Over en naar aanleiding van het UFP-rapport van de Gezondheidsraad

Inleiding
De Gezondheidsraad heeft op 15 sept 2021 een advies aan de regering uitgebracht over Ultrafijnstof. Dat advies bestaat uit een kerndocument ‘Risico’s van ultrafijn stof in de buitenlucht”, en uit twee achtergronddocumenten.
Het advies zelf en de twee achtergronddocumenten zijn te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/09/15/advies-gezondheidsraad-over-ultrafijn-stof .

Het advies is een vervolg op een eerder advies “Gezondheidswinst door schonere lucht”(2018). Op basis hiervan is het Schone Lucht Akkoord tussen de gemeente en de lagere overheden opgezet. Bij de bespreking van het advies uit 2018 bleven er vragen over over ultrafijnstof (UFS in het Nederlands, Ultrafine Particles, UFP, in het Engels. UFP is beter, want de particles hoeven niet vast te zijn wat ‘stof’ suggereert). Dat was de aanleiding voor het nu uitgekomen verzoek.
Een artikel op de site over het advies uit 2018 is te vinden op Gezondheidswinst door schonere lucht . Een reactie op deze site, met verdere verwijzing, op het Schone Lucht  Akkoord in Brabant is te vinden op Het Schone Lucht Akkoord in Brabant .


Over het PM-systeem en over roet

Voorafgaande aan het rapport van de Gezondheidsraad wat nadere uitleg en historie. Er zijn soms misverstanden in omloop.

Dat er verband is tussen stof enerzijds en ziekte en dood anderzijds, is op zich al sinds de prehistorie bekend: zandstormen. Ook in de nabije historie is er een rijke documentatie van stofstormen, zoals de Dust Bowls in de VS. Zie bijvoorbeeld Dust pneumonia blues (Woody Guthrie) en History Brief: Dust Pneumonia and Dust Storm Preparations . Wie verband zoekten zoekt tussen ecologisch wanbeheer, extreme droogte en (in dit geval binnenlandse) migratie kan er terecht.

Ook silicose bij mijnwerkers is bekend.

‘Oud’ is echter niet ‘voorbij’. Nog in september 2021 was er een geschil tussen de Inspectie SZW  enerzijds en Prorail anderzijds,over het vrijkomen  van respirabel kwartsstof bij de aanleg van ballastbedden voor spoorrails. Zie SZW: ProRail mag geen kwartsstof meer gebruiken in tunnels en bij treinstations_SpoorPro_23sept2021  
In het recente luchtkwaliteitsadvies van de WHO komen overigens zand- en stofstormen weer terug.

Gaandeweg is sinds die tijd de PM-aanduiding in zwang gekomen. Met PM10 wordt bedoeld een verzameling deeltjes met een (voor fijnproevers: aerodynamische) diameter <10µm (1µm is eenduizendste millimeter).
In principe kun je PM-elk getal doen (een verzameling zandkorrels van 1mm is dan PM1000) en loopt bovenstaande stofstorm ergens van PM2 tot PM300. Dat is uiteraard afhankelijk van waar het zand of stof vandaan komt).
Gebruikelijk zijn echter de getallen PM10, PM2.5, soms PM1 en PM0.1 . Vanaf PM10 naar beneden heet het fijnstof en vanaf PM0.1 naar beneden heet het ultrafijn stof (UFS of UFP).
Zomaar wat voorbeelden:

  • Een mensenhaar is ongeveer 50 µm dik
  • Een covid19-virusdeeltje is ongeveer 0,08 µm. De druppeltjes waar ze in zitten zijn enige tiende tot enige honderden µm , afhankelijk van allerlei aannames.
  • Een E.colibacterie is 1 a 2 µm
  • Typische luchtvaartemissies zitten rond de 0,02 µm
  • Een moderne Dyson Microstofzuiger adverteert dat hij 99,99% van de deeltjes tot 0,3 µm tegenhoudt
  • Een enkel ammoniumnitraatmolecuul (een gangbaar secundair reactieproduct tussen ammoniak uit de landbouw en doorgereageerde stikstofoxides uit de straalmotor) is ongeveer 0,0003 µm . Dat is meteen ongeveer de onderkant van de PM-schaal, als men die hier nog zou hanteren.
  • Een enkel benz(a)pyreen-molecuul (een beruchte polycyclische aromaat die zeer kankerverwekkend is) is 0,00085 µm lang. Het molecuul vormt met zichzelf en verwante moleculen aggregaten die wij als roet kennen, en die in de orde van grootte van een halve micrometer of meer zijn (en dus niet meer ultrafijn).

Let wel dat de aanduiding UFS/UFP dus een grootte-aanduiding is. Dat was de vraag die aan de Gezondheidsraad gesteld werd.
Een uitdrukking als ‘roet’ is een samenstellingsaanduiding en viel dus niet in de taakopdracht. Daarom, en omdat het meeste roet, uitgedrukt als gewicht, buiten de UFP-categorie valt, is het in de studie buiten beschouwing gebleven.

Historisch gezien werkte de wetenschap  van grof naar fijn om de eenvoudige reden dat de meetmethodes steeds beter werden. De wetenschap  begon zonder PM-aanduiding en verschoof toen via PM10 en PM2.5 naar PM1 en PM0.1 , waar  nu ongeveer het front ligt.
Voor PM2.5 wordt er al een kleine acht jaar een omvangrijke epidemiologisch corpus opgebouwd.
Er beginnen nu resultaten binnen te komen voor het submicrometergebied, maar  nog niet zoveel dat er op dit moment getalsmatige richtlijnen en normen bestaan. Ook het recente rapport van de WHO (dd sept 2021) beperkt zich tot kwalitatieve uitspraken en een pleidooi voor verdere studie.

De research is wel zover dat men tot de communis opinio gekomen is, dat UFP niet meer gewogen maar geteld worden met, in de EU, een gestandaardiseerde telmethode. UFP zijn zo licht, dat zelfs een enorm aantal qua gewicht in het niet valt bij één PM2.5-deeltje. De eenheid is daarom het aantal deeltjes per cm3 (#/cm3 ).
In zijn recente rapport noemt de WHO <1000 #/cm3 (etmaalgemiddeld) weinig en > 10.000 #/cm3 (etmaalgemiddeld) of 20….000 #/cm3 (uurgemiddeld) veel, maar dat is geen formeel advies.

De research is nog  niet zover dat er een systeem van emissieregistratie  bestaat, en dat er UFS-meetnet is. TNO runt een permanent meetpunt in Cabauw in Utrecht, en het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit heeft een meetpunt in Amsterdam-Osdorp (ingesteld voor het Schipholonderzoek en daarna overgenomen door de gemeente Amsterdam, zie gemiddelde UFP-concentraties in Osdorp in 2019).

Omdat de deeltjesomvang als criterium is ingesteld, is er veel discussie of de vele samenstellingen en herkomstbronnen binnen dezelfde groottecategorie allemaal even gevaarlijk zijn. Dat is nog onbeslist. Ikzelf bijvoorbeeld (maar daarover schrijven de WHO en de Gezondheidsraad niet) vraag me af of goed in water oplosbare secundaire producten als ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat niet gewoon in het longvocht oplossen en dan dus deeltje-af zijn. De twee stoffen  zijn niet inherent gevaarlijk. Waar dan tegenover staat dat roet-achtige stoffen dus misschien extra gevaarlijk zijn. Nader onderzoek moet dat leren.

Bronnen en gedrag van UFS
Primair ultrafijnstof wordt vooral uitgestoten als direct product van verbrandingsprocessen (bijvoorbeeld submicrometer roet). Secundair UFS wordt gevormd uit gassen die bij  die verbrandingsprocessen vrijkomen (bijvoorbeeld SO2 en NO en NO2), die eerst verder oxideren en dan andere gassen pakken (zoals bijvoorbeeld ammoniak uit de landbouw). Het resultaat zijn zeer kleine korreltjes vaste stof als ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat. Wat ook kan is dat doorgereageerde SO2 uit zwavelhoudende brandstof waterdamp om zich heen verzamelt en dan druppeltjes zwavelzuur vormt.
Men kan de atmosfeer het beste zien als een groot en ingewikkeld reactievat waarin van alles mogelijk is, en waarin zich mensen bevinden.

Omdat de reactieve UFS-sen al gauw zichzelf of andere deeltjes vastpakken, klonteren ze en verdwijnen ze, doordat ze de PM0.1-grens overschrijden, uit de definitie (niet uit de atmosfeer). Ze kunnen bijvoorbeeld ook uit de atmosfeer verdwijnen bij een regenbui (stikstofdepositie) of smogreacties aangaan. Een gemiddeld UFP-deeltje leeft ca drie uur, maar ze worden steeds weer aangevuld.

Concentraties
UFS-concentraties (en ook roetconcentraties) zijn dan ook sterk tijd- en plaatsgebonden. Afhankelijk van de omstandigheden  draagt UFP-vervuiling enkele honderden meters tot enkele tientallen kilometers. Bij de Atlas van de Leefomgeving zie je op een roetkaart de wegenstructuur zeer veel beter dan op een PM10-kaart.
Uit deze vaststelling volgt logischerwijs dat een gemeentebestuur zeer veel beter roetconcentraties kan beïnvloeden dan PM10-concentraties.

Alle luchtvervuiling bevat een achtergrondcomponent en een regionale-lokale component. De linker tekening (beide tekeningen afkomstig uit het achtergronddocument Blootstelling en in #/cm3) geeft de achtergrondconcentraties in Nederland (wat je krijgt als je alle nabije, geprononceerde bronnen wegdenkt). De rechtertekening is een voorbeeld van de berekende  impact  van vijf industriele lozers op de Particle Numbers (PN) in de Rijnmond in 2012, op basis van hun zwavelemissies.

Omdat PM0.1-concentraties sterk tijd- en plaatsgebonden zijn, en omdat er veel informatie ontbreekt, kan men op basis van modelberekeningen slechts tot schattingen komen van een wijde range aan mogelijke concentraties. Dat geeft onderstaande schets (kijk ook  even terug naar wat de WHO als ‘weinig’ en ‘veel’ beschouwt.

Medische effecten
UFP-vervuiling treedt altijd op in combinatie met andere vervuiling (NOx, PM2.5, roet). Die zijn ook schadelijk. Het is niet eenvoudig om de schade, die specifiek veroorzaakt wordt door UFP, te isoleren van schade door andere stoffen in die context (‘co-pollutants’). Dat gebeurt eigenlijk pas na 2017.

Na 2017 hebben er 16 studies plaatsgevonden, waarvan 13 met correctie voor co-pollutants. Dit aantal is overigens nog steeds niet heel erg groot.
De Gezondheidsraad geeft dit overzicht alleen voor lange blootstellingsduren.
In het achtergronddocument ‘Gezondheidseffecten’ wordt een en ander meer in detail besproken. Er  staan daar enkele kortlopende studies genoemd, waaronder rond Schiphol.

De Gezondheidsraad hanteert een systeem van de Environmental Protection Agency (EPA) in de VS. Die hanteert voor de bewijskracht de niveau’s ‘aangetoond’, ‘waarschijnlijk’, ‘indicatief’ en ‘onvoldoende’. Langs deze meetlat gemeten, is de bewijskracht, volgens de Gezondheidsraad, in sommige gevallen verschoven van ‘onvoldoende’ naar índicatief’.

Voor kortdurende respectievelijk langdurige blootstelling levert dit op:

Het achtergronddocument ‘Gezondheidseffecten’bevat een lijst met gegevens van 26 langlopende onderzoeken (de 10+16 uit tabel2). Ik heb er hieronder één groot onderzoek uit 2019 uit Toronto afgedrukt als voorbeeld.

Voor nadere informatie verwijs ik naar de hoofdtekst en het achtergronddocument.
Beschrijving voert hier te ver en ik ben terughoudend met het schrijven van medische teksten.

SP stelt vragen over Gezondheidsraad-rapport over bestrijdingsmiddelen. Parkinson als beroepsziekte?

Persbericht dd 25 juli 2020

De Gezondheidsraad heeft een rapport uitgebracht “Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden”. ‘Vervolg’ , want het is een continuing story waarin steeds meer studiemateriaal beschikbaar komt. Inmiddels boekenkasten vol. De regering en de Tweede Kamer hadden om dit advies gevraagd.
Zie www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2020/06/29/vervolgadvies-gewasbescherming-en-omwonenden .
De SP in Provinciale Staten heeft in 2017 en in 2019 ook al vragen  gesteld over dit onderwerp, maar toen kon respectievelijk wilde het College van GS geen antwoord geven – het laatste omdat een belangrijke studie toen nog niet officieel uit was. Die is nu wel uit en ligt mede onder het rapport van de Gezondheidsraad, dus de vragen nog maar eens gesteld, met wat aanpassingen vanwege het nieuwe rapport.

Alle onderzoeken samen tonen statistisch significante verbanden tussen bestrijdingsmiddelen enerzijds en Parkinson anderzijds (dat wou de Tweede Kamer weten). Het verband is niet hard genoeg om ‘oorzakelijk’ te mogen heten, maar wel hard genoeg om het Europese voorzorgsbeginsel toe te passen. Dat leidt tot het advies dat de verduurzaming van de landbouw intensiever en sneller moet.
In Frankrijk is Parkinson inmiddels officieel tot beroepsziekte onder telers verklaard. Duitsland overweegt hetzelfde.

Er is ook een statistisch significant verband tussen bestrijdingsmiddelen en neurologische problemen bij ongeboren en jonge kinderen.

RIVM_Bestrijdingsmiddelen en omwonenden

De Gezondheidsraad doet ook een paar concrete uitspraken op deelgebieden.

  • Met name in de bollenteelt (die apart onderzocht is) wordt het meest gespoten. In de, minder goed onderzochte, fruitteelt wordt minder gespoten, maar vaak wel horizontaal of omhoog. Nader onderzoek is hier nodig.
  • De boeren trekken zich te weinig van het beleid aan. Ze blijven met  het giftigste gif spuiten en ruimen zelden verpakkingen en restanten op de juiste wijze op.
    Arbeiders worden vaak onvoldoende geïnstrueerd – niet zozeer zij die spuiten, want die zijn wel beschermd en geschoold, maar zij die na het spuiten werkzaamheden verrichten. Het gevaar houdt niet gelijktijdig met het spuiten op.
  • Effecten zijn aantoonbaar tot op 250m van de bron.
  • Er wonen in Nederland 90.000 mensen binnen 50m van een bollen- of fruitperceel. 18% van de bevolking in landelijk gebied woont binnen 250m van een landbouwperceel, anders dan gras.

De provincie is niet de eerste lijn tegen gewasbeschermingsmiddelen, en heeft alleen wettelijke bevoegdheden in waterwingebieden. Desalniettemin boekt het project ‘Schoon Water voor Brabant’ op vrijwillige basis toch goede resultaten.

Er is echter meer mogelijk, zij het niet altijd wettelijk vastlegbaar.
De provincie kan bijvoorbeeld streven naar spuitvrije zones, op vrijwillige basis afspraken maken of de gemeenten stimuleren dat te doen, monitoringsprogramma’s en verder onderzoek mede financieren, en spuitvrije zones vastleggen in de Interim Omgevingsverordening.

De vragen aan GS gaan over wat er op dit gebied mogelijk is. Ze zijn te vinden op –>

Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden (OBO)

Zie ook https://www.bjmgerard.nl/?p=8817 en https://www.bjmgerard.nl/?p=1395 en https://www.bjmgerard.nl/?p=5762

Update:

GS hebben om uitstel van de beantwoording gevraagd om landelijke initiatieven af te wachten.

Update dd 22 nov 2020

De Parkinsonvereniging zegt dat zich ca 100 mensen gemeld hebben met een verband tussen pesticiden en Parkinson en slaat alarm. Er staat een groot artikel over in het Algemeen Dagblad van 21 november 2020 op www.ad.nl/home/parkinsonpatienten-noemen-pesticiden-als-oorzaak-ziekte-bijna-honderd-meldingen~aad29b73/?fbclid=IwAR1_vaHjxo1SoiBOEfGllAsbbr2mjqQfbpsrxhsZWFxUIzqzx2Chsc6AJ5M .

Update dd 24 november 2020

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (Forum voor Demokratie, VVD, CDA en Lokaal Brabant) hebben de SP-vragen beantwoord. Zie

Ze willen zowat niks. Het is allemaal hun taak niet, maar of die van de gemeenten of die van het Rijk. Dit standpunt is formeel juist, maar dat geldt wel voor meer onderwerpen waarmee de provincie zich toch bemoeit. De provincie zou bijvoorbeeld best wel gemeenten kunnen stimuleren en faciliteren om in de Omgevingswet passages over spuiten en spuitvrije zone’s op te nemen.
Het College laat zelfs in het midden of het succesvolle programma Schoon Water voor Brabant, dat eind 2020 afloopt en nu geëvalueerd wordt, voortgezet wordt.

Het enige waartegen GS geen nee zeggen, is tegen medewerking aan onderzoeks- of demonstratieprojecten ‘weerbare teeltsystemen’, zoals strokenteelt of een biodiversiteitsmonitor. Dit samen met Wageningen.
Dit idee wordt verder niet geconcretiseerd.

Gezondheidswinst door schonere lucht

Zo heet het advies dat de Gezondheidsraad op 23 januari 2018 uitgebracht heeft aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.

De vraag van de staatssecretaris
De staatssecretaris, toen nog Sharon Dijksma, vroeg op 18 mei 2016 aan de Gezondheidsraad:

  • Wat is de huidige stand van wetenschap met betrekking tot de gezondheidseffecten die kunnen optreden als gevolg van luchtverontreiniging?
  • Kan de Gezondheidsraad daarbij aangeven wat momenteel nog de voornaamste bronnen van luchtverontreining zijn in Nederland? Welke bronnen zijn vanuit het perspectief van de gezondheid het meest relevant om aandacht aan te besteden?
  • Daarbij verzoek ik u in de advisering specifiek in te gaan op de eventuele meerwaarde om in het toekomstige luchtbeleid extra aandacht te besteden aan kwetsbare groepen.
  • Wat zouden de belangrijkste aangrijpingspunten voor het toekomstige luchtbeleid kunnen zijn? Zijn N02 en fijnstof nog steeds het meest geschikt om het luchtkwaliteitsbeleid op te sturen of bieden andere stoffen of indicatoren betere aangrijpingspunten voor het bereiken van gezondheidswinst, en zo ja welke dan?

Daarnaast heeft het ministerie van EZ heeft, mede namens de ministeries van IenM en van VWS, de Gezondheidsraad om een advies gevraagd over de gezondheidrisico’s van het wonen in de buurt van veehouderijen.16 In het voorliggende advies heeft de commissie Luchtkwaliteit in hoofdstuk 3 de volgende deelvraag beantwoord over de blootstelling aan ‘secundair fijnstof’ ten gevolge van de emissie van ammoniak vanuit de veehouderij:

  • “Wat is bekend over de gezondheidsrisico’s van blootstelling [aan secundair fijnstof tengevolge van de emissie van ammoniak], over de veehouderij als bron van secundair fijnstof en over risicoreducerende maatregelen? Is vervolgonderzoek op dit gebied zinvol en zo ja, welk onderzoek verdient aanbeveling?”

Het antwoord op de vragen
De Gezondheidsraad bracht op 23 januari 2018 het gevraagde advies uit. Het bestaat uit een hoofdadvies met een aantal bijlagen.
Dit alles is te vinden (en downloaden) op https://www.gezondheidsraad.nl/organisatie/leefomgeving/documenten/adviezen/2018/01/23/gezondheidswinst-door-schonere-lucht ‘.

Het advies laat zich lezen als een overzicht van wat er op dit gebied bekend is, voor zover daar nu een academisch stempel op gezet kan worden. Dat laatste is zowel een voordeel als een nadeel. Wat er staat is met grote autoriteit waar, maar die autoriteit strekt zich niet uit tot wat nu in onderzoek is, zoals ultrafijn stof en vliegtuigen.

De volledige tekst van het antwoord op de vragen staat in het advies op blz 42 t/m 45 en wordt hier enigszins verkort en geordend per vraag overgenomen.

  • Luchtverontreiniging blijkt ook bij de huidige concentraties nog tot aanzienlijke nadelige effecten op de gezondheid te kunnen leiden. Zo wordt geschat dat blootstelling aan fijnstof, stikstofdioxide en ozon in ons land leidt tot ongeveer 12.000 vroegtijdige sterfgevallen per jaar. Ook bij concentraties onder de WHO-advieswaarden zijn nadelige effecten op de luchtwegen, longen, hart en bloedvaten waargenomen die leiden tot vervroegde sterfte. Met elke afname van luchtverontreiniging kan gezondheidswinst worden behaald.
  • Bronnen en sectoren die het meest bijdragen aan de gemiddelde blootstelling aan fijnstof (PM2,5) zijn de landbouw en het gemotoriseerde wegverkeer, zowel in binnen- als buitenland. Verontreinigde lucht vanuit het buitenland draagt voor bijna de helft bij aan de concentraties fijnstof die in ons land worden waargenomen. De belangrijkste bron van stikstofdioxide is het gemotoriseerde wegverkeer, vooral dieselvoertuigen. Ozon wordt in de lucht gevormd uit stikstofoxiden en koolwaterstoffen. De belangrijkste bronnen van koolwaterstoffen in Nederland zijn wegverkeer en methaanemissies uit de veehouderij. De commissie vindt het zorgwekkend dat de gemiddelde jaarconcentratie van ozon in Nederland niet verder daalt en dat er een stijgende trend is te verwachten, mede door de
    klimaatverandering.
  • De commissie gebruikt de term ‘hoogrisicogroepen’ in plaats van ‘kwetsbare groepen’ en doelt daarmee op groepen binnen de bevolking die niet alleen een verhoogd risico lopen op gezondheidsschade vanwege verhoogde gevoeligheid (de ‘hooggevoelige’ groepen), maar ook vanwege verhoogde blootstelling aan luchtverontreiniging (de ‘hoogblootgestelde’ groepen).
    Hooggevoelige groepen zijn vooral kinderen, ouderen en mensen met luchtwegaandoeningen. Mensen met aandoeningen van hart en bloedvaten, mensen die buiten actief zijn en mensen die minder vitamine C en E binnen krijgen, lopen een verhoogd risico op gezondheidsschade door specifieke componenten van luchtverontreiniging (zie figuur 3 in hoofdstuk 2).

Ter bescherming van hoogrisicogroepen is bovenop een generiek luchtkwaliteitsbeleid
extra gezondheidswinst te bereiken door aanvullend lokaal specifieke beleidsmaatregelen te nemen. Hoeveel gezondheidswinst dat precies oplevert, valt op basis van de huidige kennis niet goed vast te stellen. Autoluwe binnensteden, milieuzones, snelheidsbeperking en het stimuleren van elektrisch vervoer en van fietsen en wandelen, zijn voorbeelden van locatiespecifieke maatregelen om lokaal verhoogde blootstelling aan luchtverontreiniging aan te pakken. Daarnaast kan ter bescherming van hoogblootgestelde groepen die ook hoogegevoelig zijn gedacht worden aan een ‘gevoelige bestemmingenbeleid’. Dergelijk beleid houdt in dat voorkomen wordt dat voorzieningen voor kinderen, ouderen en andere hooggevoelige groepen liggen op locaties met verhoogde blootstelling aan (verkeersgerelateerde) luchtverontreiniging. Tot slot pleit de commissie ervoor om hooggevoelige groepen actiever gerichte gedragsadviezen te verstrekken, bijvoorbeeld om tijdens smogepisodes door ozon ’s middags buitenshuis geen zware inspanning te verrichten of binnen te blijven.

  • De commissie adviseert om uit te gaan van de jaargemiddelde blootstelling van de algemene bevolking aan fijnstof (PM2,5), stikstofdioxide en ozon als gezondheidskundig belangrijkste indicatoren voor luchtkwaliteit en beveelt generieke maatregelen aan om die gemiddelde blootstelling te verlagen. Het terugdringen van de ‘deken’ van fijnstof draagt het meeste bij aan die gezondheidswinst: met elke 5 microgram/m3 afname van de PM2,5-concentratie is gemiddeld ongeveer drie maanden levensduurverlenging te behalen voor de hele Nederlandse bevolking.
  • Uitstoot van ammoniak uit de veehouderij draagt bij aan de vorming van secundair fijnstof (ammoniumzouten) en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de totale concentratie fijnstof in Nederland en naburige landen. Omdat secundair fijnstof zich pas na enige tijd vormt en zich dan al over grotere afstanden heeft verspreid, is het niet te verwachten dat
    concentraties secundair fijnstof op zeer lokale schaal, direct rond veehouderijen, significant hoger zijn dan op grotere afstand. Het is daarom niet aannemelijk dat de gezondheidsrisico’s als gevolg van secundair fijnstof voor omwonenden van veehouderijen significant afwijken van die van mensen die verder af wonen.

De commissie pleit voor onderzoeksprojecten die zich specifiek op brontoekenning richten en die de kennis over de vorming van secundair fijnstofdeeltjes verbeteren. Het blijkt namelijk dat geen van de Nederlandse en internationale modellen de herkomst van de gemeten concentraties fijnstof volledig kan verklaren.

Argumentatiemateriaal
In de aanloop naar de uiteindelijke beantwoordingdeed de Gezondheidsraad een aantal uitspraken.

Zo stelt de Gezondheidsraad dat de concentraties luchtvervuiling al jaren dalen (behalve misschien bij ozon). De concentraties blijven in Nederland bijna overal onder de wettelijke normen in de EU, behalve op bepaalde specifieke plekken in grote steden en rond intensieve veeteelt.
Maar de kennis over de schadelijke effecten neemt sneller toe dan dat die effecten zelf afnemen. Vandaar dat per saldo de ongerustheid stijgt.

De Gezondheidsraad signaleert dat de EU (en daarmee Nederland) een soepeler regelgeving heeft dan het advies van de World Health Organisation (WHO), maar anderzijds dat zelfs onder het WHO-advies al ziekteverschijnselen beginnen op te treden.

Het is niet mogelijk om luchtverontreiniging terug te dringen met alleen maar binnenlands beleid. Een groot deel van het PM2.5 komt uit het buitenland (vaak van industriele herkomst). Omgekeerd krijgt het buitenland ook het nodige uit Nederland mee. Alleen met een geïntegreerd Europees beleid krijgt men deze term omlaag. Dat geldt overigens ook voor andere vervuilingssoorten. De Gezondheidsraad  noemt in dit verband bijvoorbeeld expliciet ozon.
Wat ook opvalt, is dat van een groot deel van de PM2.5 de herkomst niet bekend is.

Houtstook door particulieren als bron voor PM2.5 zit verwerkt in de term “ruimteverwarming”. Zo ook roet.
Er is echter nog veel onbekend over de statistiek van de kleinschalige houtstook. Het zou best kunnen (zegt een achtergronddocument bij het Gezondheidsraadadvies) dat een deel van de post “onbekend” uit houtrook  door particulieren bestaat. (en een ander deel mogelijk uit barbecues en sigaretten).

Vliegtuigen
Er zijn aanwijzingen voor ultrafijn stof rond luchthavens, en de gezondheidskundige relevantie daarvan wordt momenteel onderzocht. Die deeltjes maken een relatief klein deel uit van de regionale PM2.5 – concentraties. (Dat zegt echter niet alles, want PM2.5 wordt op gewicht gemeten en ultrafijn stof-deeltjes op aantal. Die zijn zo klein – bij vliegtuigen ergens tussen de 10 en de 100nm – dat zelfs als er heel veel van aanwezig zijn, ze samen nog maar weinig wegen bgerard).

De Gezondheidsraad voegt hier weinig nieuwe informatie toe en verwijst naar twee onderzoeken (een rond Schiphol en een rond bijna alle luchthavens in de wereld), die al op deze site besproken zijn.