Enqueteresultaten
NUON heeft Maurice de Hond in juli onderzoek laten doen onder sporters, bestuurders en vrijwilligers van sportverenigingen. Dat was in het kader van de derde editie van de Nuon Club competitie.
Bijna een kwart van de sporters (23%) zegt dat hun vereniging meer energie verbruikt dan nodig is. 10% zegt dat de club zelfs veel te veel energie verbruikt.
De top 5:
– Onnodig het licht aan laten
– Slecht geïsoleerde kantine
– slecht geïsoleerde kleedkamers
– Verouderde verwarmingsinstallaties
– verouderde koelkasten en vriezers
Overigens blijkt dat 45% van de ondervraagden en zelfs 67% van de bestuurders “geen idee heeft” of er energie wordt verspild. Het is meestal niet de eerste prioriteit binnen verenigingen.
De NUON-competitie is erop gericht het energieverbruik van verenigingen te verminderen. Dat levert in directe zin geld op en dat is welkom, want sportclubs hebben veel financiele zorgen, met name in het zuiden van Nederland. Daar heeft 55% zorgen en 39% moet bezuinigen om het hoofd boven water te houden.
NUON maakt er een competitie van. Vanaf 8 september tot 24 oktober 2016 kunnen leden van sportclubs besparingsideeën indienen. Er staan negen prijzen open van €10.000 .
Naast drie mensen van NUON zelf zitten ook Toine van Peperstraten en Naomi van As in de jury.
———-
De NUON-competitie benadrukt vooral het aspect van het menselijk gedrag als oorzaak. Dat is zeker niet zonder reden.
Echter, sportaccommodaties vaak eigendom van de gemeente. Verspilling ontstaat ook door de staat van het vastgoed: bijvoorbeeld slechte isolatie, verouderde keuken- en verwarmingsapparatuur en inefficiente lichtmasten. Bij besparingsideeën wordt zodoende al snel naar de gemeente gekeken. Het verschilt van gemeente tot gemeente hoe die terugkijkt.
De provincie Noord-Brabant heeft kort voor de vakantie een quick scan uitgevoerd naar wat de provincie zou kunnen betekenen bij het verzuurzamen van sportcomplexen. Het resultaat is te vinden onder Provincie Brabant en verduurzaming sportcomplexen .
Het Waterschap Aa en Maas heeft een subsidiepotje, waaruit het meebetaalt aan projecten die de gevolgen van heftige regenval in woongebieden helpen verzachten. Te denken valt aan groene daken, (buurt)-
moestuinen, geveltuintjes, regentonnen en dergelijke.
De regeling geldt in elk geval tot 31 december 2016, en wordt mogelijk (afhankelijk van de ervaringen) verlengd.
De subsidie is gebonden aan voorwaarden:
– Het Waterschap betaalt per project 30% met een maximum van €5000
– De subsidie is bedoeld voor particuliere huishoudens, mits deze in groter verband samenwerken. Eén enkel individu krijgt dus geen subsidie, een blok of straat die samen een rij geveltuintjes aanlegt of die samen regentonnen plaatst in principe wel.
– De regeling geldt alleen in bebouwd gebied, dus in een dorpskern of stad
– Het aanbod geldt alleen het gebied van het Waterschap Aa en Maas
– De maatregel moet een blijvende verbetering zijn voor de water- en groenstructuur
– Er moet een vorm van controle mogelijk zijn
Het is enerzijds goed om af en toe op het moeizame traject om tot duur-
zame energie te komen succes te kunnen melden. Dat houdt de moed erin. Costa Rica heeft echt goed werk geleverd.
Anderzijds zijn er belangrijke kanttekeningen.
De belangrijkste is dat elektriciteit slechts een deel van alle energie is, in Costa Rica beduidend minder dan de helft. Het succes betreft alleen het elektra-deel van de energie.
Bovendien is Costa Rica een arm land. Het elektriciteitsverbruik per hoofd van bevolking is een kwart van dat bij ons.
Daarnaast heeft Coste Rica in zoverre “geluk” dat het beschikt over twee bronnen die locatiespecifiek en schaars zijn, namelijk geothermie en waterkracht.
Maar Costa Rica heeft een samenhangend verhaal. Het land wil mede geld verdienen aan ecotoerisme, en mede daarom zijn regenwouden beschermen. De ambities gaan daarom verder dan het nu bereikte resultaat. Het land wil in 2085 koolstofneutraal zijn.
Enn van dat samenhangende verhaal kan Nederland nog wat leren. Al zou het Nederlandse verhaal er heel anders uitzien dan het Costaricaanse verhaal.
Op 6 september 2016 nam Rob van Gijzel (PvdA) in een extra raadsvergadering ceremonieel afscheid als burgemeester van Eindhoven, een betrekking die hij vanaf 7 april 2008 vervuld heeft.
Het ceremoniele afscheid van een burgemeester in Eindhoven heeft vaste ingredienten. De functionaris wordt bewierookt door andere hoogwaardigheidsbekleders, hij (nog niet zij) krijgt een lintje, hij geeft zijn politiek testament in een forse redevoering, de functionaris is inmiddels vastgelegd in olieverf en dat product wordt onthuld. Tenslotte na afloop een goede receptie.
Men had mij, als ex-hoogwaardigheidsbekleder, niet uitgenodigd om mede te bewieroken. Vandaar dat ik langs deze route mijn terugblik geef op het burgemeesterschap van Van Gijzel.
Van Gijzel en de standaard-taken van een burgemeester Alle burgemeesters hebben een riedeltje aan standaardtaken. Ze leiden de raadsvergadering en het College van B&W, ze behandelen rampen, ongeregeldheden en voetbalwedstrijden, worstelen met de regionale samenwerking, bezoeken 100-jarigen en reiken gemeentelijke onderscheidingen uit, ze moeten iets met het hennep-beleid, en doen de Dodenherdenking. Verder komen er altijd onverwachte dingen af, waardoor de telefoon naast het bed op de raarste momenten af kan gaan. Burgemeester ben je samen, zoiets zei hij over de rol van zijn vrouw. Klopt.
Ik vond dat Van Gijzel zijn standaardtaken goed afwerkte.
Als gemeenteraadslid (voor de SP) heb ik twee jaar met hem te maken gehad. Dat liep allemaal wel. Ik had regelmatig genoeglijk gesteggel over de spreektijd tijdens de raadsvergadering, vooral op het laatst van de agenda, en de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat Van Gijzel vaak wel gelijk had. Verder werd hij wel eens ongeduldig als er teveel gezeverd werd en de spelletjes al te flauw werden. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat hij ook hier regelmatig gelijk had.
Hij trad redelijk stevig op in openbare orde en veiligheidskwesties en verdedigde zijn apparaat naar beste vermogen, wat hem de bijnaam “De Sheriff” opleverde – een soort spot met een ondertoon van respect. Hij was (terecht) geen fan van de landelijke reorganisatie van de politie.
Hij was zelfs in praktijk een gekozen sheriff, want hij won in een burgemeestersreferendum van Leen Verbeek (ook PvdA). Van Gijzel startte met voorsprong, omdat hij uit Eindhoven komt, en wel uit een bekende PvdA-familie, en enige naam gemaakt had in de Tweede Kamer.
Van Gijzel vond het landelijke hennepbeleid terecht geschift en deed pogingen om dat op te rekken.
De regionale samenwerking en de gemeentelijke herindeling rond Eindhoven is een gebed zonder einde, maar de kikkers in de kruiwagen bleven redelijk gedresseerd.
Rampen werden geen nieuwe rampen en zelfs de feestelijkheden na het volkomen onverwachte kampioenschap van PSV liepen niet uit de hand.
En tenslotte, niet te vergeten, Eindhoven is een stad met relatief weinig ethnische wrijvingen. Ook dat komt niet helemaal vanzelf.
Van Gijzel en bescheidenheid Men kan veel van Van Gijzel zeggen, maar niet dat hij aan valse bescheidenheid doet. Niet ten aanzien van zichzelf, en niet ten aanzien van de plaats van de regio Eindhoven in de kosmos, op zijn minst ten opzichte van Amsterdam, Rotterdam en Silicon Valley. Eindhoven was eerst de sociaalste stad en daarna de slimste. Alleen overdrijft hij zijn gelijk soms een beetje. De cultuurrelativistische gedachte dat op een boloppervlak elk punt principieel gelijkwaardig is, is aan hem niet besteed. Het schilderij, met Van Gijzel op de voorgrond en, nog net zichtbaar, Philips op de achtergrond, is exemplarisch. Het hoofd van de burgemeester steekt boven de dakrand van de Lichttoren uit en zijn haren (waarvan er volgens de functionaris meer geschilderd zijn dan werkelijk op het hoofd aanwezig) blokkeren nog net niet de letters op het dak. Het perspectivisch punt van de schilder moet ongeveer ter hoogte van des burgemeesters knieën gelegen hebben.
Ik vind dit alles meer amusant dan ergerlijk. Ik hou wel van personen met een beetje schwung en bovendien had hij behoorlijk succes. De energieke lobby, samen met de top van Brainport, bracht Den Haag ertoe de bijdrage per inwoner uit het Gemeentefonds aan Eindhoven fors te verhogen.
Zijn afscheidsredevoering, die de behaalde prestaties ruimhartig beschreef en die gloedvol iedereen bedankte die daaraan meegeholpen had, duurde een uur en dat was beduidend langer dan gepland. Over deze spreektijdoverschrijding heb ik hem niet horen mopperen.
Van Gijzel en het economisch beleid De meeste moeite heb ik met delen van Van Gijzels economisch beleid.
In de regio Eindhoven liggen de crises bij Philips en DAF bij ouderen nog vers in het geheugen. Door Van Gijzels voorganger Rein Welschen (PvdA) is een soort corporatistische industriepolitiek opgebouwd, de ‘triple helix’. Overheid, bedrijfsleven en onderwijs werken met veel geduld, verlicht inzicht, subsidie en veel politieke massage samen. Het heeft zichtbare voordelen en minder zichtbare nadelen. Eindhoven is er een belangrijk centrum van technologische ontwikkeling en maak-industrie door geworden, later Brainport genoemd. Van Gijzel vindt Eindhoven minstens zo’n belangrijke motor voor de landelijke economie als bijvoorbeeld de Rotterdamse Haven. Ik denk dat dat klopt.
Een nadeel is dat Brainport vooral geleid wordt door het belang van het bedrijfsleven op de korte en middellange termijn, en dat bijvoorbeeld ecologische en klimaatproblemen er moeilijk doordringen.
Typerend is dat Helmond binnen Brabant de stad is met de kleinste oppervlakte aan zonnepanelen van Brabant, en Eindhoven de een na slechtste. Alle grote niet-Brainportsteden doen het een stuk beter. Dit terwijl notabene in veel zonnepanelen Eindhovense uitvindingen verwerkt zitten. (zie Ranking list zonnepanelen )
Typerend is dat er voortdurend studenten afstuderen op nieuwe energetische gimmicks en studeertafelmodellen, maar dat geen daarvan tot brede ontplooiing leidt. De TUE heeft bijvoorbeeld een leidende positie bij smart grids en vraagbeïnvloeding, maar gaat naar Groningen of Amsterdam als men proeven wil doen op een schaal van tienduizenden huishoudens. Brainport maakt geen meters. (zie Brainport gekieteld door de eigen grootsheid )
De enige uitzondering is als de producten in het belang van de Automotive zijn (de sterke regionale auto- en busindustrie met toebehoren), zoals laadpalen en navigatiesystemen. Het tekent de regio dat er een geslaagde buitenparlementaire actie voor nodig was (tegen de Ruit om Eindhoven), voordat de mindsetting naar een modern verkeersbeleid op gang begon te komen.
All-in is Eindhoven op dit moment, volgens de Klimaatmonitor van het CBS, alle energiesoorten opgeteld, voor ongeveer 3% duurzaam en Helmond (voor zover überhaupt achterhaalbaar) voor nog geen 2%. Dat is zelfs nog fors onder het landelijk gemiddelde (zie Klimaatmonitor )
Van Gijzel was de man bij uitstek geweest die de grote landelijke en internationale thema’s vanuit het democratisch proces in Brainport had kunnen brengen. Daarin heeft hij gefaald. Men zal in zijn afscheidstoespraak vergeefs op zoek gaan naar woorden als klimaat, eindigheid van de planeet, circulair, en milieu. Ik heb hem er bij de receptie op aangesproken, en ook daar zijn antwoord “Groei, groei, groei”. Die nadruk op economische groei in kwantiteit en kwaliteit was en is in de regio noodzakelijk, maar al lang niet meer voldoende.
Het is te hopen dat zijn opvolger John Jorritsma, een VVD-er met een economische achtergrond, erin slaagt een Brainport-industriepolitiek te ontwerpen die, behalve winst en werkgelegenheid, ook ecologie en klimaat dient. Dat is bittere noodzaak en hier starten Eindhoven en Helmond vanuit een grote achterstand.
Afvalwaterinjectie leidt tot aardbevingen
Op 3 september 2016 werd Oklahoma ’s ochtends wakker geschud door een aardbeving van 5.6 op de schaal van Richter. (Ter vergelijking: de aardbeving bij Vlodrop in 1992 was 5.8 op diezelfde schaal). De aardbeving in Oklahoma veroorzaakte daar een flinke materiele schade. Naar verluidt werd één man gewond.
In de Scientific American van juli 2016 ging Anna Kuchment al uitgebreid op het fenomeen in (en dat was niet het eerste artikel in de SciAm over het onderwerp). Het is ook niet mijn eerste artikel over dit onderwerp op deze site (zie Lozen van afvalwater olie- en gaswinning in ondergrond kan aardbevingen veroorzaken)
De oneline samenvatting van het artikel is dat “Wetenschappers er steeds zekerder van zijn dat er een link is tussen aardbevingen en de productie van olie en gas, maar dat de wetgevers sloom reageren”. Het artikel gaat echter niet over de directe seismische gevolgen van de winning van olie en gas (zoals we die nu in Groningen zien), maar over afgeleide seismische gevolgen van de injectie onder hoge druk van afvalwater van deze industrie terug de diepe ondergrond in.
Kuchment laat met een graphic zien hoe en waar er in Oklahoma in 2009 849 barrels de grond in ging (er waren in 2009 20 aardbevingen boven de 3.0 in Oklahoma), en in 2014 1538 miljoen barrels (er waren in 2014 581 aardbevingen boven de 3.0). Maar pas in april 2015 vroeg de staat Oklahoma voor het eerst om injectiebeperkingen bij 600 putten in gevoelige gebieden. Veel mensen in Oklahoma betwijfelden of dat niet te laat en te weinig was, en die hebben dus gelijk gekregen.
President Obama heeft per decreet 37 injectieputten meteen gesloten.
Staten als Ohio en Kansas waren eerder met maatregelen, Texas nog later.
Ook de reguliere olie- en gaswinning produceert afvalwater Alle vormen van olie- en gaswinning leiden tot moeilijk verwerkbaar afvalwater.
In essentie komt de winning er vaak op neer dat men pompt in of bij fossiele ondergrondse zeeën. Een klein deel van het water, met in essentie alle oude zout, is nog in de porieën aanwezig. Bij de winning wordt nieuw water aangevoerd, bij schaliegas altijd en veel, bij de olie- en gaswinning soms en minder, maar er komt hoe dan ook afvalwater vrij (oud en nieuw) dat erg zout is en van nature licht radioactief. Dat is moeilijk op reguliere wijze te verwerken en daarom pompen de exploitanten het terug de grond in. “Terug waar het vandaan komt” is de rechtvaardiging.
Maar het komt niet precies terug waar het vandaan komt. Er worden injectieputten geslagen waar dat kan. De hoge druk-pompen persen het water ondergronds alle kanten op en daarbij activeert het water (als een soort smeerolie) bestaande breuken, die tot dan toe muurvast zaten. Die gaan schokkend glijden en dat zijn de aardbevingen.
Twente en de NAM Ook de NAM loost, zij het op kleinere schaal, onhanteerbaar zout afvalwater van de oliewinning in Schoonebeek in de ondergrond in mijn geboortestreek Noord-Twente. Het water komt terecht in poreuze zandlagen op 1200 tot 1800 meter diepte, waar tot dan toe gas zat. Het wordt van Drente naar Twente getransporteerd door een leiding door Duitsland die eerder bedoeld was voor gas (de andere kant op), en die stilgelegd is omdat hij lekte. Sindsdien wordt er in Schoonebeek geen olie meer gewonnen. De leiding is gerepareerd en in het najaar van 2016 wil de NAM weer opnieuw beginnen. Geen putten, geen olie.
Het leidt in de streek tot veel ongenoegen.
Omdat aardbevingen vanwege deze oorzaak alleen kunnen plaatsvinden als er bestaande breuken zijn, die geactiveerd kunnen worden, ter informatie eerst een kaart van de Nederlandse breuksystemen, voor zover bekend. Er loopt een breuk door Twente.
En het is beslist af te raden om in Brabant ondergronds afvalwater te gaan injecteren.
De NAM heeft op zijn website een aparte themapagina aan het onderwerp geleid (http://www.nam.nl/nl/our-activities/water-injectie-in-twente.html ). De NAM ontkent dat er gevaar is, o.a. omdat de NAM (naar eigen zeggen) onder een relatief lage druk pompt en de ontwikkelingen voortdurend monitort. Daartoe wordt het bestaande geofoonnetwerk in Noord-Nederland uitgebreid.
“De beoogde injectiereservoirs in Twente zijn niet eerder seismisch actief geweest. Door de oorspronkelijke reservoirdruk niet te overschrijden, worden dan ook geen trillingen als gevolg van waterinjectie verwacht.” Aldus de NAM op zijn site. Om het makkelijk te maken, heb ik de belangrijkste teksten bij elkaar gezet in deze Wordfile: NAM-site over Twentse afvalwaterinjecties dd 2016
Maar in Texas en Oklahoma waren die seismische effecten er eerder ook niet.
De olie- en gaswinning moet sowieso omlaag naar heel weinig vanwege het klimaat. In elk geval in Twente heeft dat ook andere voordelen.
Op deze site loopt een serie over klimaateffecten en klimaatadaptatie in Brabant.
In het julinummer van de Nieuwsbrief van de Brabantse Milieu Federatie (BMF) stond een goed artikel over grond- en oppervlaktewaterbeheer van Vanessa Mommers, zowel in te droge als te natte tijden. Ik heb dit (met toestemming) hieronder overgenomen.
———————————————–
De extreme regenval in de afgelopen tijd heeft geleid tot nogal wat discussie over het beleid van de waterschappen. Met name de landbouw gebruikt de wateroverlast en de schade die daaruit voortvloeit om te pleiten voor snelle waterafvoer. Daarbij schuwt men niet de natuur als veroorzaker van alle kwaad aan te wijzen.
Een reportage die de Volkskrant op 18 juni publiceerde over boer Van Beers uit Vessem is daarvoor exemplarisch. Van Beers beklaagt zich over het waterschap. Hij vraagt zich af of de natuur vóór de oogst gaat: ‘Het is waterbeleid dat nog dateert uit een tijd dat verdroging een thema was. Maar nu is er het nieuwe klimaat met zijn hoosbuien.’
Ik kan me de frustratie van Van Beers goed voorstellen, want het is niet zomaar iets om je oogst verloren te zien gaan. Toch vind ik de wijze waarop de landbouw deze discussie voert onnodig polariserend. Bovendien gaat deze wijze van discussiëren voorbij aan de werkelijke opgave waar we voor staan, namelijk Nederland klimaatbestendig maken.
Nederland staat bekend als een land dat letterlijk weet hoe het hoofd boven water te houden. Technisch zijn we tot heel veel in staat. Waar we water nodig hebben wordt het aangevoerd, waar het te veel is wordt het afgevoerd. Dat teveel afvoeren heeft de afgelopen decennia geleid tot verdroging, een van de grootste bedreigingen voor de Nederlandse natuur. Die verdroging is – anders dan Van Beers beweert – nog steeds een actueel thema, zeker op de hoger gelegen zandgronden in Zuid- en Oost-Nederland. Die verdroging vormt op termijn ook een bedreiging voor de landbouw zelf en – wellicht nog belangrijker – voor de drinkwatervoorziening. Juist door het ‘nieuwe klimaat’. Want we moeten niet alleen rekening houden met meer en heviger hoosbuien, maar ook met langere periodes van droogte. Waar halen we dan het water vandaan?
Als het peil van de Maas door langdurige droogte zakt, zal er vanuit de rivier niet altijd meer voldoende water zijn om aan te voeren voor de landbouw. De landbouw zal dan vaker uitwijken naar beregening uit grondwater. Dat grondwater hebben we echter ook nodig voor drinkwater en voor de industrie.
In Brabant liggen strategische grondwatervoorraden waaruit in geval van calamiteiten, bijvoorbeeld een nucleaire ramp, grote delen van Nederland van drinkwater moeten worden voorzien. In een rapport van Deltares uit 2014 staat dat in het verleden in droge zomers de landbouw in een betrekkelijk korte periode meer grondwater onttrok dan de drinkwatervoorziening op jaarbasis. Met de intensivering van de landbouw, langere periodes van droogte en lage Maaspeilen in het vooruitzicht, ziet het ernaar uit dat de druk op het grondwater alleen maar groter gaat worden. En grondwater is geen onuitputtelijke bron. Dus hoe zorg je er voor dat ook toekomstige generaties nog van die bron gebruik kunnen maken? Door water bovenstrooms zoveel mogelijk vast te houden waar het valt en het ter plekke te laten ‘inzijgen’.
In deze ‘duurzame zoetwatervoorziening’ spelen natuurgebieden een belangrijke rol. In de natuur kan water worden vastgehouden én gezuiverd. Natuurgebieden kunnen ook worden ingezet om een tijdelijk overschot aan water te bergen, mits het water niet verontreinigd is uiteraard. Zo doet bijvoorbeeld het opvangbekken langs de Beerze dezer dagen goed zijn werk zodat elders geen gebieden overstromen. In het nieuwe klimaat zullen meer van zulke buffers in beekdalen gewenst zijn.
De waterschappen werken hard aan die duurzame zoetwatervoorziening. Zij nemen daarmee verantwoordelijkheid voor een vraagstuk dat veel complexer en genuanceerder is dan in de Volkskrant wordt gesuggereerd met de uitspraak ‘vogels zijn geholpen, maar de aardappelen rotten weg’. Hiermee reduceert men het probleem van wateroverlast ten onrechte tot een keuze tussen landbouw of natuur. Een duurzame zoetwatervoorziening gaat ons allemaal aan. Het gaat namelijk over ons drinkwater, ons viswater, ons vaarwater, de grondstof voor ons bier en onze frisdranken, het water in de koeltorens van onze elektriciteitscentrales enzovoorts.
Bovendien ben ik er van overtuigd dat het versimpelen van de discussie over wateroverlast tot ‘landbouw versus natuur’ niet leidt tot duurzame ingrepen in ons watersysteem. Om Nederland voor te bereiden op meer wateroverlast, maar ook op langduriger perioden van droogte is meer nodig dan extra pompcapaciteit, een ander maaibeleid en het rechttrekken van waterlopen.
Voor mijn studie Milieukunde aan de Open Universiteit moest ik de module Milieuproblemen en Duurzame Ontwikkeling afsluiten met een scriptie van ongeveer 5000 woorden (inclusief literatuurlijst volgens de APA-regels). Ik heb die laten gaan over een onderwerp waar ik al het nodige van af wist, de klimaataspecten van het vliegen.
De titel is Klimaat dwingt de vliegtuigsector tot beperking, en de wereld tot keuzes
Het vliegverkeer neemt al decennia toe en zal dat bij ongewijzigd beleid blijven doen. De bijbehorende emissies zullen dan navenant toenemen.
Op de Klimaatconferentie in Parijs is geeist dat de mondiale tempera-
tuur minder dan 2°C moet stijgen. Dat kan alleen bij dalende emissiescenario’s.
Technische vooruitgang kan de groei van het vliegen tot op zekere hoogte ontkoppelen van de bijbehorende broeikasgasemissies. De vliegsector heeft daartoe een ideaal-scenario opgesteld waarin al een zekere emissiegroei als vooronderstelling verwerkt zit.
Diverse commentaren echter maken aannemelijk dat technische middelen overschat worden en dat ook dit ideaal-scenario niet bereikt wordt.
Vliegmaatschappijen en luchthavens draaien economisch vaak marginaal draaien en zetten hun economisch belang vaak zwaarder neer dan gerechtvaardigd. Ze behartigen hun belangen agressief.
In deze tekst wordt ervoor gekozen het ideaal-scenario van de vliegsector normatief op te leggen. Luchtvaartgroei is slechts mogelijk als alle bijbehorende broeikasgaseffecten aantoonbaar weggecompenseerd worden tot op het ideaal-scenario. Dat leidt tot minder groei, en mogelijk tot krimp.
Dat vraagt om een nieuw concept om internationale communicatie en verplaatsingen te blijven faciliteren.
Communicatie moet vaker op afstand plaatsvinden.
Verplaatsingen moeten door alternatieven worden overgenomen, zoals een HSL-net met een goed onderliggend spoorwegnet. Het alternatief moet beduidend minder broeikasgassen produceren dan vliegen.
Politici in de VS steggelen er nog over, maar de krijgsmacht van de VS is er al lang uit: het is nodig om je voor te bereiden op oorlogen, waarvoor het klimaat de “threat multiplier” of de “accelerant of instability” wordt. Niet de enige oorzaak, maar wel een versterkende factor naast slecht en corrupt bestuur, ethnische verdeeldheid en bevolkingsgroei. Nigeria is een voorbeeld: door slecht en corrupt bestuur, ontbossing, overbegrazing en ook door het verschuiven van de regenzones is het noorden van Nigeria van vruchtbaar boerenland veranderd in savanne. Dat heeft de opkomst van Boko Haram ongetwijfeld geholpen.
Bij het voorkomen en bestrijden van de geopolitieke gevolgen hiervan wordt de krijgsmacht van de VS als vanzelf een belangrijke speler op het gebied van de humanitaire hulp. Niet omdat ze ineens softie zijn geworden, maar omdat het belang van de VS ermee gediend is. De leiding in de afzonderlijke militaire districten in de wereld heeft inmiddels in januari 2016 instructies gekregen om plannen te maken.
Hierover schrijft Andrew Holland in de Scientific American van juni 2016.
Klimaatverandering heeft een direct en indirect gevolg.
Direct kan de militaire infrastructuur door de stijging van de zeespiegel onder water lopen. (Het zou tragisch zijn als Guantánamo Bay onderliep? Zeg ik, niet Andrew Holland). Dat is de minste zorg.
Indirect ligt het veel moeilijker. Holland noemt enkele voorbeelden.
In Afrika, waar de grootste problemen verwacht worden, hebben de VS weinig militaire mensen rondlopen. Daar werkt de krijgsmacht van de VS samen met USAID, en werkt hij in eerste instantie min of meer diplomatiek. Holland noemt als positief voorbeeld Burundi. Op basis van wetenschappelijk onderzoek was daar ellende voorspeld en die kwam inderdaad toen de huidige president ongrondwettelijk nog een derde termijn aan de macht wilde blijven. De rellen hebben tot nu toe zo’n 500 mensen het leven gekost, maar de zaak liep in zoverre niet uit de hand dat het (door de VS getrainde leger) leger neutraal bleef (beweert Holland). Met Nigeria hebben de VS tot nu toe weinig bemoeienis gehad.
In Azië noemt Holland de hulpverlening aan de Phillipijnen na de orkaan Haiyan als voorbeeld. De VS-krijgsmacht kon daar snel en goede hulp bieden. Obama kon zes maand later een nieuw defensieverdrag tekenen. Haiyan is een klimaatvoorbeeld, omdat de oceanen warmer worden, waardoor aantal en heftigheid van de typhoons toeneemt. Zolang een Amerikaanse bondgenoot banger is voor de volgende typhoons als voor de Chinese dreiging, aldus vrij vertaald het militaire standpunt, staat hun hoofd niet naar uitbreiding van hun defensie. Aldus opgetekend door Holland.
Ook in het Midden-Oosten zijn er veel klimaatproblemen (oa Syrië), maar vooralsnog zijn de Amerikanen daar zo druk aan het vechten dat er geen langere termijn-gedachten op de agenda verschijnen.
Tenslotte besteedt Holland een analyse aan het noordpoolgebied. Dat wordt ijsvrijer (maar het ijs blijft grillig). De Russen hebben er hun machtige Noordelijke vloot, de VS alleen patrouillerende onderzeeërs en geen infrastructuur. Militaire aanwezigheid daar zou de Amerikanen kapitalen kosten. Vooralsnog tekent zich een ijsbrekerwedloop af.
Een internationaal rapport van de American Meteorological Society, de State of the Climate, toont aan dat de aarde inderdaad steeds warmer aan het worden is.
De VS-overheidsorganisatie NOAA (de National Oceanic and Atmos-
pheric Adminstration) maakte een samenvatting van het rapport. Enkele highlights:
De langetermijn trend in de klimaatverandering en een van de sterkste El Niño’s ooit zorgden ervoor dat 2015 nog warmer was dan 2014, en daarmee het warmste jaar sinds de metingen begonnen.
De mondiaal gemiddelde landtemperatuur zat ruim 0,4°C boven het gemiddelde van 1981-2010 (in de klimaatleer werkt men standaard met 30 jaar-perioden bg)
Het Noordpoolgebied was jaargemiddeld 1,2°C warmer.
De broeikasconcentraties van CO2, methaan en N2O waren de hoogste ooit (CO2 jaargemiddeld 399,4ppm, een stijging van 2,2%).
De mondiaal geiddelde zeewatertemperatuur zat ongeveer 0,35°C bovengemiddeld, en is eveneens een record
De zeespeigel is 70mm gestegen sinds men in staat was die mondiaal te meten, in 1993
Er waren in 2015 over de hele aarde 101 tropische cyclonen, terwijl er dat van 1981-2010 jaargemiddeld 82 waren
Als de Groenlandse ijskap helemaal zou verdwijnen, zou de zeespiegel meer dan zes meter stijgen. Nu is het niet meteen zover, maar over enkele eeuwen zou het wel kunnen. Tot nu toe zijn de verwachtingen voor 2100 dat het Groenlandse ijs drie decimeter aan de zeespiegel toe-
voegt. Maar veel is nog onbekend en het lijkt uiterst relevant voor
Nederland. Groenland verliest nu 200 miljard ton ijs per jaar.
Het is daarom interessant dat Nature (Quirin Schiermeier, 28 juli 2016) aandacht besteedt aan Deens academisch onderzoek, met in de hoofdrol Anders Bjørk. Bjørk is een avontuurlijk type, dat gek is op de poolgebieden en met grote regelmaat op Groenland komt. Maar vlak buiten Kopenhagen, in een oud fort, vond hij een researchobject dat minstens zo waardevol was en dat hem even intensief bezig houdt als zijn veld-
werk op Groenland.
Oude luchtfoto’s. Begin jaren ’30 lagen Denemarken en Noorwegen overhoop wie er de baas was op Groenland. Denemarken won dat in 1933 bij het Internationaal Hof in Den Haag. Intussen waren er tienduizenden (ooit geheime) foto’s gemaakt, waarvan de gevoelige negatieven in het Deense fort lagen. De toenmalige expeditie werd geleid door Knud Rasmussen. De foto’s zijn gemaakt vanaf 4000 m hoogte, vanuit een open watervliegtuig, met een roterende camera.
De toenmalige onderzoekers hebben goed werk geleverd. Ook zonder GPS bleek het mogelijk nauwkeurig te navigeren.
Uiteraard kijken de meeste foto’s schuin op het land. Daardoor moeten ze een voor een met de hand omgezet worden naar nette coördinaten. Dat gaat goed, maar kost veel tijd.
Nu bekend is dat Bjørk zich met dit werk bezig houdt, wordt hem van alle kanten materiaal aangeboden, waardoor zijn bestanden zowel naar voren als naar achteren uitgebreid zijn. Deze kant op tot voorbij de oudste satellietgegevens, die 40 jaar oud zijn, en de andere kant op tot voorbij de uitvinding van het fototoestel, zoals schetsen van Hinrich Rink (1851) van de Jakobshavn gletsjer. Ook dat bleek precisiewerk. Bjørk heeft ook schetsen die Alfred Wegener kort voor zin dood gemaakt heeft op centraal-Groenland (Wegener was de man die voor het eerst de theorie van de ‘plate tectonics’ geopperd heeft – de theorie van de drijvende continenten. Hij werd aanvankelijk voor gek versleten.).
Inmiddels heeft Bjørk 180.000 luchtfoto’s en en ongeveer 600 schetsen en schilderijen.
Ook heeft Bjørk historische metingen van de zeewatertemperatuur, die gelegd kunnen worden naast die van het NASA Oceans Melting Greenland project.
Het algemene beeld is dat het ijs zich moeilijk in regels laat vangen.
In Bjørks analyseperiode is het ook door natuurlijke oorzaken warmer en kouder geweest. Eind 19de eeuw was het relatief koud, en begin 20ste eeuw relatief warm. Men ziet dat terug op de foto’s. Gletsjers reageren gevoelig op kleine temperatuurverschillen, maar gletsjers die in zee eindigen reageren sneller dan die op het land liggen. En daarbinnen hebben gletsjers ook nog een individueel gedrag, dat mogelijk wordt beïnvloed door de onderliggende rotsen.
Maar de tekens zijn niet goed. De huidige terugtocht duurt langer en is omvangrijker dan bij eerdere fluctuaties het geval was. Het gemiddelde jaarlijkse ijsverlies tussen 2003 en 2010 was meer dan het dubbele van het gemiddelde in de 20ste eeuw.