De Regionale Energiestrategie Zuidoost-Brabant (MRE)

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk voor de regionale Energie Strategie (RES) hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

De RES is een tussenstap, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal ongeveer 30% van het bestaande stroomverbruik en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de concept-Regionale Energie Strategie (concept-RES). Landelijk worden al die concepten opgeteld en becommentarieerd, waarna de regio’s de RES 1.0 gaan schrijven.

De concept-RES moet als minimum een document opleveren

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is de SDE-voorwaarde van  15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod van de gebouwde omgeving in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

Wat geen wind of grootschalige zon is, telt niet mee voor de RES, maar uiteraard wel voor het grotere plaatje waarvan de RES een deel is.

(Dit verbruik is exclusief mobiliteit. Daar gaat een andere Klimaattafel over).

De concept-RES zuidoost-Brabant (de Metropool Regio Eindhoven, MRE) is opgesteld door de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre, de waterschappen Aa en Maas en De Dommel, de provincie Noord-Brabant en Enexis Netbeheer.
Het document is te vinden op https://metropoolregioeindhoven.nl/thema-s/energietransitie (en dan doorklikken).

Het staat de regio’s vrij om eigen interesses aan het minimum toe te voegen, maar het MRE-gebied heeft daar weinig gebruik van gemaakt. Het document beperkt zich sec tot wat gevraagd is.
De regio had ook andere maatschappelijke groepen kunnen uitnodigen om mee te denken over de RES (bijvoorbeeld de TU/e, de Fontys en de MBO-instelling Summa College voor de  installatie- en elektrotechniek en de werkgevers in de installatiebranche, maar dat is niet gebeurd (althans, het blijkt niet uit het document). Dit zou in het vervolgtraject mogelijk een waardevolle toevoeging zijn.

Zuidoost-Brabant  is een mozaiek van stad en platteland, van landbouw en veeteelt en natuur. Er zitten wel grote bedrijven, vaak hightech. Vanwege de hightech noemt het gebied zich de “Brainport-regio”. Het is een van de sterkste economische centra van Nederland met een sterk op de export gerichte maakindustrie. Dat zijn echter geen grote stroomvreters.

Eindhoven heeft een stadsverwarmingsnet in Meerhoven en op StrijpS (beide biomassa) en op de Hightechcampus, Helmond heeft een groot stadsverwarmingsnet met warmte kracht koppeling (WKK), nu nog op gas.

De Eindhovense wijk  ’t Ven is gesubsidieerde proefwijk in het kader van de landelijke “van het gas af-campagne”.

Misplaatst messianisme
De concept-RES omvat twee documenten, enerzijds het bestuurlijke document “Energiek en innovatief” en anderzijds een gebundelde pak met negen bijlagen met een uiteenlopend karakter, waarvan bijlage 5, 6, 8 en 9 adequaat en van belang zijn. Hierover verderop meer. De dunne bijlage 6 (het enegieverbruik) is hier en passant al behandeld.

Het bestuurlijke hoofddocument is zwak. Het herkauwt vooral en schuift vooruit naar het nog op te stellen  vervolgproduct, de RES 1.0 . Daartoe moet er een PlanMER komen.

Dit alles met veel bestuurlijke meta-taal: men beschrijft waar allemaal op gelet moet worden, maar daar blijft het teveel bij.
Omdat de RES-regels nu eenmaal dicteren dat er een bod moet worden uitgebracht, wordt het getal 2TWh genoemd als in 2030. Dat is een iets meer dan evenredig deel van de landelijke 35TWh. Ook is er een kaart met zoekgebied-vlekken voor wind en zon.
Verder worden er geen lijnen uitgezet en keuzes gemaakt en uit niets blijkt welke concrete voorstellen het bestuur van de MRE-regio feitelijk over wil gaan.
Evenmin is er een samenhangende regionale warmtevisie. Men herhaalt enkele statistiekgetallen uit de bijlage en schuift de rest vooruit.

Dat weerhoudt de regio er niet van om, geheel in Brainportstijl, de loftrompet te steken over de eigen voortreffelijkheden. “Er is geen plek op de wereld waar per dag zoveel nieuwe ideeën ontstaan”.  Dit valt niet helemaal te controleren, maar op milieu-, klimaat- en energiegebied worden die ideeën dan toch vooral buiten de eigen regio toegepast.
Uit een ranking van Natuur en Milieu uit 2015 blijkt dat in PV-vermogen per inwoner Helmond en Eindhoven het slechtst scoren van alle Brabantse steden, en veel slechter dan de omringende dorpen. Zie www.bjmgerard.nl/?p=2231 . En dat terwijl hier Solliance staat, een R&D-instituut dat onderzoek doet naar dunne film-zonnecellen.
In een Quick Scan van Natuur en Milieu dd februari 2018 (zie www.bjmgerard.nl/?p=6545 ) op twaalf duurzaamheidskenmerken doet Eindhoven het matigjes en Helmond uitgesproken beroerd.

De tijdvolgorde van de vier Brabatse RES-sen zegt ook iets: die van het MRE-gebied was er het laatste en er staat het minste in.

Tenslotte een staatje met het aantal inwoners en de hoeveelheid duurzame energie in RES-termen, die momenteel af is of al in de pijplijn zit:

Kortom, het MRE-gebied scoort momenteel per inwoner het minst aan bestaande of geplande hernieuwbare energie onder RES-condities.
Om de kreet waar te maken in een van de werkateliers “De MRE als energiepionier voor de wereld” waar te maken (H+N+S blz 23), moet er nog heel wat gebeuren.

In het hierna volgende is 1TWh = 3,6PJ .

Waarom 2TWh? – de duurzame stroom kwantitatief – Enexis
De enige manier om concreet te kijken hoe nu eigenlijk die 2TWH onderbouwd is, die in het hoofddocument uit de lucht komt vallen, is door in bijlage 8 te kijken naar de Doorrekening door Enexis. Die instelling moet de nieuwe kabels en trafo-stations en zo aanleggen. Een hele klus.

Dus  

  • 439,5MW wind op land (bij 3000 vollasturen goed voor 1,3TWh);
  • 213,5MW zonneveld (bij 950 kWh/kWpiek) goed voor 0,2TWh
  • 946,2MW zon op grote daken (bij 950 kWh/kWpiek) goed voor 0,9TWh

Als alle projecten hierboven inderdaad doorgaan, haalt men de 2TWH wel, en dit met enige reserve. Het probleem is alleen dat omdat het bestuurlijke document geen enkele concrete uitspraak doet, het realisme van deze cijfers moeilijk te beoordelen is.

De Kempengemeenten hebben een ambitieus plan opgesteld, dat op zijn eentje bijna goed is voor de volle mep van de 2TWh, en waarnaar de MRE hoopvol (om niet te zeggen smachtend) naar kijkt. Inmiddels echter begint men in Eersel minder enthousiast te worden over deze onevenredige inbreng. Men zou willen dat het MRE-bestuur hier politiek op reageert.

Verder neem ik aan dat Enexis capabel is, dus dat de berekeningen kloppen als de input die Enexis gekregen heeft klopt.
Enexis krijgt dan een forse klus. Voor 2030 moeten er twee nieuwe HS/MS stations komen en moeten er 11 worden uitgebreid.

Complex + complex = minder complex – de ruimtelijke analyse van de elektriciteitsopwekking
Een uitermate interessante bijlage is die waarin het befaamde landschapsarchitectenbureau H+N+S , samen met het bureau Over Morgen, op landschapsniveau in kaart brengt hoe een zorgvuldige planning van de duurzame elektriciteitsopwekking mogelijk is en meerdere doelen kan dienen.
Startpunt is de lichtelijk provocerende kreet dat “door het complexe vraagstuk van de energietransitie  te koppelen aan andere complexe vraagstukken, mogelijke oplossingen eerder in beeld komen”. Het werkt beter dan wanneer je grote problemen in stukjes knipt. Ik heb dat in deze kolommen wel eens in andere woorden gezegd met dat er meerdere crises tegelijk zijn, die elkaar beïnvloeden. Een meer prozaische term is ‘meekoppelkansen’.

Een voorbeeld: de opbouw van duurzame energie is een probleem, natuurontwikkeling is een probleem, waterbeheer is een probleem, maar de drie problemen samen zijn kleiner dan elk probleem afzonderlijk en kunnen met bijvoorbeeld een windmolenpark worden opgelost.
Of: de toekomst van boerenbedrijven en de leefbaarheid van het platteland zijn een probleem, een zonnepark is op zich een probleem, maar het een probleem kan het andere probleem oplossen (een zonnepark brengt voor de boer meer geld op dan varkens).

H+N+S heeft dat operationeel gemaakt door

  • acht landschapstypen te definieren: oude zandontginningen, beekdalen, jonge zandontginningen, Peelkern, Peelrand, bos en heide (droog en nat), urbane gebieden en infrastructuur
  • vier ambities te defnieren: niets doen, kleinschalige inpassing, grootschalige aanpassing, en transformatie (waardoor je een ander landschap krijgt)

Aldus heeft de regio 33 energiebouwstenen ontwikkeld voor een soort matrix. Wat voorbeelden eruit voor de landschapstypen oude zandontginningen en beekdalen.

(men moet deze twee blokken naast elkaar denken).

Nog een overzichtskaart van wat dat in de Peel zou opleveren:

Een en ander leidt tot complexe politieke discussies. Men schuift energiezaken en waterzaken en natuurzaken en landbouwzaken enz in elkaar. Dat vraagt nogal wat en daarom is het te betreuren dat het MRE-bestuur alleen formele en procedurele opmerkingen brengt.
Blijkbaar moet de PlanMER dit voor ons oplossen.

De Regionale Structuur Warmte (RSW)
In de concept-RES moet een soort warmtebalans voor de regio als geheel gemaakt worden, de Regionale Structuur Warmte (RSW) . Daarvan moeten gemeentelijke TransitieVisies Warmte worden afgeleid.

Er zijn drie belangrijke methodes om duurzame warmte af te geven, eventueel in combinatie: elektrisch (een warmtepomp), met een warmtenet en met groen gas

Het MRE-gebied verbruikte in 2017 20,9 PJ aan warmte. De bedoeling is dat daarop bespaard gaat worden en dat dit bedrag in 2030 18,4PJ zal zijn en in 2050 15,9PJ.
Deze warmte is wat nodig is voor het verwarmen van panden, of het nu om huizen, kantoren, ziekenhuizen of bedrijven gaat. De proceswarmte die nodig is voor industriële processen zit er niet in.

Deze warmtevraag lijkt op het eerste oog behapbaar met hernieuwbare processen, die in bovenstaand diagram samen goed zouden zijn voor 55,3PJ.
Er zijn echter belangrijke kanttekeningen:

  • De industriele proceswarmte zit niet in die 15,9PJ. De vraag is niet compleet weergegeven, het theoretisch mogelijke aanbod wel.
  • Het aanbod is wat theoretisch maximaal mogelijk is. Na aftrek van technische en praktische beperkingen, financiële haalbaarheid en maatschappelijk draagvlak blijft er een stuk minder over
  • De geothermische opbrengsten (de tweede en de derde balk) zijn uiterst onzeker. Tot nu toe is er in het MRE-gebied geen geothermiebron actief of in de maak . Bovendien lopen er geologische breuken door het gebied. Het onderzoek loopt nog.
  • Het grote bedrag van de zon-thermie op veld en dak concurreert met zonnepanelen voor stroom.
  • Met TEO (Thermische Energie uit Oppervlaktewater) en TEA (idem uit Afvalwater) is nog weinig ervaring opgedaan. Er kan het een en ander, maar de ecologische consequenties (die positief of negatief kunnen zijn) zijn nog niet voldoende uitgewerkt
  • De hoeveelheid biogas hangt o.a. van de omvang van de veestapel af.
  • Biomassa is waarschijnlijk voor onbepaalde tijd tijdelijk.

Vast lijkt in elk  geval te staan dat er in de toekomst een grotere rol weggelegd lijkt te zijn voor collectieve verwarmingssystemen. Warmtebronnen als geothermie, TEO en TEA en restwarmte zijn slechts via een warmtenet adresseerbaar.
De RES van Hart van Brabant bevat een schema dat wat duidelijker is dan een vergelijkbaar schema uit de warmtebijlage van de MRE. Ik druk dit hieronder af.

De warmtebijlage loopt de diverse bronnen af en geeft een schatting voor het MRE-gebied, die uiteindelijk in bovenstaand verzamel-staafdiagram terecht komt. Het voert te ver om alle bronnen hier te bespreken. Ik beperk mij tot biomassa, een controversieel punt, ook binnen de MRE.
Een citaat:

Bij de 21 gemeenten wordt niet eenduidig gedacht over de toepassing van biomassa.

 We zien droge houtige biomassa als een transitiebrandstof. De regio heeft warmte uit droge biomassa nodig om op korte termijn te kunnen voldoen aan de warmtevraag. Op termijn zal de inzet van droge biomassa uitgefaseerd worden en vervangen worden door duurzamere innovatieve alternatieven.
Over de snelheid van uitfasering wordt door gemeenten heel verschillend gedacht.

Biowarmte en biogas wordt vooral ingezet daar waar geen/nauwelijks alternatieve duurzame bronnen voorhanden zijn en waar een hoge temperatuur een vereiste is (bedrijven, oude woningen, solitaire woningen in het buitengebied). Biomassatoepassingen worden altijd vergeleken op duurzaamheid met beschikbare en toepasbare alternatieven. Hierbij dient de werkelijke emissie van de gehele keten berekend te worden, dus ook de uitstoot die ontstaat bij de teelt, winning, transport en verwerking.
Als alternatieven beter scoren, verdienen die de voorkeur.

Gebruik van lokale biomassa verdient altijd de voorkeur boven geimporteerde biomassa. Er wordt van initiatiefnemers verwacht dat er bij startende projecten uitvoerig wordt onderzocht of gebruik gemaakt kan worden van lokale biomassa.

We willen geen nieuwe biomassacentrales, tenzij er vanuit de energievoorziening een aantoonbaar zwaarwegend belang is. Biowarmte wordt bij voorkeur op grotere, maar ruimtelijk wel passende schaal opgewekt, zodat fijnstof afgevangen kan worden middels rookreiniging. Zo blijven milieugevolgen beperkt. We zijn transparant over hoeveel de biomassacentrales uitstoten en zorgen dat dit binnen de wettelijke grenzen is. Biomassa wordt bij voorkeur gebruikt als bron en voor de productie van gas. Dus niet voor de productie van elektriciteit.

Een grondstof moet zo vaak en nuttig mogelijk gebruikt worden. Hierbij geldt de volgende prioritering (Natuur en Milieu, november 2018): 1) bodemverbeteraar 2) Voedsel 3) Veevoer 4)Materiaaltoepassing 5) Biobrandstof 6) warmteproductie 7) elektriciteitsproductie. Een afwegingskader zal vorm moeten krijgen naarmate de vraag toeneemt en het aanbod gelijk blijft.

Zoals op deze plaats vaker beweerd, sta ik een stuk positiever tegenover biomassa. Er worden hier een hoop broodje aap-verhalen verteld.
Zolang de biomassa een bijproduct is van de reguliere bosbouw (wat, naar de statistieken uitwijzen, zo is), en zolang de financiele waarde van snipperhout laag is (wat zo is), en zolang de houtige biomassa uit Europa komt (de toevoegingen aan het CO2 -ketenbudget zijn dan te verwaarlozen), is de emissie over de hele keten gunstig en zou de mondiale footprint wel eens gunstiger kunnen zijn dan die van zonnepanelen, als daarvan ook de noodzakelijke mijnbouw en afvalverwerking meegerekend wordt.
Het is juist dat de aangelegde beperkingen de hoeveelheden biomassa beperken, maar wel tot een portie van het energiebudget die relevant is.
Het laatste nieuws van een nog niet gepubliceerde studie van de SER is, dat men op termijn op een hogere sport van de prioriteringsladder wil instappen. Bij houtige biomassa zou dat alleen maar kunnen betekenen dat 7 uitgefaseerd wordt (uitzonderingen daargelaten) en dat 6 opgewaardeerd wordt tot 5 (wat kan, maar niet eenvoudig en tamelijk duur is).
Ik moet het allemaal nog zien, maar ik wacht wel tot de SER-studie uit is. Vooralsnog denk ik, met sommige gemeenten in de MRE, dat de overgangstermijn best wel eens lang zou kunnen duren.

Afsluiting
In het MRE-gebied is nog een hoop te doen voor  er een goede RES 1.0 ingediend kan worden. Ik zie uit naar de PlanMER.

De Regionale Energiestrategie West-Brabant

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

De RES is een tussenstap, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal ongeveer 30% van het bestaande stroomverbruik en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de Regionale Energie Strategie (concept-RES).

De RES moet als minimum een document omvatten

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is de SDE-voorwaarde van  15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod van de gebouwde omgeving in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

Wat geen wind of grootschalige zon is, telt niet mee voor de RES, maar uiteraard wel voor het grotere plaatje waarvan de RES een deel is.

De concept-RES West-Brabant is opgesteld door De gemeenten Alphen-Chaam, Altena, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Woensdrecht, Zundert, de provincie Noord-Brabant, het waterschap Brabantse Delta, het waterschap Rivierenland en Enexis. 
Het document is te vinden op https://energieregiowb.nl/ .
Het staat de regio’s vrij om eigen interesses aan het minimum toe te voegen, maar West-Brabant heeft daar weinig gebruik van gemaakt. Het document beperkt zich sec tot wat gevraagd is.
De regio had ook andere maatschappelijke groepen kunnen uitnodigen om mee te denken over de RES (bijvoorbeeld de Avans en MBO-instellingen als installatie- en elektrotechniek en de werkgevers in de installatiebranche, maar dat is niet gebeurd (althans, het blijkt niet uit het document). Dit zou in het vervolgtraject mogelijk een waardevolle toevoeging zijn.

In het gebied ligt een grootschalig industrieterrein Moerdijk met een eigen haven, liggen twee afvalverbranders (Attero AEC Moerdijk en Sita ReEnergy Roosendaal, en ligt de Amer 9 – centrale (waarover hierna meer).

Elektriciteit
De zestien gemeenten verbruikten in 2018, all-in, volgens de Klimaatmonitor, ongeveer 18,6PJ (5,17TWh;  1TWh = 3,6PJ). Van die 5,17TWh gaat 4,2TWh naar bedrijven.

Er is in het verleden al het nodige gerealiseerd in West-Brabant.

Hierna eerst wat voor de RES meetelt.
Dd 2020 staat er aan hernieuwbare energie 0,5TWh.
Op basis van een pijplijn met harde plannen groeit dat binnen een paar jaar naar 1,3TWh (meest wind).
In 2030 wil men zeker op 2,2TWh uitkomen. Dat is t.o.v. heel Nederland onevenredig veel.
Omdat de ervaring leert dat er onderweg wel eens plannen sneuvelen, programmeert men tot 2,5TWh. Het verschil tussen de bestaande en waarschijnlijke 1,3TWh enerzijds en 2,5TWh anderzijds wordt als volgt ingeprogrammeerd:

  • 0,5TWh op grote daken  (waarna ongeveer een kwart van die daken in gebruik is, de rest is vaak niet geschikt)
  • 0,3TWh in zonneparken (waarbij men de zonneladder volgt)
  • 0,2TWh extra windturbines
  • 0,2TWh diverse kleine innovatieve projecten opgeteld,  zoals zon op gevels, transparante zonnepanelen, drijvende panelen, opslagtechnieken en drijvende waterkracht

Dan wat voor de RES niet meetelt:
Dd 2018 tellen alle kleinschalige zon op dag-projecten (dus onder de RES-ondergrens) op tot 0,1TWh.
Het concept-bod wil dat met aanvullend beleid in 2030 opgehoogd hebben tot 0,5TWh (advies, samenwerking met professionele partners, duurzaamheidsleningen en gebouwgebonden financiering).

Tenslotte is er een participatieverhaal:
De gedragscodes voor wind op land (NWEA, 2016) en gedragscode Zon op Land (Holland Solar, 2019) geven richtlijnen voor de participatie en zien we als een belangrijk vertrekpunt. Een energietransitie voor iedereen betekent ook dat we iedereen de kans willen bieden om te profiteren van de wind- en zonne-energie die we in onze regio opwekken. We streven daarom naar 50% of meer lokaal eigendom van de nieuwe zonne- en windparken uit deze energiestrategie”.

De Amer 9 – centrale
Om het hierna volgende warmtehoofdstuk te kunnen volgen, is het nodig eerst de positie van de grootste energieopwekker van de regio te bespreken.

De Amer-9 (1993) is de laatste van een reeks centrales nabij Geertruidenberg. Het is van huis uit een kolencentrale. De centrale moet of 31 december 2024 volledig dicht, of volledig overgezet zijn op biomassa (pellets). Eigenaar RWE wil het laatste. In 2018 is 40% bijstook bereikt, in 2020 moet 80% bereikt worden en in 2024 dus 100%.

De centrale is 600MW elektrisch en 350MW thermisch.
De elektrische capaciteit voedt het net (bij 8000 bedrijfsuren) met 17PJ. Daarmee is de centrale goed voor bijna de helft van de huidige hernieuwbare energie in Brabant.
Omdat de RES per definitie alleen maar over wind en grootschalige zon gaat, telt de elektrische output van de Amercentrale niet mee voor de RES.
De thermische capaciteit wordt wisselend benut door een kassentuinbouwcomplex in de Madese polder en door een grote stadsverwarming in Breda, Tilburg en andere plaatsen. De RES West-Brabant is een beetje inconsistent met de cijfers, maar het zit in de buurt van de 4PJ warmte, waarvan 1PJ in Tilburg eo wordt afgezet (dat is de RES-Hart van Brabant) en ongeveer 3PJ in West-Brabant.
Omdat de Amerwarmte kan dienen om huizen van het gas te halen, telt de warmteproductie van de Amercentrale wel mee in de RES.

De duurzaamheid van biomassa in het algemeen en die van de Amercentrale in het bijzonder is omstreden. Ik heb daar zelf mijn eigen mening (onder voorwaarden toelaatbaar voor een periode van 15 a 20 jaar, ook met importhout, zie Amercentrale op biomassa een te overwegen optie – nadere uitwerking nodig ), anderen denken daar anders over.

De RES- West-Brabant ziet ´Warmte uit afval en buitenlandse biomassa … als  transitieoplossingen. Deze bronnen geven de tijd om te werken aan duurzame alternatieven voor warmte in het Amernet en andere warmtenetten in de regio. Op de langere termijn zien we geen toekomst voor grootschalig gebruik van deze bronnen: vanwege de transitie naar een circulaire economie, en vanwege de beschikbaarheid van lokale biomassa. We volgen vooralsnog het landelijke beleid over de inzet van biomassa in de energietransitie. (blz 19.)’   RWE denkt er anders over en let op het woordje ‘vooralsnog’.

Warmtevraag en warmteaanbod

De Regionale Warmtevisie
Waar het elektriciteitsverhaal redelijk recht toe, recht aan is, aannemelijk en navolgbaar, is het warmteverhaal dat niet. Zie bovenstaande afbeelding.

Alles bij elkaar vraagt de regio West-Brabant om 90PJ warmte (bovenstaande 25TWh, maar de TWh-eenheid is bij warmte niet gebruikelijk). Die wordt nu voor zowat 22TWh fossiel ingevuld, en voor wat overblijft bijna geheel door de Amercentrale (1TWH) en de afvalrecycler en -verbrander van Atteroo AEC Moerdijk (2,3TWh). Van de overblijvende dwergen is de Suiker Unie in Dinteloord met groengasvergisting (dus ook biomassa) de grootste (0,15TWh).
Niet voor niets staat nagenoeg het hele warmteaanbod in 2050 als een groot ? aangeduid.

Er zijn wel ideeën, maar met elk idee is wel iets.

  • Terrathermie is in alledaags Nederland bodemwarmte en in nog alledaagser Nederlands een Warmte-Koude Opslag. Dat zijn mooie systemen als er ’s zomers evenveel warmte ingaat als ’s winters eruit.
  • Aerothermie is een lucht-lucht of lucht-water warmtepomp. Die is alleen geschikt voor goed geïsoleerde huizen (en dat zijn vaak de nieuwere). De opbrengst kan moeilijk geschat worden.
  • Zonthermie concurreert om de ruimte met PV-panelen, tenzij men combinatiepanelen gebruikt (zie Verduurzaming Ramplaankwartier Haarlem interessant voorbeeldproject )
  • Droge en natte biomassa is conventioneel en standaardtechniek.
  • Restwarmte is op zich een goede zaak en kan dat ook in praktijk zijn, maar het is een gecompliceerd verhaal om te realiseren, zowel technisch als commercieel als juridisch.
  • Aquathermie kan wel (bestaat al), maar het is nog onduidelijk of er ecologische consequenties zijn.
  • Van geothermie is de potentie tot nu toe onduidelijk. Er is een hoop bestuurlijke beweging om dit onderwerp heen, maar feitelijk telt Brabant nu één geothermiebron t.b.v. de glastuinbouw in Zevenbergen (inderdaad wel in West-Brabant). Die is 6-9 MW en pompt water omhoog van 30°C. Zou die bron 6000 uur per jaar werken, dan is dat goed voor orde van grootte van 0,04TWh.

Alles samen halen de bekende, hierboven genoemde bronnen de 59PJ. Dat is minder dan de vraag van 90PJ, zelfs na de voorgenomen bezuiniging.

De meeste bronnen vereisen een warmtenet. De concept-RES verwacht dat in West-Brabant minder dan de helft van de woningen geschikt is voor een individuele warmtepomp. Het grootste deel van de rest is op een warmtenet aangewezen.
De RES West-Brabant zegt terecht dat er grote verantwoordelijkheden bij het Rijk liggen, o.a.  bij de Warmtewet.

Het is niet mijn bedoeling om deze nieuwe technieken onderuit te halen. Integendeel, hoe meer duurzame productie, hoe beter – als dat binnen goede ecologische grenzen gebeurt.
Wel mijn bedoeling is de stelling dat een  categorische afwijzing van biomassa West-Brabant in de problemen brengt. Een transitietermijn van 15 a 20 jaar voor de Amercentrale zou wel eens hard nodig kunnen blijken.
Niet voor niets hebben de RES-regio’s Midden- en West-Brabant een gezamenlijke MKBA opgezet om verschillende scenario’s voor de verduurzaming van het warmtenet en de overige regionale warmtevoorziening in kaart te brengen.

Participatie van de bevolking bij warmteprojecten zit er niet in. Het gaat om grote en risicovolle investeringen die economisch vaak marginaal zijn.

Wat van het Rijk verwacht wordt
De RES West-Brabant presenteert een handig lijstje van wat het Rijk allemaal moet doen. Ze hakken niet voor niets al enige tijd met dit bijltje. Ik kopieer het voor zover het een algemeen karakter heeft (passages over vliegbasis Woensdrecht laat ik onvermeld):

Elektriciteit
De doelen voor ‘zon op dak’ kunnen worden behaald, mits:

  • Er binnen de verbrede SDE++ voldoende financiële stimulans blijft voor gebouw-eigenaren en projectontwikkelaars om zon op dak te realiseren;
  • Het bouwbesluit wordt aangepast, om te bewerkstelligen dat nieuwe daken sterk genoeg zijn om zonnepanelen te dragen;
  • Zonsystemen prominenter op de Vamil en Eia-lijst komen, zodat bedrijven rendabelemaatregelen zullen uitvoeren;

De uitvoering van de energiestrategie vergt extra capaciteit op het elektriciteitsnet-werk. Het Rijk wordt daarom gevraagd netbeheerders het volgende toe te staan:

  • Het combineren van wind en zon samen op één kabel (cable pooling);
  • Het terugregelen van elektriciteitsbronnen bij overbelasting;
  • Het flexibele inzetten van reservecapaciteit in stations en op het net;
  • Het toestaan van meerdere leveranciers op een aansluiting (Mloea);

Warmte
Voor de warmtetransitie zijn nieuwe oplossingen en afspraken nodig over verantwoor-delijkheden, financiering en marktwerking, bijvoorbeeld voor warmtenetten. We willen deze ‘governance’ graag samen met anderen, waaronder het Rijk uitwerken. Zo vergt de verduurzaming van de warmtevoorziening:

  • Regels en middelen, die leiden tot een financieel aantrekkelijke businesscase voor warmte(net)projecten
  • Maatregelen die de business case van warmtenetten verbeteren, onder andere gericht op financiering, financiële risico’s en marktordening.
  • Financiële bijdragen aan de realisatie en uitbreiding van (boven)regionale warmte-netten.
  • Standaards voor open netten, zodat meerdere leveranciers warmte kunnen leveren en afnemers kunnen kiezen tussen diverse aanbieders
  • Stimulansen om restwarmte te benutten, bijvoorbeeld door beprijzing of verbod op het lozen van restwarmte
  • Een regeling voor het meenemen van particuliere woningen bij het verduurzamen van complexen die grotendeels in het bezit zijn van woningcorporaties
  • De mogelijkheden voor gebouwgebonden financiering op korte termijn regelen.

Uitvoering
Tot slot is het noodzakelijk dat het Rijk de voorwaarden van gemeenten voor de uitvoering van het Klimaatakkoord en de realisatie van de RES borgt (conform de VNG-motie d.d. 29.11.2019). Stel voldoende middelen beschikbaar aan gemeenten om de uitvoeringskosten van de RES te dekken

RWZI Nieuwveer

Energie- en klimaatwinst uit een RWZI
De lijst met bestaande warmtebronnen noemt twee Riool Water Zuiverings Installaties (RWZI) waar door vergisting groen gas geproduceerd wordt, Dongemond in Oosterhout en Nieuwveer in Breda. Hierboven Nieuwveer, goed voor 0,002TWh per jaar. Ik print de tekst evenuit, omdat die moeilijk leesbaar is:

Dubbele winst: minder CO2 emissie en alternatief groen gas
Een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) heeft met gangbare zuiveringstechnieken een hoge uit-stoot van stikstof en broeikasgassen (CO2, methaan en lachgas). De uitstoot van de RWZI Nieuwveer is bijvoorbeeld een kwart van de CO2-uitstoot van de hele stad Breda. Het waterschap is daarom op zoek naar andere zuiveringstechnieken. Zij verkent samen met enkele gemeenten de kansen van een nieuwe vergistingstechniek. Deze techniek produceert groen gas dat direct kan worden geleverd aan het gasnet. Een middelgrote RWZI kan dan 5000 huishoudens voorzien van groen gas, als ook de verwerking van keukenafval wordt meegerekend. De CO2 uitstoot is 70 tot 80% minder.

Weer een bewijs dat een klakkeloze afwijzing van biomassa (rioolslib is biomassa) schadelijk is.

SolarEcoPlus

Ik druk hier een persbericht af van het Nationaal Consortium Zon in Landschap over het initiatief SolarEcoPlus. Dit is te vinden op https://zoninlandschap.nl/projecten/i216/solarecoplus .

Het consortium zegt van zichzelf “Het Nationaal Consortium Zon in landschap is een initiatief van ECN part of TNO en richt zich op ondersteuning van grootschalige integratie van zonne-energie in het landschap, zodanig dat dit als ontwerpopgave wordt gezien en de uitvoering zorgvuldig en verantwoord plaatsvindt, en de energietransitie versnelt. De potentie van grondgebonden zonneparken in 2050 is 45.000 MWp op ca. 1.5% van het Nederlandse landbouw areaal (325km2).“.

In het consortium zitten inmiddels flink wat onderzoeksbureau’s, universiteiten, natuurorganisaties, bedrijven en ook de provincies Drente, Flevoland, Noord- en Zuid-Holland, Overijssel en Utrecht.
Goede vraag is waarom Noord-Brabant en Limburg en bijvoorbeeld de Brainportregio ontbreken. Zie https://zoninlandschap.nl/deelnemers .


Het schema van SolarEcoPlus

Een samenwerkingsverband van LC Energy, TNO, Wageningen University & Research, Eelerwoude en SolarCentury gaat onderzoek doen naar het effect van zonneparken op de bodemkwaliteit en biodiversiteit. Het streven is om voor dit onderzoek 6 nieuwe test-zonneparken in Nederland te realiseren. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) subsidieert het SolarEcoPlus-project met 3,6 miljoen euro. Dit initiatief is ontstaan binnen het Nationaal Consortium Zon in Landschap.

Het hoofddoel van het onderzoeksproject SolarEcoPlus is om ecologische en economische opbrengsten van zonneparken opgebouwd met innovatieve tweezijdig werkende panelen te bepalen voor de meest voorkomende grondsoorten in Nederland: zand, veen en klei. ‘We zijn blij met de verleende subsidie voor ons project. De ecologische consequenties van een zonnepark zijn op dit moment onbekend’, zegt Friso Huizinga van LC Energy. ‘Dat maakt het nemen van een beslissing over de komst van een park lastig voor gemeentes en vertraagt daarmee de energietransitie. Daarom is het heel belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan.’

Ruimte tussen panelen
Uit recent Duits onderzoek blijkt dat er positieve effecten kunnen zijn op biodiversiteit en bodemkwaliteit als er ruimte tussen de panelen blijft. In een standaard zonnepark zou dit echter leiden tot hogere stroomkosten. Met technologisch innovatieve tweezijdig werkende (bifacial) zonnepanelen levert een grotere afstand tussen panelen juist meer op omdat ook de achterkant van de panelen zonlicht omzet in stroom. Omdat de productiekosten van tweezijdig werkende panelen marginaal verschilt van de standaard zullen de ecologische condities in deze parken kunnen verbeteren voor dezelfde business case.

Primeur voor Nederland
Tijdens het onderzoek worden in elk testpark minimaal 700 kWp aan bifacial zonnepanelen op vier verschillende manieren gepositioneerd; zuid, oost-west, verticaal, en zonvolgend (draaiend om één as), om te bepalen wat de relatie is tussen effecten op de bodemkwaliteit, biodiversiteit en de stroomopbrengst. Hierdoor is het mogelijk om op basis van kwantitatieve gegevens eco-positieve zonneparken te ontwerpen. Voor Nederland is het testen van zonnepanelen in verticale opstelling en met een zonvolgend systeem in deze toepassing een primeur. Wageningen Research heeft een meetprotocol opgesteld om de ecologische impact te monitoren en te vergelijken met een nulmeting.  Daarbij zal zowel biodiversiteit boven de grond (flora, vogels, insecten) als ondergronds worden gemeten. Ook de bodemvruchtbaarheid en koolstofopslag in de bodem zijn onderwerp van studie.


Zonnepark Bockelwitz-Polditz aan de Mulde (Dld) (foto bgerard) (Dit park telt 14000 panelen, samen goed voor 3,15MW piek, en was daarmee in 2010 het 130ste park van Duitsland).

Op deze site is al vaker aandacht besteed aan zowel bifaciele panelen als aan bodem- en natuuraspecten van zonneparken.

Bifaciele panelen staan bijvoorbeeld als geluidsscherm langs de A50 bij Uden. Die weg loopt daar pal Noord-Zuid, maar omdat licht vanuit het oosten en westen kan invallen, valt de totale opbrengst bepaald niet tegen. Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=11499 .

Ik heb ook aandacht besteed aan de effecten van zonneparken op de bodem. Onder bepaalde voorwaarden kunnen die beter zijn dan van het agrarische gebruik dat ze vervangen. Niet voor niets zit bijvoorbeeld ook de Vlinderstichting in het Consortium.
Zie www.bjmgerard.nl/?p=12475 en www.bjmgerard.nl/?p=11263

De Regionale Energiestrategie Noordoost Brabant

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

De RES is een tussenstap, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal (en regionaal ook) ongeveer 30% van het bestaande stroomverbruik en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de Regionale Energie Strategie (RES).

De RES moet als minimum een document omvatten

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is de SDE-voorwaarde van  15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod van de gebouwde omgeving in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

Wat geen wind of grootschalige zon is, telt niet mee voor de RES, maar uiteraard wel voor het grotere plaatje waarvan de RES een deel is.

(1TWh = 1000 miljoen kWh = 3,6PJ = 3600TJ. De TWh wordt meestal voor elektriciteit gebruikt en de PJ meestal voor warmte, maar dat is geen verplichting.)

De inleverdatum voor de definitieve eerste ronde-RES-documenten is (vanwege Corona) verlengd van 01 juni naar 01 oktober 2020. Desalniettemin hebben de Brabantse regio’s Hart van Brabant, West-Brabant en Noordoost-Brabant hun bod al uitgebracht. De  zelfbenoemde slimste regio van Nederland, Zuidoost Brabant, ontbreekt nog.
Het concept-bod is opgesteld door een Stuurgroep met de gemeenten, de waterschappen en de provincie, netbeheerder Enexis, en een Klankbordgroep met de energiecoöperaties, de BMF en het Brabants Landschap, rijksinstituten als Defensie en Rijkswaterstaat, de ZLTO en Agrifood, en nog een stel andere instituties. Het was een rijkgeschakeerd gezelschap.
Het concept-bod van Noordoost Brabant zou te vinden moeten zijn door de regio aan te klikken op https://regionale-energiestrategie.nl/kaart+doorklik/default.aspx , maar die link doet het niet. Ik heb de documenten van de site van een gemeente gehaald.
Het (forse) pakket bestaat uit een hoofddocument en een aantal bijlagen. Zolang de link het niet doet, voeg ik gemakshalve hieronder het hoofddocument bij.

Het is een degelijk pakket en het is goed te volgen en heeft maar weinig rekenfouten.

De storendste is in het hoofddocument op blz 11, waar de pijplijnprojecten stroom op tellen tot 4TWh, terwijl dat 0,4TWh moet zijn.
In de bijlage over de Regionale Structuur Warmte, in de afbeelding op blz 21, staat TJ waar PJ moet staan. Dit is gedeeltelijk doorvertaald naar het hoofddocument. Het is ook zo bij de identieke afbeelding in Energieverbruik en opwekpotentie (blz 33).
De tabel op blz 45 van deze bijlage (4.4 Overzicht) is niet in lijn met eerdere getalsmatige beweringen.

Het staat de regio’s vrij om eigen interesses aan het minimum toe te voegen.
De regio Noordoost Brabant heeft een uitvoerige landschapsstudie toegevoegd.
Het onderwerp ‘klimaatadaptatie’ (hoe gedragen we ons in reactie op de problemen die gaan komen?) komt wel langs in de tekst, maar is niet zelfstandig besproken. Dat zou moeten bij de uitwerking van wat men de ‘koppelkansen’ noemt.  Een zinvolle klimaatadaptatie is bijvoorbeeld zonneparken combineren met waterberging.

Warmtevraag en hernieuwbaar aanbod 2017-2050
Elektriciteitsvraag en – hernieuwbaar aanbod 2017-2050

Het concept-bod en de getallen – warmte
De zestien gemeenten verbruikten in 2017 samen  16,2PJ aan warmte, waarvan 0,1PJ hernieuwbaar werd opgewekt (WKO) in de categorieën wind en zon die voor de RES meetelt (en 1,1PJ uit biomassa, maar dat telt niet mee voor de RES).

Het geraadpleegde bureau gaat uit van de Nationale Energie Verkenning 2017, en raamt met een behoorlijk gedetailleerde input dat de vraag daalt naar 12,2PJ in 2050. Men trekt vervolgens gewoon de rechte lijn.

Die 12,2PJ in 2050 moet in 2050 volledig hernieuwbaar opgewekt worden. Het bureau laat het aanbod groeien met een S-curve, omdat het aanneemt dat de bulk van de van het gas af-projecten pas na 2025 valt (en de RES loopt tot 2030). Men prikt het aanbod van hernieuwbare warmte in 2030 op 3,0PJ , en dat is dus de taak t.a.v. het opwekken van hernieuwbare warmte. Die 3,0PJ/y is een beetje uit de losse pols.
Het opwekken van de hernieuwbare warmte kost elektrische energie (pompen en elektromotoren en zo). Daardoor gaan baten aan de warmtekant gepaard met (kleinere) kosten een de elektra-kant.

De raming oogt mijns inziens plausibel.

Het concept-bod en de getallen – stroom
De zestien gemeenten verbruikten in 2017 samen  12,3PJ aan elektriciteit, waarvan 0,35PJ hernieuwbaar werd opgewekt in de categorieën wind en zon die voor de RES meetelt (en daarnaast 0,88PJ uit biomassa, 0,16PJ uit waterkracht en 0,30PJ zon op woningdaken, maar dat telt allemaal niet mee voor de RES).

De raming van de toekomstige stroomvraag bestaat uit een – en drie +-en.
Als er niets zou gebeuren, zou het stroomverbruik dalen vanwege besparing en vanwege de PV-panelen op woningen. Maar wordt wel iets verwacht, namelijk meer airco’s, meer laadpalen en extra stroom die nodig is voor de hernieuwbare warmtesector. Tot 2030 (de looptijd van de RES) kan men dat alles met redelijke zekerheid op één hoop gooien tot het saldo van 13,6PJ/y. Daarna wordt de voorspelling moeilijker en, op basis van expert judgment, wordt het op 18 a 21PJ/y ingeschat.

Voor het hernieuwbare aanbod heeft het bureau, versimpeld, gezegd dat in 2050 de elektriciteitsvraag met een volledig hernieuwbaar aanbod moet worden afgedekt, en daar vanaf 0,3PJ die er al was een rechte lijn naar toe getekend. Het verschil 5,5 PJ = 5,8 – 0,3PJ = 1,5TWh is de nog te realiseren opgave voor de RES.

Er zitten nogal wat onzekerheden in de raming, maar hij oogt mijns inziens plausibel.

Met 1,5TWh/y voldoet Noordoost Brabant iets meer dan evenredig aan de landelijk gesommeerde taakstelling van 35TWh/y.

Warmtebronnen en warmtenetten
De RES NOB stelt dat “individuele (warmte)oplossingen aan de orde zijn als er geen grootschalige collectieve oplossingen beschikbaar zijn” en “om maximaal gebruik te maken van (natuurlijk)  aanwezige bronnen om de impact op de elektriciteitsvraag te beperken” (bijlage Regionale Structuur Warmte, blz 19 en 30) en “Individuele oplossingen beschouwen wij binnen de clusters voor collectieve oplossingen als sluitpost” (Pondere blz 25) Warmtepompen zijn geen wondermiddel. Ze zadelen, bij massale inzet, anderen met windmolens en zonneparken op.

(Waar TJ staat moet PJ staan).

Op papier lijken er veel mogelijkheden, maar er zijn nogal wat kanttekeningen.
In de RES Hart van Brabant staat een uitgediepte versie van deze materie, zie De Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant .

  • TEO (Thermische Energie uit Oppervlaktewater) bestaat in NO Brabant al op vier plaatsen. De techniek is redelijk berekenbaar, al zijn nog niet alle ecologische risico’s bekend. De techniek vraagt om een ZLT-warmtenet (Zeer Lage Temperatuur)
  • LT- en MT/HT-restwarmte komt uit de industrie, datacenters, RWZI, enz. De hoeveelheid is via indirecte modellering afgeleid en is in praktijk onzeker en waarschijnlijk lager. Dit vraagt om een LT- of HT-warmtenet.
  • Biomassa (droog) is een theoretisch maximum. Dit kan zowel als individuele als als collectieve oplossing dienen. Is transporteerbaar op wielen.
  • Biogas kan in het gasnet. Er is een relatie met de omvang van de veeteelt en dus met de transitie in de landbouw. Het Ministerie van EZK werkt aan en Routekaart Groen Gas en een duurzaamheidskader.
    Advies is om dit in de gebouwde omgeving te beperken tot oude binnensteden waarvoor geen ander alternatief is, en tot de industrie (de RWZI in Den Bosch levert biogas aan de Heineken voor het stoken van de ketels).
  • Zonthermie: het getal is alsof er geen PV-panelen liggen. Is zeer lokaal. Kan als individuele oplossing dienen en als collectieve (met WKO en LT-warmtenet).
  • LTA (Lage Temperatuur Aardwarmte) is geothermie van 500 tot 1500m diepte; GEOthermie is van >1500m diepte; beide oogsten energie uit de aarde zelf.
    Op dit moment is de aardwarmtepotentie NO Brabant grotendeels onbekend. Er vindt onderzoek plaats. De getallen zijn gekozen alsof de techniek al wel bestond.
  • WKO (Bodemenergie) gaat tot 500m diepte en is geen oogst, maar een opslagtechniek, Kan individueel of met een LT-warmtenet.
    Zie ook https://www.bjmgerard.nl/?p=7871 en https://www.bjmgerard.nl/?p=9323 .
Overzicht van woongebieden waar een warmtenet theoretisch uitvoerbaar is

Bij een MT- of HT-warmtenet mag de bron tot 5km van de huizen af liggen, bij een (Z)LT-netwerk 500 tot 1000 m.Het warmtebureau noemt woningen van na 1960 als regel goed genoeg geïsoleerd voor een ZLT- of LT-warmtenet (met ergens een warmtepomp tussen geplaatst), en van voor 1960 slechts geschikt voor een LT- of HT-warmtenet. 2000 woningen in een dichtbebouwd gebied is de ondergrens voor een warmtenet, 200 in dichtbebouwd gebied voor een collectief WKO-systeem.Bovenstaande schets brengt woongebieden in kaart die meer dan 2000 dicht opeen gebouwde woningen tellen en grotendeels van na 1960 zijn (groen); idem van voor 1960 (oranje); en >200 dicht opeen gebouwd (rood). De schets geeft dus slechts aan dat een woongebied aan de eisen voor een warmtenet of WKO-inrichting voldoet, niet dat dat ook daadwerkelijk aangelegd zal worden.

Er bestaat momenteel een warmtenet in ’s Hertogenbosch, dat aan een WKO hangt, en een warmtenet in ’s Hertogenbosch dat op TEO werkt.

Er bestaat momenteel in de regio, behalve biomassa, geen grote gemeentegrensoverschrijdende bron. De gedetailleerde invulling van de regionale strategie is op dit moment aan de gemeenten.

Elektriciteitsbronnen – wind
De bijlage over de opwekpotentie gaat uit van een standaard windturbine van 4MW en 3000 vollasturen(ashoogte en rotordiameter 130m). Deze levert 43TJ/y (= 0,043PJ/y).

Successievelijk worden gebieden weggestreept die onder een beperking vallen

  • De 15 km-cirkels en de aanvliegfunnels  t.b.v. de verkeersleidingradar van vliegveld Volkel en De Peel
  • Gevoelige gebouwen (oa woningen op minder dan 400m afstand
  • Buis- en hoogspanningsleidingen tot 200m afstand, spoorwegen tot 123,5m en vaarwegen tot 65m afstand
  • Windturbines moeten instens 500m uit elkaar staan, anders beïnvloeden ze elkaars wind
  • Van de provincie moeten er minstens drie bij elkaar staan
  • Conform provinciale verordening geen windturbines in Natura2000-gebieden en het Natuurnetwerk Brabant

Blijft over ruimte voor 100 a 120 windturbines (samen dus goed voor 4,3 tot tot 5,2PJ per jaar.

Zoekgebied wind

Elektriciteitsbronnen – zon

  • Gangbare, relatief kleinschalige, PV-installaties tellen voor de RES niet mee (worden ingeboekt als besparing). Deze worden op maximaal 3,0PJ per jaar ingeschat.
  • Voor PV-installaties op grote daken, die voor de RES wel meetellen, rekent men vanaf 285m2 dak, panelen van 300Wpiek per stuk, die goed op de zon georienteerd zijn.
    Enerzijds is dat een overschatting want niet elk dak kan dat dragen, anderzijds is het een onderschatting want ook ongunstig gepositioneerde panelen produceren stroom. Al met al boekt en 3,4PJ per jaar in
  • Op restgronden (spoorbermen, geluidsschermen, voormalige stortplaatsen en braakliggende terreinen wordt samen 0,13PJ per jaar verondersteld
  • Voor PV-installaties op de grond rekent men met 300Wpiek per stuk , 3000 panelen per hectare, en 950 vollasturen per jaar, en met plaatsing op  4% van de agrarische grond. Dat levert dan 5,8PJ per jaar.

Alles samen komt men met zon op 9,4PJ per jaar.

Zoekgebied zonneparken

Vergelijking hernieuwbare warmte- en stroomvraag en het bijbehorende aanbod
De hernieuwbare warmte binnen de gebouwde omgeving moet van 0,1 naar 3PJ/y in 2030 naar 12,2PJ/y in 2050. Je zou zeggen dat, ook binnen de beperkingen van de gekozen invulling van de RES, dat in 2030 technisch zou moeten kunnen lukken, al zijn eigenlijk alle warmteschattingen onzeker. Voor 2050 zou ik op dit moment geen uitspraak durven doen.

De hernieuwbare elektriciteit moest van 0,3PJ/y in 2017 naar 5,8PJ/y in 2030, en dan naar ergens rond de 20PJ/y in 2050.
Volledige realisatie van het hier geschetste aanbod komt tot 4,3 a 5,2 + 9,4PJ is ongeveer rond de 14PJ.

De opwek-ambitie in 2030 (zijnde 5,8PJ)is dus met de beperkende keuzes van de gekozen invulling van de RES (wind en grootschalige zon) technisch ruim te halen 0,3 + 14 > 5,8PJ/y).
De opwek-ambitie in 2050 lijkt binnen de beperkende keuzes van de hier gekozen invulling van de RES technisch niet te halen (0,13 + ca 14 < 18 a 21PJ/y). De beperkende keuzes mogen niet verruimd worden door kleinschalige zon op dak toe te staan, omdat die al in de besparing meegenomen zijn (zou een dubbeltelling betekenen). Mogelijk kan biomassa het gat voor een deel vullen, en anders meer landbouwgrond.

De aannames bij dit alles is dat de besparingen gerealiseerd worden. De te halen getallen zijn gekoppeld aan die besparingen. Of dit lukt, is moeilijker in te schatten.

Verder moet men zich realiseren dat het totale Nederlandse energiebudget veel groter is dan wat de RES afdekt. De RES dekt slechts een deel van het elektriciteitsbudget af en een deel van de warmte binnen de bebouwde omgeving.
Daarnaast bestaan er posten als warmte buiten de bebouwde omgeving, transport voor zover dat niet elektrisch gaat, productieprocessen etc. De uitspraak dat het kan geldt dus binnen het beperkte kader van de RES.

Of dat wat technisch kan, ook politiek  en bestuurlijk en financieel kan, zal de grote vraag blijken. Ik doe geen voorspelling.

Het landschap
Er is een zeer grondige analyse gewijd aan de landschappelijke kwaliteiten van de diverse deelgebieden van NO Brabant. De beperkte bespreking, die hier mogelijk is, doet dat werkstuk eigenlijk geen recht. Toch laat ik het, noodgedwongen, bij de aanbevelingen en twee afbeeldingen op het eind:

Aanbevelingen m.b.t. het landschap

Acceptatie en participatie
Een cruciaal punt. De RES is ook een politiek en sociaal en economisch verhaal.

In het RES NOB-pakket zit ook een bijlage met een verslag van de informatiebijeenkomsten. Er was uiteraard het nodige gejeremiëer dat de kelk voorbij moest gaan en indien hij toch langs kwam, dan liever bij de buurman. En wensdromen dat je er kwam met  alleen maar zon op huizendaken en op al die grote dozen,  en op de vuilnisbelt. Dus alleen de populaire maatregelen. Nee dus, aantoonbaar niet.

Maar er waren ook wel verstandige uitspraken, bijvoorbeeld over een redelijke verdeling van lusten en lasten. Niet alleen arm-rijk, maar ook platteland-stad en burgers-bedrijfsleven. Bij het Klimaatakkoord hoort een participatieparagraaf (zie Uitwerking van de participatie-afspraken in het Klimaatakkoord ), maar die gaat vooral uit van risicodragend mede-eigendom. In (bijvoorbeeld) de gemeenteraad van Uden zijn er moties over ingediend.
Voor mensen met weinig geld en veel schuld is elk risico er een te veel, er moet dus ook iets van een niet-risicodragend fonds komen.

Multifuctionaliteit is populair, bijvoorbeeld zonneparken en extensieve veeteelt (in plaats van intensieve), of wind- en zonnepark en waterberging (klimaatadaptatie).
Een idee was om de sanering van de veeteelt via een systeem van grondruil of grondbank of iets dergelijks te koppelen aan de ontwikkeling van zonneparken. Dus als een boer op plaats A stopt, dat er op plaats B (waar dat beter uitkomt) een zonnepark kan komen (geen stom idee, maar het was al bedacht: zie het plaatje hieronder).

Een traditioneel spanningsveld is of men vindt dat de energietransitie bottom-up of top-down moet worden aangepakt. Ik ben zelf meer voor top-down. Draagvlak is mooi, maar de targets moeten gehaald worden. Goede politici pakken dat slimmer aan.

Men ziet liever lokale ontwikkelaar die de regio en de inwoners kennen, dan een prototypische anonieme multinational als projectontwikkelaar.
Zou je in eigen beheer een regionale projectontwikkelaar voor hernieuwbare energie kunnen oprichten, eventueel eerst voor coproducties? Het idee heeft haken en ogen, maar zou misschien politiek bij de bevolking goed vallen.
Wat mij zelf verbaasde is dat er geen brug geslagen is naar het technisch onderwijs en (bijvoorbeeld) de installatiebranche. Zoals in de Zeeuwse RES gezegd wordt, is het tekort aan goed technisch personeel een grote bottle neck voor de energietransitie. Waarom geen stageplaatsen, en daarna diploma’s, voor zelf opgeleide installatie- en sterkstroomtechnici? Zie Zeeland heeft RES 1.0 als eerste regio af .

Voorschriften uit de landschapsbijlage
Voorschriften uit de landschapsbijlage

Nature Inclusive Solar Parks, kans of bedreiging?

Enerzijds zijn zonneparken op de grond onontkoombaar als je Nederland in 2030 voor de helft op duurzame energie wilt hebben. “Eerst zonnepanelen op daken en gevels” is een geliefkoosde smoes voor wie ze eigenlijk net willen. Maar je kunt eenvoudig becijferen dat je met PV-panelen op de gebouwde omgeving bij lange na niet uitkomt.
Anderzijds brengen onoordeelkundig aangelegde zonneparken problemen met zich mee voor de ondergrond (verdroging, verschraling). Maar daar valt veel aan te doen en ene zonnepark kan ook een verrijking zijn ten opzichte van een eerdere raaigraswoestijn.
Zie www.bjmgerard.nl/?p=11263 .

Het certificeringsinstituut KIWA (ooit het Keurings Instituut voor Waterleiding Artikelen, maar al sinds lang verzelfstandigd en in vele branches en landen actief) heeft nu een richtlijn uitgebracht voor zonneparken op de grond. Deze NISP-richtlijn (Nature Inclusive Solar Park) BRL K11007 definieert wanneer een zonnepark natuurvriendelijk genoemd mag worden.
Tevens is daarmee de Gedragscode Zon op Land van o.a. Holland Solar afgedekt. Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=10733 .

DeKIWA geeft informatie over de nieuwe richtlijn op www.kiwa.com/nl/nl/service/nisp-certificering-conform-brl-k11007-richtlijn-kiwa/nature-inclusive-solar-parks-kans-of-bedreiging/ . Daar kan tevens een beschrijvende tekst (gratis) besteld worden.
Onderstaande tekst komt van deze website.

Natuur rondom een Duits zonnepark (studie tbv gemeente Arnhem)

Belangstelling van bouwers

Zonne-energie staat in het brandpunt van de belangstelling. Met forse subsidies stimuleert de overheid het gebruik van zonnepanelen op allerlei daken in Nederland. Maar nu komt er nieuwe groeimarkt aan: zonneparken op land. Daar is vorig jaar het nodige om te doen geweest, met een motie in de Tweede Kamer en de introductie van de Gedragscode Zon op Land van o.a. Holland Solar. Wat wij bij Kiwa zien is dat bouwers en ontwikkelaars zich aan het oriënteren zijn op kansen en bedreigingen voor projecten. Het is vooral deze groep die ons benadert voor informatie over Nature Inclusive Solar Parks.

Gevecht om openbare ruimte

Anders dan zonnepanelen op daken, staan zonneparken volop in het zicht op grote stukken land. De paradox is dat het doel duurzaamheid is, maar dat dit uitmondt in grote industriële installaties in de natuur. Het probleem is dat de ruimte in Nederland gedeeld moet worden door veel verschillende partijen, zoals omwonenden, boeren en grondbezitters, maar ook bedrijven en recreanten. Vanwege de omvang en impact van zonneparken moeten die precies in het plaatje passen om niet vast te lopen in weerstand en procedures. Op zich is het best vreemd dat gemeenten en provincies nog niet erg bezig zijn met verantwoorde zonneparken, maar ik snap wel dat je als bouwer of ontwikkelaar wil weten of er een verantwoorde manier is die ook nog voorspoedig werkt in projecten.

Wat is een Nature Inclusive Solar Park?

Bij een Nature Inclusive Solar Park zijn alle fasen, van ontwerp en bouw tot beheer en uiteindelijke ruiming, ondergebracht in een verantwoorde, gedocumenteerde aanpak. Adviesbureau Leafteasers ontwikkelde het concept van Nature Inclusive Solar Parks, waarbij het concept én de uitvoering beantwoorden aan de gedragscode en de belangen van stakeholders. Het is dus ‘by design’ een hanteerbare oplossing. Dit concept biedt je als bouwer een blauwdruk voor elke fase van het project. 

Voorkom struikelblokken

Waar het om gaat is dat je aantoonbaar de juiste stappen hebt genomen en de juiste materialen en middelen hebt ingezet. Laten we niet vergeten dat door hectares grond af te dekken licht, lucht en water geen goede toegang tot de bodem meer hebben. Er vindt dan er geen goede filtratie plaats. Dit heeft verschillende langetermijngevolgen, zoals verschraling van de begroeiing en het verdwijnen van insecten en vogelsoorten. Met een gecertificeerd NISP is hier rekening mee gehouden en voorkom je allerlei struikelblokken.

NISP Tool en Certificering

NISP is technisch doordacht, goed geïntegreerd in het natuurlijke landschap, regeneratief voor het ecosysteem en wordt ontwikkeld in lijn met de regio en gemeenschappen. Om dit te waarborgen heeft Kiwa een specifieke richtlijn ontwikkeld: de BRL K11007. Het mooie is dat deze op de NISP Tool gebaseerd is, zodat je een grote kans op geslaagde certificering hebt. En om het nog concreter te maken, hebben wij ook een audittool beschikbaar waarmee je zelf alles kunt verifiëren, voordat de audit plaatsvindt.

De Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant

Inleiding
Nederland is verdeeld in 30 regio’s, die elk hun eigen bod moeten schrijven (nu nog concept-bod) om samen in 2030 aan de landelijke doelstelling te komen van 35TWh duurzame elektriciteit (126PJ) en moeten er anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen geïsoleerd zijn en/of van het aardgasnet gehaald. De website van de RES is www.regionale-energiestrategie.nl .

Let wel dat de RES een tussenstap is, een impuls en niet de eindoplossing. Hij dekt nationaal ongeveer 30% van de stroom en 20% van de woningen af. Het concept-bod wordt neergelegd in een document, geheten de Regionale Energie Strategie (RES).

De RES moet als minimum een document omvatten

  • waarin uitgelegd wordt welke taak de regio voor zichzelf weggelegd ziet bij het grootschalig opwekken van elektriciteit met wind en zon (bij zon is 15kWpiek de ondergrens) en hoe dat in 2030 gerealiseerd zal zijn
  • waarin uitgelegd wordt hoe het macroverhaal van de warmtevraag en -aanbod in de regio in elkaar kan zitten (de Regionale Structuur Warmte). Deze moet voor de afzonderlijke gemeenten als uitgangspunt dienen.
  • Waarin op het elektriciteitsnet en de opslagstructuur ingegaan wordt

De inleverdatum voor de definitieve eerste ronde-RES-documenten is (vanwege Corona) verlengd van 01 juni naar 01 oktober 2020. Desalniettemin hebben de Brabantse regio’s Hart van Brabant en Noordoost-Brabant hun bod al uitgebracht.
Die van Hart van Brabant is opgesteld door een Stuurgroep met de gemeenten, de waterschappen en de provincie, iemand namens de energiecoöperaties, Natuurmonumenten namens de beheerders van natuurterreinen, en netbeheerder Enexis.
Het concept-bod van Hart van Brabant is te vinden op www.regio-hartvanbrabant.nl/programmas/leefomgeving-en-milieu/duurzaam/regionale-energie-en-klimaatstrategie .

Het staat de regio’s vrij eigen interesses aan het minimum toe te voegen.
De regio Hart van Brabant heeft het onderwerp ‘klimaatadaptatie’ toegevoegd (hoe gedragen we ons in reactie op de problemen die gaan komen?). Daarom heeft de regio Hart van Brabant haar concept-bod REKS genoemd (Regionale Energie- en Klimaat Strategie). Dat mag.
Een zinvolle klimaatadaptatie is bijvoorbeeld zonneparken combineren met waterberging.
Ook worden er woorden gewijd aan de toekomst van de landbouw en aan landschap en natuurontwikkeling. Die kunnen gekoppeld worden aan de klimaatadaptatietaken. Een voorbeeld is monoculture van dennenbos gedeeltelijk omvormen tot loofbos: dat helpt tegen de hittestress.

Baardwijkse overlaat bij Waalwijk

De regio Hart van Brabant omvat de negen gemeenten Dongen, Gilze-Rijen, Goirle, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk. Soms wordt ook de voormalige gemeente Haaren genoemd, maar die is inmiddels door de buurgemeenten in stukken gescheurd.

De negen gemeenten verbruikten samen in 2018 2,44TWh aan stroom (8,773PJ) en 10,53PJ aan warmte.  1TWh = 1000 miljoen kWh = 3,6PJ. De TWh wordt meestal voor elektriciteit gebruikt en de PJ meestal voor warmte, maar dat is geen verplichting.
Door de aannames die verderop in de REKS gedaan worden over warmtetechnieken, neemt het stroomverbruik met ruim 0,5TWh tot tot ca 3,0TWh.

Het gebied bestaat in het zuiden uit hoge en vaak droge zandgronden met veel bos en heide, in het midden uit een geschakeerd en afwisselend overgangsgebied, en uit een laaggelegen poldergebied langs de Maas in het Noorden. Het hoogteverschil is 26m .

De opwekking van duurzame elektriciteit exclusief zonneparken
De REKS begint met een inventarisatie van

  • wat er aan wind en zon t/m 2019 al is (0,059TWh wind en 0,075TWh zon)
  • wat in de pijplijn zit (0,06TWh wind en 0,081TWh zon)
  • wat met redelijke zekerheid in bestaand gebied te realiseren is (0,270TWh zon op bedrijfsdaken en 0,005TWh uit de postcoderoosregeling). Geschat wordt dat ongeveer een kwart van de bedrijfsdaken geschikt is.

en beschouwt dit als vaststaand. Samen is dit 0,549TWh.

De regio deed of doet nu enkele aannames (cq maakt enkele keuzes):

  • dat voornoemde 0,549TWh inderdaad lukt (dat hangt van medewerking van anderen af, zoals grote bedrijven, de Efteling en de vliegbasis)
  • ze stelt zichzelf als taak om in 2030  1,00TWh duurzame elektriciteit te hebben staan, gemotiveerd als 1/30ste van landelijk en dat Hart van Brabant een kleine regio is. (Ik vind zelf die 1,00TWh krap. Er zit geen reserve in en het zet wat druk op andere Brabantse regio’s. Bovendien ligt er na de REKS een nog grotere taakstelling. Zeeland heeft een drie keer zo grote ambitie bg)
    Zoals gezegd is de RES een tussenstap en niet de eindoplossing. Van de 3,0TWh, die in 2030 bij uitvoering van de REKS in Hart van Brabant te verwachten is, levert de REKS ongeveer een derde.

    Het gevolg is dat de regio voor de nu lopende REKS dus nog 0,451TWh moet opwekken die nog niet ingeboekt was
Overzichtstabel van de opwekking van grootschalige zon- en wind
  • deze 0,451TWh wordt geheel ingevuld met wind
  • en wel met 50 turbines van 3MW, die geclusterd worden neergezet, 10 in Noord, 20 in Midden nabij Tilburg en de A58, en 20 in Noord.
    Waar mogelijk (bijvoorbeeld niet bij vliegveld Gilze-Rijen) worden windclusters gecombineerd met zonlocaties tot ‘hubs’.
  • De Stuurgroep is zelf tegen zonneparken op de grond, maar is gedwongen daaraan toch gedachten te wijden. Dit leidt tot een aanvullende set aannames en keuzes, die verderop behandeld worden.
  • Diverse onderwerpen worden aangekoppeld via integrale gebiedsontwikkelingen: klimaatadaptatie, landbouwtransitie, biodiversiteitsherstel en natuurontwikkeling, mobiliteitsopgave, recreatieopgaven, waterveiligheid. Hier staan vaak goede gedachten.
  • De eerder genoemde zonering Zuid-Midden-Noord

Al met al komt de Stuurgroep uit op het schema hieronder:

Schets van het ruimtelijke scenario wind en zon in Hart van Brabant

 Hierin zijn de zon-clusters die welke al meegenomen waren in de 0,549TWh. Waar mogelijk vallen wind- en zonclusters samen wegens efficiënt gebruik van de grond en de elektriciteitsaansluiting.

De opwekking van duurzame elektriciteit – de zonneparken
De meest omstreden kwestie bij het opstellen van het elektrische deel van de REKS was de vraag of er zonneparken op landbouwgrond moesten en mochten komen.

De Stuurgroep was hier tegen. Ze vonden het strijdig met de beginselen van zuinig ruimtegebruik, behoud van het landschap, meer ruimte voor alternatieve landbuw, efficiency van het elektriciteitsnetwerk en vraag en aanbod in elkaars nabijheid, en natuurontwikkeling.
De Stuurgroep komt dus aan zijn 1,00TWh zonder zonneparken op de grond.

Maar er is uit twee hoeken juist vraag naar zonneparken.
De ene hoek bestaat uit boeren, voor wie een zonnepark een goed verdienmodel kan zijn (beter dan de agrarische core business)
De andere hoek bestaat uit gemeenten en hun burgers, die er naar streven om in 2030 de 49% CO2 – besparing te realiseren die in het Klimaatakkoord genoemd staat. De REKS gaat niet ver genoeg.
Bijna dagelijks komen er verzoeken binnen, aldus de Stuurgroep.

Als het dan toch moet, aldus de Stuurgroep, dan gestuurd. In de REKS is een Handreiking opgesteld. Gemeenten kunnen een tender uitschrijven en de initiatieven worden geordend volgens de “zonneladder”. Als het goed is.
Natuurmonumenten (dat in praktijk altijd erg afhoudend is over duurzame energie) vond dit al te ver gaan en wilde daarom uiteindelijk de REKS niet ondertekenen. (Men zal overigens vergeefs een onderbouwing zoeken op hun site bg.)

De zonneladder tbv zonneparken op de grond

Over trede 1 bestaat geen discussie.
Over het principe van trede 4 bestaat ook geen discussie, maar in praktijk is de ruimte op geschikte daken in de REKS al grotendeels vergeven. De REKS komt tot 0,43TWh zon op daken en heel veel meer komt daar niet bij. Dat is op de 1,0TWH die voor de REKS nodig is, en voor de 3,0TWh die, op basis van hoe de REKS er nu uitziet,  in totaal in 2030 nodig is.

De discussie gaat over trede 3 en vooral over trede 2. In die laagdynamische gebieden zitten vaak boeren op grote lappen grond.
De zonneladder zegt of het eventueel mag, maar niet hoe het eventueel mag. Je wilt ook nog zoiets als een landschap behouden. Vandaar dat de Stuurgroep een selectiemechanisme wil. Dat kan met een tender (dan komen er hopelijk meer initiatieven binnen waaruit gekozen kan worden) en/of met een maximum per gemeente en/of met een “regionaal ambachtelijk kwaliteitsteam”. Belangrijk is in elk geval dat de schaal past en/of het initiatief een voordelige bijdrage aan het klimaat geeft (bodemkwaliteit, versterken van het watersysteem, omvormen van naaldhout in loofhout tbv minder hittestress.
De bedoeling is om een vergunning voor een zonnepark af te geven voor 15 tot 25 jaar.

Wat betreft de effecten op de bodem noemt de Stuurgroep studies van Wageningen, maar daarvan is al het nodige bekend, zie Nog eens over de bodem en de natuur bij zonneparken . Voor de ondergrond en de natuurwaarde kan een zonnepark, mits goed vormgegeven, een bonus zijn ten opzichte van een vroegere raaigraswoestijn. De vraag moet dan ook niet alleen maar zijn of er een zonnepark toegelaten wordt, maar ook hoe het toegelaten wordt (bg).
Ik vind de tijdelijke vergunning uiterst merkwaardig. Krijgen al die Waalwijkse distributiedozen ook een vergunning voor 15 jaar en idem de nieuwe layout van de A59? Ik verzet me er niet tegen, want ik denk dat er uiteindelijk toch niets van terecht komt en dat de zonnepark-bestemming gewoon blijvend wordt. Maar het is een vreemde zaak dat dat wat goed kan zijn voor klimaat en natuur tijdelijk is, en wat slecht is blijvend. (bg)

Warmtevraag per gemeente (na 20% besparing) 
Totaal warmteaanbod per soort

De Regionale Structuur Warmte
Dat is in Hart van Brabant een complex, maar interessant verhaal, mede vanwege de Amercentrale (die overigens zelf in de regio West-Brabant staat).

De gezamenlijke gemeenten vragen momenteel voor hun woningen en nutsgebouwen (dus niet voor de industrie) 10,53PJ.
De Stuurgroep gaat ervan uit dat daarop door diverse maatregelen tot 2030 20% bespaard kan worden, waardoor resteert 8,42PJ. Dit ziet de Stuurgroep als de omvang van het op te lossen probleem.
Daarnaast is er een verdelingsvraagstuk. De warmte is niet adequaat verdeeld. Daarom moet onderling worden geschoven, wat kan met biomassa (op wielen of als biogas) en met een warmtenet.
Dat leidt tot een soort hiërarchie: oplossingen kunnen individueel zijn, op schaal van een lokaal net, en op schaal van een regionaal net.

Eerst een tabel met definities, en daarna een tabel met mechanismen.
De eerste tabel beschrijft de kenmerken van de warmtebron, van de erdoor geproduceerde warmte en van de nabehandeling.
De tweede tabel geeft inzicht in de mogelijke combinaties.

Wat nadere uitleg.
Bij groep 1 gaat het om warmte die langs verschillende routes onder 70°C in woningen arriveert met een regionaal warmtenet. Hiervoor volstaan de bestaande radiatoren en hoeft het huis niet optimaal (maar liefst wel goed0 geïsoleerd te zijn.
Bij groep 2 gaat het om een lokaal warmtenet, met twee hoofdvarianten:

  • het water wordt eerst collectief opgewarmd, gaat onder 75°C de leiding in (dat kan ook regionaal werken) en wordt individueel op 70°C afgeleverd, of
  • het water gaat onder ca 15°C eerst de leiding in (daarmee is al een winst geboekt) , en wordt in de woning op 70°C gebracht als die woning met bestaande radiatoren werkt, en met 40°C met grote radiatoren of vloerverwarming.
  • Om bovenstaande constructies te voeden is stroom nodig. Die wordt ingeschat op ruim 0,5TWh en dat is de waarde die bij het opwek-deel van dit verhaal eerder genoemd is.

Bij groep 3a en 3b gaat het om individuele oplossingen.

Dichtbebouwde oude wijken, die niet optimaal isoleerbaar zijn, kunnen baat hebben bij een collectief 70°C – aanbod.

De regio deed of doet nu enkele aannames (cq maakt enkele keuzes):

  • dat energiesoorten als TEO, TEA, en restwarmte probleemloos werken en de in het staatje “Totaal warmteaanbod per soort” gegeven hoeveelheden kunnen leveren (wat nog geen gelopen race is omdat sommige technieken nog maar weinig in de praktijk getest zijn en het moet blijken in hoeverre de bedrijven restwarmte willen leveren bg)
  • er is genoeg biogas (maar dat heeft een relatie met de veeteelt die niet wordt uitgewerkt bg). Er wordt nog geen geothermie ingeboekt (een verstandige aanname bg)
  • genoemde besparing van 20% op het warmteverbruik gehaald wordt
  • in het schema zitten nu geen all-electric oplossingen, maar die kunnen worden toegevoegd.
  • Alle lokale technieken worden maximaal in eigen gemeente ingezet. Biogas is vervoerbaar, hoort niet bij één gemeente, en wordt lokaal ingezet in gemeenten waar een tekort is
  • er worden twee denkrichtingen uitgewerkt.
    In de eerste blijft de Amercentrale (die dan gevoed wordt op biomassa) open en wordt het regionale Amer-warmtenet uitgebreid en mogelijk komen er ook lokale netten. De warmte uit HT-biomassa (niet zijnde de Amercentrale zelf) verplaatst zich met het regionale warme water.
    In de tweede wordt het Amernet niet uitgebreid, maar komen er eventueel lokale warmtenetten om HT-biomassa lokaal te verbranden. De levering van Amerwarmte wordt in het midden gelaten.
Warmtevraag en -aanbod bij Denkrichting 1

Denkrichting 1 leidt tot een consistent resultaat dat hierboven is afgedrukt.
Het tekort in de ‘Amer-gemeenten’ Tilburg, Dongen, Waalwijk en Heusden (2,3PJ) kan met ‘Amer-pakket’ worden opgevangen (zijnde 3,2PJ), zelfs met enige reserve (wat geen kwaad kan omdat de aannames wat er lokaal kan nogal optimistisch zijn bg).
Het tekort in de ‘niet-Amergemeenten’ (zijnde 1,2PJ) wordt opgevangen met biogas (zijnde 1,4PJ).

Denkrichting 2  leidt tot een onduidelijke analyse, omdat de toekomst van de Amercentrale er onzeker in is en omdat er bovendien een flinke rekenfout in zit. Je kunt er nu geen chocola van maken.

In denkrichting 1 is ongeveer 2,8PJ aan biomassa inzetbaar (die op papier niet helemaal nodig is), ongeveer fifty-fifty gas en vast. Als je die 2,8PJ biomassa niet zou willen, zou je bij een warmtepomp-COP van 4 ongeveer 0,7PJ =0,2TWh extra stroom nodig hebben die bij de opwektaak meegeteld moet worden. Dat is ongeveer 22 molens van 3 MW, met bijbehorende infrastructuur. Als je die aan het REKS-programma zou toekennen, moet dat dus geen 50, maar 72 molens plaatsen (bg).

Let wel dat het hier alleen gaan om de Midden-Brabantse portie van alleen het warmtedeel van de Amercentrale. De totale productie van stroom en warmte van de Amercentrale is ongeveer 22PJ (bg) .

De macro-visie voor de regio moet door de gemeentes omgezet worden in een micro-visie voor de eigen gemeente.

Het elektriciteitsnet
Deze passage lijkt geschreven door een techneut van Enexis met een niet al te beste schrijfpen. Te volgen is dat er een paar knelpunten bestaan of op korte termijn bijkomen – wat je kon verwachten. Dat kost ergens rond de 178 tot 190 miljoen over zes tot acht jaar.

Het participatiemodel van Hart van Brabant

Maatschappelijk draagvlak
De Stuurgroep onderscheidt procesparticipatie, sociale participatie en idem financiële.

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat ‘partijen gelijkwaardig gaan samenwerken in de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een project.’ Dat wordt vertaald in 50% eigendom. Dit moet gezien worden als risicodragend. Bijvoorbeeld energiecoöperaties zijn in beeld. Dat is wat hierboven ‘financiele participatie’ heet. Vooral deze participatievorm wordt in de REKS uitgewerkt.

Voor de laagste inkomens, vaak nu  al in de schuld, is dit geen mogelijkheid. In die zin vergroot financiele participatie de maatschappelijke ongelijkheid (bg).
Daar moet het dus anders. Het moet ook mogelijk zijn te participeren zonder investeringen te hoeven doen, dat is wat hierboven “sociale participatie’ wordt genoemd.
In het REKS-document wordt dit verder niet uitgewerkt. En dat is ten onrechte – politieke besluitvorming is hier op zijn plaats (bg).

Wat ontbreekt, en dat is erg jammer, is dat er niet voor gekozen is om meer ruimte te bieden aan sociaal-economische thema’s. Dat had gekund.
De Zeeuwse RES bijvoorbeeld (die eerder klaar was dan die van Hart van Brabant)  besteedt expliciet aandacht aan arbeidsmarktbeleid en scholing. In ene eerder artikel op deze site (zie Zeeland heeft RES 1.0 als eerste regio af ) heb ik daaraan de volgende passage gewijd:

“Een paar woorden over het onderwerp arbeidsmarkt en scholing. Goed dat de RES1.0 hieraan aandacht schenkt.
De Zeeuwse RES ziet arbeidsmarkt en scholing als de Achilleshiel van de RES. De nieuwe opzet vraagt nieuwe kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld in de installatiesector en de sterkstroomtechniek), die niet per definitie aansluit bij de kennis van mensen in de verdwijnende bedrijfstakken.

Het RES-document citeert hier SER-richtlijnen m.b.t. de arbeidsmarkt en scholing:

Zorg dat de energietransitie onderdeel is van een duidelijke, breedgedragen, Zeeuwse arbeidsmarktagenda voor de middellange en lange termijn.
Houd ook rekening met de mogelijke sociale gevolgen van de energietransitie.
Maak een Zeeuwse vertaling van nationale en sectorale afspraken.
Zorg dat de energietransitie onderdeel is van alle Zeeuwse onderwijsniveaus en bouw voort op bestaande initiatieven, structuren en afspraken.
Kijk naar mogelijkheden voor het (beter) benutten van het beschikbare Zeeuwse arbeidspotentieel, zoals meer gewerkte uren, grotere arbeidsdeelname van vrouwen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Verbeter arbeidsmarktinformatie en inzicht in toekomstige arbeidsmarktbehoeften die voortkomen uit de energietransitie.”

Ik raad de regio Hart van Brabant met nadruk aan om hieraan aandacht te besteden. De regio heeft  niet voor niets de Universiteit van Tilburg aan boord – die niet in de Stuurgroep vertegenwoordigd was. Zoals trouwens werkgevers en werknemers dat überhaupt niet waren.

Daardoor gaat de REKS Hart van Brabant vooral over fysieke maatregelen. Uiteraard moet dat en het gebeurt in hoofdlijnen goed. Maar het niet uitwerken van een maatschappelijke agenda is een gemiste kans.

Zeeland heeft RES 1.0 als eerste regio af

Wat is de RES?
Ter uitwerking van het Klimaatakkoord is Nederland in 30 regio’s verdeeld, die elk hun eigen Regionale Energie Strategie (RES) moeten opstellen. Zie www.regionale-energiestrategie.nl/ .

De som van alle 30 plannen moet in 2030 landsbreed tenminste opleveren:

Het proces verloopt in stappen, waarbij men er flink het tempo in zet.

  • Op 1 juni 2020 moet elke regio zijn concept-RES ingeleverd hebben aan het Nationaal Programma RES. Deze concept-RES moet bestuurlijk geaccordeerd zijn (B&W en GS). Het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) rekent ze door.
  • Op 1 maart 2021 moet de RES 1.0 worden ingeleverd. Die moet bestuurlijk en politiek geaccordeerd zijn (dus behalve B&W en GS ook de gemeenteraden en Provinciale Staten).
  • De bijbehorende infrastructuur moet meegenomen zijn in de RES
  • Medio 2021 moeten alle ruimtelijke maatregelen afgerond zijn
  • Op 31 dec 2021 moeten alle gemeenten hun transitievisie Warmte voor alle wijken af hebben
  • 01 jan 2025 moeten alle vergunningen afgegeven zijn.

De nationale doelgetallen zijn niet verbijzonderd naar de afzonderlijke regio’s en provincies.
Een vaak toegepaste vuistregel is dat een provincie energetisch het zoveelste deel is van Nederland, en dan ook datzelfde zoveelste deel van de totale RES-taak op zich neemt.
Brabant is energetisch het 1/7de deel van Nederland en zou dus in 2030 klaar moeten hebben 5TWh (18PJ) stroom uit zonneparken, grote dakprojecten en wind op het land.

De RES is een campagne die slechts een deel van het Nederlandse energieprobleem oplost. De beoogde 35TWh is ongeveer een kwart van de Nederlandse stroomvraag (en de totale Nederlandse energievraag is ongeveer 7,5 * zo groot als de elektriciteitsvraag). En 1,5 miljoen huizen is bijna 1/5de deel van alle huizen.

Vandaar dat het aangemoedigd wordt om extra stappen te zetten bovenop de hierboven genoemde minimumeisen. Kleinschalige zon op daken is zo’n extra stap.
De extra stappen kunnen ook een ander karakter hebben, zoals een relatie met landbouw, mobiliteit en industrie, of kunnen sociale aspecten toevoegen (zoals bijvoorbeeld onderwijs en arbeidsmarkt).

Het proces in Zeeland
De RES-regio Zeeland had in de zomer van 2019 zijn concept-RES al af. Het resultaat is door het PBL beoordeeld.

De RES1.0 bevat, naast het minimaal vereiste, ook onverplichte onderwerpen als mobiliteit, waterstof, industrie, landbouw en arbeidsmarkt en scholing. Zie verderop.

Voor alle documenten zie http://www.zeeuwsenergieakkoord.nl/portaal/ .

De RES 1.0 is begin maart 2020 aangeleverd. Zeeland loopt dus een jaar voor op schema. Daarbij ongetwijfeld geholpen doordat de RES-regio samenvalt met de provincie (praat makkelijker), en dat Zeeland al relatief veel duurzame energie-locaties heeft.

De uitkomst in Zeeland
Op basis van zijn huidige energiegebruik zou Zeeland in evenredigheid ongeveer 6PJ van de 126PJ voor zijn rekening moeten nemen. Die hoeveelheid staat er al bijna of zit al in de pijplijn.
Zeeland heeft er voor gekozen om bij duurzame elektriciteit een extra taak op zich te nemen en om ongeveer  11PJ op te wekken, ongeveer 1/12de van het landelijk totaal. Dat is ongeveer wat de provincie totaliter (inclusief de industrie) aan elektriciteit verbruikt (NB: het totale energiegebruik is dus veel groter!).

Men denkt als invulling van de RES aan ongeveer het volgende plaatje:

Zoals gezegd is de RES slechts een campagne op weg naar een groter doel.
Een doorkijkje naar een volledig CO2 -vrije energievoorziening (dus niet alleen electra, maar alle energie) ziet er ongeveer als volgt uit:

Zeeland is vertrouwd met windenergie. Die zit al heel lang in het bestaande ruimtelijke ordening – beleid verankerd. De Zeeuwen werken met concentratiegebieden die rekening houden met natuur, landschap en historie, en die in het Omgevingsplan vastgelegd zijn. Nieuwe turbines worden toegevoegd aan bestaande locaties. De RES1.0 gaat er van uit dat er na 2030 niet veel windenergie meer bij komt.

Zeeland kiest voor een opzet waarbij zonne-energie wordt gecombineerd met andere reeds aanwezige functies zoals windmolens, glastuinbouw, bedrijfsterreinen, infrastructuur, bebouwing of op water. Er is nog geen ruimtelijk provinciaal beleid dat hier richting aan geeft.
Voorkeur heeft plaatsing van panelen op daken, maar de mogelijkheden daartoe zijn beperkt. Uit een studie van ECN blijkt dat er op basis van huidige stand der techniek in Zeeland een bruto potentie is voor ca 2800 MW aan zonne-energie op het dak en dat daar netto 700 – 1000 MW van overblijft (goed voor ca 0,7 tot 1 TWh = 2,2 tot 3,6 PJ).
Opgemerkt wordt dat de gemeenten en de provincie weinig te zeggen hebben over het plaatsen van PV-panelen op daken. Het Rijk heeft daar meer invloed op via de subsidies en het Bouwbesluit.

Specifiek voor Zeeland is de energie uit water: energie uit getijden, energie uit het contrast zoet-zout, en aquathermie. De Zeeuwse RES1.0 houdt nog veel slagen om de arm en als er wat uitkomt, is dat grotendeels na 2030.

Op warmtegebied wil Zeeland 34% CO2 in de gebouwde omgeving besparen.
Isoleren en betere bedrijfsprocessen zijn altijd een ‘no regret’-maatregel, maar er is niet één specifieke oplossing voor de warmtevraag. Een warmtenet bijvoorbeeld is in de Zeeuwse omstandigheden onwaarschijnlijk.
Geothermie wordt het waarschijnlijk niet. Er is wel restwarmte van de industrie, maar daaraan zitten mitsen en maren verbonden.
Voor een warmtepomp geldt weer dat de huizen eerst heel goed geïsoleerd moeten worden.

En dit alles moet, hoe dan ook, woonlastenneutraal gerealiseerd worden.

Het is een heel lang verhaal, maar de toon is dat men het nog niet echt weet, veel samenwerkt en veel onderzoekt.

Bovenstaande cijfers horen tot het verplichte deel van de RES.
Zeeland heeft er voor gekozen om ook onverplichte overwegingen toe te voegen, zoals mobiliteit, waterstof, landbouw, industrie en arbeidsmarkt en scholing.

Bij mobiliteit gaat het verhaal vooral over de laadpalenproblematiek.
Bij waterstof wil men een grote hydrolysefabriek bouwen en het product op passende plaatsen gebruiken. Kortheidshalve druk ik  de twee samenvattende kadertjes af:

De passages over de landbouw en de industrie laat ik hier onbesproken. Er staat geen onzin, maar het ligt te ver buiten de focus van deze website.

Wel een paar woorden over het onderwerp arbeidsmarkt en scholing. Goed dat de RES1.0 hieraan aandacht schenkt.
De RES ziet arbeidsmarkt en scholing als de Achilleshiel van de RES. De nieuwe opzet vraagt nieuwe kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld in de installatiesector en de sterkstroomtechniek), die niet per definitie aansluit bij de kennis van mensen in de verdwijnende bedrijfstakken.

Het RES-document citeert in dit verband de SER-richtlijnen m.b.t. de arbeidsmarkt en scholing:

  • Zorg dat de energietransitie onderdeel is van een duidelijke, breedgedragen, Zeeuwse arbeidsmarktagenda voor de middellange en lange termijn.
  • Houd ook rekening met de mogelijke sociale gevolgen van de energietransitie.
  •  Maak een Zeeuwse vertaling van nationale en sectorale afspraken.
  • Zorg dat de energietransitie onderdeel is van alle Zeeuwse onderwijsniveaus en bouw voort op bestaande initiatieven, structuren en afspraken.
  • Kijk naar mogelijkheden voor het (beter) benutten van het beschikbare Zeeuwse arbeidspotentieel, zoals meer gewerkte uren, grotere arbeidsdeelname van vrouwen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
  • Verbeter arbeidsmarktinformatie en inzicht in toekomstige arbeidsmarktbehoeften die voortkomen uit de energietransitie.

Je mist nog iets over arbeidsvoorwaarden en vaste contracten en zo.

Voorbeeld
De Zeeuwse RES 1.0 is een goed voorbeeld van hoe je met een RES-document kunt omgaan. Niet alleen het minimum leveren, maar een kader verzinnen waarin de energietrasitie wordt ingebed in een groter geheel.

Windpark De Krammer is ontwikkeld door de burgerwindcoöperaties Deltawind en Zeeuwind. Samen realiseerden zij het grootste burgerinitiatief van Nederland: 34 windturbines met een gezamenlijk vermogen van 102 MW op de Krammersluizen, op de grens van de Zeeuwse eilanden en het Zuid-Hollandse Goeree-Overflakkee.

BMF brengt RES-manifest uit

De Brabantse Milieu Federatie (BMF) heeft in vier Brabantse steden bij elkaar acht zittingen georganiseerd om over de Regionale Energie Strategie (RES) te overleggen.
Ik ben zelf ook bij twee van die sessies aanwezig geweest. Ook daar buiten om heb ik input geleverd bij het tot stand komen van dit document.
Ik ben als persoon lid van de BMF en Milieudefensie Eindhoven als organisatie.

De BMF spreekt vanuit haar rol als natuur- en milieuorganisatie . Ik zelf spreek meer vanuit de noodzaak van de productie van duurzame energie. Daar zit af en toe wat spanning tussen (ik vind dat de BMF zonneparken teveel als alleen maar een probleem ziet), maar het BMF-manifest is interessant genoeg om hieronder af te drukken.
Althans de samenvatting. De volledige tekst is te vinden op www.brabantsemilieufederatie.nl/nieuws/bmf-lanceert-manifest-voor-een-succesvolle-energietransitie/ .


Manifest van de BMF

14 aanbevelingen voor een succesvolle RES

Samenvatting

De Brabantse Milieufederatie stelt de volgende 14 concrete maatregelen voor in Noord-Brabant om te komen tot een succesvolle RES.

Energieopgave

  1. Besparen, besparen, besparen! Laat energiebesparing een substantieel onderdeel uitmaken van de opgave in de RES.
    Benoem waar mogelijk al concrete uitvoeringsplannen met betrekking tot besparing.
  2. Doe een ambitieus ‘bod’ voor zowel elektriciteit als warmte en koppel de beide opgaves.
    Hou bij de elektriciteitsopgave rekening met het elektrificeren van mobiliteit, industrie en de warmtetransitie.
  3. Maak duidelijk over welke keuzes je als RES-regio wel én niet gaat, wat het handelingsperspectief is van inwoners en wie er uiteindelijk beslist over te maken keuzes.
    Maak de relatie met andere klimaattafels helder, zoals industrie en mobiliteit, maar ook de relatie met gemeentelijk en provinciaal beleid.
  4. Communiceer helder en transparant over de opgave en berekeningen. Refereer naar bronnen en maak zoveel mogelijk gebruik van dezelfde eenheden (TWh/kWh/PJ/CO2).

Ruimtelijke inpassing & locaties

  1. Zet maximaal in op energieopwekking in de gebouwde omgeving en draag dit actief uit. Neem als overheid regie op de opwekking van energie in de gebouwde omgeving én het buitengebied.
    Vind balans tussen het aandeel energieopwekking in de gebouwde omgeving en in het buitengebied. Stimuleer ook zoveel mogelijk (kleinschalig) zon op dak.
  2. In het buitengebied: concentreer windparken in enkele grote clusters en kies voor een mix van grootschalige en kleine zonneparken, passend naar maat en schaal van de omgeving.
  3. Maak een kaart van gebieden die uitgesloten zijn voor zon en/of wind, waaronder Natuurnetwerk Brabant-gebied.
    Naast natuurgebieden, zijn dit ook gebieden met een waardevolle cultuurhistorische waarde. Hou daarnaast enkele gebieden expliciet vrijgesteld van grootschalige zon- en windprojecten en heb aandacht voor stiltegebieden.
  4. Geef de natuur een stem door expliciet (aanvullend) onderzoek te doen naar ecologische waarden.
  5. Stem locaties voor energieopwekking en potentiele warmtebronnen af met buurregio’s en buurlanden.
Locatie windturbines langs de A16 in Voorkeursalternatief MER

Energiemix

  1. Zorg in de energiemix voor optimale ruimtebenutting.
    Wind waar het past, zon op verharde oppervlakten en spaarzaam op land en zoveel mogelijk in combinaties met andere functies.
  2. Geef uitleg over het onderscheid in potentiele energiebronnen voor 2030 en 2050.
    Besteed ook aandacht aan langetermijnoplossingen, zoals groene waterstof.

Participatie en communicatie

  1. Blijf participatiesessies organiseren, maar behoud overzicht. Bied eventueel ondersteuning aan gemeenten op het gebied van communicatie en participatie.
    Zorg er bovendien voor dat de (concept) RES begrijpelijk is voor niet-energieprofessionals.
  2. Neem 50% lokaal eigendom als uitgangspunt op in de RES.
    Maak een plan om procesparticipatie, financiële participatie en sociale participatie bij toekomstige energieprojecten vorm te geven.
  3. Betrek inwoners, omwonenden en natuurorganisaties al in een vroeg stadium bij energie- en warmteprojecten. Werk ook samen aan de uitvoering van energieprojecten.
Natuurontwikkeling bij Duitse zonneparken

Eerste metingen A50-zonnescherm bij Uden vallen niet tegen

A50-scherm bij Uden

Langs de A50 bij Uden (die daar bijna pal Noord-Zuid loopt) is een geluidsscherm geplaatst dat uitgevoerd is als dubbelzijdig PV-scherm. Rijkswaterstaat en TNO zijn er trots op.

Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=5688

De eerste metingen wijzen uit dat de opbrengst niet tegenvalt. Het is meer dan gedacht. Gemeld moet wel worden dat de cijfers nog op extrapolatie berusten. De metingen zijn nog niet af.

Om precies te zijn zullen de 1600 m2 netto PV-paneel ongeveer 200MWh/y produceren. Dat is 0,72TJ.
De persvoorlichting zegt dat dat genoeg is voor 60 huishoudens (schatting vooraf was 50). Een gemiddeld huishouden zou dan 3300kWh/y stroom verbruiken. Zou kunnen.

Reken je met 900 vollast=uren, dan is de machine als geheel 222kW, en per m2 ongeveer 139W.
Reken je per m2 op jaarbasis, dan haalt de machine ongeveer 4,5TJ/hectare*y = 0,45PJ/km2*y. Dat is alleszins redelijk en te vergelijken met een goed scherm op het zuiden.

Een aangenaam resultaat is dat de panelen niet vies blijken te worden. De opbrengst neemt er althans niet zichtbaar door af.

Zie verder

www.deingenieur.nl/artikel/geluidsscherm-dat-zonne-energie-opwekt-presteert-goed

www.solarhighways.eu

www.tno.nl/nl/over-tno/nieuws/2019/11/innovatief-geluidsscherm-levert-meer-energie-dan-verwacht/

De A50 bij Uden

Grote coalitie wil extra geld voor zon op dak

Een grote en breed samengesteld gezelschap heeft aan de kamercommissie voor Economische Zaken en aan de bijbehorende minister gevraagd om de SDE+ – subsidieregeling over het najaar van 2019 met terugwerkende kracht met €2,5 miljard te verhogen. Dat budget bedroeg €5,0 miljard.

Het budget werd zwaar overtekend. Daardoor werden er van de 7251 aanvragen voor zon-PV (samen goed voor 4,4TWh/y) er zo’n 6000 afgewezen (samen goed voor 2,5TWh/y). Dit terwijl het panklare projecten waren voor zon op dak, die geen probleem zouden hebben met een overspannen elektriciteitsnet (beweert het gezelschap).

Reden voor het relatief grote aantal afwijzingen is dat zon-PV relatief zwaar gesubsidieerd wordt in vergelijking met andere energievormen. De SDE+ begunstigt eerst de goedkoopste projecten.

In het Energieakkoord uit 2013 is afgesproken dat Nederland in 2020 14% van zijn energie duurzaam opwekt. Dat percentage was over 2019 8,6% . Inwilliging van het verzoek om extra budget zou daar 0.3% aan toevoegen.

De brief is hieronder te vinden.

De aan de klant geleverde duurzame energie, per energiesoort en per maand van 2019. De kreet rechtsonder betekent dat er in Nederland per maand gemiddeld over alle energie (duurzaam en niet-duurzaam) 175PJ wordt afgeleverd. ‘Finaal’ betekent zoiets als netto verbruik.