Handleiding Warmtenetten Ontrafeld van TKI Urban Energy

De topsector energie en de TKI’s daarbinnen
Het Topsectorenbeleid is een soort agentschap dat zelfstandig, maar met veel subsidie van het Rijk, beleid maakt en uitvoert in het overgangsgebied tussen politiek en maatschappij, waaronder het bedrijfsleven.  Er vallen een aantal beleidsvelden onder, waarvan hier relevant de Topsector Energie ( www.topsectorenergie.nl ).
Binnen het beleidsveld Energie bestaan diverse Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI), en een daarvan is de TKI Urban Energy ( www.topsectorenergie.nl/tki-urban-energy ).

De Handleiding Warmtenetten Ontrafeld
Deze TKI Urban Energy heeft een Handleiding Warmtenetten Ontrafeld uitgebracht. Die wil een groot publiek op het niveau van gemeenteraadsleden, mensen van energiecoöperaties, ter zake doende ambtenaren en dergelijke een systematisch overzicht geven van het complexe veld van de warmtenetten. Aan zoiets is behoefte.
De brochure kan gedownload worden  op www.topsectorenergie.nl/nieuws/warmtenetten-ontrafeld-een-praktische-handleiding . Er zit met nadruk geen copyright op en vrij gebruik wordt aangemoedigd.

Ik vind hem zelf goed. Ik heb al het nodige rondgepionierd op het gebied van warmtenetten, maar de brochure geeft een aangenaam totaaloverzicht.
Bovendien staan er goede links in, zoals naar het Expertise Centrum Warmte (ECW). Zie https://expertisecentrumwarmte.nl/home/default.aspx . Je kunt de brochure dus het beste digitaal lezen, maar uitprinten kan ook.

Ik ga hem niet helemaal bespreken, maar ik plaats als voorbeeld drie pagina’s:   

  • Een graphic met een algemeen overzicht van alle soorten warmtenetten   
  • Een bladzijde over beschikbaarheid, betaalbaarheid en beheersbaarheid
  • Een bladzijde over Thermische Energie uit Oppervlaktewater.

Ik raad lezing aan, bijvoorbeeld ook voor buurten die van het gas af moeten of willen.  

Beschikbaarheid en toepassings-mogelijkheden van duurzame biomassa.

Inleiding
De regering is ervan overtuigd dat duurzame biomassa nodig is voor energietoepassingen, chemie en materialen in een duurzame economie richting 2030 en 2050. Zo staat het ook in het recente Klimaatakkoord. Daarvoor is een integraal duurzaamheidskader nodig dat in principe geldt voor alle biomassa en alle toepassingen. Daartoe wil het kabinet:

1.     Een beschouwing door het PBL over de maximale beschikbaarheid per in te zetten biomassa-stroom, rekening houdend met diverse invullingen van het ‘fair share’ beginsel.

2.    Een beschouwing door het PBL over toepassingsmogelijkheden per in te zetten biomassa-stroom, uitgaande van een zo optimaal en efficiënt mogelijk gebruik (cascadering).

3.    Het opstellen van duurzaamheidscriteria per in te zetten biomassastroom.

4.    Een advies door een speciale (SER-)commissie over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is goed voor 1. en 2. , Royal Haskoning DHV voor 3. (komt binnenkort uit) en een speciale SER-commissie geeft het eindantwoord.

In de publicatie “Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa” voldoet het PBL aan 1. En 2. . De tekst is te vinden op www.pbl.nl/publicaties/beschikbaarheid-en-toepassingsmogelijkheden-van-duurzame-biomassa-verslag-van-een-zoektocht-naar-gedeelde-feiten .

De cijfermatige data in de PBL-tekst komen van CE Delft ‘Toepassingen en beschikbaarheid van duurzame biomassa’ dd februari 2020 (www.ce.nl/publicaties/2454/bio-scope-toepassingen-en-beschikbaarheid-van-duurzame-biomassa ), een coproductie.

De filenaam geeft al aan dat de totstandkoming moeizaam was. Het is een uiterst gepolariseerd onderwerp waarover niet binnen afzienbare tijd een consensus zal gaan bestaan.
Het PBL begon zijn opdracht met een ‘joint fact finding’-aanpak. Gaandeweg echter bleken niet zozeer de feiten, als wel de interpretatie daarvan, het hoofdprobleem. De aanpak verschoof naar een inventarisatie van visies, perspectieven, wereldbeelden en belangen.

Het PBL koos ervoor om een hele ruime set belanghebbenden te contacteren: bedrijfsleven, brancheorganisaties, kennisorganisaties, overheid, adviesbureau, NGO (waaronder felle tegenstanders), gebiedsbeheerders, certificerende organisaties en enkele anderen. Dat maakte de kans op overeenstemming kleiner, maar de legitimiteit groter.

Men was het lang niet over alles oneens, zolang dat ‘in principe’ was. Een ingedikte lijst:

Klimaat

  • Parijs en het Klimaatakkoord worden onderschreven, waarbij de reductie van broeikasgassen in een circulaire economie als de grootste kans voor biomassa wordt gezien in zowel energietoepassingen als niet-energie-toepassingen.
  • Er moeten meer technologieën worden ingezet dan alleen biomassa
  • Koolstof zo lang mogelijk vastleggen in materiaal werkt positief.
  • Ketenemissies moeten worden meegeteld.
  • Koolstofschuld moet worden meegenomen in de analyses
  • Tertiaire reststromen (stromen die vrijkomen na gebruik) lijken beperkte klimaatrisico’s te hebben en dat geldt ook voor een nader te bepalen deel van de primaire reststromen (die bij de productie vrijkomen op de akker of in het bos) en secundaire reststromen (die vrijkomen bij de verwerking van de producten van bos- en landbouw).

Landgebruik

  • Een gezonde en vruchtbare bodem, goed bodembeheer en voldoende organische stof zijn belangrijk
  • ILUC (Indirect Land Use Change) verdient serieuze aandacht. Veel stakeholders zijn positief over de Europese regelgeving die moet waarborgen dat alleen low-ILUC-brandstoffen worden toegepast
  • Onder voorwaarde van duurzaam bosbeheer (zoals voldoende achtergelaten tak- en tophout t.b.v. van biodiversiteit en bodemkwaliteit) mag en kan hout geoogst worden, voor zover dit niet oerbossen of beschermde gebieden betreft.
De Chinese Sakyamuni Pagode uit 1056, geheel van hout

Transitie

  • Men ziet een blijvende rol voor biomassa als materiaal.
  • Op dit moment zijn er nog weinig bezwaren tegen een rol als feedstock voor de chemie.
  • Als energetische toepassing onvermijdelijk is, dan bij voorkeur worden waar geen of nauwelijks alternatieven beschikbaar zijn (zoals lucht- en zeescheepvaart).
  • Biomassa moet zo hoogwaardige en gecascadeerd mogelijk toegepast, waarbij directe verbranding laatste keus is.

Productie in herkomstgebieden

  • Het belang van welzijn, natuur en welvaart wordt door iedereen onderschreven
  • Het vertrouwen in de duurzaamheid van biomassa is het grootst wanneer deze uit Nederland komt, omdat de invloed van beleid op nationaal niveau het grootst wordt geacht. Om dezelfde reden is het vertrouwen in biomassa uit de EU groter dan in biomassa die uit de rest van de wereld

Economie

  • Een transitie naar een biobased economy kan Nederland een economische impuls geven

Beleid

  • De huidige stimulering via de SDE+-regeling is onevenwichtig op energietoepassingen en kostenefficiëntie op de korte termijn gericht, in plaats van op meer hoogwaardige toepassing (zoals chemie en materialen) en de langere termijn.
  • Men is relatief positief is over de effectiviteit van RED2, FQD en de Wet Milieubeheer, maar men ondervindt ook belemmeringen vanuit wet- en regelgeving.
Vijf perspectieven op biomassa

Vervolgens liepen de meningen soms sterk uiteen wanneer het ‘in principe’ in praktijk werd. Dat resulteerde in twee volle pagina’s met een lange enerzijds- en anderzijdskolom, die hier niet weer te geven zijn (zie blz 38 en 39 van de PBL-tekst). Links spreken de ingenieur en de zakelijkheid, rechts spreken de ecoloog en de actievoerder.

Het PBL dikt uiteindelijk, enigszins geforceerd, de vele mogelijke combinaties van standpunten in tot bovenstaande vijf prototypen. Het helpt in elk geval het overzicht.

Die prototypen worden gebruikt om vijf voorbeeldsituaties te geven van een mogelijke verhouding tussen de Nederlandse behoefte en de dekking daarvan. Dat vraagt eerst om een inleidende definitietabel, en daarna om een tabel waarin de behoefte versus het aanbod getoond wordt.

de aannames en definities bij onderstaand schema
(Let wel dat de bovenste schaal in EJ=1000PJ is en de Nederlandse schaal in PJ.)

Bij deze tabel hoort uitleg.
Het Nederlandse aanbod in 2018 was 272PJ uit de landbouw en 70PJ uit de bosbouw, en wordt in 2030 ingeschat op grofweg 370PJ voor beide samen, en in 2050 op grofweg 420PJ (grofweg betekent hoe streng je ecologisch bent – ik heb kortheidshalve een middenwaarde genomen).
De Nederlandse vraag naar biomassa is in 2020 323PJ, waarvan148PJ voor energiedoeleiden (ter vergelijking: het totale primaire Nederlandse energiebudget was in 2018 ongeveer 3100PJ).
De toekomstige vraag en aanbod hangen sterk af van welk wereldbeeld men uitgaat.
Wie voorrang geeft aan het klimaat, zet de rem op ‘technisch duurzaam’ (geen nadeel voor food-feed-fiber en verder mag alles wat niet verboden is, zoals beschermde natuur en oorspronkelijk bos) en importeert mondiaal. De Nederlandse vraag en het mondiale aanbod schieten omhoog.
In het ‘duurzame ontwikkeling’-wereldbeeld gebeurt hetzelfde met de rem in de stand ‘max-duurzaam’, wat betekent dat er ook rekening gehouden wordt met watertekort of -overschot, kans op bodemdegradatie of met veel biodiversiteit.
‘Ecologie’ importeert uit de EU en er mag bijna niets, wat mogelijk goed is voor de biodiversiteit en bijna niets doet voor het klimaat. Dat moet dan worden opgevangen met heel veel windturbines en zonneparken (overigens zijn zonneparken ook Land Use Change). En als dat niet gebeurt, weegt dan de aventuele schade van het warmere klimaat voor de biodiversiteit op tegen de eventuele winst van bijna geen biomassa?
De blauwe %-hokjes gaan erover hoeveel% de Nederlandse vraag is van het mondiale of EU-aanbod: in de eco-stand is de Nederlandse biomassavraag in 2030 2,8% van het EU-aanbod. Dit heeft een directe relatie met de footprint-gedachte en dat treedt buiten het wetenschappelijke in het politieke domein. Hoeveel mag Nederland hebben? Naar rato van bevolking?oppervlak? Of moet je redeneren dat Nederland footprint heeft, maar ook footprint is (bijvoorbeeld voor melkpoeder van China)? Waarmee de discussie overgaat van Fair Share in Fair Trade. Binnen de context van de PBL-studie is deze politieke vraag niet te beantwoorden.

Wat het schema ook aangeeft is dat de meeste biomassa niet houtig is, en dat veel, mogelijk de meeste, houtige biomassa niet direct uit het bos komt.

Het PBL loopt vervolgens de rijen een voor een af en geeft aan in hoeverre de bewering in die rij gesteund wordt door de literatuur (ruim 400 wetenschappelijke publicaties). Ook daarbij weer het probleem dat de discussie al snel buiten duidelijke wetenschappelijke paden treedt en/of tegen definitievraagstukken aanloopt. Bijvoorbeeld bij de ‘koolstofschuld’.

De koolstofopslag in een gekapt en herplant bos

De eenvoudige definitie: een bos heeft op moment t=0 een hoeveelheid koolstof (de 0-lijn). Er wordt gekapt en er komt op korte termijn koolstof vrij uit het bos of uit de bodem. Vervolgens begint het bos weer te groeien. Na verloop van tijd is de teruggegroeide hoeveelheid koolstof plus de bespaarde fossiele koolstof gelijk aan wat het was (C-debt repayment), na nog langere tijd snijdt de lijn de situatie als het bos doorgegroeid zou zijn, en daarna gaat er alleen maar koolstof het systeem uit in de vorm van planken. Deze repayment time kan, afhankelijk van de omstandigheden, enkele jaren tot enkele eeuwen beslaan (bijvoorbeeld op tropische veengrond) en dat laatste wordt dan altijd door actievoerders rond getoeterd, maar is inmiddels wettelijk verboden (wat iets anders kan zijn dan wat er gebeurt).
De andere definitie is dat het begrip koolstofschuld zijn zin verliest bij regulier bosbeheer, als er niet één groot, maar een heleboel kleine momenten t=0 zijn op een zo grote schaal dat je kunt middelen (de horizontale zwarte lijn stelt dan de gemiddelde waarde voor van de koolstofvoorraad). En wat je met het begrip aan moet als de bossen alsmaar groeien, zoals in het grootste deel van de EU.
Het hangt er maar net van af, zoals zo vaak, wat je met wat vergelijkt.
In situaties van een langdurige, reguliere bosexploitatie gebruik ik zelf de tweede definitie.

Vast staat in dit verband ondertussen dat de oppervlakte of het volume van het bos of (meestal) beide in de VS, Canada en het merendeel van de EU groeien. Aldus het PBL en CE Delft.

Vast staat ook dat energiehout zowel qua volume als qua kuub-prijs een kleine speler is en niet de dynamiek van het boskappen bepaalt. Kap vindt vooral plaats vanwege zaaghout.
In het Zweedse flowdiagram over 2015 bijvoorbeeld eindigt van de binnenlandse oogst van 330TWh  ca 8TWh als pellet (2,5%) en (inclusief de pellets) 41TWh als energiehout, zijnde ca 12,5%.  Dit soort percentages zie je vaak.
De ‘stock increase’-term is dus wat het Zweedse bos in 2015 netto gegroeid is. De ‘decomposition’- term is weggerot (weer CO2 geworden).

Voor zover in de VS de pelletproductie toe neemt, gaat die niet van het zaaghout af maar van het papier. De ene vergankelijke drager vervangt de andere.

Zoals bij elke wet vinden er overtredingen plaats.  Sommige NGO’s beweren dat dat ook bij boskap zo is, , zoals mogelijke misstanden in Roemenië. In de PBL-tekst wordt hiervoor geen bewijs geleverd, maar het PBL vindt dat dit uitgezocht moet worden.
Het kan inderdaad geen kwaad als hier en daar de boekhouding verbeterd werd.
Dan nog is de vraag of deze overtredingen op de eerste plaats door het brandhout worden gedreven, een relatief onbelangrijk bijproduct, of door de hoofdproduct zaaghout of voor überhaupt een andere grondbestemming.

Mogelijk komt een deel van de onvrede in de wereld vanwege het ‘clear cut-beheer’ van het bos. Een kale kapvlakte is een dramatisch gezicht, maar niet per definitie een overtreding. En evenmin een bewijs dat het grote percentage niet-zaagbare bomen de biomassacentrale in gaat. Statistisch is dat niet waar.
Men kan op goede gronden vragen of een dergelijke vorm van bosbeheer de beste is. Dat is echter geen energievraag, maar een bosbeheervraag die weinig of niets met de pro’s en contras van biomassa te maken heeft.
In de, door het PBL geciteerde, wetenschappelijke literatuur vindt men het vaak zinvol om de bosbouw als zodanig ter discussie te stellen met als doel een betere mix aan functies. Nabuurs e.e. noemen dat ergens ‘climate smart forestry’.

De Nederlandse milieubeweging heeft, mijns inziens, te lang de bosbouw veronachtzaamd en haalt nu dat gebrek vanuit het verkeerde vertrekpunt in.

Het PBL komt met 14 aanbevelingen, waarvan ik, onder weglatingen van een aantal interessante onderwerpen, om redenen van plaatsruimte,, alleen de kop afdruk (blz 20 t/m26).

  1. Verlies van biodiversiteit door grootschalige productie van biomassa is een reëel risico; aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk met inachtneming van de afweging tussen klimaatverandering en biodiversiteit
  2. Een significante rol voor biomassa lijkt van wezenlijk belang voor een klimaat-neutrale circulaire economie
  3. Het is vrijwel onmogelijk om koolstofschuld, terugverdientijd en koolstofpariteit in harde beleidscriteria te vertalen, wel kunnen restricties worden opgelegd
  4. Zonnepanelen en windmolens zijn weliswaar efficiënter in termen van energie-opbrengst per oppervlakte-eenheid dan biomassa, maar toch is het raadzaam maximaal in te zetten op zowel de ontwikkeling van de productie van duurzame biomassa als van power-to-liquid (en power-to-hydrogen)
  5. Een belangrijke opgave is vast te stellen hoe bossen beter beheerd en beschermd kunnen worden en bosbouw samen kan gaan met meerdere functies
  6. Bosbouw kan samengaan met een netto vastlegging van CO2, maar dat vereist actief beleid om die vastlegging op peil te houden
  7. De beweringen over misstanden in de houtpelletproductie moeten serieus genomen worden en beter worden onderzocht door een onafhankelijke partij
  8. Het is raadzaam op EU-niveau op basis van objectieve informatie een visie te ontwikkelen op de beste benutting van marginale, gedegradeerde en verlaten landbouwgronden
  9. Uitvoering van EU-regelgeving verkleint de kans op ILUC, maar waakzaamheid voor mogelijke ILUC door een sterke groei van de vraag naar biomassa is nodig
  10. Het is van belang dat de overheid kiest voor een helder cascaderingsprincipe, dat actief communiceert en daar vervolgens haar beleid op afstemt
  11. Directe verbranding van biomassa in moderne installaties lijkt een gering effect te hebben op de luchtkwaliteit; vervanging van oudere kachels en ketels kan leiden tot een aanzienlijke verbetering
  12. Wetgeving gericht op duurzaamheid is nuttig, waarbij moet worden gezocht naar een balans tussen fraudebestendigheid en uitvoerbaarheid
  13. Door emissies die voortkomen uit de koolstof in geoogst hout te registreren op het moment van oogst wordt dubbeltelling voorkomen, maar deze registratie lijkt niet in alle landen op orde
  14. Het fair share principe is lastig te operationaliseren in beleid. De discussie hierover zou eigenlijk op een hoger en integraler niveau gevoerd moeten worden.
Olie- en vetbalans , Nederland, 2012 (Goh&Junginger)

Ik
Grosso modo zegt het PBL-rapport hetzelfde als ik in talloze artikelen op deze site beweerd heb, soms in andere woorden.
Het PBL spreekt bijvoorbeeld over verschillende perspectieven, waar ik het over meerdere crises tegelijk heb. Naar mijn mening moeten mensen zich niet alleen maar in hun eigen crisis verschansen, maar op zoek gaan naar een overstijgend verhaal. De strijdigheid tussen diverse crises verdwijnt niet, maar het geheel kan wel geoptimaliseerd worden.

Als ik mijzelf zou moeten inplaatsen tussen de vijf perspectief-tronies ‘in het groen’, dan is dat nog lastig. Ik voel me het meest thuis bij ‘Klimaat’ en ‘Duurzame ontwikkeling’: je moet gewoon zakelijk over biomassa kunnen praten en het kan een flinke bijdrage zijn aan de klimaatcrisis en de energietransitie. Maar ik ben geen diehard en niet eenkennig , dus ideeën van de andere ‘in het groen’-tronies wil ik graag in overweging nemen, mits fatsoenlijk beargumenteerd.
In de grote behoefte-beschikbaarheid-tabel gaat de aanname van ‘technisch duurzaam’ mij te ver. Dat richt me te veel natuurschade aan. Verder zou ik op dit moment importen willen beperken tot uit de EU en eventueel Canada, niet zozeer uit principe (ik heb niets tegen eerlijke handel met Verweggistan), maar omdat ik op dit moment de eerlijkheid van de handel niet vertrouw. De EU-wetgeving, hoewel misschien nog niet ideaal, vertrouw ik wel.

Ik raad lezing van het PBL-advies aan.

Over de steun aan de KLM

Er is veel te doen geweest over de steun van de regering aan de KLM, en ongetwijfeld was dit niet het laatste woord. Een kort overzicht in vragen en antwoorden vanuit het perspectief van het Beraad Vlieghinder Moet Minder (BVM2), waarvan ik secretaris ben. Dit artikel is overgenomen van de BVM2-site.

Moest/moet de KLM überhaupt gesteund worden en zo ja, hoe zit het met Air France?
Niet iedereen vindt staatssteun vanzelfsprekend.

Follow the Money toont aan dat een groot deel van de steun aan de KLM doorgeschoven wordt naar maatschappijen die vliegtuigen aan KLM-Air France leasen en die gevestigd zijn in het belastingparadijs Ierland, en naar oliehandelaren waar het consortium opties en futures heeft uitstaan die gebaseerd zijn op een veel hogere olieprijs dan die nu bestaat.

Consultant Van Ravels wil van de holding af via een faillissement, en dan de relatie op een meer afstandelijke basis van samenwerking weer opbouwen. Bij het ontstaan van Air France-KLM holding in 2003 kon de KLM zo’n lossere en meer gelijkwaardige relatie niet afdwingen, omdat de KLM (toen ook al) nagenoeg failliet was. Air France was toen de enige helpende hand die voortgezet gebruik van de naam ‘KLM’ toestond.
Andere opiniemakers pleiten juist voor een veel verdergaande samenwerking.

Het blijft een hybride verhaal: een kapitalistisch bedrijf als er verdiend wordt, en een socialistisch bedrijf als de Staat weer eens bij moet springen. En aangezien de luchtvaart in een permanente race tot the bottom verkeert, staat het financiele infuus permanent klaar.
Het nationalistische gevoel giert door de keel . Maar Kopenhagen, Brussel en Wenen beschikken niet meer over een grote home carrier en daar zijn geen rampen gebeurd.

Ook superinvesteerder Warren Buffett laat de luchtvaart vallen. Hij investeert niet in bedrijven die zijn geld in no time opbranden en de wereld is door Corona veranderd (zie Warren Buffett doet al zijn luchtvaartaandelen van de hand ).

Warren Buffett tijdens de virtuele jaarvergadering van Berkshire Hathaway op 02 mei 2020

Specifiek op Eindhoven Airport vliegt alleen KLM-dochter Transavia. Waar het macroverhaal van de KLM voor de toekomst onzeker is, is het microverhaal van Transavia binnen het macroverhaal dat nog eens te meer.
Zo ook hoe de toekomstige onderlinge verhouding tussen Transavia en de andere low cost-carriers als Wizzair en Ryanair zal zijn.

BVM2 probeert te volgen wat er allemaal gezegd en gedaan wordt, maar doet als organisatie geen uitspraak over het principe van staatssteun aan de KLM als zodanig.

Indien steun, op welke positie binnen het grotere transport-geheel moet je dan mikken?
De Werkgroep Toekomst Luchtvaart (WTL), waarmee BVM2 in de landelijke koepel LBBL zit, heeft voor Schiphol het “Internationaal Openbaar Vervoer – plan” ontwikkeld (zie Maak Schiphol en KLM sterker met slim internationaal vervoer ). De kern van de gedachte is dat we af moeten van de goedkope vakantievluchten, en dat de overstap (“hub-“) functie van Schiphol sterk in belang moet afnemen tot uiteindelijk Schiphol, bij een veel lager aantal vliegbewegingen (ca 400.000), vooral de Nederlandse markt bedient. De WTL rekent voor dat het internationale netwerk, voor zover dat een nationaal economisch belang heeft, grotendeels kan blijven bestaan.
Net als het gangbare openbaar vervoer verzorgen dan Schiphol en de KLM de Nederlandse verplaatsingsbehoefte. Groei is niet, zoals tot nu toe altijd, een doel op zich.

Hoewel er grote verschillen bestaan tussen dochteronderneming Eindhoven Airport en moederonderneming Schiphol, moet ook Eindhoven Airport, sinds Van Geel, een functie krijgen die vooral ten behoeve van het economisch functioneren van de thuisregio Brainport is. Minstens op papier is dat in de regio erkend.
Ook in Eindhoven kan die functie bereikt worden met veel minder vliegbewegingen. Van Geel spreekt over een 30% kleinere geluidscontour van 35Ke. Gezien de consequenties van de huidige economische ravage is het niet te verwachten dat de luchtvaartmaatschappijen in de nabije toekomst op grote schaal nieuwere en stillere vliegtuigen krijgen, dus 30% minder geluid betekent in praktijk 30% minder vliegen. Overigens probeert men vanuit het ministerie wel om aan dat uitgangspunt te duwen en te trekken.

BVM2 houdt onverkort vast aan de 30% geluidsreductie.

Grondpersoneel lvan de KLM

Indien steun, onder welke klimaat- en milieuvoorwaarden?
Natuur & Milieu, Natuur en Milieufederatie Noord-Holland, Milieudefensie en Greenpeace vinden dat de impact van de luchtvaart op de planeet zo groot is, dat er nu ook direct afspraken met KLM moeten worden gemaakt om die impact te verlagen ( zie www.natuurenmilieu.nl/nieuwsberichten/milieuorganisaties-helpende-hand-aan-klm-kan-niet-zonder-voorwaarden/ ).
De stelling: KLM doet nu een flink beroep op steun van onze overheid. Dat terwijl de luchtvaartmaatschappij geen belasting betaalt over kerosine en ook geen BTW betaalt over vliegtickets. De luchtvaartsector valt ook al buiten het klimaatbeleid. Nu de overheid KLM en haar werknemers wil helpen in deze onzekere periode, is het tijd om concrete afspraken te maken met het luchtvaartbedrijf.
Niet alleen moet het vaststaan dat werknemers hun baan behouden, KLM moet voor minder lawaai en luchtvervuiling zorgen en haar CO2-uitstoot omlaag brengen. De luchtvaartmaatschappij kan hierna niet terugkeren naar het oude en moet onderzoeken hoe een nieuw pad in te slaan met minder vluchten. Het is aan de overheid om zo snel mogelijk beleid te maken dat ervoor zorgt dat de hele sector gaat verduurzamen. Zo voorkomen we dat de luchtvaartsector en onze maatschappij van de ene crisis in de andere crisis rolt
.”

Dit is nader uitgewerkt in een verklaring op www.natuurenmilieu.nl/nieuwsberichten/opinie-klm-krijgt-steun-maar-de-vraag-is-waarom-en-waarvoor/ . Een deel van deze tekst:
“Wat kan er vervolgens met KLM worden afgesproken? Naast goed werkgeverschap, en onthouding van dividend en bonussen betreft dat duurzaamheid. KLM moet een plan maken voor vlootvernieuwing, voor investeringen in duurzame kerosine, ze moet stoppen met verzet tegen eerlijk beprijzen en deze plannen gaan steunen, en afspraken maken over het uitfaseren van korte afstand-vluchten en over samenwerking met rail-bedrijven. Ook moet KLM in het kader van ‘fly responsibly’ haar frequent flyer programma afschaffen.

Dit is het uitgelezen moment om in Europa afspraken te maken over voorwaarden aan de luchtvaart voor steun, en over het verbinden van deze voorwaarden aan de Europese Green Deal en de klimaatdoelen. Overleg met Frankrijk over voorwaarden spreekt voor zich voor KLM-Air France, maar ook andere landen, waaronder Oostenrijk, lijken hier voor in. Door Europese richtlijnen te benoemen kunnen alle luchtvaartmaatschappijen op dezelfde wijze worden behandeld. Ook kan dit meteen worden verbonden aan investeringen in het Europese railnet, aan betere snelle railverbindingen en hoogwaardiger dienstverlening voor Europese treinreizigers.

Een reset van de luchtvaart is hard nodig: het huidige model is gebaseerd op continue groei om kosten te blijven drukken en dit is niet vol te houden. Daarnaast haalt dit alle ruimte weg voor verbeteringen voor het klimaat en de leefomgeving. Het kan ook, maar daar is wel politieke moed voor nodig: een omslag naar een kleinere luchtvaart die niet afhankelijk is van transfers, waar generieke normen gelden, normaal belasting wordt geïnd en een eerlijke prijs wordt berekend naar mate van vervuiling. Zowel vakbonden als NGO’s moeten hierbij worden betrokken. Nederland zou met Europese landen afspraken moeten maken: bilaterale verdragen over accijns, afstemming van netwerken en onderlinge verbondenheid met HSL en gezamenlijk investeren in oplossingen als schone brandstof.”

BVM2 steunt deze gedachte. Omdat het, vanwege het ontbreken van een directe relatie, niet voor de hand ligt dat BVM2 zich in de KLM-discussie mengt, geeft BVM2 deze steun vorm via onze koepel LBBL (Landelijk Burger Beraad Luchtvaart).

Ongetwijfeld gaan deze thema’s terugkomen in de discussies over de komende Luchtvaartnota.

Wat is er in de Tweede Kamer van terecht gekomen?
OP 7 mei heeft de Tweede Kamer zes uur over de steun aan de KLM gesproken. Dat resulteerde uiteindelijk in 19 moties, waarvan er tien zijn aangenomen (zie www.tweedekamer.nl/kamerstukken/stemmingsuitslagen/detail?id=2020P06375 ).

Grofweg kunnen de moties in drie groepen verdeeld worden: betreffende het personeel van de KLM (hoog en laag); betreffende de zeggenschap binnen de onderneming; en betreffende milieu en klimaat. Een korte behandeling met de nadruk op wat ook op Eindhoven Airport relevant is.

Wat betreft het personeel.
Er worden geen bonussen en dividenden betaald.
Over de flexcontracten en de laagste inkomens:  overwegende dat doel van de steun aan Air France-KLM behoud van werkgelegenheid is; overwegende dat de eerste besluiten van de top ertoe leidden dat de ellende van de coronacrisis juist op de medewerkers met flexcontracten en de laagste inkomens werd afgewenteld; verzoekt het kabinet, als voorwaarde te stellen aan steunverlening dat de werknemers met de meest kwetsbare contracten en laagste inkomens zo veel mogelijk worden ontzien …. Nijboer (PvdA),  Alkaya (SP), Snels (GrL), Van Raan (PvdD)
De eis van een ‘goed sociaal plan richting andere sectoren’ (PvdD) en de geldigheid van de Wet Normering Topinkomens (SP, PvdD) haalden het niet.

Wat betreft de zeggenschap vond de Kamer unaniem dat leasemaatschappijen en oliehandelaren enz ook moesten meebetalen (GrL, PvdA, SP, PvdD), dat vergroting van de invloed binnen de holding bespreekbaar was maar volledige, tijdelijke, nationalisatie niet.

Milieu en klimaat leidden tot wisselende signalen.

Enerzijds werd er een blokkerende motie aangenomen van CDA en VVD aangenomen: “verzoekt de regering zich … te laten leiden door het belang van een sterke, concurrerende KLM en de werkgelegenheid die daarbij past;  … en tevens aanvullende voorwaarden alleen op te nemen als die passen in dit doel en geen afbreuk doen aan het toekomstige verdienvermogen van het bedrijf”.

Anderzijds werden voor klimaat en milieu gunstige moties aangenomen als die niet meteen iets concreets eisten zoals

  • een motie van D66 en de SGP om een en ander in Europees verband onder te brengen “constaterende dat de luchtvaartsector op een internationaal niveau opereert in een vrije Europese markt; constaterende dat de luchtvaartsector buiten het Klimaatakkoord is gebleven en een groot deel van de uitstootrechten onder het emissiehandelssysteem van de EU (ETS) gratis krijgt toebedeeld; van mening dat de huidige toestand in de luchtvaartsector en de maatregelen die worden genomen om deze toestand te verzachten, zoals het bieden van staatssteun en opschorting van (slot)regels kansen bieden om de luchtvaartsector blijvend te vergroenen; overwegende dat de Kamer zich eerder heeft uitgesproken voor invoering van accijns op kerosine en ingroei naar een bijmengverplichting van alternatieve schonere brandstoffen; verzoekt de regering, zich Europees in te zetten voor een groene heropbouw van de sector door onder andere de toekenning van gratis EU ETS-rechten op te schorten en de Europese slotverordening te herzien zodat duurzaamheid een criterium voor slotallocatie kan worden ….
  • een motie van D66 “verzoekt de regering, als voorwaarde voor steun te streven naar afspraken op het gebied van duurzaamheid, waaronder een rapportageplicht voor CO2-emissies, reductie van emissies voor korteafstandsvluchten die vervangbaar zijn door verbindingen per trein, het realiseren van een biokerosinefabriek in Groningen en concrete doelen voor bijmenging van schone brandstoffen …
  • Een motie van 50+ en de PvdD haalde zowaar met 77 stemmen net een meerderheid:
    “constaterende dat vanwege het luchtvaartverdrag uit 1944 geen belasting wordt geheven op vliegtuigbrandstof; overwegende dat, mede vanwege de internationale klimaatdoelstellingen, het belasten van vliegtuigbrandstof van belang is; overwegende dat het herstarten van het vliegverkeer na de coronacrisis een ultiem moment is om het luchtvaartverdrag uit 1944 te wijzigen of een nieuw verdrag af te sluiten met het doel internationale afspraken te maken over het belasten van vliegtuigbrandstof; verzoekt de regering, het wijzigen van het huidige luchtvaartverdrag of het afsluiten van een nieuw verdrag internationaal te agenderen, …”

Maar een motie van GrL, die om afrekenbare klimaatdoelen vroeg, en van de PvdDieren dat om “een bindend CO2-budget vast te stellen voor de luchtvaartsector dat naar rato past binnen de doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C” haalden het niet.

Overigens kreeg Air France door de Franse regering wel tastbare, strengere milieu- en klimaatdoelen opgelegd. Binnenlandse vluchten van minder dan 2,5 uur mogen alleen nog als er een hubfunctie aan vast zit (en anders de TGV). De CO2-uitstoot vanAir France moest in 2030 al gehalveerd zijn, en daar komt nu bij dat dat voor de binnenlandse vluchten al in 2024 moet.
De Franse regering eist een versnelde modernisering van de luchtvloot en 2% van de brandstof moet in 2025 uit biobrandstof bestaan.

Opstijgend vliegtuig aan de ZW-kant van vliegveld Eindhoven

BVM2 schaart zich achter de motie die flexwerkers en lage inkomens wil beschermen, voor zover dit op Eindhoven Airport van toepassing is.
Over de financiele en zeggenschapsverhoudingen binnen de KLM neemt BVM2 geen formeel standpunt in omdat BVM2 geen directe relatie met de KLM heeft.
BVM2 stemt in met de moties die een verbetering van milieu en klimaat bepleiten, ook met die welke het niet gehaald hebben. De strekking van deze moties reikt immers verder dan de KLM, en is ook relevant voor het Eindhovense vliegveld.

De Regionale Energiestrategie Noordoost Brabant

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

De RES is een tussenstap, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal (en regionaal ook) ongeveer 30% van het bestaande stroomverbruik en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de Regionale Energie Strategie (RES).

De RES moet als minimum een document omvatten

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is de SDE-voorwaarde van  15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod van de gebouwde omgeving in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

Wat geen wind of grootschalige zon is, telt niet mee voor de RES, maar uiteraard wel voor het grotere plaatje waarvan de RES een deel is.

(1TWh = 1000 miljoen kWh = 3,6PJ = 3600TJ. De TWh wordt meestal voor elektriciteit gebruikt en de PJ meestal voor warmte, maar dat is geen verplichting.)

De inleverdatum voor de definitieve eerste ronde-RES-documenten is (vanwege Corona) verlengd van 01 juni naar 01 oktober 2020. Desalniettemin hebben de Brabantse regio’s Hart van Brabant, West-Brabant en Noordoost-Brabant hun bod al uitgebracht. De  zelfbenoemde slimste regio van Nederland, Zuidoost Brabant, ontbreekt nog.
Het concept-bod is opgesteld door een Stuurgroep met de gemeenten, de waterschappen en de provincie, netbeheerder Enexis, en een Klankbordgroep met de energiecoöperaties, de BMF en het Brabants Landschap, rijksinstituten als Defensie en Rijkswaterstaat, de ZLTO en Agrifood, en nog een stel andere instituties. Het was een rijkgeschakeerd gezelschap.
Het concept-bod van Noordoost Brabant zou te vinden moeten zijn door de regio aan te klikken op https://regionale-energiestrategie.nl/kaart+doorklik/default.aspx , maar die link doet het niet. Ik heb de documenten van de site van een gemeente gehaald.
Het (forse) pakket bestaat uit een hoofddocument en een aantal bijlagen. Zolang de link het niet doet, voeg ik gemakshalve hieronder het hoofddocument bij.

Het is een degelijk pakket en het is goed te volgen en heeft maar weinig rekenfouten.

De storendste is in het hoofddocument op blz 11, waar de pijplijnprojecten stroom op tellen tot 4TWh, terwijl dat 0,4TWh moet zijn.
In de bijlage over de Regionale Structuur Warmte, in de afbeelding op blz 21, staat TJ waar PJ moet staan. Dit is gedeeltelijk doorvertaald naar het hoofddocument. Het is ook zo bij de identieke afbeelding in Energieverbruik en opwekpotentie (blz 33).
De tabel op blz 45 van deze bijlage (4.4 Overzicht) is niet in lijn met eerdere getalsmatige beweringen.

Het staat de regio’s vrij om eigen interesses aan het minimum toe te voegen.
De regio Noordoost Brabant heeft een uitvoerige landschapsstudie toegevoegd.
Het onderwerp ‘klimaatadaptatie’ (hoe gedragen we ons in reactie op de problemen die gaan komen?) komt wel langs in de tekst, maar is niet zelfstandig besproken. Dat zou moeten bij de uitwerking van wat men de ‘koppelkansen’ noemt.  Een zinvolle klimaatadaptatie is bijvoorbeeld zonneparken combineren met waterberging.

Warmtevraag en hernieuwbaar aanbod 2017-2050
Elektriciteitsvraag en – hernieuwbaar aanbod 2017-2050

Het concept-bod en de getallen – warmte
De zestien gemeenten verbruikten in 2017 samen  16,2PJ aan warmte, waarvan 0,1PJ hernieuwbaar werd opgewekt (WKO) in de categorieën wind en zon die voor de RES meetelt (en 1,1PJ uit biomassa, maar dat telt niet mee voor de RES).

Het geraadpleegde bureau gaat uit van de Nationale Energie Verkenning 2017, en raamt met een behoorlijk gedetailleerde input dat de vraag daalt naar 12,2PJ in 2050. Men trekt vervolgens gewoon de rechte lijn.

Die 12,2PJ in 2050 moet in 2050 volledig hernieuwbaar opgewekt worden. Het bureau laat het aanbod groeien met een S-curve, omdat het aanneemt dat de bulk van de van het gas af-projecten pas na 2025 valt (en de RES loopt tot 2030). Men prikt het aanbod van hernieuwbare warmte in 2030 op 3,0PJ , en dat is dus de taak t.a.v. het opwekken van hernieuwbare warmte. Die 3,0PJ/y is een beetje uit de losse pols.
Het opwekken van de hernieuwbare warmte kost elektrische energie (pompen en elektromotoren en zo). Daardoor gaan baten aan de warmtekant gepaard met (kleinere) kosten een de elektra-kant.

De raming oogt mijns inziens plausibel.

Het concept-bod en de getallen – stroom
De zestien gemeenten verbruikten in 2017 samen  12,3PJ aan elektriciteit, waarvan 0,35PJ hernieuwbaar werd opgewekt in de categorieën wind en zon die voor de RES meetelt (en daarnaast 0,88PJ uit biomassa, 0,16PJ uit waterkracht en 0,30PJ zon op woningdaken, maar dat telt allemaal niet mee voor de RES).

De raming van de toekomstige stroomvraag bestaat uit een – en drie +-en.
Als er niets zou gebeuren, zou het stroomverbruik dalen vanwege besparing en vanwege de PV-panelen op woningen. Maar wordt wel iets verwacht, namelijk meer airco’s, meer laadpalen en extra stroom die nodig is voor de hernieuwbare warmtesector. Tot 2030 (de looptijd van de RES) kan men dat alles met redelijke zekerheid op één hoop gooien tot het saldo van 13,6PJ/y. Daarna wordt de voorspelling moeilijker en, op basis van expert judgment, wordt het op 18 a 21PJ/y ingeschat.

Voor het hernieuwbare aanbod heeft het bureau, versimpeld, gezegd dat in 2050 de elektriciteitsvraag met een volledig hernieuwbaar aanbod moet worden afgedekt, en daar vanaf 0,3PJ die er al was een rechte lijn naar toe getekend. Het verschil 5,5 PJ = 5,8 – 0,3PJ = 1,5TWh is de nog te realiseren opgave voor de RES.

Er zitten nogal wat onzekerheden in de raming, maar hij oogt mijns inziens plausibel.

Met 1,5TWh/y voldoet Noordoost Brabant iets meer dan evenredig aan de landelijk gesommeerde taakstelling van 35TWh/y.

Warmtebronnen en warmtenetten
De RES NOB stelt dat “individuele (warmte)oplossingen aan de orde zijn als er geen grootschalige collectieve oplossingen beschikbaar zijn” en “om maximaal gebruik te maken van (natuurlijk)  aanwezige bronnen om de impact op de elektriciteitsvraag te beperken” (bijlage Regionale Structuur Warmte, blz 19 en 30) en “Individuele oplossingen beschouwen wij binnen de clusters voor collectieve oplossingen als sluitpost” (Pondere blz 25) Warmtepompen zijn geen wondermiddel. Ze zadelen, bij massale inzet, anderen met windmolens en zonneparken op.

(Waar TJ staat moet PJ staan).

Op papier lijken er veel mogelijkheden, maar er zijn nogal wat kanttekeningen.
In de RES Hart van Brabant staat een uitgediepte versie van deze materie, zie De Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant .

  • TEO (Thermische Energie uit Oppervlaktewater) bestaat in NO Brabant al op vier plaatsen. De techniek is redelijk berekenbaar, al zijn nog niet alle ecologische risico’s bekend. De techniek vraagt om een ZLT-warmtenet (Zeer Lage Temperatuur)
  • LT- en MT/HT-restwarmte komt uit de industrie, datacenters, RWZI, enz. De hoeveelheid is via indirecte modellering afgeleid en is in praktijk onzeker en waarschijnlijk lager. Dit vraagt om een LT- of HT-warmtenet.
  • Biomassa (droog) is een theoretisch maximum. Dit kan zowel als individuele als als collectieve oplossing dienen. Is transporteerbaar op wielen.
  • Biogas kan in het gasnet. Er is een relatie met de omvang van de veeteelt en dus met de transitie in de landbouw. Het Ministerie van EZK werkt aan en Routekaart Groen Gas en een duurzaamheidskader.
    Advies is om dit in de gebouwde omgeving te beperken tot oude binnensteden waarvoor geen ander alternatief is, en tot de industrie (de RWZI in Den Bosch levert biogas aan de Heineken voor het stoken van de ketels).
  • Zonthermie: het getal is alsof er geen PV-panelen liggen. Is zeer lokaal. Kan als individuele oplossing dienen en als collectieve (met WKO en LT-warmtenet).
  • LTA (Lage Temperatuur Aardwarmte) is geothermie van 500 tot 1500m diepte; GEOthermie is van >1500m diepte; beide oogsten energie uit de aarde zelf.
    Op dit moment is de aardwarmtepotentie NO Brabant grotendeels onbekend. Er vindt onderzoek plaats. De getallen zijn gekozen alsof de techniek al wel bestond.
  • WKO (Bodemenergie) gaat tot 500m diepte en is geen oogst, maar een opslagtechniek, Kan individueel of met een LT-warmtenet.
    Zie ook https://www.bjmgerard.nl/?p=7871 en https://www.bjmgerard.nl/?p=9323 .
Overzicht van woongebieden waar een warmtenet theoretisch uitvoerbaar is

Bij een MT- of HT-warmtenet mag de bron tot 5km van de huizen af liggen, bij een (Z)LT-netwerk 500 tot 1000 m.Het warmtebureau noemt woningen van na 1960 als regel goed genoeg geïsoleerd voor een ZLT- of LT-warmtenet (met ergens een warmtepomp tussen geplaatst), en van voor 1960 slechts geschikt voor een LT- of HT-warmtenet. 2000 woningen in een dichtbebouwd gebied is de ondergrens voor een warmtenet, 200 in dichtbebouwd gebied voor een collectief WKO-systeem.Bovenstaande schets brengt woongebieden in kaart die meer dan 2000 dicht opeen gebouwde woningen tellen en grotendeels van na 1960 zijn (groen); idem van voor 1960 (oranje); en >200 dicht opeen gebouwd (rood). De schets geeft dus slechts aan dat een woongebied aan de eisen voor een warmtenet of WKO-inrichting voldoet, niet dat dat ook daadwerkelijk aangelegd zal worden.

Er bestaat momenteel een warmtenet in ’s Hertogenbosch, dat aan een WKO hangt, en een warmtenet in ’s Hertogenbosch dat op TEO werkt.

Er bestaat momenteel in de regio, behalve biomassa, geen grote gemeentegrensoverschrijdende bron. De gedetailleerde invulling van de regionale strategie is op dit moment aan de gemeenten.

Elektriciteitsbronnen – wind
De bijlage over de opwekpotentie gaat uit van een standaard windturbine van 4MW en 3000 vollasturen(ashoogte en rotordiameter 130m). Deze levert 43TJ/y (= 0,043PJ/y).

Successievelijk worden gebieden weggestreept die onder een beperking vallen

  • De 15 km-cirkels en de aanvliegfunnels  t.b.v. de verkeersleidingradar van vliegveld Volkel en De Peel
  • Gevoelige gebouwen (oa woningen op minder dan 400m afstand
  • Buis- en hoogspanningsleidingen tot 200m afstand, spoorwegen tot 123,5m en vaarwegen tot 65m afstand
  • Windturbines moeten instens 500m uit elkaar staan, anders beïnvloeden ze elkaars wind
  • Van de provincie moeten er minstens drie bij elkaar staan
  • Conform provinciale verordening geen windturbines in Natura2000-gebieden en het Natuurnetwerk Brabant

Blijft over ruimte voor 100 a 120 windturbines (samen dus goed voor 4,3 tot tot 5,2PJ per jaar.

Zoekgebied wind

Elektriciteitsbronnen – zon

  • Gangbare, relatief kleinschalige, PV-installaties tellen voor de RES niet mee (worden ingeboekt als besparing). Deze worden op maximaal 3,0PJ per jaar ingeschat.
  • Voor PV-installaties op grote daken, die voor de RES wel meetellen, rekent men vanaf 285m2 dak, panelen van 300Wpiek per stuk, die goed op de zon georienteerd zijn.
    Enerzijds is dat een overschatting want niet elk dak kan dat dragen, anderzijds is het een onderschatting want ook ongunstig gepositioneerde panelen produceren stroom. Al met al boekt en 3,4PJ per jaar in
  • Op restgronden (spoorbermen, geluidsschermen, voormalige stortplaatsen en braakliggende terreinen wordt samen 0,13PJ per jaar verondersteld
  • Voor PV-installaties op de grond rekent men met 300Wpiek per stuk , 3000 panelen per hectare, en 950 vollasturen per jaar, en met plaatsing op  4% van de agrarische grond. Dat levert dan 5,8PJ per jaar.

Alles samen komt men met zon op 9,4PJ per jaar.

Zoekgebied zonneparken

Vergelijking hernieuwbare warmte- en stroomvraag en het bijbehorende aanbod
De hernieuwbare warmte binnen de gebouwde omgeving moet van 0,1 naar 3PJ/y in 2030 naar 12,2PJ/y in 2050. Je zou zeggen dat, ook binnen de beperkingen van de gekozen invulling van de RES, dat in 2030 technisch zou moeten kunnen lukken, al zijn eigenlijk alle warmteschattingen onzeker. Voor 2050 zou ik op dit moment geen uitspraak durven doen.

De hernieuwbare elektriciteit moest van 0,3PJ/y in 2017 naar 5,8PJ/y in 2030, en dan naar ergens rond de 20PJ/y in 2050.
Volledige realisatie van het hier geschetste aanbod komt tot 4,3 a 5,2 + 9,4PJ is ongeveer rond de 14PJ.

De opwek-ambitie in 2030 (zijnde 5,8PJ)is dus met de beperkende keuzes van de gekozen invulling van de RES (wind en grootschalige zon) technisch ruim te halen 0,3 + 14 > 5,8PJ/y).
De opwek-ambitie in 2050 lijkt binnen de beperkende keuzes van de hier gekozen invulling van de RES technisch niet te halen (0,13 + ca 14 < 18 a 21PJ/y). De beperkende keuzes mogen niet verruimd worden door kleinschalige zon op dak toe te staan, omdat die al in de besparing meegenomen zijn (zou een dubbeltelling betekenen). Mogelijk kan biomassa het gat voor een deel vullen, en anders meer landbouwgrond.

De aannames bij dit alles is dat de besparingen gerealiseerd worden. De te halen getallen zijn gekoppeld aan die besparingen. Of dit lukt, is moeilijker in te schatten.

Verder moet men zich realiseren dat het totale Nederlandse energiebudget veel groter is dan wat de RES afdekt. De RES dekt slechts een deel van het elektriciteitsbudget af en een deel van de warmte binnen de bebouwde omgeving.
Daarnaast bestaan er posten als warmte buiten de bebouwde omgeving, transport voor zover dat niet elektrisch gaat, productieprocessen etc. De uitspraak dat het kan geldt dus binnen het beperkte kader van de RES.

Of dat wat technisch kan, ook politiek  en bestuurlijk en financieel kan, zal de grote vraag blijken. Ik doe geen voorspelling.

Het landschap
Er is een zeer grondige analyse gewijd aan de landschappelijke kwaliteiten van de diverse deelgebieden van NO Brabant. De beperkte bespreking, die hier mogelijk is, doet dat werkstuk eigenlijk geen recht. Toch laat ik het, noodgedwongen, bij de aanbevelingen en twee afbeeldingen op het eind:

Aanbevelingen m.b.t. het landschap

Acceptatie en participatie
Een cruciaal punt. De RES is ook een politiek en sociaal en economisch verhaal.

In het RES NOB-pakket zit ook een bijlage met een verslag van de informatiebijeenkomsten. Er was uiteraard het nodige gejeremiëer dat de kelk voorbij moest gaan en indien hij toch langs kwam, dan liever bij de buurman. En wensdromen dat je er kwam met  alleen maar zon op huizendaken en op al die grote dozen,  en op de vuilnisbelt. Dus alleen de populaire maatregelen. Nee dus, aantoonbaar niet.

Maar er waren ook wel verstandige uitspraken, bijvoorbeeld over een redelijke verdeling van lusten en lasten. Niet alleen arm-rijk, maar ook platteland-stad en burgers-bedrijfsleven. Bij het Klimaatakkoord hoort een participatieparagraaf (zie Uitwerking van de participatie-afspraken in het Klimaatakkoord ), maar die gaat vooral uit van risicodragend mede-eigendom. In (bijvoorbeeld) de gemeenteraad van Uden zijn er moties over ingediend.
Voor mensen met weinig geld en veel schuld is elk risico er een te veel, er moet dus ook iets van een niet-risicodragend fonds komen.

Multifuctionaliteit is populair, bijvoorbeeld zonneparken en extensieve veeteelt (in plaats van intensieve), of wind- en zonnepark en waterberging (klimaatadaptatie).
Een idee was om de sanering van de veeteelt via een systeem van grondruil of grondbank of iets dergelijks te koppelen aan de ontwikkeling van zonneparken. Dus als een boer op plaats A stopt, dat er op plaats B (waar dat beter uitkomt) een zonnepark kan komen (geen stom idee, maar het was al bedacht: zie het plaatje hieronder).

Een traditioneel spanningsveld is of men vindt dat de energietransitie bottom-up of top-down moet worden aangepakt. Ik ben zelf meer voor top-down. Draagvlak is mooi, maar de targets moeten gehaald worden. Goede politici pakken dat slimmer aan.

Men ziet liever lokale ontwikkelaar die de regio en de inwoners kennen, dan een prototypische anonieme multinational als projectontwikkelaar.
Zou je in eigen beheer een regionale projectontwikkelaar voor hernieuwbare energie kunnen oprichten, eventueel eerst voor coproducties? Het idee heeft haken en ogen, maar zou misschien politiek bij de bevolking goed vallen.
Wat mij zelf verbaasde is dat er geen brug geslagen is naar het technisch onderwijs en (bijvoorbeeld) de installatiebranche. Zoals in de Zeeuwse RES gezegd wordt, is het tekort aan goed technisch personeel een grote bottle neck voor de energietransitie. Waarom geen stageplaatsen, en daarna diploma’s, voor zelf opgeleide installatie- en sterkstroomtechnici? Zie Zeeland heeft RES 1.0 als eerste regio af .

Voorschriften uit de landschapsbijlage
Voorschriften uit de landschapsbijlage

Uitwerking van de participatie-afspraken in het Klimaatakkoord

In het Klimaatakkoord is een hoofdstuk aan het onderwerp ‘Participatie’ gewijd. Die kan men vinden op https://www.klimaatakkoord.nl/participatie .

Er bleek nogal wat discussie mogelijk hoe deze afspraken geïnterpreteerd moeten worden. Daarom zijn  Energie Samen, de Natuur- en Milieufederaties, de NVDE, Holland Solar en NWEA samen overeengekomen hoe de diverse open eindjes uitgelegd moesten worden. Gekozen is voor de Q&A – vorm (vragen en antwoorden). Het is een handzame flyer geworden.

De afspraken hebben betrekking op projecten, die bijdragen aan de 35TWh die landelijk, in het kader van de Regionale Energie Strategieën (RES) gerealiseerd moeten worden. Dus om wind en zon (groter dan 15kWpiek ).

Het ene project is het andere niet. Daarom is een besluit altijd situatiegebonden.

Er komen een aantal onderwerpen aan de orde, maar voor bespreking in dit artikel beperk ik mij tot het kopje ‘Lokaal Eigendom’. Ik neem dit over.

Lokaal eigendom

Is 50% lokaal eigendom een (minimum-) verplichting?
Nee, het Klimaatakkoord gaat uit van een evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied waarbij gestreefd wordt naar 50% eigendom van de productie van de lokale omgeving (bewoners en bedrijven). Het streven voor de eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Met de ‘lokale omgeving’ worden zowel burgers als bedrijven uit de omgeving van de projectlocatie bedoeld. Het gaat daarbij om eigendom van meerdere omwonenden en bedrijven en niet van een enkel bedrijf of individu. Met ‘productie’ wordt de productie-installatie(s) bedoeld.
Uitgangspunten zijn de behoefte én de (financiële) mogelijkheden van de lokale omgeving. Daarbij hoort een inspanningsverplichting voor de initiatiefnemer bij alle hernieuwbare energieprojecten om een aanbod te doen om omwonenden, zo mogelijk verenigd in een coöperatie of andersoortig gemeenschappelijk initiatief, te laten participeren in het project. Financiële participatie is een middel om het doel (totstandkoming van energieprojecten door verbeteren van lokaal draagvlak) te realiseren. Eigendom betekent mee-investeren en dus ook risico lopen. Het betekent ook zeggenschap. Verschillende partijen kunnen lokaal eigenaar zijn van een energieproject; individuele burgers, coöperaties, bedrijven en anderen. Op basis van het gesprek met omwonenden kunnen ook andere opties worden gekozen die de omgeving laten meeprofiteren, zonder dat sprake is van lokaal eigendom, zoals een omgevingsfonds en obligaties. 50% lokaal eigendom is dus geen verplichting, het gaat erom dat de lokale omgeving de kans krijgt mee te kunnen investeren en mede-eigenaar te worden indien ze dit wensen. Zie voor meer informatie over bovenwettelijke participatie-opties de Participatiewaaier.

Over welk soort projecten gaat het streven naar 50% lokaal eigendom?
Het streven heeft betrekking op nieuwe projecten die vanaf 2020 worden gerealiseerd met betrekking tot de opgave van 35 TWh hernieuwbare elektriciteit op land. Dat zijn dus ook de projecten die vallen onder de RES, inclusief projecten die in de pijplijn zitten voor de vergunning. Het gaat daarmee om windprojecten en zonprojecten groter dan 15kW, niet-gebouwgebonden. Lokaal eigendom voor andere soorten projecten, zoals zonnedaken, is mogelijk, maar valt niet onder dit streven.

Wat valt onder ‘eigendom’ bij een project?
Lokaal eigendom gaat over het deel eigen vermogen; daarvoor geldt het streven naar 50%. Het geldt over het eigendom van de productie-installatie. Vaak is er circa 80-90% vreemd vermogen; daar geldt het 50%-streven niet voor.

Waar houdt de ‘lokale omgeving’ op, en wie bepaalt de grenzen van de die omgeving?
Wat lokaal is kan van project tot project verschillen. Het is in ieder geval aan het bevoegd gezag en de initiatiefnemer om dat met elkaar te bespreken. Zij kunnen dit in samenspraak met lokale belanghebbenden, zoals een lokale energiecoöperatie, doen. De gemeentegrens kan te strikt zijn. Anderzijds is lokaal eigendom niet hetzelfde als ieder type ‘burgereigendom’. Per project moet worden bepaald waar de grenzen van lokaal eigendom liggen. Uitgangspunt voor het streven naar 50% is dat het om lokale participanten gaat, om het zoveel mogelijk te laten bijdragen aan lokale acceptatie.

De volledige tekst van de Q&A-flyers is te vinden


Commentaar mijnerzijds:

De opzet van de Participatieregeling weerspiegelt de (in hoofdzaak) liberale uitgangspunten van de regering. In principe worden participanten gezien als, al dan niet maatschappelijke, ondernemingen die risicodragend instappen en economisch lief en leed delen.

Dat hoeft niet verkeerd te zijn. Een grote, goedgeleide energiecoöperatie kan wat aan en het lidmaatschap hoeft geen kapitalen te kosten. 040Energie uit Eindhoven (1600 leden) kost bijvoorbeeld een tientje per jaar.

Maar de nadruk is wel eenzijdig. Er zijn mensen voor wie een tientje veel is of die zelfs diep in de schuld zitten, en voor wie elk bijkomend risico te veel is. Maar die mensen kunnen even veel hinder ondervinden van een windturbine als hun meer welvarende buren. Waarschijnlijk liggen mensen in de schuld sowieso ’s nachts al meer wakker.
Bovendien dragen de lage inkomens al onevenredig veel bij aan de kosten van de energietransitie
Sociale aspecten zijn core business van de energietransitie. De niet-risicodragende mogelijkheden om voordeel te ondervinden van nabije duurzame energie verdienen meer aandacht dan dat ene regeltje dat ze in bovenstaande tekst krijgen. Zo ook bij praktische projecten waar concrete afspraken gemaakt worden over financiële participatie.

Uit een onderzoek van CE Delft t.b.v. Milieudefensie over inkomenseffecten van klimaatmaatregelen

Deze hele discussie zou trouwens overbodig geweest zijn als de energiebedrijven nog in overheidshanden waren geweest. De financiële voordelen zouden dan automatisch aan de overheid ten goede komen, en daarmee vatbaar voor politieke herverdelingsmaatregelen.

Nature Inclusive Solar Parks, kans of bedreiging?

Enerzijds zijn zonneparken op de grond onontkoombaar als je Nederland in 2030 voor de helft op duurzame energie wilt hebben. “Eerst zonnepanelen op daken en gevels” is een geliefkoosde smoes voor wie ze eigenlijk net willen. Maar je kunt eenvoudig becijferen dat je met PV-panelen op de gebouwde omgeving bij lange na niet uitkomt.
Anderzijds brengen onoordeelkundig aangelegde zonneparken problemen met zich mee voor de ondergrond (verdroging, verschraling). Maar daar valt veel aan te doen en ene zonnepark kan ook een verrijking zijn ten opzichte van een eerdere raaigraswoestijn.
Zie www.bjmgerard.nl/?p=11263 .

Het certificeringsinstituut KIWA (ooit het Keurings Instituut voor Waterleiding Artikelen, maar al sinds lang verzelfstandigd en in vele branches en landen actief) heeft nu een richtlijn uitgebracht voor zonneparken op de grond. Deze NISP-richtlijn (Nature Inclusive Solar Park) BRL K11007 definieert wanneer een zonnepark natuurvriendelijk genoemd mag worden.
Tevens is daarmee de Gedragscode Zon op Land van o.a. Holland Solar afgedekt. Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=10733 .

DeKIWA geeft informatie over de nieuwe richtlijn op www.kiwa.com/nl/nl/service/nisp-certificering-conform-brl-k11007-richtlijn-kiwa/nature-inclusive-solar-parks-kans-of-bedreiging/ . Daar kan tevens een beschrijvende tekst (gratis) besteld worden.
Onderstaande tekst komt van deze website.

Natuur rondom een Duits zonnepark (studie tbv gemeente Arnhem)

Belangstelling van bouwers

Zonne-energie staat in het brandpunt van de belangstelling. Met forse subsidies stimuleert de overheid het gebruik van zonnepanelen op allerlei daken in Nederland. Maar nu komt er nieuwe groeimarkt aan: zonneparken op land. Daar is vorig jaar het nodige om te doen geweest, met een motie in de Tweede Kamer en de introductie van de Gedragscode Zon op Land van o.a. Holland Solar. Wat wij bij Kiwa zien is dat bouwers en ontwikkelaars zich aan het oriënteren zijn op kansen en bedreigingen voor projecten. Het is vooral deze groep die ons benadert voor informatie over Nature Inclusive Solar Parks.

Gevecht om openbare ruimte

Anders dan zonnepanelen op daken, staan zonneparken volop in het zicht op grote stukken land. De paradox is dat het doel duurzaamheid is, maar dat dit uitmondt in grote industriële installaties in de natuur. Het probleem is dat de ruimte in Nederland gedeeld moet worden door veel verschillende partijen, zoals omwonenden, boeren en grondbezitters, maar ook bedrijven en recreanten. Vanwege de omvang en impact van zonneparken moeten die precies in het plaatje passen om niet vast te lopen in weerstand en procedures. Op zich is het best vreemd dat gemeenten en provincies nog niet erg bezig zijn met verantwoorde zonneparken, maar ik snap wel dat je als bouwer of ontwikkelaar wil weten of er een verantwoorde manier is die ook nog voorspoedig werkt in projecten.

Wat is een Nature Inclusive Solar Park?

Bij een Nature Inclusive Solar Park zijn alle fasen, van ontwerp en bouw tot beheer en uiteindelijke ruiming, ondergebracht in een verantwoorde, gedocumenteerde aanpak. Adviesbureau Leafteasers ontwikkelde het concept van Nature Inclusive Solar Parks, waarbij het concept én de uitvoering beantwoorden aan de gedragscode en de belangen van stakeholders. Het is dus ‘by design’ een hanteerbare oplossing. Dit concept biedt je als bouwer een blauwdruk voor elke fase van het project. 

Voorkom struikelblokken

Waar het om gaat is dat je aantoonbaar de juiste stappen hebt genomen en de juiste materialen en middelen hebt ingezet. Laten we niet vergeten dat door hectares grond af te dekken licht, lucht en water geen goede toegang tot de bodem meer hebben. Er vindt dan er geen goede filtratie plaats. Dit heeft verschillende langetermijngevolgen, zoals verschraling van de begroeiing en het verdwijnen van insecten en vogelsoorten. Met een gecertificeerd NISP is hier rekening mee gehouden en voorkom je allerlei struikelblokken.

NISP Tool en Certificering

NISP is technisch doordacht, goed geïntegreerd in het natuurlijke landschap, regeneratief voor het ecosysteem en wordt ontwikkeld in lijn met de regio en gemeenschappen. Om dit te waarborgen heeft Kiwa een specifieke richtlijn ontwikkeld: de BRL K11007. Het mooie is dat deze op de NISP Tool gebaseerd is, zodat je een grote kans op geslaagde certificering hebt. En om het nog concreter te maken, hebben wij ook een audittool beschikbaar waarmee je zelf alles kunt verifiëren, voordat de audit plaatsvindt.

Het gestolen licht

De documentaire van Peter Bosman
Peter Bosman had een documentaire gemaakt over de schade (nauwkeurig gezegd één van de schadevormen) die het vliegen veroorzaakt. Die was bedoeld voor documentairefestivals, maar die gingen vanwege Corona niet door.
De documentaire gaat over strepen (contrails) en de daaruit voortkomende (induced-)cirrusbewolking. Door corona wordt er zeer veel minder gevlogen en dat zie inderdaad in de lucht.
Daarom heeft Bosman besloten om de documentaire kosteloos online te zetten. De nederlandstalige versie is te vinden op https://youtu.be/RAFZU-beDa0 . De afbeeldingen hierna zijn stills uit de documentaire.

Contrails zijn wel eens aanleiding voor wilde complotverhalen over duistere Illuminati die allerlei enge dingen met de mensheid zouden willlen, maar daar gaat deze documentaire niet over. Die bevat goede natuurkunde en scheikunde en laat relevante deskundigen aan het woord, waaronder Paul Peeters en weerman Reinier van den Berg.

Het KNMI houdt de boot af over contrails en cirrus. Het kent alleen ‘hoge sluierbewolking’ zonder een oorzaak te benoemen. Men zou dit een versluierend taalgebruik kunnen noemen.

De hemel tijdens en na de Eyjafjallajökull-uitbarsting

Contrails ontstaan bij specifieke combinaties van druk, temperatuur en relatieve luchtvochtigheid. Dit wordt beschreven in het Schmidt-Appleman criterium uit 1940. Militairen kennen dit criterium uiteraard en kunnen, als ze niet vanaf de grond gezien willen worden, proberen om, onder of over gebieden heen te vliegen waar die strepen kunnen ontstaan.


Het Schmidt-Applemancriterium

In de documentaire komt ook Vincent Dekker aan te woord, die wetenschapsjournalist was bij trouw en die zeer gedreven net zijn zonnepanelen bezig is. Het viel hem op dat als er veel strepen in de lucht zijn, hem dat wel een kwart kon schelen in de opbrengst van zijn zonnepanelen. Op 15 februari 2020 kwam hij zonder contrails aan 6,78kWh en bij hetzelfde weertype, op 16 februari, op 5,12kWh.
10% verlies op een kwaaie dag is een gangbaar getal.
Over alle PV-panelen in Nederland kan dat per dag oplopen tot €600.000 waarde van verminderde opbrengst.

Nu is dat een piek-effect. Gemiddeld is het uiteraard minder. Een geïnterviewde Oostenrijkse professor heeft er onderzoek naar gedaan en noemt een jaargemiddeld lichtverlies van 0,5 tot 1% verlies reëel, en daarmee tot 0,5 tot 1% gewasopbrengst, wat resulteert in €2500 tot €5000 per bedrijf per jaar.
Volgens Harald van der Meulen van Wageningen tikt dat over heel Europa aan tot ruwweg € 1 miljard per jaar opbrengstderving in de landbouw.

Klimaateffecten van contrails en induced cirrus
Bosman spreekt in zijn documentaire in het voorbijgaan over een opwarmend effect van contrails en cirrus, maar legt dat niet echt uit omdat het hoofdthema over verlies van zichtbaar licht op de grond gaat.

Hierna een toevoeging door mijzelf .
Het weerkaatsen van zichtbaar licht door contrails en cirrus (dus overdag) heeft op zich een koelend effect op de aarde. Toch is het netto effect van contrails en cirrus opwarmend, omdat ook de uitgaande infraroodstraling (IR) weerkaatst wordt (en dat gebeurt overdag en ’s nachts). Niet voor niets vriest het ’s winters het hardst in heldere nachten: de IR-straling vliegt ongehinderd door wolken de ruimte in.

Alle effecten samen leiden tot een specifiek klimaatpatroon. Dat o.a.uitgelegd staat in IMPACT OF AVIATION ON CLIMATE (Brasseur, 2016), waaruit de volgende afbeeldingen afkomstig zijn.  

(RF is een wetenschappelijke afkorting die in praktijk ongeveer evenredig is met een temperatuurverandering
NH = Northern Hemisphere, BC – Black Carbon (roet) – bedoeld wordt het directe effect, LC = Linear Contrail)

Ook vanuit klimaatperspectief is het van belang om contrails en cirrus mee te nemen.

Het ven, het grondwater en het bos

Strabrechtse Heide, foto Staatsbosbeheer

Ter inleiding
Ik heb een tijd geleden op deze site geschreven over de ups-and-downs van het Nederlandse bos. In grote stappen snel thuis: tot 1750 verval door roofbouw, van 1750 tot 2013 ononderbroken oppervlaktegroei tot 2013, daarna lichte areaalafname tot 2017.
De tabel ziet er ongeveer als volgt uit:

Het netto verlies van 54km2 wordt voor 70% veroorzaakt door natuurontwikkeling, en de rest grofweg ex aequo door het beëindigen van gesubsidieerde bosbouw op landbouwgrond, en allerlei ontwikkelingen op het gebied van stedenbouw, wegaanleg en dergelijke.

Dit alles kan in extenso worden nagelezen op www.bjmgerard.nl/?p=10047 .

Nu zijn er biomassacentrale-complotdenkers die menen dat de verborgen ratio achter alle bezigheden in de natuur niet die bezigheden zelf zijn, maar de winstgevende honger van de biomassacentrales en de vuige praktijken van o.a. Staatsbosbeheer om daar geld aan te verdienen, zoals in het Schoorlese Bos. Wat onzin is, want dat is gewoon natuurontwikkeling die onder andere nodig is omdat Nederland de Natura2000 – wetgeving moet uitvoeren.

Een voorbeeld van natuurbeheer dat bomen kost en een waardevolle Natte Natuurparel oplevert is de Strabrechtse Heide. Dit informatiebord staat bij het Beuven, het grootste ven van Nederland.

Informatiebord bij het Beuven op de Strabrechtse Heide

Aanpak van de verdroging van de Strabrechtse Heide
Mijn vrouw en ik waren op de fiets even Corona-ontsnapt en dan komen we soms op de Strabrechtse Heide, een groot Natura2000-gebied ten Zuidoosten van Eindhoven van 15,0 km2 van Staatsbosbeheer. Daar liggen beroemde vennen met een zeldzame en zeer hoge natuurwaarde, maar het gebied had te maken met ernstige verdroging. De natuurorganisaties drongen aan op een plan van aanpak. Dat kwam er.

Zie www.natura2000.nl/gebieden/noord-brabant/strabrechtse-heide-beuven en www.knnv.nl/strabrechtse-heide .

Nu is het nodig om even uit te leggen hoe een ven in elkaar zit.
De vennen zijn meestal ontstaan door uitstuiving van zand tot op een harde, ondoordringbare laag die als een soort natuurlijk betonvloertje onder de vennen ligt. Bij de Strabrechtse Heide is dat leem, maar het kan ook een soort ijzerhoudende bank zijn die ontstaan is door uitspoeling van organisch materiaal en mineralen door regenwater die zich iets dieper in de grond weer heeft afgezet.
Zo’n ven lijkt soms heel wat als het geregend heeft, maar in feite is het waterlichaam afgeschermd van de ondergrond. Het ven maakt, zonder dat je dat ziet, deel uit van maar een kleine watermassa en die wordt als regel (maar niet altijd) geheel bepaald door verdamping en neerslag. Neerslag die mogelijk trendmatig af gaat nemen, dat is nog niet duidelijk.

Nat ven
Droog ven

Als je dus de Strabrechtse Heide natter wil maken, moet je iets doen met wat er nog aan slootjes loopt, en de verdamping tegen gaan. Beide werden op het informatiebord beschreven. 

Die slootjes laat ik nu even zitten, want die zijn alleen lokaal interessant.

Voor het tegengaan van de verdamping (en daarmee kom ik op de intro van dit verhaal) is 0,54  km2 bos gekapt (deels elders gecompenseerd, maar er staat niet bij hoeveel). Je kunt dus die kap zien als een praktijkvoorbeeld ter grootte van een klein procent van die 54 km2 die Wageningen becijferd heeft.

Bomen zijn flinke verdampers, meer dan hei of kale grond. Grove dennen op de Veluwe verdampen ongeveer tweederde van de neerslag. Een beetje boom met een kroonstraal van 5m verdampt in het groeiseizoen ergens rond de 50m3 en als er daarvan 100 op een hectare staan vliegt het grootste deel van de neerslag via de bomen de lucht in.
Dit zijn slordige schattingen.
Als dat perceeltje dennen op een klein waterlichaam als dat rond een ven staat, kan dat fors op het grondwater schelen. Vandaar dat natuurbeheerders, die natte hei willen, daar niet teveel  bomen op willen. Zie ook www.natuurmonumenten.nl/standpunten/bomen-bos-en-bomenkap en standpunten over de Brunsummerheide en de Campina.

Oeverkruid
Kleine biesvaren

De moraal

  • Niet alle waardevolle natuur is bos, en niet alle bos is waardevolle natuur. Niet elke boomgroep is per definitie heilig. Het is veel praktischer (en kansrijker) om voor heel veel nieuwe bomen te pleiten dan om elke afzonderlijke kap tegen te gaan.
  • De eenmalige oogst van 54 hectare dennenbos is niet het hoofddoel van de operatie op de Strabrechtse Heide, dames en heren biomassacentrale-complotteurs. Nergens in Nederland overigens worden bomen gekapt met de verbrandingsoven als hoofddoel (hooguit als ondergeschikt nevendoel).
  • De verschillende crises (biodiversiteit en energie) en aandachtspunten (grondwater en landschap) kunnen onderling tegenstrijdig zijn. Er is dringend een totaalverhaal nodig. Graaf je niet in één crisis in die ji toevallig voelt, ten koste van de andere.
  • Er lopen soms verhitte discussies over de juiste uitvoering van natuurbeheer (ook over het Beuven). Ik heb daar te weinig verstand van en doe niet meteen een uitspraak. Behalve dat je een discussie over natuurbeheer niet moet vermommen als een discussie over energie uit biomassa. Wie er ook gelijk heeft, de discussies over het Beuven en de Strabrechtse Heide gaan over water- en natuurbeheer en niet over het met vuige doelen afvoeren van dennenhout.

Deurnsche Peel minivariant Australische bosbrand? SP stelt vragen.

Afgezien van het verschil in schaalgrootte vond de SP de brand in de Deurnsche Peel wel iets weg hebben van de bosbranden in Australie. In beide gebieden zijn branden niet onbekend, maar de laatste was in beide gebieden veruit de grootste. Beide gebieden warmen op en beide drogen mogelijk ook steeds verder uit. En beide zijn moeilijk toegankelijk.
Daarom kan dezelfde vraag, die ook in Australië gesteld is, ook in Brabant gesteld worden: is hier sprake van een klimatologische trend?

Ondanks de beperkte kennis moet het College van GS toch handelen, al is het vanwege het voorzorgsprincipe.

De SP-fractie in PS heeft vragen gesteld over hoe het College aankijkt tegen toekomstige temperaturen en droogte, mede in relatie met het Deltaplan Hoge Zandgronden, welke maatregelen er in de Deurnsche Peel en andere voor brand kwetsbare natuurgebieden genomen zijn en worden, tot welke waterbeheersingsmaatregelen dit gaat leiden en of de rampenbestrijding wat betreft kwetsbare natuurgebieden opnieuw bekeken moet worden.



Vragen van de SP-fractie naar aanleiding van de brand in de Deurnsche Peel

Geacht College,

Zoals bekend, is ongeveer 800 van de 1000 hectare natuur in de Deurnsche Peel (een Natura2000-gebied) door brand verwoest. Naast de gevolgen voor het natuurgebied, was ook de impact op de omgeving enorm. Omdat woongebieden bedreigd werden, moest er geëvacueerd worden. Veel huishoudens hadden last van zware rook. Het was de grootste natuurbrand uit de Nederlandse bekende geschiedenis.

Neerslagtekort, berekend door het KNMI t/m 24 april 2020

Afgezien van het verschil in schaalgrootte, vielen ons als SP zekere gelijkenissen op met de recente Australische bosbranden. Het leek er wel een mini-versie van. In beide gebieden zijn natuurbranden geen onbekend fenomeen, maar in beide gebieden werd de laatste brand de grootste ooit. Beide gebieden worden steeds warmer en mogelijk ook steeds droger. Hierboven staat het neerslagtekort in Nederland in 2020 afgebeeld, zoals weergegeven door het KNMI. En tot slot: beide gebieden waren moeilijk toegankelijk.

Dezelfde vraag die in Australië gesteld is, en voorzichtig bevestigend beantwoord, zou naar de mening van de SP-fractie ook in Nederland, cq in oost-Brabant gesteld kunnen worden. Namelijk; in hoeverre hier sprake is van een klimatologische trend, en zo ja, welke beleidsconsequenties dat moet hebben.

Hoewel droogte inmiddels landelijk en provinciaal een prominent beleidsthema is (o.a. de Beleidstafel Droogte), wordt vooralsnog gewerkt met klimaatmodellen van de KNMI (2014), waarvan er twee een toenemende droogte in Nederland voorspellen en twee een ongeveer gelijkblijvende droogte. In 2021 worden nieuwe gegevens verwacht.

Specifieker onderzoek wordt momenteel uitgevoerd door KWR voor droogte in de zandgebieden van Zuid-, Centraal- en Oost-Nederland (zie www.kwrwater.nl/projecten/droogte-in-zandgebieden-van-zuid-centraal-en-oost-nederland/ ).

Uw College moet dus op basis van onvolledige kennis handelen, maar de brand in de Deurnsche Peel dwingt u daar onzes inziens toe. Dit mede gezien de aanwezigheid van vele andere natuurgebieden in Brabant die kwetsbaar zijn voor natuurbranden.

Behalve hydrologische vragen, roept de brand in de Deurnsche Peel ook vragen op op het gebied van natuurbeheer en rampenbestrijding.

Vandaar onderstaande vragen.

  1. Welke modellen hanteert uw College om te bepalen met welke hogere temperaturen en perioden van grotere droogte in de toekomst rekening gehouden moet worden?
  2. Op welke van de scenario’s baseert u uw beleid? Hoe verantwoord u die keuze ten aanzien van het voorzorgbeginsel en de kans op een zogenaamd “worst-case”-scenario?
  3. In hoeverre wordt in het Deltaplan Hogere Zandgronden rekening gehouden met een structureel opwarmend en verdrogend klimaat? Is dit Deltaplan nog adequaat?
  4. Zijn er, naast mogelijk langere droge periodes, ook andere trends waardoor de brandgevoeligheid van natuurgebieden (zoals de Deurnsche Peel) toeneemt?
  5. Welke mogelijkheden ziet u om de weerbaarheid van natuurgebieden (met name op hoge zandgronden) tegen brand te verhogen?
  6. Welke van deze maatregelen waren in de Deurnsche Peel al genomen? En voor zover nog niet genomen, waarom nog niet?
  7. Maakt de actuele situatie dat deze maatregelen alsnog versneld zullen worden genomen? Zo ja, welke zijn dat en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
  8. Welke relatie legt u tussen deze waterbeheersmaatregelen en natuurherstelmaatregelen?
  9. Is bij de brand in de Deurnsche Peel opgeschaald tot een GRIP-niveau en zo ja, welk? Wanneer, bij welke GRIP-niveau, is de Commissaris van de Koning geïnformeerd? 
  10. Was het rampenbestrijdingsplan van grote natuurgebieden, en meer specifiek de Deurnsche Peel, actueel? Is het College van GS, met de SP, van mening dat het goed is om de rampenbestrijdingsplannen voor grote natuurbranden systematisch onder de loep te nemen?

Namens de SP

Maarten Everling

Topografische kaart van de Deurnesche Peel en Mariapeel, maart 2014
door Jan-Willem van Aalst op Wikipedia

VVD: liever stikstoflozing dan De Peel?

Ook de provinciale VVD heeft vragen aan GS gesteld over de brand in de Deurnsche Peel. De VVD vraagt zich af of het loont om stikstofinspanningen te doen als het de vraag is, of de Peel herstelt tot Natura2000-gebied, want dit was niet de eerste brand.

Omdat de VVD vraagt in welke Brabantse Natura2000-gebieden “na 01 jan 2010 bij herhaling brand is uitgebroken”, en omdat de VVD geen ondergrens legt vanaf waar GS moet antwoorden, heeft het VVD-standpunt een bredere strekking dan alleen De Peel.
Op de Strabrechtse Heide (1500ha) is in de gevraagde periode bijvoorbeeld ook minstens twee keer brand geweest. Op 2 juli 2010 brandde 220ha af, en op 21 april 2018 brandde 10 ha af.
Inmiddels heeft de heide de schade van de brand van 2010 grotendeels uitgewist (zie https://nos.nl/artikel/2319213-strabrechtse-heide-laat-australie-zien-natuur-kan-herstellen-na-branden.html ). De NOS liet bosbouwprofessor Nabuurs aan het woord, die voor dit herstel ook een vergelijking maakte met Australië.
Overigens ging er bij het blussen van de brand in 2010 veel mis, liet een rapport van de Inspectie van Openbare Orde en Veiligheid uit 2011 zien.

Strabrechtse Heide (foro Staatsbosbeheer)

Voor de jarenlange vedroging en vergrassing van de Strabrechtse Heide, waardoor die beter brandt, is de VVD medeverantwoordelijk.

Men zou het standpunt van de VVD kunnen lezen als een open uitnodiging om de rest ook in de fik te steken. De VVD kan zich als law en order-partij, die al vele jaren in het Brabantse provinciebestuur zit, beter bezighouden met het bestrijden van dan tot het oproepen tot branden.

Bij de openingsfoto:

Door Chris peel – Eigen werk, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=7910677

De Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

Let wel dat de RES een tussenstap is, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal ongeveer 30% van de stroom en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de Regionale Energie Strategie (RES).

De RES moet als minimum een document omvatten

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is 15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

De inleverdatum voor de definitieve eerste ronde-RES-documenten is (vanwege Corona) verlengd van 01 juni naar 01 oktober 2020. Desalniettemin hebben de Brabantse regio’s Hart van Brabant en Noordoost-Brabant hun bod al uitgebracht.
Die van Hart van Brabant is opgesteld door een Stuurgroep met de gemeenten, de waterschappen en de provincie, iemand namens de energiecoöperaties, Natuurmonumenten namens de beheerders van natuurterreinen, en netbeheerder Enexis.
Het concept-bod van Hart van Brabant is te vinden op www.regio-hartvanbrabant.nl/programmas/leefomgeving-en-milieu/duurzaam/regionale-energie-en-klimaatstrategie .

Het staat de regio’s vrij eigen interesses aan het minimum toe te voegen.
De regio Hart van Brabant heeft het onderwerp ‘klimaatadaptatie’ toegevoegd (hoe gedragen we ons in reactie op de problemen die gaan komen?). Daarom heeft de regio Hart van Brabant haar concept-bod REKS genoemd (Regionale Energie- en Klimaat Strategie). Dat mag.
Een zinvolle klimaatadaptatie is bijvoorbeeld zonneparken combineren met waterberging.
Ook worden er woorden gewijd aan de toekomst van de landbouw en aan landschap en natuurontwikkeling. Die kunnen gekoppeld worden aan de klimaatadaptatietaken. Een voorbeeld is monoculture van dennenbos gedeeltelijk omvormen tot loofbos: dat helpt tegen de hittestress.

Baardwijkse overlaat bij Waalwijk

De regio Hart van Brabant omvat de negen gemeenten Dongen, Gilze-Rijen, Goirle, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk. Soms wordt ook de voormalige gemeente Haaren genoemd, maar die is inmiddels door de buurgemeenten in stukken gescheurd.

De negen gemeenten verbruikten samen in 2018 2,44TWh aan stroom (8,773PJ) en 10,53PJ aan warmte.  1TWh = 1000 miljoen kWh = 3,6PJ. De TWh wordt meestal voor elektriciteit gebruikt en de PJ meestal voor warmte, maar dat is geen verplichting.
Door de aannames die verderop in de REKS gedaan worden over warmtetechnieken, neemt het stroomverbruik met ruim 0,5TWh tot tot ca 3,0TWh.

Het gebied bestaat in het zuiden uit hoge en vaak droge zandgronden met veel bos en heide, in het midden uit een geschakeerd en afwisselend overgangsgebied, en uit een laaggelegen poldergebied langs de Maas in het Noorden. Het hoogteverschil is 26m .

De opwekking van duurzame elektriciteit exclusief zonneparken
De REKS begint met een inventarisatie van

  • wat er aan wind en zon t/m 2019 al is (0,059TWh wind en 0,075TWh zon)
  • wat in de pijplijn zit (0,06TWh wind en 0,081TWh zon)
  • wat met redelijke zekerheid in bestaand gebied te realiseren is (0,270TWh zon op bedrijfsdaken en 0,005TWh uit de postcoderoosregeling). Geschat wordt dat ongeveer een kwart van de bedrijfsdaken geschikt is.

en beschouwt dit als vaststaand. Samen is dit 0,549TWh.

De regio deed of doet nu enkele aannames (cq maakt enkele keuzes):

  • dat voornoemde 0,549TWh inderdaad lukt (dat hangt van medewerking van anderen af, zoals grote bedrijven, de Efteling en de vliegbasis)
  • ze stelt zichzelf als taak om in 2030  1,00TWh duurzame elektriciteit te hebben staan, gemotiveerd als 1/30ste van landelijk en dat Hart van Brabant een kleine regio is. (Ik vind zelf die 1,00TWh krap. Er zit geen reserve in en het zet wat druk op andere Brabantse regio’s. Bovendien ligt er na de REKS een nog grotere taakstelling. Zeeland heeft een drie keer zo grote ambitie bg)
    Zoals gezegd is de RES een tussenstap en niet de eindoplossing. Van de 3,0TWh, die in 2030 bij uitvoering van de REKS in Hart van Brabant te verwachten is, levert de REKS ongeveer een derde.

    Het gevolg is dat de regio voor de nu lopende REKS dus nog 0,451TWh moet opwekken die nog niet ingeboekt was
Overzichtstabel van de opwekking van grootschalige zon- en wind
  • deze 0,451TWh wordt geheel ingevuld met wind
  • en wel met 50 turbines van 3MW, die geclusterd worden neergezet, 10 in Noord, 20 in Midden nabij Tilburg en de A58, en 20 in Noord.
    Waar mogelijk (bijvoorbeeld niet bij vliegveld Gilze-Rijen) worden windclusters gecombineerd met zonlocaties tot ‘hubs’.
  • De Stuurgroep is zelf tegen zonneparken op de grond, maar is gedwongen daaraan toch gedachten te wijden. Dit leidt tot een aanvullende set aannames en keuzes, die verderop behandeld worden.
  • Diverse onderwerpen worden aangekoppeld via integrale gebiedsontwikkelingen: klimaatadaptatie, landbouwtransitie, biodiversiteitsherstel en natuurontwikkeling, mobiliteitsopgave, recreatieopgaven, waterveiligheid. Hier staan vaak goede gedachten.
  • De eerder genoemde zonering Zuid-Midden-Noord

Al met al komt de Stuurgroep uit op het schema hieronder:

Schets van het ruimtelijke scenario wind en zon in Hart van Brabant

 Hierin zijn de zon-clusters die welke al meegenomen waren in de 0,549TWh. Waar mogelijk vallen wind- en zonclusters samen wegens efficiënt gebruik van de grond en de elektriciteitsaansluiting.

De opwekking van duurzame elektriciteit – de zonneparken
De meest omstreden kwestie bij het opstellen van het elektrische deel van de REKS was de vraag of er zonneparken op landbouwgrond moesten en mochten komen.

De Stuurgroep was hier tegen. Ze vonden het strijdig met de beginselen van zuinig ruimtegebruik, behoud van het landschap, meer ruimte voor alternatieve landbuw, efficiency van het elektriciteitsnetwerk en vraag en aanbod in elkaars nabijheid, en natuurontwikkeling.
De Stuurgroep komt dus aan zijn 1,00TWh zonder zonneparken op de grond.

Maar er is uit twee hoeken juist vraag naar zonneparken.
De ene hoek bestaat uit boeren, voor wie een zonnepark een goed verdienmodel kan zijn (beter dan de agrarische core business)
De andere hoek bestaat uit gemeenten en hun burgers, die er naar streven om in 2030 de 49% CO2 – besparing te realiseren die in het Klimaatakkoord genoemd staat. De REKS gaat niet ver genoeg.
Bijna dagelijks komen er verzoeken binnen, aldus de Stuurgroep.

Als het dan toch moet, aldus de Stuurgroep, dan gestuurd. In de REKS is een Handreiking opgesteld. Gemeenten kunnen een tender uitschrijven en de initiatieven worden geordend volgens de “zonneladder”. Als het goed is.
Natuurmonumenten (dat in praktijk altijd erg afhoudend is over duurzame energie) vond dit al te ver gaan en wilde daarom uiteindelijk de REKS niet ondertekenen. (Men zal overigens vergeefs een onderbouwing zoeken op hun site bg.)

De zonneladder tbv zonneparken op de grond

Over trede 1 bestaat geen discussie.
Over het principe van trede 4 bestaat ook geen discussie, maar in praktijk is de ruimte op geschikte daken in de REKS al grotendeels vergeven. De REKS komt tot 0,43TWh zon op daken en heel veel meer komt daar niet bij. Dat is op de 1,0TWH die voor de REKS nodig is, en voor de 3,0TWh die, op basis van hoe de REKS er nu uitziet,  in totaal in 2030 nodig is.

De discussie gaat over trede 3 en vooral over trede 2. In die laagdynamische gebieden zitten vaak boeren op grote lappen grond.
De zonneladder zegt of het eventueel mag, maar niet hoe het eventueel mag. Je wilt ook nog zoiets als een landschap behouden. Vandaar dat de Stuurgroep een selectiemechanisme wil. Dat kan met een tender (dan komen er hopelijk meer initiatieven binnen waaruit gekozen kan worden) en/of met een maximum per gemeente en/of met een “regionaal ambachtelijk kwaliteitsteam”. Belangrijk is in elk geval dat de schaal past en/of het initiatief een voordelige bijdrage aan het klimaat geeft (bodemkwaliteit, versterken van het watersysteem, omvormen van naaldhout in loofhout tbv minder hittestress.
De bedoeling is om een vergunning voor een zonnepark af te geven voor 15 tot 25 jaar.

Wat betreft de effecten op de bodem noemt de Stuurgroep studies van Wageningen, maar daarvan is al het nodige bekend, zie Nog eens over de bodem en de natuur bij zonneparken . Voor de ondergrond en de natuurwaarde kan een zonnepark, mits goed vormgegeven, een bonus zijn ten opzichte van een vroegere raaigraswoestijn. De vraag moet dan ook niet alleen maar zijn of er een zonnepark toegelaten wordt, maar ook hoe het toegelaten wordt (bg).
Ik vind de tijdelijke vergunning uiterst merkwaardig. Krijgen al die Waalwijkse distributiedozen ook een vergunning voor 15 jaar en idem de nieuwe layout van de A59? Ik verzet me er niet tegen, want ik denk dat er uiteindelijk toch niets van terecht komt en dat de zonnepark-bestemming gewoon blijvend wordt. Maar het is een vreemde zaak dat dat wat goed kan zijn voor klimaat en natuur tijdelijk is, en wat slecht is blijvend. (bg)

Warmtevraag per gemeente (na 20% besparing) 
Totaal warmteaanbod per soort

De Regionale Structuur Warmte
Dat is in Hart van Brabant een complex, maar interessant verhaal, mede vanwege de Amercentrale (die overigens zelf in de regio West-Brabant staat).

De gezamenlijke gemeenten vragen momenteel voor hun woningen en nutsgebouwen (dus niet voor de industrie) 10,53PJ.
De Stuurgroep gaat ervan uit dat daarop door diverse maatregelen tot 2030 20% bespaard kan worden, waardoor resteert 8,42PJ. Dit ziet de Stuurgroep als de omvang van het op te lossen probleem.
Daarnaast is er een verdelingsvraagstuk. De warmte is niet adequaat verdeeld. Daarom moet onderling worden geschoven, wat kan met biomassa (op wielen of als biogas) en met een warmtenet.
Dat leidt tot een soort hiërarchie: oplossingen kunnen individueel zijn, op schaal van een lokaal net, en op schaal van een regionaal net.

Eerst een tabel met definities, en daarna een tabel met mechanismen.
De eerste tabel beschrijft de kenmerken van de warmtebron, van de erdoor geproduceerde warmte en van de nabehandeling.
De tweede tabel geeft inzicht in de mogelijke combinaties.

Wat nadere uitleg.
Bij groep 1 gaat het om warmte die langs verschillende routes onder 70°C in woningen arriveert met een regionaal warmtenet. Hiervoor volstaan de bestaande radiatoren en hoeft het huis niet optimaal (maar liefst wel goed0 geïsoleerd te zijn.
Bij groep 2 gaat het om een lokaal warmtenet, met twee hoofdvarianten:

  • het water wordt eerst collectief opgewarmd, gaat onder 75°C de leiding in (dat kan ook regionaal werken) en wordt individueel op 70°C afgeleverd, of
  • het water gaat onder ca 15°C eerst de leiding in (daarmee is al een winst geboekt) , en wordt in de woning op 70°C gebracht als die woning met bestaande radiatoren werkt, en met 40°C met grote radiatoren of vloerverwarming.
  • Om bovenstaande constructies te voeden is stroom nodig. Die wordt ingeschat op ruim 0,5TWh en dat is de waarde die bij het opwek-deel van dit verhaal eerder genoemd is.

Bij groep 3a en 3b gaat het om individuele oplossingen.

Dichtbebouwde oude wijken, die niet optimaal isoleerbaar zijn, kunnen baat hebben bij een collectief 70°C – aanbod.

De regio deed of doet nu enkele aannames (cq maakt enkele keuzes):

  • dat energiesoorten als TEO, TEA, en restwarmte probleemloos werken en de in het staatje “Totaal warmteaanbod per soort” gegeven hoeveelheden kunnen leveren (wat nog geen gelopen race is omdat sommige technieken nog maar weinig in de praktijk getest zijn en het moet blijken in hoeverre de bedrijven restwarmte willen leveren bg)
  • er is genoeg biogas (maar dat heeft een relatie met de veeteelt die niet wordt uitgewerkt bg). Er wordt nog geen geothermie ingeboekt (een verstandige aanname bg)
  • genoemde besparing van 20% op het warmteverbruik gehaald wordt
  • in het schema zitten nu geen all-electric oplossingen, maar die kunnen worden toegevoegd.
  • Alle lokale technieken worden maximaal in eigen gemeente ingezet. Biogas is vervoerbaar, hoort niet bij één gemeente, en wordt lokaal ingezet in gemeenten waar een tekort is
  • er worden twee denkrichtingen uitgewerkt.
    In de eerste blijft de Amercentrale (die dan gevoed wordt op biomassa) open en wordt het regionale Amer-warmtenet uitgebreid en mogelijk komen er ook lokale netten. De warmte uit HT-biomassa (niet zijnde de Amercentrale zelf) verplaatst zich met het regionale warme water.
    In de tweede wordt het Amernet niet uitgebreid, maar komen er eventueel lokale warmtenetten om HT-biomassa lokaal te verbranden. De levering van Amerwarmte wordt in het midden gelaten.
Warmtevraag en -aanbod bij Denkrichting 1

Denkrichting 1 leidt tot een consistent resultaat dat hierboven is afgedrukt.
Het tekort in de ‘Amer-gemeenten’ Tilburg, Dongen, Waalwijk en Heusden (2,3PJ) kan met ‘Amer-pakket’ worden opgevangen (zijnde 3,2PJ), zelfs met enige reserve (wat geen kwaad kan omdat de aannames wat er lokaal kan nogal optimistisch zijn bg).
Het tekort in de ‘niet-Amergemeenten’ (zijnde 1,2PJ) wordt opgevangen met biogas (zijnde 1,4PJ).

Denkrichting 2  leidt tot een onduidelijke analyse, omdat de toekomst van de Amercentrale er onzeker in is en omdat er bovendien een flinke rekenfout in zit. Je kunt er nu geen chocola van maken.

In denkrichting 1 is ongeveer 2,8PJ aan biomassa inzetbaar (die op papier niet helemaal nodig is), ongeveer fifty-fifty gas en vast. Als je die 2,8PJ biomassa niet zou willen, zou je bij een warmtepomp-COP van 4 ongeveer 0,7PJ =0,2TWh extra stroom nodig hebben die bij de opwektaak meegeteld moet worden. Dat is ongeveer 22 molens van 3 MW, met bijbehorende infrastructuur. Als je die aan het REKS-programma zou toekennen, moet dat dus geen 50, maar 72 molens plaatsen (bg).

Let wel dat het hier alleen gaan om de Midden-Brabantse portie van alleen het warmtedeel van de Amercentrale. De totale productie van stroom en warmte van de Amercentrale is ongeveer 22PJ (bg) .

De macro-visie voor de regio moet door de gemeentes omgezet worden in een micro-visie voor de eigen gemeente.

Het elektriciteitsnet
Deze passage lijkt geschreven door een techneut van Enexis met een niet al te beste schrijfpen. Te volgen is dat er een paar knelpunten bestaan of op korte termijn bijkomen – wat je kon verwachten. Dat kost ergens rond de 178 tot 190 miljoen over zes tot acht jaar.

Het participatiemodel van Hart van Brabant

Maatschappelijk draagvlak
De Stuurgroep onderscheidt procesparticipatie, sociale participatie en idem financiële.

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat ‘partijen gelijkwaardig gaan samenwerken in de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een project.’ Dat wordt vertaald in 50% eigendom. Dit moet gezien worden als risicodragend. Bijvoorbeeld energiecoöperaties zijn in beeld. Dat is wat hierboven ‘financiele participatie’ heet. Vooral deze participatievorm wordt in de REKS uitgewerkt.

Voor de laagste inkomens, vaak nu  al in de schuld, is dit geen mogelijkheid. In die zin vergroot financiele participatie de maatschappelijke ongelijkheid (bg).
Daar moet het dus anders. Het moet ook mogelijk zijn te participeren zonder investeringen te hoeven doen, dat is wat hierboven “sociale participatie’ wordt genoemd.
In het REKS-document wordt dit verder niet uitgewerkt. En dat is ten onrechte – politieke besluitvorming is hier op zijn plaats (bg).

Wat ontbreekt, en dat is erg jammer, is dat er niet voor gekozen is om meer ruimte te bieden aan sociaal-economische thema’s. Dat had gekund.
De Zeeuwse RES bijvoorbeeld (die eerder klaar was dan die van Hart van Brabant)  besteedt expliciet aandacht aan arbeidsmarktbeleid en scholing. In ene eerder artikel op deze site (zie Zeeland heeft RES 1.0 als eerste regio af ) heb ik daaraan de volgende passage gewijd:

“Een paar woorden over het onderwerp arbeidsmarkt en scholing. Goed dat de RES1.0 hieraan aandacht schenkt.
De Zeeuwse RES ziet arbeidsmarkt en scholing als de Achilleshiel van de RES. De nieuwe opzet vraagt nieuwe kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld in de installatiesector en de sterkstroomtechniek), die niet per definitie aansluit bij de kennis van mensen in de verdwijnende bedrijfstakken.

Het RES-document citeert hier SER-richtlijnen m.b.t. de arbeidsmarkt en scholing:

Zorg dat de energietransitie onderdeel is van een duidelijke, breedgedragen, Zeeuwse arbeidsmarktagenda voor de middellange en lange termijn.
Houd ook rekening met de mogelijke sociale gevolgen van de energietransitie.
Maak een Zeeuwse vertaling van nationale en sectorale afspraken.
Zorg dat de energietransitie onderdeel is van alle Zeeuwse onderwijsniveaus en bouw voort op bestaande initiatieven, structuren en afspraken.
Kijk naar mogelijkheden voor het (beter) benutten van het beschikbare Zeeuwse arbeidspotentieel, zoals meer gewerkte uren, grotere arbeidsdeelname van vrouwen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Verbeter arbeidsmarktinformatie en inzicht in toekomstige arbeidsmarktbehoeften die voortkomen uit de energietransitie.”

Ik raad de regio Hart van Brabant met nadruk aan om hieraan aandacht te besteden. De regio heeft  niet voor niets de Universiteit van Tilburg aan boord – die niet in de Stuurgroep vertegenwoordigd was. Zoals trouwens werkgevers en werknemers dat überhaupt niet waren.

Daardoor gaat de REKS Hart van Brabant vooral over fysieke maatregelen. Uiteraard moet dat en het gebeurt in hoofdlijnen goed. Maar het niet uitwerken van een maatschappelijke agenda is een gemiste kans.