NATUUR&MILIEU onderzoekt de warmtetransitie

De Transitie Visie Warmte en het gemeentelijke warmteprogramma
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de CO2-emissie van de gebouwde omgeving voor 2050 nul moet zijn, en voor 2030 49% minder dan in 1990. Een uitvoeringsdoel is dat in 2030 1,5 miljoen huizen aardgasvrij moet zijn, dat is ongeveer 20% van de toenmalige voorraad.
Dat doel kan deels met maatregelen van individuele huishoudens bereikt worden, en deels met maatregelen waar de gemeente invloed op heeft. Een belangrijke post waar de gemeente via een omweg invloed op heeft betreft de woningen van woningbouwcorporaties. Met hun landelijke koepel Aedes is afgesproken dat in 2028 al hun woningen label D of beter zijn ( https://aedes.nl/verduurzaming/hoe-zit-het-met-woningen-met-e-f-en-g-labels ).

Voor hun deel hebben alle gemeentes een ‘Transitie Visie Warmte’ moeten maken (TVW). Het PlanBureau voor de Leefomgeving heeft al die TVW’s verzameld en daaraan een overzicht gewijd, dat te vinden is op https://www.pbl.nl/nieuws/2023/gemeentelijke-warmteplannen-vragen-concretisering .

NATUUR&MILIEU (N&M) heeft het PBL-pakket gebruikt als basis voor een rapport, waarin N&M dit pakket door inperking en visualisatie en combinatie met andere bronnen behapbaar wil  maken voor het publiek, en waarin beleidsvoorstellen gedaan worden. Dat rapport is in augustus 2024 uitgekomen en heet ‘De warmtetransitie in beeld: op weg naar een succesvol warmteprogramma’. Het is te vinden op https://natuurenmilieu.nl/publicatie/transitievisies-warmte/ . Men kan de tekst op die pagina tevens zien als een hele korte samenvatting.

Verduurzaming met PVT-panelen en een lokaal warmtenet ( https://www.bjmgerard.nl/verduurzaming-ramplaankwartier-haarlem-interessant-voorbeeldproject/ )

Beleid, programma en wet
De Transitie Visie Warmte is beleid. De tekst bindtde gemeenteraad en het College van B&W politiek, maar niet juridisch. Vanuit de neoliberale vrijheid-blijheidideologie van de achtereenvolgende kabinetten (zo men wil: “het over de schutting gooien”) hebben de gemeenten weinig richtlijnen en ondersteuning meegekregen en het resultaat is dan ook een nogal bonte verscheidenheid aan teksten.

Het vervolg hangt af van enkele wetten die momenteel in procedure zijn. Voor dit verhaal is de belangrijkste wet de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw) . Deze wet moet nog door de Eerste Kamer heen. Als dat lukt, treedt hij in 2025 in werking.
Omdat N&M een goede samenvatting van die wet geeft, naam ik deze onder dankzegging over.

In 2025 treedt mogelijk de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (WGIW) in werking.  Daarmee krijgen gemeenten de nodige bevoegdheden om regie te voeren in de wijk- of gebiedsgerichte aanpak van de warmtetransitie. Het belangrijkste onderdeel hiervan is de realisatie van de warmteprogramma’s. Met de invoering van de WGIW worden gemeenten verplicht om per 1 januari 2026 de TVW te actualiseren in een warmteprogramma, dat vervolgens elke vijf jaar geactualiseerd moet worden. Het belangrijkste verschil tussen een transitievisie warmte en een warmteprogramma is dat het warmteprogramma de juridische opvolger is van de TVW, en dat een warmteprogramma enkele verplichte onderdelen bevat. Waar een TVW een beleidsdocument is zonder wettelijke verankering, wordt een warmteprogramma juridisch verankerd als programma in de Omgevingswet. Ook biedt de WGIW (mogelijk) gemeenten aanwijsbevoegdheid. Daarbij kan een gemeente in het omgevingsplan gebieden aanwijzen die overgaan op een duurzame warmtevoorziening, waardoor het aardgastransport daar op termijn zal eindigen. Dit middel mag een gemeente inzetten als bijvoorbeeld bewezen is dat het alternatief goedkoper is dan verwarming op aardgas.

In warmteprogramma’s moeten gemeenten ook bepaalde verplichte onderdelen meenemen die niet in de TVW verplicht waren. Dit moet alleen voor gebieden waarin de gemeente de aanwijsbevoegdheid wil inzetten. In theorie is het dus mogelijk dat een gemeente deze punten niet meeneemt als zij deze bevoegdheid niet inzet. De belangrijkste vereisten om mee te nemen die relevant zijn voor dit onderzoek zijn:

  1. Gebieden die van het aardgas af gaan: gemeenten moeten vastleggen welke specifieke gebieden de komende tien jaar van het aardgas worden afgekoppeld;
  2. Wijze van aardgasvrij maken: er moet worden beschreven hoe deze gebieden aardgasvrij worden gemaakt;
  3. Tijdlijn: het warmteprogramma moet een planning bevatten voor de periode tot 2035, wat een uitbreiding is ten opzichte van de eerdere transitievisie warmte die tot 2030 liep.

In het kielzog van de Wciw ligt de Wet collectieve warmte (Wcw). Die gaat over warmtenetten. Deze wet is ook nog niet door het parlement. Ik behandel deze wet niet hier, maar verwijs naar het eerdere artikel op deze site https://www.bjmgerard.nl/onderweg-naar-een-provinciaal-warmtebedrijf/ .

( www.nvde.nl/warmtenetten-voor-dichtbevolkte-wijken-dertig-procent-goedkoper-dan-warmtepompen/ )

De methode van Natuur&Milieu
N&M heeft uit de 342 Nederlandse gemeenten er 40 geselecteerd, en wel als volgt.
Eerst zijn de G4 geselecteerd: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht.
Vervolgens zijn er in elk van de twaalf provincies een kleine, middelgrote en grote gemeente geselecteerd, waarbij, als er een keus is, in principe de gemeente met de meeste oude woningen geselecteerd is (oud betekent uit 1975 of ouder). Als regel pakt dat op ongeveer 50% uit.
De keuze voor woningleeftijd als keuzefactor is omdat oude woningen de grootste verduurzamingsopgave hebben.

De 40 gemeenten worden langs een pakket van criteria gelegd: twee criteria die gaan over hoe concreet de plannen van een gemeente zijn, en zeven over hoe haalbaar en ambitieus ze zijn.
Elk criterium leidt tot een stoplichtkleur, die gekoppeld is aan een bepaalde omschrijving. Zie onderstaande tabel, waarvan de afzonderlijke items in de tekst van het rapport nader worden toegelicht. Voor dit artikel is een nadere bespreking van deze toelichting niet nodig.

De resultaten
De analyse van N&M leidt tot een tabel, waarin voor elke gemeente en voor elk van de negen criteria een stoplichtkleur wordt weergegeven met bovenstaande betekenis.
Omdat deze weblog focust op Noord-Brabant, heb ik uit deze tabel met 40 gemeenten de drie gemeenten in  Brabant afgedrukt, alsmede die van de G4. Dit laatste om met G5-stad Eindhoven te vergelijken.

Eerstens meldt N&M dat een gunstige of ongunstige uitkomst niet als een waardeoordeel over die gemeente gezien moet worden. Een gemeente kan goede, en soms buiten de gemeente liggende, redenen hebben om achter te blijven op het ideaalbeeld.

Vervolgens kunnen enkele algemene observaties gedaan worden.

  • Kleine gemeentes hebben meer moeite dan grote gemeenten om tot goed beleid te komen en dit uit te voeren
  • Het 2050-doel is een stuk populairder dan het 2030-doel
  • Gemeenten  waar men al met uitvoering bezig is, zijn in de minderheid, ook bij grote steden
  • Een aantal gemeenten vertrouwt op groen gas of waterstof om de bestaande structuur voort te  zetten. Er is geen zicht op of die gassen straks voldoende voorradig zijn. Ik  vind het een vlucht vooruit.
  • Gemeenten formuleren nogal wat voorwaarden  waaraan voldaan moet worden, wil het beleid uitvoerbaar zijn.  Bijna altijd zijn dat financiële voorwaarden of dat nieuwe maatregelen meegekoppeld kunnen worden met bestaande verplichtingen. Daarnaast vaak ook bijvoorbeeld aanpassing van wet- en regelgeving en invulling van de regierol van de gemeente.

Bij mijn stad Eindhoven valt op dat de vijfde stad het, in vergelijking met de G4, niet zo vreselijk goed doet.

Nieuw beleid

  • Het Rijk moet een duidelijker regiefunctie pakken.
    Expliciteer de aardgasvrijdoelen voor 2030 en ook  voor 2035 en elke vijf jaar verder.
    Zet een grote informatiecampagne op om de mensen mee te krijgen in de noodzakelijke verandering.
  • Vertaal het rijksbeleid naar de provincies en via de provincies naar de RES-regio’s, en via de RES-regio’s naar de gemeenten. Dit kan kleine gemeenten steunen, mede omdat de RES-regio’s al een bestaand samenwerkingsverband zijn
  • Geld. Genoeg geld, toegankelijk geld, langdurig geld en structureel zeker geld
  • Hulp bij het opstellen van de juridisch bindende warmteprogramma’s, bijvoorbeeld met praktische zaken als standaardformats, kennis over de woningvoorraad, ondersteuning van bottom-up initiatieven, rekentools en isolatiegidsen
  • Een betere kennisuitwisseling tussen gemeenten onderling (en met de provicie), meer kennis in eigen huis en minder leunen op externe bureau’s.
  • Betrek de netbeheerders erbij
  • Een toegankelijke website met dit alles voor gemeenten en bewoners

N&M vertaalt zijn beleidsaanbevelingen in een infographic. Zie hieronder.

Krimp luchtvaart is goed voor de Nederlandse economie, zegt Natuur&Milieu

De Stichting Natuur&Milieu probeert al geruime tijd om de gevolgen van het vliegverkeer, en ook het vliegverkeer zelf, op Schiphol te doen krimpen.
In dit kader heeft Natuur&Milieu aan de onderzoekers Paul Peeters (Breda University of Applied Sciences, wat vroeger de NHTV heette) en Eric Pels (VU Amsterdam) gevraagd om een methode te ontwikkelen waarmee een waarde kan worden toegekend aan het bestemmingennetwerk van een luchthaven, welke methode bruikbaar is om de beoogde krimp van de luchtvaart op Schiphol te prioriteren met zo weinig mogelijk schade voor de Nederlandse economie.

Op 02 april 2024 bracht Natuur&Milieu het resultaat uit. Dat is te vinden op natuurenmilieu.nl/krimp-luchtvaart-is-goed-voor-de-nederlandse-economie  . Op deze pagina vindt men een Nederlandstalige samenvatting en kan men een link naar het Engelstalige rapport zelf, dat voorzien is van een Nederlandstalige toelichting en samenvatting, aantreffen.

Het rapport is hele taaie materie en is gericht op Schiphol. De regionale luchthavens worden ingezet als aanhangsel van Schiphol. Vandaar dat er op deze site, die over Eindhoven Airport gaat, niet gestreefd wordt naar een gedetailleerde bespreking.

Wel liggen er aan de methode van Peeters en Pels gedachten ten grondslag met een meer algemeen karakter, waarvan de bespreking mogelijk is en ook w.b. Eindhoven zou kunnen lonen.

Elke luchthaven heeft een bestemmingennetwerk.
Hierboven staat het bestemmingennetwerk van Eindhoven Airport in 2023, een sternet met alleen maar point to point-verbindingen.

Schiphol heeft een ‘hub-functie’, hetgeen in feite betekent dat ze twee sternetten hebben. Een brengt passagiers van heinde en verre per vliegtuig naar Schiphol toe. Daar stappen ze over op een ander sternet (met veel intercontinentale verbindingen) om van Schiphol weg te vliegen. Uiteraard werkt dit ook in omgekeerde richting. Dit soort passagiers heet ‘transferpassagiers’. Schiphol  heeft daar altijd sterk op ingezet opdat de KLM, een grote maatschappij met een relatief kleine thuismarkt, zijn vliegtuigen vol krijgt. Ongeveer 35 a 40% van de passagiers op Schiphol zijn transferpassagiers.

Men wil graag een netwerk (een verzameling knopen, zijnde de vliegvelden, en lijnen, zijnde de routes) in een getal uitdrukken. Er bestaat een mondiale lijst, de GaWC-index, die aan die knopen een gewichtsfactor toekent (die kan men desgewenst vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2022/12/22/bijlage-gawc-lijst-2020-voor-nederland ). De Nederlandse minister combineert momenteel de GaWC-score van een bestemming met het aantal vliegtuigstoelen, telt al die bestemmingen op en voila! de netwerkkwaliteit.
Wat je zo krijgt is de ministeriële Network Quality Index op basis van het GaWC (NQIGaWC) )

Peeters en Pels betogen dat je op die manier een criterium opbouwt dat alleen maar op het vliegtuig gebaseerd is, en waarin de wens tot een betere connectiviteit via een cirkelredenering tot groei van het vliegverkeer leidt. Deze wijze van redeneren dient uiteindelijk alleen de bedrijfseconomie van de luchtvaatmaatschappijen.

De eerste  aanpassing, die Peeters en Pels doen, is dat ze het vliegverkeer zien als onderdeel van een groter reissysteem. De Nederlandse connectiviteit berust niet alleen op vliegtuigen, maar werkt ook met auto’s en treinen en Flixbussen. Alleen vluchten, vanaf Schiphol plus de rest, zou leiden tot een internationale connectivity van Nederland van 456.000 ; vliegen en treinen samen zouden leiden tot 586.000 – scheelt een slok op een borrel. Bj de treinen is afgekapt op 1250km en 17 uur reistijd.
De tweede aanpassing is dat Peeters en Pels de GaWC eenzijdig noemen. De score baseert zich eenzijdig op het grote geld en grote multinationals. De GaWC verwaarloost bijvoorbeeld volledig het toerisme en de Visiting Freinds and Relatives-sector. Het economisch nut van transferpassagiers voor de Nederlandse economie is bijna nihil.
Daardoor (derde kritiek) is dat het reële economische belang van een bestemming, anders dan die welke volgt uit de grote financiële wereld) buiten beeld is. Een luchtvaartmaatschappij kan belang hebben bij een verbinding, maar even zo goed kan het zijn dat de economie van de Staat der Nederlanden er niets aan heeft.
Tenslotte, de vierde kritiek, in de NQIGaWC) zitten geen straffactoren voor klimaat en milieu. Peeters en Pels beperken zich tot het klimaat (€100 per ton CO2 op basis van het ETS) en tellen, vanwege de atmosferische scheikunde op grote hoogte, elke ton CO2 voor drie.
Zodoende komen Peeters en Pels tot de ‘International Connectivity Impact Indicator’ (ICII). Eigenlijk is dat dus een soort hybride indicator.

Dat pakt uit als hierboven.
Alle vluchten vanaf Schiphol staan hier geordend van laag naar hoog economisch nut voor Nederland als geheel.
De 20% op de horizontale betekent dus de 20%  vluchten vanaf Schiphol met de minste economische opbrengst en dat werkt cumulatief (dus 40% omvat de 20%).  (TO=Take Off )
De opbrengst voor de Nederlandse economie betreft een absoluut getal (daarvoor bestaan per categorie kengetallen die hier niet genoemd staan en dat wordt opgeteld over alles). Dat totale absolute getal is genoemde 100%. Logischerwijs zorgen alle vluchten samen voor alle opbrengst samen.
Als de Nederlandse connectiviteit alleen maar uit vluchten vanaf Schiphol zou bestaan, richten de ongunstigste 30% van de vluchten, vanwege de klimaatschade en het ontbreken van voldoende economisch nut,  schade aan aan de Nederlandse economie als geheel. Nederland zou beter af zijn zonder die vluchten. Je praat dan over 70 van de 143 rechtstreekse bestemmingen op Schiphol.
Let wel dat de negatieve opbrengst niet voor de luchtvaartmaatschappijen bestaat, want die betalen hun klimaatschade in het ETS (nog) niet (zie https://www.europarl.europa.eu/topics/nl/article/20220610STO32720/minder-uitstoot-door-vliegtuigen-en-schepen-eu-maatregelen-toegelicht )

Zet je op de vertikale as niet de economische opbrengst van alleen vluchten vanaf Schiphol, maar van alle verplaatsingswijzen vanaf Schiphol (of Utrecht CS), dan volgt er een vergelijkbare lijn, maar dan is nog maar 15% van de verplaatsingen schadelijk voor de Nederlandse economie (andere verplaatsingen hebben een lagere klimaatschade).

Het andere uiteinde van de grafiek is ook interessant.
De hoogste 18% omvat de bestemmingen Düsseldorf, Brussel, Londen, Frankfurt am Main, Parijs,

München, Bremen, en Berlijn, De eerste vijf bestemmingen zijn prima met de trein te bereiken en de laatste drie zijn goed voor ruim 15% van de 18%.  
Treinen is zo slecht nog niet.

Luchtvaartnota kabinet overschrijdt Klimaatakkoord Parijs met 90 Megaton CO2

Natuur & Milieu heeft uitgerekend wat het Klimaatakkoord van Parijs betekent voor de luchtvaart. Aan de hand van een koolstofbudget laten wij zien hoeveel CO2 de sector de komende jaren nog uit mag stoten.
Deze tekst is integraal overgenomen.

15 december 2020

De Luchtvaartnota die minister Van Nieuwenhuizen dit voorjaar presenteerde, stuurt aan op een forse overtreding van het Klimaatakkoord van Parijs. Dat blijkt uit onderzoek van Natuur & Milieu naar de beschikbare koolstofruimte voor de luchtvaart. In dit onderzoek heeft Natuur & Milieu het Klimaatakkoord van Parijs vertaald naar een koolstofbudget voor de luchtvaart. In 2038 is dit koolstofbudget opgebruikt, in 2050 met 90 Megaton overschreden. Om dit te voorkomen is een CO2-plafond voor de Nederlandse luchthavens nodig dat ervoor zorgt dat de uitstoot van de sector ieder jaar met 5,2% daalt, concludeert de milieuorganisatie op basis van het onderzoek.

Marjolein Demmers, directeur van Natuur & Milieu, licht toe: ‘Met dit rapport laten we het kabinet zien wat er moet gebeuren om ook de Nederlandse luchtvaart aan het Klimaatakkoord van Parijs te laten voldoen. Met de huidige aanvliegroute van het kabinet redden we dat nooit. Technologische innovatie levert de komende dertig jaar bij lange na niet voldoende CO2-reductie op. Een forse vermindering van het aantal vluchten is onvermijdelijk.’

De milieuorganisatie presenteert het onderzoek in aanloop naar het luchtvaartdebat op 16 december in de Tweede Kamer waar ook de Luchtvaartnota op de agenda staat. ‘Wij roepen de minister op: neem onze studie ter harte en formuleer doeltreffend klimaatbeleid’, aldus Demmers.

Koolstofbudget
De milieuorganisatie heeft een model ontwikkeld om het mondiale koolstofbudget te vertalen naar een koolstofbudget voor de Nederlandse luchtvaart. Tot 2050 is er voor de Nederlandse luchtvaart 172 megaton CO2 beschikbaar. Een koolstofbudget geeft weer hoeveel broeikasgassen maximaal kunnen worden uitgestoten om opwarming van de aarde te beperken. Het Nederlandse Klimaatakkoord, dat voor andere sectoren in Nederland geldt, is gebaseerd op een koolstofbudget dat opwarming binnen de 2 graden houdt. Dit uitgangspunt hanteert Natuur & Milieu daarom ook bij het bepalen van het maximale koolstofbudget voor de luchtvaart. Onderzoeksbureau CE Delft heeft het model gevalideerd.

CO2-plafond
Natuur & Milieu heeft drie scenario’s onderzocht. Het eerste scenario gaat uit van het huidige luchtvaartbeleid. In dat geval heeft de sector haar budget in 2036 opgebruikt. Omdat de luchtvaart ook daarna nog CO2 zal uitstoten, betekent dat dat andere sectoren extra maatregelen moeten nemen om de klimaatdoelen van Parijs te halen. Het tweede scenario gaat ervan uit dat de sector zich houdt aan de klimaatdoelen uit de Luchtvaartnota, maar ook dan is het budget al in 2038 uitgeput. In het derde scenario is gekeken wat er nodig is om binnen het klimaatverdrag van Parijs te blijven. Dat lukt, wanneer de uitstoot van de luchtvaart ieder jaar met 5,2% daalt (vanaf 2023).

Techniek niet voldoende
Uit het onderzoek blijkt bovendien dat de benodigde CO2-reductie niet te behalen is met technologische innovatie, zoals duurzame brandstoffen, elektrisch vliegen of een grotere efficiëntie van vliegtuigen. De cijfers tonen aan dat zelfs wanneer de overheid vol inzet op innovatie, de CO2-uitstoot veel te hoog blijft. Vermindering van het aantal vluchten is noodzakelijk om binnen het koolstofbudget te blijven. Bij een constant aantal vluchten is binnen het koolstofbudget ruimte voor circa 300.000 tot 360.000 vluchten per jaar tot 2050.

‘Blind vertrouwen op techniek is gevaarlijk. De meest doeltreffende maatregel is een jaarlijks dalend CO2-plafond voor de Nederlandse luchthavens. Dat geeft de sector een helder toekomstperspectief en zorgt voor groen herstel na de Coronacrisis. En het geeft burgers de garantie dat ook de luchtvaart haar verantwoordelijkheid neemt in het tegengaan van klimaatverandering’, aldus Demmers.

Het artikel, waarin een link naar het onderzoek, is te vinden op www.natuurenmilieu.nl/nieuwsberichten/luchtvaartnota-kabinet-overschrijdt-klimaatakkoord-met-90-megaton-co2/