Brede of smalle studie?
Bij de fameuze besluitvorming in Provinciale Staten (PS) over de toekomst van de landbouw op 07 juli 2017 zijn er heel wat moties en amendementen ingediend.
Een daarvan (motie 9a) van Groen Links en Lokaal Brabant vroeg aan Gedeputeerde Staten (GS) om een “gezondheidskader voor mestverwerkende installaties” op te stellen (bedoeld zal wel zijn mestbewerkende installaties). GS hebben dit toegezegd. Zie Motie beleidsregel gezondheid en mestbewerkingsinstallaties 20170707
Een dergelijk “gezondheidskader” is veelomvattend en vraagt veel werk, maar het moest toch snel af. Bovendien bestaat er al veel regelgeving , die de volksgezondheid tegen andere milieu-aantastingen beoogt te beschermen. Waarschijnlijk daarom hebben GS daarom de motie versmald tot de vraag hoe men de gezondheidsrisico’s via de route “bio-aerosolen” middels een Beleidsregel kon inperken. Voor dat specifieke probleem bestaat nog geen regelgeving.
Bio-aerosolen zijn vaste of vloeibare deeltjes, gesuspendeerd in de lucht, van een biologische oorsprong: bacterien, schimmels, virussen en dode restanten als endotoxinen.
Tauw
Advies- en ingenieursbureau Tauw kreeg de vraag voorgelegd om het voorbereidende werk te doen, zodat de provincie de Beleidsregel kon schrijven. Na een vertraagde start hadden ze daar in praktijk twee maand voor, waarna het concept-werkstuk in enkele zittingen in december en maart ter consultatie voorgelegd is aan belanghebbenden en deskundigen.
Tauw heeft zijn definitieve rapport uitgebracht op 19 april 2018, waarna Gedeputeerde Staten er een beleidsregel op gebaseerd hebben. Die is op 26 april 2018 gepubliceerd..
Auteurs namens Tauw zijn Berend Hoekstra (projectleider), Michiel Vos en Albert Brouwer.
Ik was bij twee van die consultatie zittingen gesprekspartner, samen met wat mensen vanuit de Minder Dieren-beweging en van de Brabantse Milieu Federatie (BMF). Daaronder Jan Hoevenaars, ex-huisarts in Elsendorp en bekend om zijn studie naar de gezondheidseffecten van de te grote veestapel.
Het grootste deel van het concept-rapport van Tauw bestaat uit een uitgebreide inventarisatie van op- en overslagtechnieken, voorbewerkingsmethodes, mestbewerkingstechnieken (dat zijn er verrassend veel), luchtreinigingstechnieken en welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn. Per techniek wordt er een handzame fact sheet aan gewijd.
Het resultaat is een schatting van de omvang en het daardoor optredende risico van emissies in de bio-aerosolvorm.
Wie zoekt naar een up to date overzicht van de verschillende technieken van mestbewerking, kan prima bij het rapport van Tauw terecht.
Het onderzoek naar gezondheidseffecten van bio-aerosolen rond veehouderijen is overigens nog maar jong. Idem rond mestbewerkers staat nog meer in de kinderschoenen.
Het vermoeden was dat de bio-aerosolproblematiek rond mestbewerkers kleiner zou zijn dan rond veehouderijen.
Verwacht dus van het resultaat straks geen overdreven zekerheden. De auteurs roepen op tot verder onderzoek.
“Potdicht” is een kreet die het mooi doet in de politiek, maar “potdicht” bestaat niet. Alle zuiverende apparaten zuiveren onder de 100%, en als je gelukt hebt zitten ze daar niet ver onder.
Waar men het niet wist, heeft men geprobeerd aan te haken bij wat elders wel bekend was.
Er zijn geen juridische geformuleerde Best Beschikbare Technieken (BBT) in de EU voor mestbewerkers, dus is iets gezocht wat daar zo dicht mogelijk bij kwam.
Er is wel betrouwbare kennis over fijn stof. Tot op zekere hoogte kun je bio-aerosolen analoog daaraan behandelen, hoopt men – maar zeker is dat niet helemaal. Voor een normering is het beste, wat men op dit moment kan doen, om bioaerosolen als onderdeel van het fijn stof te zien en het totaal aan geëmitteerd fijn stof te maximeren op 5mg/Nm3, maar met de expliciete ambitie dat de concentratie zo dicht mogelijk bij de 0 moet liggen.
Van die 5mg/m3 weet je tenminste zeker dat het kan en dat je het kunt meten en dus controleren. Maar het kan dan gaan om 0,01mg/m3 bio-aerosol en 49,99mg/m3 gewoon fijn stof. Vraag is wat dat waard is als die 0,01mg/m3 uit Q-koortsbacterien bestaat.
Het is de bedrijfsinrichting als geheel (en de manier waarop die gerund wordt) die het resultaat bepaalt. Met gezond verstand kom je al een eind.
Natte processen (zoals vergisten) of heftige processen (als pyrolyse) leiden zeer waarschijnlijk niet tot bioaerosolen.
Mest composteren door er regelmatig lucht doorheen te blazen leidt waarschijnlijk wel tot bioaerosolen. Tenzij je dat laatste in een gesloten hal met onderdruk doet en een goed afzuig- en filtersysteem.
Mest minstens een uur verhitten op 70°C (hygieniseren) helpt tegen gramnegatieve bacterien, tenzij die sporen vormen, en verkleint de kans op bio-aerosolen sterk. Bij de groep gramnegatieve bacterien horen bijvoorbeeld de Q-koortsbacterie, de Salmonella en de E. coli. Onduidelijk was (daarover hadden we een discussie) of een combinatie van vergisten en hygieniseren de kans nog wat verder verkleinde. Zie ook Mestbewerking vermindert soms hoeveelheid micro-organismen (en soms niet)
Enzovoort.
Tauw heeft alle mogelijke processen in een processchema bijeen gebracht. Dat is hieronder te vinden.
De beleidsregel
Gedeputeerde Staten hebben, op basis van het werk van Tauw, een beleidsregel geschreven. Daarin wordt de techniek vertaald in juridische termen. Het product is Beleidsregel volksgezondheid en mestbewerkingsinstallaties_april 2018 te vinden.
Eindbeschouwing mijnerzijds
Ik vind zelf eigenlijk dat alle (of eventueel bijna alle) mest vergist en verhit en eventueel daarna verder bewerkt moet worden. Niet om dat dat het mestprobleem oplost (dat blijft even groot), maar omdat het de mest minder gevaarlijk maakt, methaan uit de lucht houdt en energie produceert.
Ik denk dat het bewerken van mest netto gevaar uit het systeem haalt. Niet-bewerkte mest op een boerderij is riskanter dan wel-bewerkte mest die uit de bewerker komt.
Je kon daar met Tauw leuk over discussieren, maar het was hun opdracht niet en daarover gaat hun rapport.
Verder was er een discussie over de afvalstromen. Als gewoon fijn stof in het spuiwater van de chemische luchtwasser blijft hangen, komt het uiteindelijk in het spuiwater terecht en dat kan geen extra kwaad. Of blijft in het biofilter hangen en de inhoud daarvan wordt om de zoveel tijd over het land uitgereden en dat kan ook geen kwaad.
Maar als er honderd Q-koortsbacterien in de luchtwasser komen, en daarvan komen er 20 in levende lijve in het biofilter terecht, wat dan? Die alsnog over het land uitrijden met het risico, dat die alsnog gaan rondwaaien? En hoe weet je of die bacterien erin zitten? Hoort er een aanvullend verhaal bij over de afhandeling van afvalstromen?
Interessante gedachte, vonden Tauw en de provincie, maar die is uiteindelijk niet meegenomen omdat afvalstromen naar de bodem en het water niet in de opdracht zaten. Die ging alleen over dat ene puzzelstukje dat nog ontbrak in het grote geheel.
Hoe dan ook, ondanks alle technische hulpmiddelen waarmee men wat tijd probeert te rekke, we moeten de veestapel drastisch inkrimpen willen we dit land leefbaar houden.
Daar ben ik het volledig mee eens.
Er bestaan echter in Brabant meer dossiers als alleen maar het mest- en veeteelt-dossier.
In het veeteelt-mestdossier wordt mest bewerken pas mest verwerken, als de mest buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht. Hetzij doordat de mest geen mest meer is, hetzij door export. Daarbij wordt de hoeveelheid mest gemeten in kg fosfaat. Geen enkele mestbewerkende handeling verandert iets aan het aantal kg fosfaat. Dus is geen enkele mestbewerkende handeling in zichzelf een oplossing voor het veeteeltprobleem. Pas als de handeling ertoe leidt dat de exporteerbaarheid van de mest verbetert, kan dat een oplossing worden (in juridische zin). Maar voor export is slechts hygienisatie nodig (een uur verhitten op 70 graad C), dus kan mest nu ook al geexporteerd worden en dat gebeurt ook (ongeveer 5% van de mest gaat de grens over). Vergisten en hygieniseren op zichzelf heeft geen invloed op de exporteerbaarheid, want dunne slurrie blijft dunne slurrie en fosfaat blijft fosfaat. Scheiden en indikken en hygieniseren heeft wel invloed op de exporteerbaarheid, maar dat gebeurt nu ook al. Het wordt dan een economisch verhaal: de meerkosten van de bewerking versus de minder-kosten van het transport.
Vergisten en hygieniseren heeft echter wel een positieve invloed in twee andere dossiers.
De combinatie doodt erg veel gramnegatieve bacterien. Daaronder zitten gevaarlijke bacterien als die van de Q-koorts en Salmonella en E-coli. Die kunnen vrijkomen bij het uitrijden van mest – zo is de Q-koorts ontstaan. In het volksgezondheid-dossier zou je willen dat een gevaarlijke grondstof als mest op zijn minst gehygieniseerd moet worden voor deze wordt uitgereden. Dus niet alleen de mest hygieniseren die de grens overgaat, maar ook de mest hygieniseren die in eigen land blijft.
Bovendien wordt bij vergisten de zwavelwaterstof onschadelijk gemaakt.
Vanuit het klimaat- en energiedossier zou je willen dat er geen methaan in de lucht kwam, en liefst wel in de leiding (biogas). Ook als het aantal dieren beduidend minder zou zijn (waar ik dus een groot voorstander van ben) , kan de energie uit mestvergisting nog flink nijdragen aan een duurzaam Brabantse energieplaatje.
Het houden van vee is in zichzelf al gauw een onduurzame activiteit, ook om andere redenen als alleen hun mest. Maar op provinciaal niveau kunnen wij slechts heel beperkt en langs een omweg iets doen aan de omvang van de veestapel. Wij kunnen wel iets doen aan de vergunningverlening en -controle van de omgang met mest.
Vandaar dit standpunt.