden die vatbaar zijn voor brand zich kunnen herstellen tot het niveau wat gewenst is volgens de Natura-2000 aanwijzing?
6. Bent u in verband hiermee bereid om een onderzoek te doen naar de effectiviteit van voornoemde (financiële en maatschappelijke) inspanningen in relatie tot de kans dat de betreffende gebieden ooit hersteld kunnen worden tot de kritische depositiewaarden?”

Met andere woorden, de VVD suggereert eigen wel van de Deurnesche Peel als Natura2000-gebied af te willen. Of ze echt denken dat dat kan, of dat het vooral een show richting de boerenachterban is, laat ik in het midden.
In elk geval krijgt de VVD in het antwoord, vanwege Corona ondertekend namens GS door de ambtelijk programmamanager Natuurontwikkeling, geen poot aan de grond.
Algemeen kan worden vastgesteld (zei het antwoord) dat ons menselijke voortbestaan mede afhankelijk is van de natuurlijke soortenrijkdom en het daaraan gerelateerde ecologisch evenwicht. Het gevraagde verband tussen kosten en natuurbaten is vertaald in de wettelijk vastgelegde beheerplannen voor de Natura2000 gebieden. En die plannen moeten gewoon worden uitgevoerd. De brand was wel groot, maar niet op alle plaatsen even intens. Er is mogelijk nog flora en fauna over die als basis voor herstel kan dienen.
Daartoe is het project Leegveld geformuleerd, dat onder andere een verdere vernatting van de Peel wil. Het geld ligt klaar, maar er lopen nog Raad van State-procedures.

Het antwoord op vraag 6 was dan ook treffend kort : “Nee. Zie het antwoord op vraag 5.”

De vragen van de VVD en de antworoden erop zijn te vinden hieronder:

Topografische kaart De Peel

De SP-vragen en het antwoord erop
De SP vond dat de brand wel een mini-uitvoering van de Australische bosbranden leek, en vroeg zich af de droogte een klimatologisch beïnvloede trend was en of het provinciale beleid daar wel tegen opgewassen was. De SP haalde de KNMI-curves van het neerslagtekort aan.

De beantwoording door dezelfde projectmanager was een stuk enthousiaster dan de beantwoording op de VVD-vragen.
Er ligt “een gebiedsgerichte aanpak, zoals opgenomen in de Visie klimaatadaptatie, inclusief de uitwerking van de bestuursopdracht ‘Stoppen van de verdroging met een waterrobuuste inrichting van Brabant’ en via de lijn van klimaatstresstesten, adaptatiedialogen en het Uitvoeringsprogramma klimaatadaptatie Zuid-Nederland dat we samen met de gemeenten en waterschappen opstellen.” Aldus GS. De droge zomers van 2018 en 2019, en het droge voorjaar van 2020 dat tot de Peelbrand leidde, laten zien dat dat nodig is.
Behalve de droogte, spelen ook de aangrenzende landbouw en de grondwateronttrekkingen voor beregening, drinkwater en industrie een rol bij de verdroging van natuurgebieden als de Peel, die door die verdroging weer brandgevaarlijker wordt.
Het inrichtingsplan Leegveld, waarin vernatting van de Deurnesche Peel, kan bij een gunstioge uitspraak van de Raad van State in 2021 worden uitgevoerd.

Het Deltaplan Hoge Zandgronden werkt op zich wel, maar de kans op te weinig zoetwater in de toekomst bestaat.

Er is beleid om de natte natuurgebieden weer nat te maken, en ook om de bestaande bossen te revitaliseren, o.a. door naaldbossen te diversificeren met loofbomen.

Het feitelijke beheer zit sinds 2016  bij een driemanschap van gemeente, Veiligheidsregio annex Brandweer, en de natuurbeheerder(s). Een van de gesignaleerde problemen is dat niemand bij natuurbranden volledig probleemeigenaar is, en dat daarom niemand volledig doorzettingsmacht heeft. Er bestaan al wel natuurbrandbestrijdingsplannen.
Het driemanschap gaat de brand en de bestrijding daarvan (die opgeschaald is geweest tot GRIP3) evalueren.

De volledige tekst van SP-vragen en -antwoorden zijn hieronder in te zien.

Laat vervuilers niet wegkomen met een slappe CO2-heffing

Ik neem hier een actie van Milieudefensie landelijk over. Die actie wil bereiken dat de industrie een hogere CO2-heffing gaat betalen. Het is nu te weinig en te laat.
Er ligt nu een formeel consultatietraject voor de nieuwe wet. Men kan daarop reageren. Ik roep mensen op om dat te doen.


Dit consultatietraject is nu verlopen. Ik laat dit bericht staan ter informatie. De site waarnaar toe verwezen wordt, bestaat nog.


We kunnen de klimaatcrisis alleen stoppen als vervuilen duurder wordt. Daarom moet er een ambitieuze CO2-heffing worden ingevoerd voor de industrie. Op dit moment maakt de overheid hiervoor een nieuwe wet. Maar die kan echt stukken beter. Gelukkig kunnen we invloed uitoefenen. Help je mee? Het kost je maar een paar minuten.

Ja, ik help graag mee!

Probleem: de industrie stoot nog steeds veel te veel CO2 uit

De vervuiler betaalt. Logisch toch? Helaas is nu precies het omgekeerde het geval: de vervuiler wordt juist beloond. Met grote gevolgen voor mens, dier en natuur. 

Dat zit zo: Grote vervuilende bedrijven – zoals staalfabrieken, olieraffinaderijen en chemiegiganten – stoten meer CO2 uit dan alle Nederlandse huishoudens bij elkaar. Tegelijkertijd betalen ze veel minder mee aan duurzame oplossingen. Oneerlijk toch?

Oplossing: een ambitieuze CO2-heffing voor de industrie

Grote vervuilende bedrijven helpen helaas niet uit zichzelf mee om de klimaatcrisis aan te pakken. Dus is er beleid nodig vanuit de overheid: een CO2-heffing.  Alleen op die manier prikkel je de industrie om beter met onze aarde om te gaan. Lees hier meer over wat een CO2-heffing precies is.

De wereld op z’n kop: gewone mensen betalen de rekening

Er ligt nu een wetsvoorstel voor zo’n CO2-heffing. Mooi zo. Maar de wet is echt nog niet ambitieus genoeg. Zo hoeven bedrijven bijvoorbeeld geen heffing te betalen over het overgrote deel van hun uitstoot. De eerste jaren hoeven ze zelfs helemaal niets te betalen. Vervolgens krijgen ze ook nog eens miljarden subsidie om te vergroenen. En wie draait er (via de belastingen) voor die subsidie op? Juist. Huishoudens en het midden- en kleinbedrijf. De wereld op z’n kop.

Zo wordt de nieuwe wet veel beter

Een ambitieuzere CO2-heffing is echt noodzakelijk. Nu is de heffing nog veel te slap.  De wet wordt stukken beter door deze drie verbeterpunten:

  • Een hoge prijs per ton CO2 , minimaal  €50, en oplopend per jaar (de Nederlandse Bank berekende dat dit nauwelijks invloed heeft op de economie)
  • De industrie krijgt geen vrijstellingen en voordelen meer
  • De heffing gaat snel van start, niet pas in 2024, zoals nu gepland is

Als de opbrengst van de CO2-heffing  vervolgens gebruikt wordt om de vergroening van de grote vervuilers te betalen, hoeven wij dat niet voor hen te doen. De opbrengst kan daarnaast ook huishoudens en kleine ondernemingen helpen met duurzame oplossingen, zoals woningisolatie en zonnepanelen. 

Op deze manier gaat de vervuiler betalen. Zo simpel kan het zijn.Kijk en/of luister ook onze vodcast over dit onderwerp!

Hoe jij kan helpen

Wil je ook dat de vervuiler betaalt? Help ons dan door mee te doen met de zogenoemde ‘consultatie’. Hiermee geef je jouw reactie op de nieuwe wet. Het mooie is dat de overheid verplicht is om jouw reactie mee te nemen in de besluitvorming. Je hebt dus direct invloed!

Let op: de deadline is op vrijdag 29 mei.

Zo doe je mee (het duurt maar een paar minuutjes):

  • Stap 1: Ga naar: www.internetconsultatie.nl/co2heffingindustrie 
  • Stap 2: Druk op de blauwe knop ‘Geef uw reactie op deze consultatie’.
  • Stap 3: Geef je reactie in het open veld. Je kunt zelf een reactie schrijven, of – lekker makkelijk – ons voorbeeld hieronder kopiëren en plakken:

Ik wil een ambitieuze en effectieve CO2-heffing voor de industrie. Dat is dus een heffing:
– Met een hoge prijs per ton CO2 , minimaal  €50, en oplopend per jaar
– Waarbij de industrie geen vrijstellingen en voordelen meer blijft krijgen
– Die snel ingaat, niet pas in 2024, zoals nu gepland is

Met de opbrengst van de heffing kan de vergroening van grote vervuilers mooi 
worden betaald. Dan hoeven wij dat niet voor hen te doen, zoals nu het geval is. De opbrengst kan daarnaast ook huishoudens en kleine ondernemingen helpen met duurzame oplossingen, zoals woningisolatie en zonnepanelen.

De vervuiler betaalt. Logisch toch? Laten we bouwen aan een duurzaam en eerlijk Nederland. Voor iedereen.

  • Stap 4: Druk op de knop ‘Verder’, vul je gegevens in, en verzend jouw reactie.
  • Stap 5: Check je mail en bevestig jouw inzending.

Ziezo, het is gelukt. Heel erg bedankt!

SolarEcoPlus

Ik druk hier een persbericht af van het Nationaal Consortium Zon in Landschap over het initiatief SolarEcoPlus. Dit is te vinden op https://zoninlandschap.nl/projecten/i216/solarecoplus .

Het consortium zegt van zichzelf “Het Nationaal Consortium Zon in landschap is een initiatief van ECN part of TNO en richt zich op ondersteuning van grootschalige integratie van zonne-energie in het landschap, zodanig dat dit als ontwerpopgave wordt gezien en de uitvoering zorgvuldig en verantwoord plaatsvindt, en de energietransitie versnelt. De potentie van grondgebonden zonneparken in 2050 is 45.000 MWp op ca. 1.5% van het Nederlandse landbouw areaal (325km2).“.

In het consortium zitten inmiddels flink wat onderzoeksbureau’s, universiteiten, natuurorganisaties, bedrijven en ook de provincies Drente, Flevoland, Noord- en Zuid-Holland, Overijssel en Utrecht.
Goede vraag is waarom Noord-Brabant en Limburg en bijvoorbeeld de Brainportregio ontbreken. Zie https://zoninlandschap.nl/deelnemers .


Het schema van SolarEcoPlus

Een samenwerkingsverband van LC Energy, TNO, Wageningen University & Research, Eelerwoude en SolarCentury gaat onderzoek doen naar het effect van zonneparken op de bodemkwaliteit en biodiversiteit. Het streven is om voor dit onderzoek 6 nieuwe test-zonneparken in Nederland te realiseren. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) subsidieert het SolarEcoPlus-project met 3,6 miljoen euro. Dit initiatief is ontstaan binnen het Nationaal Consortium Zon in Landschap.

Het hoofddoel van het onderzoeksproject SolarEcoPlus is om ecologische en economische opbrengsten van zonneparken opgebouwd met innovatieve tweezijdig werkende panelen te bepalen voor de meest voorkomende grondsoorten in Nederland: zand, veen en klei. ‘We zijn blij met de verleende subsidie voor ons project. De ecologische consequenties van een zonnepark zijn op dit moment onbekend’, zegt Friso Huizinga van LC Energy. ‘Dat maakt het nemen van een beslissing over de komst van een park lastig voor gemeentes en vertraagt daarmee de energietransitie. Daarom is het heel belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan.’

Ruimte tussen panelen
Uit recent Duits onderzoek blijkt dat er positieve effecten kunnen zijn op biodiversiteit en bodemkwaliteit als er ruimte tussen de panelen blijft. In een standaard zonnepark zou dit echter leiden tot hogere stroomkosten. Met technologisch innovatieve tweezijdig werkende (bifacial) zonnepanelen levert een grotere afstand tussen panelen juist meer op omdat ook de achterkant van de panelen zonlicht omzet in stroom. Omdat de productiekosten van tweezijdig werkende panelen marginaal verschilt van de standaard zullen de ecologische condities in deze parken kunnen verbeteren voor dezelfde business case.

Primeur voor Nederland
Tijdens het onderzoek worden in elk testpark minimaal 700 kWp aan bifacial zonnepanelen op vier verschillende manieren gepositioneerd; zuid, oost-west, verticaal, en zonvolgend (draaiend om één as), om te bepalen wat de relatie is tussen effecten op de bodemkwaliteit, biodiversiteit en de stroomopbrengst. Hierdoor is het mogelijk om op basis van kwantitatieve gegevens eco-positieve zonneparken te ontwerpen. Voor Nederland is het testen van zonnepanelen in verticale opstelling en met een zonvolgend systeem in deze toepassing een primeur. Wageningen Research heeft een meetprotocol opgesteld om de ecologische impact te monitoren en te vergelijken met een nulmeting.  Daarbij zal zowel biodiversiteit boven de grond (flora, vogels, insecten) als ondergronds worden gemeten. Ook de bodemvruchtbaarheid en koolstofopslag in de bodem zijn onderwerp van studie.


Zonnepark Bockelwitz-Polditz aan de Mulde (Dld) (foto bgerard) (Dit park telt 14000 panelen, samen goed voor 3,15MW piek, en was daarmee in 2010 het 130ste park van Duitsland).

Op deze site is al vaker aandacht besteed aan zowel bifaciele panelen als aan bodem- en natuuraspecten van zonneparken.

Bifaciele panelen staan bijvoorbeeld als geluidsscherm langs de A50 bij Uden. Die weg loopt daar pal Noord-Zuid, maar omdat licht vanuit het oosten en westen kan invallen, valt de totale opbrengst bepaald niet tegen. Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=11499 .

Ik heb ook aandacht besteed aan de effecten van zonneparken op de bodem. Onder bepaalde voorwaarden kunnen die beter zijn dan van het agrarische gebruik dat ze vervangen. Niet voor niets zit bijvoorbeeld ook de Vlinderstichting in het Consortium.
Zie www.bjmgerard.nl/?p=12475 en www.bjmgerard.nl/?p=11263

Binnen zes uur dood aan een hittegolf?

Uit de Knack

De factcheck van Knack
Het Belgische blad Knack deed op 20 mei 2020 een factcheck op een uitspraak van klimaatactiviste Anuna de Wever “Over enkele jaren krijgen we hittegolven die mensen in zes uur kunnen doden”. Men kan het nalezen  op www.knack.be/nieuws/factchecker/factcheck-over-enkele-jaren-krijgen-we-hittegolven-die-mensen-in-zes-uur-kunnen-doden/article-longread-1600901.html?cel_hash=0960a4a580559e4e9bceb4a409d4d417957030b1&utm_source=Newsletter-21/05/2020&utm_medium=Email&utm_campaign=Newsletter-RNBAVUKN&

Nu bleek desgevraagd De Wever niet “binnen enkele jaren” gezegd had, maar “tegen het einde van deze eeuw”. En het gevaar bleek vooral gekoppeld aan buiten zijn en aan RCP8.5, het scenario waarin er geen maatregelen genomen werden (Business As Usual, BAU). Verder overleefde de uitspraak de check en dat werd onderbouwd met een aantal goede literatuurartikelen, waarvan ik er één uitpik, dat van MIT (Massachusetts Institute of Technology) over de Noord-Chinese vlakte.

De natte bol-temperatuur en de sterfte van de mens
Cruciaal in het verhaal is de natte bol-temperatuur. Dit moet eerst  uitgelegd worden, waartoe , zoals vaker, Wikipedia bruikbaar is.

Lucht bevat als regel waterdamp. Bij elke temperatuur hoort een maximale waterdampdruk. Daar zijn tabellen voor. Bij 20°C is de  maximale druk 23,4mBar. Meer water kan er niet bij. De lucht heet dan 100% verzadigd. Kurkdroge lucht heet 0% verzadigd en halverwege (dus 11,7mBar) heet 50% verzadigd. Het aantal mBar is de absolute vochtigheid en het % de relatieve vochtigheid.
Bij 30°C is de maximale druk 42,4mBar. Dezelfde lucht die bij 20°C verzadigd is, is dat bij 30°C dus niet.

( Door Svdmolen op de Nederlandstalige Wikipedia, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=3256535 )

Men stelle zich nu het volgende voor.
Je hebt twee identieke thermometers, waarvan er één een katoentje om de bol heeft dat met een slangetje nat gehouden wordt vanuit een tank met water. Je blaast er dezelfde luchtstroom langs. De onbedekte thermometer geeft gewoon de temperatuur van het lucht-waterdampmengsel aan (bijvoorbeeld 30°C ).
Bi de bedekte thermometer gaat er water vanuit de katoen verdampen (niet anders dan bij wasgoed aan de lijn). Daardoor daalt de temperatuur van die thermometer en van de aanhangende katoen zolang er verdamping mogelijk is. Die verdamping houdt op als de katoen, en het microlaagje rondom de katoen, de temperatuur bereikt waarbij de luchtvochtigheid 100% is. Stel dat dat 20°C is. Dan weet je dat de absolute waterdampdruk in de lucht de 23,4mBar is die bij 20°C goed is voor verzadiging.
De passerende lucht van 30°C heeft dus een relatieve vochtigheid van 23,4/42,4 = 55%.

In deze situatie heet 20°C de natte bol-temperatuur TW. Die hangt dus af van hoe warm de lucht is en hoeveel vocht er in zit.

De natte bol-temperatuur is medisch van groot belang, omdat het katoentje een goede benadering is van de huid van een zwetende mens.
Een mens koelt zonder hulpmiddelen vooral door te zweten. Geen zweet, geen koeling en omdat de stofwisseling nog steeds warmte produceert, wordt het lichaam steeds warmer. Bij 42°C ga je binnen korte tijd dood.

Jonge fitte mensen kunnen zodoende in rust, zonder technisch ondersteunde koeling en ook in de schaduw, bij een natte bol-temperatuur van 35°C binnen zes uur sterven. Daar komt de uitspraak van de Wever vandaan.

De vraag is nu of natte bol-temperaturen van 35°C in realistische omstandigheden mogelijk worden. Het antwoord daarop is ja. De MIT-studie laat dat zien voor de Noord-Chinese vlakte. Dat is het Chinese heartland waar 400 miljoen mensen wonen en waar veel geirrigeerde landbouw plaats vindt. Irrigatie brengt extra waterdamp in de lucht.

De MIT-studie
Die is public domain en te vinden op https://www.nature.com/articles/s41467-018-05252-y.epdf?author_access_token=t6nQp_IhfAfEhYGHD2PPiNRgN0jAjWel9jnR3ZoTv0OlNTCn7V3lS_xMUTRD84MrjLPQIdxJVNEj43qF8pmuzHrURlUJJ1plNunWPKFEIF5FMgB59U-OM2PmsPbpstkCN8UzzeGYu_Pe-XzAQg-YDA== . Lead author is Suchul Kang uit Singapore.

( Spatial distribution of extreme wet-bulb temperature. Ensemble average of the 30-year maximum TWmax (°C) for irrigation activity and each GHG scenario: historical without irrigation activity (a), RCP4.5 without irrigation activity (b), RCP8.5 without irrigation activity (c), historical with irrigation activity (d), RCP4.5 with irrigation activity (e), and RCP8.5 with irrigation activity (f). Averages for irrigated region (IRR) and North China Plain (box in plot, NCP) are indicated in each plot. Extent of irrigated area is shown in Supplementary . TWmax is the maximum daily value from 6-h running average for each day (bias correction described in the Methods section). The figure was created using the NCAR Command Language (https://www.ncl.ucar.edu) )

Het gaat hier om computermodellen.
De Noord-Chinese Vlakte (NCP) wordt voorgesteld door de rechthoek.
HIST heeft betrekking op een gemiddelde over 1975-2005, de RCP-plaatjes op de periode 2070-2100 , waarbij RCP8.5 voor het BAU-scenario staat (er wordt geen enkele maatregel genomen) en RCP4.7 voor een ‘gematigd’ scenario staat. Beide scenario’s komen van het IPCC en worden algemeen gebruikt.
‘IRR’ boven aan het hok slaat  op modellen waarin de irrigatie wel meegenomen is, in ‘CONT’ (voor control) is de irrigatie niet meegenomen.   
Er worden zowel uitspraken gedaan voor alle geïrrigeerde gebieden als voor de NCP.
Elke dag wordt  TWmax bepaald als zijnde het hoogste gemiddelde over een verschuivend tijdvenster van 6 uur. Met ‘Extreme TWmax ‘ wordt de allerhoogste TW bedoeld op een dag op één tijdstip, dus zonder middelingsperiode van zes uur (dus de piekwaarde op die dag). Fysiologisch is een gemiddelde over 6 uur relevanter.
De kleuren in de grafiek geven de over dertig jaar gemiddelde waarde van de extreme TWmax (dus van de dagelijkse piekwaarden), per afzonderlijk pixel. (Zoals het er in het artikel staat, zit in dat gemiddelde ook de winterperiode, maar dat klinkt onwaarschijnlijk. Bedoeld is waarschijnlijk het gemiddelde over juni, juli, augustus en september, zie verderop. Het artikel is af en toe een beetje slordig.)
De cijfers in elk van de zes hokken ontstaan als de 30-jaar gemiddelde van de extreme TWmax ook nog eens over alle pixels gemiddeld wordt (de resultaten zijn dan dus twee keer ingedikt). ‘Irr’ onderaan het hok betekent dat ruimtelijk gemiddeld is over alle nu geïrrigeerde gebieden, ‘NCP’ onderaan het hok betekent dat ruimtelijk gemiddeld is over de NCP.

Dus de cijfers onder in het hok rechtsboven moeten gelezen worden als volgt:
Als alle gebieden die nu geïrrigeerd zijn, niet geïrrigeerd zouden zijn, zou de piekwaarde van TW, gemiddeld over alle dagen van 2070 tot 2100 en gemiddeld over alle pixels van het nu geïrrigeerde gebied, en op basis van het BAU-scenario, 31,6 °C zijn. Idem in de NCP 30,9 °C .

Na al dit detailgepeuter kunnen er enkele eenvoudige vaststellingen tot stand komen.

  1. Een Chinese boer loopt in 2070 in het BAU-scenario dodelijke risico’s als hij zes uur buiten werkt. Weliswaar geeft de kaart de piekwaarde per dag en niet het zes uur-gemiddelde per dag, maar daar staat tegenover dat de boer bepaald niet in rust is.
  2. De irrigatie voegt aan de hoogste TW-piek (dubbel ingedikt) ongeveer 0,3 tot 1°C toe (de  bovenste min de benedenste rij)
  3. De klimaatverandering voegt in het ‘gematigde scenario’ in een eeuw 1,8°C toe (middelste plaatje minus linkse plaatje).  De klimaatverandering voegt in het ‘BAU-scenario’ in een eeuw 3,0°C toe (rechtse plaatje minus linkse plaatje).
  4. De analyse spreekt over jonge, fitte personen in onbeschermde toestand buiten die bij een zes uur-gemiddelde TW van 35°C met bijna 100% kans zullen overlijden. Aangenomen mag worden dat minder jonge en fitte personen al bij een lagere zes-uur gemiddelde TW dan 35°C met grote waarschijnlijkheid zullen overlijden. De Amerikaanse NOAA noemt 30°C al ‘extreem gevaarlijk’.

Het MIT-artikel presenteert zijn resultaten ook op een andere wijze, namelijk per Chinese stad. Eigenlijk heb je daar voor politiek en bestuur meer aan. Dat ziet er als volgt uit:

Histogram of daily maximum wet-bulb temperature in 16 cities over Eastern China. Histogram of the JJAS season of TWmax (°C) for each GHG scenario’s ensemble: historical (black), RCP4.5 (blue), and RCP8.5 (red). The histogram bin interval is 1.0 °C and the values on the y-axis indicate the number of exceedances. Values indicated within each plot represent the 50th and 95th percentile event thresholds. TWmax is the maximum daily value from 6-h running average for each day (bias correction described in the Methods section). The figure was created using the NCAR Command Language (https://www.ncl.ucar.edu), but the background image was obtained from NASA Visible Earth

Ook dit vraagt voor niet-geleerden enige uitleg. Voor het gemak heb ik daartoe het hok van Sjanghai uitvergroot afgedrukt.
Op de horizontale as staat TWmax (dus het op een dag hoogst optredende gemiddelde van TW over een opschuivend zes uur-interval).
In het bestand zijn meegenomen alle dagen in de maanden juni, juli, augustus en september (jjas) en dat over een periode van 30 jaar. Het bestand telt dus 122 dagen/y * 30 y waarden.
Op de verticale as staat het aantal keren in 30 jaar dat de TWmax -waarde bereikt wordt van de bijbehorende temperatuur op de horizontale as. Dit is een logarithmische schaal (103 = 1000, 102 =100, halverwege deze is ongeveer 300, 100=1, enz).
De zwarte trapjesgrafiek (‘histogram’) stelt op dezelfde wijze als hiervoor aangeven de historie voor, de blauwe het ‘gematigd’ scenario en de rode het BAU-scenario.
Lees dit dus nu als volgt:

  • Van 1975 t/m 2005 was TWmax  in Sjanghai ongeveer 300* tussen de 19 en 20°C
  • Van 1975 t/m 2005 was TWmax  in Sjanghai 1* of minder tussen de 33 en 34°C
  • Van 1975 t/m 2005 was TWmax  in Sjanghai ruim 1000* tussen de 26 en 27°C
  • Van 1975 t/m 2005 zal TWmax  in Sjanghai in het ‘gematigde’ scenario ongeveer 8* tussen de 34 en 35°C liggen
  • Van 1975 t/m 2005 zal TWmax  in Sjanghai in het BAU-scenario ongeveer 150* tussen de 34 en 35°C liggen, en ongeveer 80* tussen de 35 en 36°C (dus dodelijk als je zes uur onbeschermd buitenshuis bent), en ongeveer 8* tussen de 36 en 37°C
  • De 25.0 onder 50% betekent dat TWmax  50% van de dagen historisch onder de 25°C zat
  • De 29.0 onder 95% betekent dat TWmax  95% van de dagen historisch onder de 29°C zat
  • De 32.7 onder 95% betekent dat TWmax  in het BAU-scenario in de jaren 2070-2100 5% van de dagen boven de 32.7°C zal zitten

Men kan zich voorstellen dat de Chinese regering dit soort trends met aandacht volgt.

De geleerden noemen in de afsluitende discussie in het artikel ook gebieden als rond de Perzische Golf en in Zuid-Azie als nu al  bedreigend. En ze spreken nog maar eens de noodzaak uit om tegen de klimaatopwarming te strijden.

Handleiding Warmtenetten Ontrafeld van TKI Urban Energy

De topsector energie en de TKI’s daarbinnen
Het Topsectorenbeleid is een soort agentschap dat zelfstandig, maar met veel subsidie van het Rijk, beleid maakt en uitvoert in het overgangsgebied tussen politiek en maatschappij, waaronder het bedrijfsleven.  Er vallen een aantal beleidsvelden onder, waarvan hier relevant de Topsector Energie ( www.topsectorenergie.nl ).
Binnen het beleidsveld Energie bestaan diverse Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI), en een daarvan is de TKI Urban Energy ( www.topsectorenergie.nl/tki-urban-energy ).

De Handleiding Warmtenetten Ontrafeld
Deze TKI Urban Energy heeft een Handleiding Warmtenetten Ontrafeld uitgebracht. Die wil een groot publiek op het niveau van gemeenteraadsleden, mensen van energiecoöperaties, ter zake doende ambtenaren en dergelijke een systematisch overzicht geven van het complexe veld van de warmtenetten. Aan zoiets is behoefte.
De brochure kan gedownload worden  op www.topsectorenergie.nl/nieuws/warmtenetten-ontrafeld-een-praktische-handleiding . Er zit met nadruk geen copyright op en vrij gebruik wordt aangemoedigd.

Ik vind hem zelf goed. Ik heb al het nodige rondgepionierd op het gebied van warmtenetten, maar de brochure geeft een aangenaam totaaloverzicht.
Bovendien staan er goede links in, zoals naar het Expertise Centrum Warmte (ECW). Zie https://expertisecentrumwarmte.nl/home/default.aspx . Je kunt de brochure dus het beste digitaal lezen, maar uitprinten kan ook.

Ik ga hem niet helemaal bespreken, maar ik plaats als voorbeeld drie pagina’s:   

  • Een graphic met een algemeen overzicht van alle soorten warmtenetten   
  • Een bladzijde over beschikbaarheid, betaalbaarheid en beheersbaarheid
  • Een bladzijde over Thermische Energie uit Oppervlaktewater.

Ik raad lezing aan, bijvoorbeeld ook voor buurten die van het gas af moeten of willen.  

Beschikbaarheid en toepassings-mogelijkheden van duurzame biomassa.

Inleiding
De regering is ervan overtuigd dat duurzame biomassa nodig is voor energietoepassingen, chemie en materialen in een duurzame economie richting 2030 en 2050. Zo staat het ook in het recente Klimaatakkoord. Daarvoor is een integraal duurzaamheidskader nodig dat in principe geldt voor alle biomassa en alle toepassingen. Daartoe wil het kabinet:

1.     Een beschouwing door het PBL over de maximale beschikbaarheid per in te zetten biomassa-stroom, rekening houdend met diverse invullingen van het ‘fair share’ beginsel.

2.    Een beschouwing door het PBL over toepassingsmogelijkheden per in te zetten biomassa-stroom, uitgaande van een zo optimaal en efficiënt mogelijk gebruik (cascadering).

3.    Het opstellen van duurzaamheidscriteria per in te zetten biomassastroom.

4.    Een advies door een speciale (SER-)commissie over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is goed voor 1. en 2. , Royal Haskoning DHV voor 3. (komt binnenkort uit) en een speciale SER-commissie geeft het eindantwoord.

In de publicatie “Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa” voldoet het PBL aan 1. En 2. . De tekst is te vinden op www.pbl.nl/publicaties/beschikbaarheid-en-toepassingsmogelijkheden-van-duurzame-biomassa-verslag-van-een-zoektocht-naar-gedeelde-feiten .

De cijfermatige data in de PBL-tekst komen van CE Delft ‘Toepassingen en beschikbaarheid van duurzame biomassa’ dd februari 2020 (www.ce.nl/publicaties/2454/bio-scope-toepassingen-en-beschikbaarheid-van-duurzame-biomassa ), een coproductie.

De filenaam geeft al aan dat de totstandkoming moeizaam was. Het is een uiterst gepolariseerd onderwerp waarover niet binnen afzienbare tijd een consensus zal gaan bestaan.
Het PBL begon zijn opdracht met een ‘joint fact finding’-aanpak. Gaandeweg echter bleken niet zozeer de feiten, als wel de interpretatie daarvan, het hoofdprobleem. De aanpak verschoof naar een inventarisatie van visies, perspectieven, wereldbeelden en belangen.

Het PBL koos ervoor om een hele ruime set belanghebbenden te contacteren: bedrijfsleven, brancheorganisaties, kennisorganisaties, overheid, adviesbureau, NGO (waaronder felle tegenstanders), gebiedsbeheerders, certificerende organisaties en enkele anderen. Dat maakte de kans op overeenstemming kleiner, maar de legitimiteit groter.

Men was het lang niet over alles oneens, zolang dat ‘in principe’ was. Een ingedikte lijst:

Klimaat

  • Parijs en het Klimaatakkoord worden onderschreven, waarbij de reductie van broeikasgassen in een circulaire economie als de grootste kans voor biomassa wordt gezien in zowel energietoepassingen als niet-energie-toepassingen.
  • Er moeten meer technologieën worden ingezet dan alleen biomassa
  • Koolstof zo lang mogelijk vastleggen in materiaal werkt positief.
  • Ketenemissies moeten worden meegeteld.
  • Koolstofschuld moet worden meegenomen in de analyses
  • Tertiaire reststromen (stromen die vrijkomen na gebruik) lijken beperkte klimaatrisico’s te hebben en dat geldt ook voor een nader te bepalen deel van de primaire reststromen (die bij de productie vrijkomen op de akker of in het bos) en secundaire reststromen (die vrijkomen bij de verwerking van de producten van bos- en landbouw).

Landgebruik

  • Een gezonde en vruchtbare bodem, goed bodembeheer en voldoende organische stof zijn belangrijk
  • ILUC (Indirect Land Use Change) verdient serieuze aandacht. Veel stakeholders zijn positief over de Europese regelgeving die moet waarborgen dat alleen low-ILUC-brandstoffen worden toegepast
  • Onder voorwaarde van duurzaam bosbeheer (zoals voldoende achtergelaten tak- en tophout t.b.v. van biodiversiteit en bodemkwaliteit) mag en kan hout geoogst worden, voor zover dit niet oerbossen of beschermde gebieden betreft.
De Chinese Sakyamuni Pagode uit 1056, geheel van hout

Transitie

  • Men ziet een blijvende rol voor biomassa als materiaal.
  • Op dit moment zijn er nog weinig bezwaren tegen een rol als feedstock voor de chemie.
  • Als energetische toepassing onvermijdelijk is, dan bij voorkeur worden waar geen of nauwelijks alternatieven beschikbaar zijn (zoals lucht- en zeescheepvaart).
  • Biomassa moet zo hoogwaardige en gecascadeerd mogelijk toegepast, waarbij directe verbranding laatste keus is.

Productie in herkomstgebieden

  • Het belang van welzijn, natuur en welvaart wordt door iedereen onderschreven
  • Het vertrouwen in de duurzaamheid van biomassa is het grootst wanneer deze uit Nederland komt, omdat de invloed van beleid op nationaal niveau het grootst wordt geacht. Om dezelfde reden is het vertrouwen in biomassa uit de EU groter dan in biomassa die uit de rest van de wereld

Economie

  • Een transitie naar een biobased economy kan Nederland een economische impuls geven

Beleid

  • De huidige stimulering via de SDE+-regeling is onevenwichtig op energietoepassingen en kostenefficiëntie op de korte termijn gericht, in plaats van op meer hoogwaardige toepassing (zoals chemie en materialen) en de langere termijn.
  • Men is relatief positief is over de effectiviteit van RED2, FQD en de Wet Milieubeheer, maar men ondervindt ook belemmeringen vanuit wet- en regelgeving.
Vijf perspectieven op biomassa

Vervolgens liepen de meningen soms sterk uiteen wanneer het ‘in principe’ in praktijk werd. Dat resulteerde in twee volle pagina’s met een lange enerzijds- en anderzijdskolom, die hier niet weer te geven zijn (zie blz 38 en 39 van de PBL-tekst). Links spreken de ingenieur en de zakelijkheid, rechts spreken de ecoloog en de actievoerder.

Het PBL dikt uiteindelijk, enigszins geforceerd, de vele mogelijke combinaties van standpunten in tot bovenstaande vijf prototypen. Het helpt in elk geval het overzicht.

Die prototypen worden gebruikt om vijf voorbeeldsituaties te geven van een mogelijke verhouding tussen de Nederlandse behoefte en de dekking daarvan. Dat vraagt eerst om een inleidende definitietabel, en daarna om een tabel waarin de behoefte versus het aanbod getoond wordt.

de aannames en definities bij onderstaand schema
(Let wel dat de bovenste schaal in EJ=1000PJ is en de Nederlandse schaal in PJ.)

Bij deze tabel hoort uitleg.
Het Nederlandse aanbod in 2018 was 272PJ uit de landbouw en 70PJ uit de bosbouw, en wordt in 2030 ingeschat op grofweg 370PJ voor beide samen, en in 2050 op grofweg 420PJ (grofweg betekent hoe streng je ecologisch bent – ik heb kortheidshalve een middenwaarde genomen).
De Nederlandse vraag naar biomassa is in 2020 323PJ, waarvan148PJ voor energiedoeleiden (ter vergelijking: het totale primaire Nederlandse energiebudget was in 2018 ongeveer 3100PJ).
De toekomstige vraag en aanbod hangen sterk af van welk wereldbeeld men uitgaat.
Wie voorrang geeft aan het klimaat, zet de rem op ‘technisch duurzaam’ (geen nadeel voor food-feed-fiber en verder mag alles wat niet verboden is, zoals beschermde natuur en oorspronkelijk bos) en importeert mondiaal. De Nederlandse vraag en het mondiale aanbod schieten omhoog.
In het ‘duurzame ontwikkeling’-wereldbeeld gebeurt hetzelfde met de rem in de stand ‘max-duurzaam’, wat betekent dat er ook rekening gehouden wordt met watertekort of -overschot, kans op bodemdegradatie of met veel biodiversiteit.
‘Ecologie’ importeert uit de EU en er mag bijna niets, wat mogelijk goed is voor de biodiversiteit en bijna niets doet voor het klimaat. Dat moet dan worden opgevangen met heel veel windturbines en zonneparken (overigens zijn zonneparken ook Land Use Change). En als dat niet gebeurt, weegt dan de aventuele schade van het warmere klimaat voor de biodiversiteit op tegen de eventuele winst van bijna geen biomassa?
De blauwe %-hokjes gaan erover hoeveel% de Nederlandse vraag is van het mondiale of EU-aanbod: in de eco-stand is de Nederlandse biomassavraag in 2030 2,8% van het EU-aanbod. Dit heeft een directe relatie met de footprint-gedachte en dat treedt buiten het wetenschappelijke in het politieke domein. Hoeveel mag Nederland hebben? Naar rato van bevolking?oppervlak? Of moet je redeneren dat Nederland footprint heeft, maar ook footprint is (bijvoorbeeld voor melkpoeder van China)? Waarmee de discussie overgaat van Fair Share in Fair Trade. Binnen de context van de PBL-studie is deze politieke vraag niet te beantwoorden.

Wat het schema ook aangeeft is dat de meeste biomassa niet houtig is, en dat veel, mogelijk de meeste, houtige biomassa niet direct uit het bos komt.

Het PBL loopt vervolgens de rijen een voor een af en geeft aan in hoeverre de bewering in die rij gesteund wordt door de literatuur (ruim 400 wetenschappelijke publicaties). Ook daarbij weer het probleem dat de discussie al snel buiten duidelijke wetenschappelijke paden treedt en/of tegen definitievraagstukken aanloopt. Bijvoorbeeld bij de ‘koolstofschuld’.

De koolstofopslag in een gekapt en herplant bos

De eenvoudige definitie: een bos heeft op moment t=0 een hoeveelheid koolstof (de 0-lijn). Er wordt gekapt en er komt op korte termijn koolstof vrij uit het bos of uit de bodem. Vervolgens begint het bos weer te groeien. Na verloop van tijd is de teruggegroeide hoeveelheid koolstof plus de bespaarde fossiele koolstof gelijk aan wat het was (C-debt repayment), na nog langere tijd snijdt de lijn de situatie als het bos doorgegroeid zou zijn, en daarna gaat er alleen maar koolstof het systeem uit in de vorm van planken. Deze repayment time kan, afhankelijk van de omstandigheden, enkele jaren tot enkele eeuwen beslaan (bijvoorbeeld op tropische veengrond) en dat laatste wordt dan altijd door actievoerders rond getoeterd, maar is inmiddels wettelijk verboden (wat iets anders kan zijn dan wat er gebeurt).
De andere definitie is dat het begrip koolstofschuld zijn zin verliest bij regulier bosbeheer, als er niet één groot, maar een heleboel kleine momenten t=0 zijn op een zo grote schaal dat je kunt middelen (de horizontale zwarte lijn stelt dan de gemiddelde waarde voor van de koolstofvoorraad). En wat je met het begrip aan moet als de bossen alsmaar groeien, zoals in het grootste deel van de EU.
Het hangt er maar net van af, zoals zo vaak, wat je met wat vergelijkt.
In situaties van een langdurige, reguliere bosexploitatie gebruik ik zelf de tweede definitie.

Vast staat in dit verband ondertussen dat de oppervlakte of het volume van het bos of (meestal) beide in de VS, Canada en het merendeel van de EU groeien. Aldus het PBL en CE Delft.

Vast staat ook dat energiehout zowel qua volume als qua kuub-prijs een kleine speler is en niet de dynamiek van het boskappen bepaalt. Kap vindt vooral plaats vanwege zaaghout.
In het Zweedse flowdiagram over 2015 bijvoorbeeld eindigt van de binnenlandse oogst van 330TWh  ca 8TWh als pellet (2,5%) en (inclusief de pellets) 41TWh als energiehout, zijnde ca 12,5%.  Dit soort percentages zie je vaak.
De ‘stock increase’-term is dus wat het Zweedse bos in 2015 netto gegroeid is. De ‘decomposition’- term is weggerot (weer CO2 geworden).

Voor zover in de VS de pelletproductie toe neemt, gaat die niet van het zaaghout af maar van het papier. De ene vergankelijke drager vervangt de andere.

Zoals bij elke wet vinden er overtredingen plaats.  Sommige NGO’s beweren dat dat ook bij boskap zo is, , zoals mogelijke misstanden in Roemenië. In de PBL-tekst wordt hiervoor geen bewijs geleverd, maar het PBL vindt dat dit uitgezocht moet worden.
Het kan inderdaad geen kwaad als hier en daar de boekhouding verbeterd werd.
Dan nog is de vraag of deze overtredingen op de eerste plaats door het brandhout worden gedreven, een relatief onbelangrijk bijproduct, of door de hoofdproduct zaaghout of voor überhaupt een andere grondbestemming.

Mogelijk komt een deel van de onvrede in de wereld vanwege het ‘clear cut-beheer’ van het bos. Een kale kapvlakte is een dramatisch gezicht, maar niet per definitie een overtreding. En evenmin een bewijs dat het grote percentage niet-zaagbare bomen de biomassacentrale in gaat. Statistisch is dat niet waar.
Men kan op goede gronden vragen of een dergelijke vorm van bosbeheer de beste is. Dat is echter geen energievraag, maar een bosbeheervraag die weinig of niets met de pro’s en contras van biomassa te maken heeft.
In de, door het PBL geciteerde, wetenschappelijke literatuur vindt men het vaak zinvol om de bosbouw als zodanig ter discussie te stellen met als doel een betere mix aan functies. Nabuurs e.e. noemen dat ergens ‘climate smart forestry’.

De Nederlandse milieubeweging heeft, mijns inziens, te lang de bosbouw veronachtzaamd en haalt nu dat gebrek vanuit het verkeerde vertrekpunt in.

Het PBL komt met 14 aanbevelingen, waarvan ik, onder weglatingen van een aantal interessante onderwerpen, om redenen van plaatsruimte,, alleen de kop afdruk (blz 20 t/m26).

  1. Verlies van biodiversiteit door grootschalige productie van biomassa is een reëel risico; aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk met inachtneming van de afweging tussen klimaatverandering en biodiversiteit
  2. Een significante rol voor biomassa lijkt van wezenlijk belang voor een klimaat-neutrale circulaire economie
  3. Het is vrijwel onmogelijk om koolstofschuld, terugverdientijd en koolstofpariteit in harde beleidscriteria te vertalen, wel kunnen restricties worden opgelegd
  4. Zonnepanelen en windmolens zijn weliswaar efficiënter in termen van energie-opbrengst per oppervlakte-eenheid dan biomassa, maar toch is het raadzaam maximaal in te zetten op zowel de ontwikkeling van de productie van duurzame biomassa als van power-to-liquid (en power-to-hydrogen)
  5. Een belangrijke opgave is vast te stellen hoe bossen beter beheerd en beschermd kunnen worden en bosbouw samen kan gaan met meerdere functies
  6. Bosbouw kan samengaan met een netto vastlegging van CO2, maar dat vereist actief beleid om die vastlegging op peil te houden
  7. De beweringen over misstanden in de houtpelletproductie moeten serieus genomen worden en beter worden onderzocht door een onafhankelijke partij
  8. Het is raadzaam op EU-niveau op basis van objectieve informatie een visie te ontwikkelen op de beste benutting van marginale, gedegradeerde en verlaten landbouwgronden
  9. Uitvoering van EU-regelgeving verkleint de kans op ILUC, maar waakzaamheid voor mogelijke ILUC door een sterke groei van de vraag naar biomassa is nodig
  10. Het is van belang dat de overheid kiest voor een helder cascaderingsprincipe, dat actief communiceert en daar vervolgens haar beleid op afstemt
  11. Directe verbranding van biomassa in moderne installaties lijkt een gering effect te hebben op de luchtkwaliteit; vervanging van oudere kachels en ketels kan leiden tot een aanzienlijke verbetering
  12. Wetgeving gericht op duurzaamheid is nuttig, waarbij moet worden gezocht naar een balans tussen fraudebestendigheid en uitvoerbaarheid
  13. Door emissies die voortkomen uit de koolstof in geoogst hout te registreren op het moment van oogst wordt dubbeltelling voorkomen, maar deze registratie lijkt niet in alle landen op orde
  14. Het fair share principe is lastig te operationaliseren in beleid. De discussie hierover zou eigenlijk op een hoger en integraler niveau gevoerd moeten worden.
Olie- en vetbalans , Nederland, 2012 (Goh&Junginger)

Ik
Grosso modo zegt het PBL-rapport hetzelfde als ik in talloze artikelen op deze site beweerd heb, soms in andere woorden.
Het PBL spreekt bijvoorbeeld over verschillende perspectieven, waar ik het over meerdere crises tegelijk heb. Naar mijn mening moeten mensen zich niet alleen maar in hun eigen crisis verschansen, maar op zoek gaan naar een overstijgend verhaal. De strijdigheid tussen diverse crises verdwijnt niet, maar het geheel kan wel geoptimaliseerd worden.

Als ik mijzelf zou moeten inplaatsen tussen de vijf perspectief-tronies ‘in het groen’, dan is dat nog lastig. Ik voel me het meest thuis bij ‘Klimaat’ en ‘Duurzame ontwikkeling’: je moet gewoon zakelijk over biomassa kunnen praten en het kan een flinke bijdrage zijn aan de klimaatcrisis en de energietransitie. Maar ik ben geen diehard en niet eenkennig , dus ideeën van de andere ‘in het groen’-tronies wil ik graag in overweging nemen, mits fatsoenlijk beargumenteerd.
In de grote behoefte-beschikbaarheid-tabel gaat de aanname van ‘technisch duurzaam’ mij te ver. Dat richt me te veel natuurschade aan. Verder zou ik op dit moment importen willen beperken tot uit de EU en eventueel Canada, niet zozeer uit principe (ik heb niets tegen eerlijke handel met Verweggistan), maar omdat ik op dit moment de eerlijkheid van de handel niet vertrouw. De EU-wetgeving, hoewel misschien nog niet ideaal, vertrouw ik wel.

Ik raad lezing van het PBL-advies aan.

Over de steun aan de KLM

Er is veel te doen geweest over de steun van de regering aan de KLM, en ongetwijfeld was dit niet het laatste woord. Een kort overzicht in vragen en antwoorden vanuit het perspectief van het Beraad Vlieghinder Moet Minder (BVM2), waarvan ik secretaris ben. Dit artikel is overgenomen van de BVM2-site.

Moest/moet de KLM überhaupt gesteund worden en zo ja, hoe zit het met Air France?
Niet iedereen vindt staatssteun vanzelfsprekend.

Follow the Money toont aan dat een groot deel van de steun aan de KLM doorgeschoven wordt naar maatschappijen die vliegtuigen aan KLM-Air France leasen en die gevestigd zijn in het belastingparadijs Ierland, en naar oliehandelaren waar het consortium opties en futures heeft uitstaan die gebaseerd zijn op een veel hogere olieprijs dan die nu bestaat.

Consultant Van Ravels wil van de holding af via een faillissement, en dan de relatie op een meer afstandelijke basis van samenwerking weer opbouwen. Bij het ontstaan van Air France-KLM holding in 2003 kon de KLM zo’n lossere en meer gelijkwaardige relatie niet afdwingen, omdat de KLM (toen ook al) nagenoeg failliet was. Air France was toen de enige helpende hand die voortgezet gebruik van de naam ‘KLM’ toestond.
Andere opiniemakers pleiten juist voor een veel verdergaande samenwerking.

Het blijft een hybride verhaal: een kapitalistisch bedrijf als er verdiend wordt, en een socialistisch bedrijf als de Staat weer eens bij moet springen. En aangezien de luchtvaart in een permanente race tot the bottom verkeert, staat het financiele infuus permanent klaar.
Het nationalistische gevoel giert door de keel . Maar Kopenhagen, Brussel en Wenen beschikken niet meer over een grote home carrier en daar zijn geen rampen gebeurd.

Ook superinvesteerder Warren Buffett laat de luchtvaart vallen. Hij investeert niet in bedrijven die zijn geld in no time opbranden en de wereld is door Corona veranderd (zie Warren Buffett doet al zijn luchtvaartaandelen van de hand ).

Warren Buffett tijdens de virtuele jaarvergadering van Berkshire Hathaway op 02 mei 2020

Specifiek op Eindhoven Airport vliegt alleen KLM-dochter Transavia. Waar het macroverhaal van de KLM voor de toekomst onzeker is, is het microverhaal van Transavia binnen het macroverhaal dat nog eens te meer.
Zo ook hoe de toekomstige onderlinge verhouding tussen Transavia en de andere low cost-carriers als Wizzair en Ryanair zal zijn.

BVM2 probeert te volgen wat er allemaal gezegd en gedaan wordt, maar doet als organisatie geen uitspraak over het principe van staatssteun aan de KLM als zodanig.

Indien steun, op welke positie binnen het grotere transport-geheel moet je dan mikken?
De Werkgroep Toekomst Luchtvaart (WTL), waarmee BVM2 in de landelijke koepel LBBL zit, heeft voor Schiphol het “Internationaal Openbaar Vervoer – plan” ontwikkeld (zie Maak Schiphol en KLM sterker met slim internationaal vervoer ). De kern van de gedachte is dat we af moeten van de goedkope vakantievluchten, en dat de overstap (“hub-“) functie van Schiphol sterk in belang moet afnemen tot uiteindelijk Schiphol, bij een veel lager aantal vliegbewegingen (ca 400.000), vooral de Nederlandse markt bedient. De WTL rekent voor dat het internationale netwerk, voor zover dat een nationaal economisch belang heeft, grotendeels kan blijven bestaan.
Net als het gangbare openbaar vervoer verzorgen dan Schiphol en de KLM de Nederlandse verplaatsingsbehoefte. Groei is niet, zoals tot nu toe altijd, een doel op zich.

Hoewel er grote verschillen bestaan tussen dochteronderneming Eindhoven Airport en moederonderneming Schiphol, moet ook Eindhoven Airport, sinds Van Geel, een functie krijgen die vooral ten behoeve van het economisch functioneren van de thuisregio Brainport is. Minstens op papier is dat in de regio erkend.
Ook in Eindhoven kan die functie bereikt worden met veel minder vliegbewegingen. Van Geel spreekt over een 30% kleinere geluidscontour van 35Ke. Gezien de consequenties van de huidige economische ravage is het niet te verwachten dat de luchtvaartmaatschappijen in de nabije toekomst op grote schaal nieuwere en stillere vliegtuigen krijgen, dus 30% minder geluid betekent in praktijk 30% minder vliegen. Overigens probeert men vanuit het ministerie wel om aan dat uitgangspunt te duwen en te trekken.

BVM2 houdt onverkort vast aan de 30% geluidsreductie.

Grondpersoneel lvan de KLM

Indien steun, onder welke klimaat- en milieuvoorwaarden?
Natuur & Milieu, Natuur en Milieufederatie Noord-Holland, Milieudefensie en Greenpeace vinden dat de impact van de luchtvaart op de planeet zo groot is, dat er nu ook direct afspraken met KLM moeten worden gemaakt om die impact te verlagen ( zie www.natuurenmilieu.nl/nieuwsberichten/milieuorganisaties-helpende-hand-aan-klm-kan-niet-zonder-voorwaarden/ ).
De stelling: KLM doet nu een flink beroep op steun van onze overheid. Dat terwijl de luchtvaartmaatschappij geen belasting betaalt over kerosine en ook geen BTW betaalt over vliegtickets. De luchtvaartsector valt ook al buiten het klimaatbeleid. Nu de overheid KLM en haar werknemers wil helpen in deze onzekere periode, is het tijd om concrete afspraken te maken met het luchtvaartbedrijf.
Niet alleen moet het vaststaan dat werknemers hun baan behouden, KLM moet voor minder lawaai en luchtvervuiling zorgen en haar CO2-uitstoot omlaag brengen. De luchtvaartmaatschappij kan hierna niet terugkeren naar het oude en moet onderzoeken hoe een nieuw pad in te slaan met minder vluchten. Het is aan de overheid om zo snel mogelijk beleid te maken dat ervoor zorgt dat de hele sector gaat verduurzamen. Zo voorkomen we dat de luchtvaartsector en onze maatschappij van de ene crisis in de andere crisis rolt
.”

Dit is nader uitgewerkt in een verklaring op www.natuurenmilieu.nl/nieuwsberichten/opinie-klm-krijgt-steun-maar-de-vraag-is-waarom-en-waarvoor/ . Een deel van deze tekst:
“Wat kan er vervolgens met KLM worden afgesproken? Naast goed werkgeverschap, en onthouding van dividend en bonussen betreft dat duurzaamheid. KLM moet een plan maken voor vlootvernieuwing, voor investeringen in duurzame kerosine, ze moet stoppen met verzet tegen eerlijk beprijzen en deze plannen gaan steunen, en afspraken maken over het uitfaseren van korte afstand-vluchten en over samenwerking met rail-bedrijven. Ook moet KLM in het kader van ‘fly responsibly’ haar frequent flyer programma afschaffen.

Dit is het uitgelezen moment om in Europa afspraken te maken over voorwaarden aan de luchtvaart voor steun, en over het verbinden van deze voorwaarden aan de Europese Green Deal en de klimaatdoelen. Overleg met Frankrijk over voorwaarden spreekt voor zich voor KLM-Air France, maar ook andere landen, waaronder Oostenrijk, lijken hier voor in. Door Europese richtlijnen te benoemen kunnen alle luchtvaartmaatschappijen op dezelfde wijze worden behandeld. Ook kan dit meteen worden verbonden aan investeringen in het Europese railnet, aan betere snelle railverbindingen en hoogwaardiger dienstverlening voor Europese treinreizigers.

Een reset van de luchtvaart is hard nodig: het huidige model is gebaseerd op continue groei om kosten te blijven drukken en dit is niet vol te houden. Daarnaast haalt dit alle ruimte weg voor verbeteringen voor het klimaat en de leefomgeving. Het kan ook, maar daar is wel politieke moed voor nodig: een omslag naar een kleinere luchtvaart die niet afhankelijk is van transfers, waar generieke normen gelden, normaal belasting wordt geïnd en een eerlijke prijs wordt berekend naar mate van vervuiling. Zowel vakbonden als NGO’s moeten hierbij worden betrokken. Nederland zou met Europese landen afspraken moeten maken: bilaterale verdragen over accijns, afstemming van netwerken en onderlinge verbondenheid met HSL en gezamenlijk investeren in oplossingen als schone brandstof.”

BVM2 steunt deze gedachte. Omdat het, vanwege het ontbreken van een directe relatie, niet voor de hand ligt dat BVM2 zich in de KLM-discussie mengt, geeft BVM2 deze steun vorm via onze koepel LBBL (Landelijk Burger Beraad Luchtvaart).

Ongetwijfeld gaan deze thema’s terugkomen in de discussies over de komende Luchtvaartnota.

Wat is er in de Tweede Kamer van terecht gekomen?
OP 7 mei heeft de Tweede Kamer zes uur over de steun aan de KLM gesproken. Dat resulteerde uiteindelijk in 19 moties, waarvan er tien zijn aangenomen (zie www.tweedekamer.nl/kamerstukken/stemmingsuitslagen/detail?id=2020P06375 ).

Grofweg kunnen de moties in drie groepen verdeeld worden: betreffende het personeel van de KLM (hoog en laag); betreffende de zeggenschap binnen de onderneming; en betreffende milieu en klimaat. Een korte behandeling met de nadruk op wat ook op Eindhoven Airport relevant is.

Wat betreft het personeel.
Er worden geen bonussen en dividenden betaald.
Over de flexcontracten en de laagste inkomens:  overwegende dat doel van de steun aan Air France-KLM behoud van werkgelegenheid is; overwegende dat de eerste besluiten van de top ertoe leidden dat de ellende van de coronacrisis juist op de medewerkers met flexcontracten en de laagste inkomens werd afgewenteld; verzoekt het kabinet, als voorwaarde te stellen aan steunverlening dat de werknemers met de meest kwetsbare contracten en laagste inkomens zo veel mogelijk worden ontzien …. Nijboer (PvdA),  Alkaya (SP), Snels (GrL), Van Raan (PvdD)
De eis van een ‘goed sociaal plan richting andere sectoren’ (PvdD) en de geldigheid van de Wet Normering Topinkomens (SP, PvdD) haalden het niet.

Wat betreft de zeggenschap vond de Kamer unaniem dat leasemaatschappijen en oliehandelaren enz ook moesten meebetalen (GrL, PvdA, SP, PvdD), dat vergroting van de invloed binnen de holding bespreekbaar was maar volledige, tijdelijke, nationalisatie niet.

Milieu en klimaat leidden tot wisselende signalen.

Enerzijds werd er een blokkerende motie aangenomen van CDA en VVD aangenomen: “verzoekt de regering zich … te laten leiden door het belang van een sterke, concurrerende KLM en de werkgelegenheid die daarbij past;  … en tevens aanvullende voorwaarden alleen op te nemen als die passen in dit doel en geen afbreuk doen aan het toekomstige verdienvermogen van het bedrijf”.

Anderzijds werden voor klimaat en milieu gunstige moties aangenomen als die niet meteen iets concreets eisten zoals

  • een motie van D66 en de SGP om een en ander in Europees verband onder te brengen “constaterende dat de luchtvaartsector op een internationaal niveau opereert in een vrije Europese markt; constaterende dat de luchtvaartsector buiten het Klimaatakkoord is gebleven en een groot deel van de uitstootrechten onder het emissiehandelssysteem van de EU (ETS) gratis krijgt toebedeeld; van mening dat de huidige toestand in de luchtvaartsector en de maatregelen die worden genomen om deze toestand te verzachten, zoals het bieden van staatssteun en opschorting van (slot)regels kansen bieden om de luchtvaartsector blijvend te vergroenen; overwegende dat de Kamer zich eerder heeft uitgesproken voor invoering van accijns op kerosine en ingroei naar een bijmengverplichting van alternatieve schonere brandstoffen; verzoekt de regering, zich Europees in te zetten voor een groene heropbouw van de sector door onder andere de toekenning van gratis EU ETS-rechten op te schorten en de Europese slotverordening te herzien zodat duurzaamheid een criterium voor slotallocatie kan worden ….
  • een motie van D66 “verzoekt de regering, als voorwaarde voor steun te streven naar afspraken op het gebied van duurzaamheid, waaronder een rapportageplicht voor CO2-emissies, reductie van emissies voor korteafstandsvluchten die vervangbaar zijn door verbindingen per trein, het realiseren van een biokerosinefabriek in Groningen en concrete doelen voor bijmenging van schone brandstoffen …
  • Een motie van 50+ en de PvdD haalde zowaar met 77 stemmen net een meerderheid:
    “constaterende dat vanwege het luchtvaartverdrag uit 1944 geen belasting wordt geheven op vliegtuigbrandstof; overwegende dat, mede vanwege de internationale klimaatdoelstellingen, het belasten van vliegtuigbrandstof van belang is; overwegende dat het herstarten van het vliegverkeer na de coronacrisis een ultiem moment is om het luchtvaartverdrag uit 1944 te wijzigen of een nieuw verdrag af te sluiten met het doel internationale afspraken te maken over het belasten van vliegtuigbrandstof; verzoekt de regering, het wijzigen van het huidige luchtvaartverdrag of het afsluiten van een nieuw verdrag internationaal te agenderen, …”

Maar een motie van GrL, die om afrekenbare klimaatdoelen vroeg, en van de PvdDieren dat om “een bindend CO2-budget vast te stellen voor de luchtvaartsector dat naar rato past binnen de doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C” haalden het niet.

Overigens kreeg Air France door de Franse regering wel tastbare, strengere milieu- en klimaatdoelen opgelegd. Binnenlandse vluchten van minder dan 2,5 uur mogen alleen nog als er een hubfunctie aan vast zit (en anders de TGV). De CO2-uitstoot vanAir France moest in 2030 al gehalveerd zijn, en daar komt nu bij dat dat voor de binnenlandse vluchten al in 2024 moet.
De Franse regering eist een versnelde modernisering van de luchtvloot en 2% van de brandstof moet in 2025 uit biobrandstof bestaan.

Opstijgend vliegtuig aan de ZW-kant van vliegveld Eindhoven

BVM2 schaart zich achter de motie die flexwerkers en lage inkomens wil beschermen, voor zover dit op Eindhoven Airport van toepassing is.
Over de financiele en zeggenschapsverhoudingen binnen de KLM neemt BVM2 geen formeel standpunt in omdat BVM2 geen directe relatie met de KLM heeft.
BVM2 stemt in met de moties die een verbetering van milieu en klimaat bepleiten, ook met die welke het niet gehaald hebben. De strekking van deze moties reikt immers verder dan de KLM, en is ook relevant voor het Eindhovense vliegveld.