Steven Davis van de University of California, Irvine heeft becijferd wat er met de bierprijs gebeurt als de gerst door het klimaat aan extremere droogte of regen wordt blootgesteld. De rampjaren 2014 en 2017, locatie Montana, waren aanleiding.
Het ging met een drie staps-model.
Het eerste model was een gangbaar klimaatmodel om de kans op extreem natte en droge periodes te schatten bij een stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde met 1,7; 2,6; 3,1 of 4,8°C tussen nu en 2100.
Het tweede model was een gerstmodel hoe die plant op die omstandighedenreageert.
Het derde model is economisch, hoe de bierprijs reageert op schaarste.
Logisch.
Het kan 3 tot 17% in de gerstopbrengst schelen, en dat kan de wereld-gemiddelde bierpijs 15% omhoog jagen. Maar dat kan van land tot land verschillen. Ariel Ortiz-Bobea, een econoom aan Cornell University, zegt in een second opinion ‘dat ze in Frankrijk meer wijn drinken, dus als er minder bier is, stijgt de prijs niet zo’. In Duitsland ligt dat anders.
Maar het ergste rampscenario speelt zich af in Ierland, waar het bier, volgens het gruwelijkste scenario, 193% duurder wordt.
Het kon nog wel eens erger tegenvallen, zegt Davis. Behalve schaarser, worden gerstekorrels ook slechter. En nog niet onderzocht is wat de hop doet. Dus mogelijk gaat het bier ook slechter smaken.
Nu bestaan er grotere problemen dan de bierprijs. Maar het verhaal staat voor een algemene trend, aldus Ortiz-Bobea: het wordt een monumentale uitdaging om de boerderijen tegen weerrampen te beschermen. Het kon wel eens hele vervelend worden.
EenVandaag zond op 20 september 2018 een uitzending uit over het stikstofrapport van Haskoning over het vliegveld, waar eigenlijk in stond dat de situatie op sommige Natura2000 – gebieden zo slecht was, dat er geen vlucht meer bij kon op Eindhoven Airport.
Dat rapport was er eerst wel en toen weer niet en toen weer wel. Duidelijk is het nog steeds niet en het lijkt er sterk op dat men een onwelgevallig rapport achter heeft willen houden.
De Programmatische Aanpak Stikstof De top van de Nederlandse natuurgebieden wordt beschermd door de Europese Natura-2000 richtlijn. Nederland heeft die wet geïmplementeerd door ruim 160 van die gebieden aan te wijzen en de bescherming onder te brengen in de Wet natuurbescherming.
Die gebieden staan soms zwaar onder de druk. Zeker in Brabant met zijn enorme intensieve veeteelt. Die loost grote hoeveelheden stikstof (in de ammoniakvorm), en die komt uiteindelijk in de bodem terecht en wordt daar nitraat.
Maar ook alles wat bij hoge temperatuur verbrandt wordt produceert uit stikstof uit de lucht stikstofoxides (NO en NO2 , samen aangeduid als NOx ). Die stikstofoxides reageren weer in het grote reactievat dat gewone mensen als ‘de atmosfeer’ aanduiden, en worden uiteindelijk ook omgebouwd tot nitraat.
Daarnaast komt er veel nitraat via de mest en de kunstmest in het oppervlaktewater.
Waar veel nitraat in de grond zit, groeien vooral brandnetels en bramen en dat is natuurlijk niet het gewenste lot van onze Natura2000 – gebieden. Toch zitten sommige van die gebieden al ver boven hun taks.
Daarom is er met veel moeite een nationaal programma opgetuigd, de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Dit project loopt van 2015 t/m 2021. Het is hele ingewikkelde wetgeving, maar in de kern komt het er op neer dat men met een extra set emissiebeperkingen aan de bron (bijv. luchtwassers) en met beheersmaatregelen in het veld (bijv. afplaggen) wat extra ruimte heeft gecreëerd, de depositieruimte. De helft van die ruimte moet aan de natuur worden gegeven, de andere helft mag praktisch gebruikt worden. Daardoor gaat de daling van de stikstofdepositie iets minder traag dan die anders gegaan was.
Toedeling van eventuele depositieruimte
De depositieruimte wordt op papier in vieren verdeeld:
groei van stikstofclaims die vanzelf gaat (bijv. meer auto’s)
de gezamenlijke groei van een groot aantal nieuwe projecten, die ieder voor zich onder een drempelwaarde zitten
ruimte die gereserveerd is voor prioritaire projecten (de overheid claimt al bij voorbaat)
de ruimte die vrij gebruikt kan worden.
De PAS is inmiddels in Brabant een gevreesde naam. De aanleg van de N69 is een prioritair project en wordt door de PAS om die reden niet geblokkeerd, maar de aansluiting van de N69 op de A67 bij de Koningshof wordt wel geblokkeerd omdat de dames en heren bestuurders in hun oneindige wijsheid dit als twee aparte projecten hadden aangemerkt, en dit slimmigheidje zich nu tegen hun keert omdat die aansluiting niet op de prioritaire lijst staat.
Na veel juridisch leed is de PAS om advies voorgelegd aan het Europees Hof. Dat duurt altijd heel lang, en de eerste tekenen lijken erop te wijzen dat het Europees Hof eerder strenger dan minder streng zal zijn. Bijvoorbeeld dat de stikstofruimte niet meer op de pof kan worden uitgegeven, zoals nu.
De prioritaire projecten staan op een limitatieve lijst en daar staat de uitbreiding van Eindhoven Airport niet op. Toch kan men moeilijk ontkennen dat straalmotoren bij hoge temperatuur werken en dus stikstofoxides vormen.
In de la Een probleem lag dus voor de hand. Ergens hoog heeft iemand (terecht) verordonneerd dat er een stikstofstudie moest komen en die heeft Royal Haskoning DHV uitgevoerd.
Waaruit inderdaad veel ongemak bleek, waarna het eindresultaat (naar ons is meegedeeld) in een la belandde (in welke la, dat is ons niet bekend). In maart 2018 hebben Eindhovense gemeenteraadsleden van Groen Links en de PvdA naar het lijk in de la gevraagd, waarna dat alsnog tot leven kwam en zich op 6 september 2018 bij de Eindhovense projectleider Verhoeven meldde. Daarna is het zonder ruchtbaarheid alsnog op de site Samen op de Hoogte gezet, waar het nu nog staat. Zie http://samenopdehoogte.nl/over-ons/nieuws .
BVM2 kwam erachter omdat Een Vandaag belde of wij hier iets van af wisten. Toen dus niet.
Feitelijke deposities in 2014 en (berekend) in 2020 in de Kampina en de Oisterwijkse vennen
Een probleem: het vliegveld kan zonder ingreep niet groeien
Normaliter is de drempelwaarde 1 Mol N per hectare per jaar (dat is 14 gram). Ter vergelijking: de depositie op bijvoorbeeld De Kampina kan boven de 2000 Mol/ha*y zitten en dat is een stuk meer als de kritische depositiewaarde, die als norm gebruikt wordt.
Maar als de stikstofruimte al bijna op is, wordt de drempelwaarde verlaagd naar 0,05 Mol/ha*y, en er zijn gebieden waar de drempelwaarde inmiddels 0,00 is.
Dat betekent dat elke aktiviteit, die in enig kwetsbaar Natura2000-gebied meer dan 0,05 Mol/ha*y laat neerslaan, vergunningplichtig is of zelfs dat al niet meer – dan mag het gewoon sowieso niet.
Het lijk in de la bevatte dus schattingen van toename in de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden ten gevolge van uitbreiding van het vliegveld. Die waren gebaseerd op de LTO-emissieberekeningen van CE Delft en de bijbehorende groeiscenario’s (zie Emissies van Eindhoven Airport in kaart gebracht ).
Toen het lijk weer opdook, bleek bijvoorbeeld dat het dichtstbij gelegen Natura2000-gebied Kempenland West zelfs in het lichtste groeiscenario l (van 43000 naar 55000 vliegbewegingen) met 0,67 Mol/ha*y op zijn vennetjes erbij kreeg. (Voor gegevens over Kempenland-West zie www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&groep=11&id=n2k135 ).
Nu zou Kempenland-West nog in aanmerking komen voor een vergunning. Blijkbaar zit daar nog wat rek.
Maar zelfs in het lichtste groeiscenario zit die rek er bij de Maasduinen, het Leenderbos-Groote Heide-De Plateaux, en de Weerter- en Budelerbergen en Ringselven niet meer in.
Ook voor bepaalde vegetatietypen, waar ook gelegen (actief en herstellend hoogveen en zeer zwak gebufferde vennen) is de limiet simpelweg nul.
Als het vliegveld harder groeit, neemt het aantal onmogelijkheden steeds verder toe en liggen de gebieden steeds verder weg.
In het hoogste groeiscenario bijvoorbeeld ontstaan er problemen tot diep in Zuid-Limburg, op de Brabantse Wal en in het dal van de Vecht en de Regge.
Nu is het verstandig om zowel de ene kant als de andere kant op wat kanttekeningen aan te brengen.
Op de eerste plaats: de PAS heeft een eindige looptijd (2015 -2021). Uiteraard moet worden afgewacht wat er daarna gebeurt, hoewel de Europese bescherming nog steeds geïncorporeerd moet worden.
Op de tweede plaats kan de overheid besluiten om de uitbreiding van het vliegveld tot prioritair project te verklaren. Dat klinkt leuk, maar de totale stikstofruimte neemt niet toe en dus krijgt dan een andere instantie de ellende. De boeren bijvoorbeeld.
Aan de andere kant: het rekenmodel telt het wegverkeer van en naar het vliegveld niet mee (dat hoeft niet) en telt het militaire verkeer niet mee (want dat groeit niet).
Het probleem
De Californische amandeloogst is jaarlijks goed voor $21 miljard, maar dan moeten die amandelen wel eerst bestoven zijn geweest. Het gaat om ca 4000km2 en dat areaal groeit nog steeds. De amandel is het tweede gewas van Californië.
De bestuiving vindt plaats in februari.
Men bestuift met de Europese honingbij (die in de VS niet inheems is). Voor een dergelijke massale bestuiving zijn 1,9 miljoen kolonies nodig, drie kwart van wat er in de VS staat.
De telers knijpen hem als een ouwe dief, want het gaat slecht met de honingbij in de VS. In de afgelopen 11 jaar schommelde de jaarlijkse wintersterfte tussen de 29 en 45%. Een keer kwaad weer en er is een ramp.
Aldus de Scientific American van maart 2018.
Die hoge sterfte ligt vooral aan de Amerikanen zelf. De Nederlandse wintersterfte onder honingbijen schommelt al een paar jaar rond de normale 10% en ook de Europese sterfte valt al een paar jaar erg mee.
Nu valt er meer te zeggen over het welzijn van honingbijen dan alleen de winterstefte, maar op dat punt heeft het beleid in elk geval succes gehad.
Bijensterftecijfers in Nederland (links) en in Europa
De grote monocultures in de VS zijn groter en meer mono, en de bijenkorven worden in vrachtauto’s van kust naar kust gesleept, van de amandelen naar de kersen naar de appels enzovoort. En als er een keer toevallig niets bloeit, hebben ze toevallig weinig of niets te eten.
Daarnaast heeft de VS zijn eigen insecticidenregime en zijn Varroamijt en besmettingen zijn bijna wetmatig als je zowat twee miljoen korven op een kluitje zet.
Het is een soort slavernijbestaan voor de honingbij.
De back-up bij Een andere bij zou welkom zijn. Helaas zijn de drie andere soorten, die regelmatig gebruikt worden, of verboden of in februari nog niet wakker.
Zie ook https://en.wikipedia.org/wiki/Osmia_lignaria .
Verschijnt de BOB, de Blue Orchard Bee in beeld (Blauwe Boomgaard Bij, een Osmia-soort), die in de VS wel inheems is. Het is een relatief hanteerbaar beest en het is een vreselijk efficiente bestuiver – een BOB-wijfje bestuift even goed als 30 honingbij-werkers.
Er zijn wel een paar kleine problemen.
De BOB is solitair. In haar eigen buis-huisje is ze enige koningin en werkster tegelijk.
Ze kruipt uit het buisje (een stengel of zo) waar haar moeder, die ze nooit zal zien, de eieren gelegd heeft, paart onmiddellijk met een mannetje dat er verder niet toe doet, zoekt haar eigen buisje, legt daar rond de acht eieren in en propt intussen het buisje vol met honing en nectar. Daarna zet ze een prop op het buisje (het is, technisch gesproken, een metselbij). Daarna gaat ma weg en dood – ze kan vier tot acht weken leven, maar omdat de amandelbloesem het maar twee weken uithoudt, leeft ze in een grote monoculture korter.
Een jaar later komen de jongen uit en herhaalt het verhaal zich. Voor het uitkomen van de jongen is een koele periode nodig. Daarom is de bij in Californie niet inheems.
De vraag was dus nu hoe je een solitaire bij in massaproductie kunt brengen.
Daartoe nam de grootste amandelboer van Californie, de Wonderful Orchards, bioloog Gordon Wardell in dienst. Na een uitputtende studie was de truc om de beesten te verwennen, voor zover dat in de Californische monocultures mogelijk is (het weer in Central Valley is in elk geval goed) en dan de nestbuisjes in de koeling te doen tot het moment waarop de nieuwe aanwas nodig is. Je moet het groot aanpakken en zorgen dat er per nest minstens één jong uitkomt dat in leven blijft en haar rol speelt. Liefst uiteraard meer dan een.
In het voorjaar van 2018 zou dat Wardell voor het eerst gelukt zijn. Hij kon 128.000 BOB-sters loslaten en dat zou zijn baas 320 honingbijkorven gescheeld hebben.
De diertjes zouden 22 $cent per stuk gekost hebben plus wat overhead en het lijkt zelfs wat goedkoper dan een korf honingbijen kopen. Vooralsnog echter waren de beesten niet te koop en waren ze voor het eigen bedrijf bestemd.
Het klinkt allemaal uiteraard simpeler dan het is. Honingbijen hebben hun plagen, maar Osmia’s ook: muizen, vogels, schimmels en zelfs padden die geduldig bij de buisjes zaten te wachten.
Er is nog veel research nodig.
Echter, op het moment suprême zag Wonderful Orchards, na acht jaar onderzoek, op het laatste moment toch van het idee af. Het Scientific American-artikel van maart 2018 was toen al gedrukt.
In een later onlineartikel op www.scientificamerican.com/article/a-promising-backup-to-the-honeybee-is-shut-down/ corrigeert het blad de eerdere berichtgeving. Wonderful Orchards wil niet meer kwijt dan dat het de kosten en de reproductieve betrouwbaarheid van een en ander toch te onzeker vindt.
Een andere Amerikaan, Watts, vangt BOB’s in het wild en kweekt daarmee. Hij verkoopt wel en heeft een wachtlijst, hoewel bij deze methode de Osmia duurder is dan de honingbij.
Watts heeft de voorraad Osmia’s van Wonderful Orchards overgenomen.
Wonderful Orchards heeft de US Department of Agriculture en universitaire wetenschappers toegestaan op het terrein verdere research te blijven doen.
Europese boomgaardexploitanten gebruiken ook Osmiasoorten, maar krijgen veel makkelijker een hoge vermenigvuldigingsfactor omdat ze kleinere percelen hebben, minder gif spuiten en extra bloemrijke gewassen in hun boomgaard zetten).
De moraal Als je een beetje antropocentrisch redeneert, vraag je je af of het niet beter zou zijn om de honingbij uit haar slavernij te verlossen. In Europa kon dat ook. Het is een goede vraag, maar voor het antwoord moet de Amerikaanse landbouw op zijn kop gezet worden.
Ondertussen gaat de BOB-aanpak, andersom werkend, mogelijk gewenste effecten krijgen. Als een amandelboer eigenaar is van zijn eigen BOB-sters, wordt hij misschien voorzichtiger met gif dan hij was toen hij zijn honingbijkorven huurde van de andere kant van het continent. En roeit hij misschien niet al zijn paardenbloemen (weet ik veel wat honing geeft) uit tussen de amandelbomen.
Wie weet voeden de Bob-sters de boeren nog op.
De intentie van Milieudefensie – kansen en problemen Milieudefensie wil naar een landbouw die volhoudbaar is in Nederland. Daartoe zijn er verschillende campagnes georganiseerd, zoals Allemaal Lokaal, Eerlijke melk, en Van Erf tot Erf. Op deze site is daarover het nodige te lezen.
In de campagne Van Erf tot Erf hebben vrijwilligers van Milieudefensie boeren geïnterviewd. Milieudefensie Eindhoven heeft met drie boeren in Eindhoven en één in Nuenen gepraat. Alle interviews samen in den lande hebben geresulteerd in een mooi E-book (zie Milieudefensie presenteert in Ebook gebundelde interviews met boeren ).
Als vervolg op Van erf tot Erf heeft Milieudefensie vijf Erfsessies belegd. Daarvoor waren steeds boeren uitgenodigd, burgers en mensen namens Milieudefensie – een soortement mini-SER.
Op 18 juni 2018 was er een Erfsessie bij De Ruurhoeve in Hoogeloon, een bedrijf van de familie Ansems. Dat bedrijf is overigens wel gewend aan aanloop en daarop ingericht met een gastenzaal: in 2012 (zegt hun website) kwamen er ruim 11000 bezoekers over de vloer.
Voor Milieudefensie Eindhoven waren Dorry en ik er (mooie afstand voor de nieuwe E-bike).
Erf van de Ruurhoeve
Actieleider Bart van Opzeeland zette de grote lijnen van de strategie uiteen. Milieudefensie stond vroeger vooral tegenover de landbouw. Die polariserende strategie leverde weinig resultaat op en veel chagrijn. Daarom is Milieudefensie het anders gaan aanpakken.
Milieudefensie is geïnteresseerd in vormen van landbouw die wèl houdbaar zijn in Nederland. Veel boeren hebben dezelfde interesse. Daartoe wil Milieudefensie een band opbouwen met de sector. Vandaar al die campagnes. Allemaal Lokaal benadrukte het kringloopidee, Eerlijke melk wilde 5 cent per liter meer voor de melk om een verantwoorde bedrijfsvoering mogelijk te maken, Van erf tot Erf bracht allerlei concepten in beeld en de Erfsessies moeten uitmonden in een “erfpact”.
Wij vinden het belangrijk dat boer en consument naast elkaar komen te staan. Samen kunnen we de toekomst van ons eten veranderen. Als we elkaar ontmoeten en in gesprek gaan, ontstaat er meer respect voor elkaar. Dat doen we tijdens de Erfsessies. We beginnen met samen eten en eindigen met een Erfpact. Dit Erfpact vat samen waar boeren en burgers met elkaar aan gaan werken om eerlijk en gezond eten op ons bord te krijgen.
Bart van Opzeeland (foto Milieudefensie)
Na een maaltijd werd er in wisselende groepen gediscussieerd over drie slagzinnen: “Eerlijk voor de boer”, “Eerlijk voor de consument” en “Eerlijk voor het milieu”. Daar komt veel bij kijken.
Men kan zich iets bij de positieve wensen voorstellen: een schaal die te overzien is, zoveel mogelijk op kringloopbasis, een gezonde bodem en weinig gif, koeien in de wei, het landschap sparen, en niet te vergeten een eerlijke prijs, enz.
Onvermijdelijk kwamen er ook problemen naar voren. De redenen, waarom Milieudefensie vroeger actievoorde tegen de landbouw, zijn immers niet verdwenen – en al helemaal niet in Brabant. De collectieve problematiek van de Brabantse landbouw rust als een loden last op individuele boeren, die het goede willen. Ook die moeten iets met mest en fijn stof en stalderen.
Daardoor bestaan er tussen de drie thema’s spanningen, zoals bleek uit een korte discussie over de Nederlandse Voedsel- en Waren Authoriteit (NVWA), die vanuit “eerlijk voor de consument” versterkt moet worden en die bij de boeren de kwaaie pier is vanwege de fipronilcrisis. Of dat als je uit kringloopoverwegingen alle melk in Nederland zou willen verkopen, meteen de melkprijs instort vanwege de overproductie.
Actieleider Bart van Opzeeland gaat alle flappen van deze en de vier andere bijeenkomst verwerken tot een mooi verhaal. Dat moet uitmonden in een op te stellen “erfpact”.
Dat gaat nog een klus worden.
Het kaasmagazijn van De Ruurhoeve
De Ruurhoeve De Ruurhoeve (www.ruurhoeve.nl/) staat bekend om zijn kaas en wint daar prijzen mee. De kaasfabricage dateert van 1988. Ze mogen als enige kaasboerderij in Nederland de naam ‘abdijkaas’ gebruiken. Daar gaat bier in van de trappisten van De Koningshoeve uit Berkel-Enschot. Ik heb er een flink stuk oude kaas van gekocht en het smaakt voortreffelijk.
De landwinkel, die er bij hoort, verkoopt ook andere producten dan kaas. Die komen uit de buurt.
De Ruurhoeve heeft 60 volwassen zwartbonte Holstein-Frisian koeien (met 50 stuks jongvee) die van 60 hectare gras leven, en 13 ha mais. De beesten kunnen naar buiten als ze daar zin in hebben.
De Ruurhove experimenteert met in Nederland gekweekte soja (zie bijv. www.demolenaar.nl/2015/01/13/nederlandse-soja-voer-voor-melkkoeien/ ).
Kalveren blijven een tijd bij de moeder.
Ze werken met akkerranden die niet geëxploiteerd worden langs de sloot dat daar geen mest in terecht komt, maar ook voor biodiversiteit).
Antibiotica worden niet preventief gebruikt (wat overigens in deze branche de standaard is).
De Ruurhoeve is niet helemaal biologisch, omdat er af en toe nog gespoten wordt en men, wat antibiotica toedienen aan zieke dieren, wat minder streng in de leer is dan biologische boeren.
Van erf tot Erf – hoe wordt ons eten gemaakt? Milieudefensie wil boer en consument dichter bij elkaar brengen. Laten zien hoe je eten wordt gemaakt. Zo zullen boeren en consumenten meer naast elkaar staan in plaats van tegenover elkaar. En dat is nodig want alleen samen kunnen we voor verandering zorgen. Daarom zijn ruim 100 vrijwilligers rond de jaarwisseling 2017-18 van erf tot erf langs gegaan bij boeren in het hele land. De gesprekken gingen over hoe de toekomst van boeren eruit ziet. En over hoe je gezond eten op een duurzame en eerlijke manier kan maken.
De veeteelt komt vaak negatief in het nieuws. De sector als geheel is te groot geworden voor Brabant. Afzonderlijke boeren echter hebben verhalen die je soms graag wilt horen.
De Genneper Hoeve in Eindhoven
Milieudefensie Eindhoven heeft met vier boeren gepraat. Leonhard en Bernard met Erik van de Ven en Tiny Schepens, beide varkenshouders in Eindhoven resp. Gerwen, en Dorry en Sanne met de biologische varkenshouderij De Blije Big in Eindhoven en de Genneper Hoeve, een gemengd bedrijf, ook in Eindhoven. Het waren zeer interessante gesprekken.
Wat er gebeurd is en het vonnis
Op 19 juni 2013 wilde het bedrijf Heeres Mix & pomptechniek uit Abbega een opdracht uitvoeren om in het Friese Makkinga een mestsilo, waarin nog rundermest aanwezig was, schoon te maken en om een kapotte mestmixer te vervangen. Het werd een drama.
De eerste werknemer van Heeres ging met adembescherming de silo in en raakte bedwelmd. De tweede werknemer, die aan de buitenkant op de ladder de wacht hield, ging daarop (zonder enige bescherming) ook de silo in en raakte ook bedwelmd. De veehouder zelf volgde en raakte ook bedwelmd, waarna een werknemer van het loonbedrijf dat de mest moest afvoeren hetzelfde lot onderging.
De twee werknemers van Heeres overleden, evenals de veehouder. De man van het andere loonbedrijf overleefde met blijvende schade.
De vader van de veehouder heeft nog (vergeefs) geprobeerd met een tractor met een hefvork erop de silo kapot te rammen. Pas de brandweer, met perslucht, kreeg met veel moeite een gat onderin de wand gezaagd waardoor de lichamen uit de silo gehaald konden worden.
De onuitroeibare neiging van mensen om andere mensen te helpen droeg hier bij aan een onbedoeld drama dat alleen maar verliezers kent.
Luchtmasker en compressor in Makkinga
Directeur Heeres van genoemde onderneming moest zich voor de rechter verantwoorden, eerst voor de Rechtbank in Zwolle en daarna voor het Gerechtshof in Leeuwarden. Hem werden overtredingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving ten laste gelegd. Beide instanties kwamen tot dezelfde uitspraak: een ton boete, 240 uur werkstraf, en een jaar voorwaardelijk.
Mestgassen en spuiwater Onbewerkte mest is gore zooi en per definitie levensgevaarlijk, tenzij je of heel goed uitkijkt of geluk hebt, zelfs in ruimtes die niet eens helemaal afgesloten zijn.
Vooral H2S (zwavelwaterstof) is een verraderlijke killer, en soms staat ook blauwzuur (waterstofcyanide, HCN) onder verdenking.
CO2 is zwaarder dan lucht en kan daarom in een besloten ruimte verstikkend werken.
Ammoniak (NH3) is ook heftig, maar als regel niet meteen dodelijk en lichter dan lucht, evenals methaan (dat niet erg toxisch is).
Alle gassen zijn uiterst brandbaar.
Eigenschappen van H2S en HCN
Rundermest is in zoverre extra gevaarlijk, omdat er na verloop van tijd een korst op komt. Daaronder verzamelen zich de gassen, die als een wolk vrij kunnen komen als bij bewerkingen de korst breekt.
Men komt in alternatieve kringen wel eens een soort mest en bodem – romantiek tegen. Misschien toch goed om vragen te stellen over de voorgeschiedenis van die mest.
Heeres beriep zich in het hoger beroep op het gegeven dat de mest in de silo aangezuurd was met spuiwater van een luchtwasser, dat hij dat niet wist, en dat als hij dat wel geweten had, hij de klus niet aangenomen had. De schuld lag dan ook, volgens hem, bij de veehouder. Deze uitspraak leidde tot heftige emoties.
Spuiwater van een chemische luchtwasser bevat als regel zwavelzuur (wat in overmaat toegevoegd wordt om maar zoveel mogelijk ammoniak te vangen), en het toevoegen van zwavelzuur aan mest kan inderdaad chemische evenwichten verschuiven, waardoor zure gassen als H2S en HCN omhoog kunnen wolken.
Het gerechtshof ging hier uiteindelijk, na raadpleging van enkele deskundigen, niet in mee. Heeres had een punt, maar dat punt werd niet zwaar genoeg bevonden. Ook zonder spuiwater was de mest al zo levensgevaarlijk, dat de klus niet op deze wijze uitgevoerd had mogen worden.
De OVV zegt dat het ongeval in Makkinga niet op zichzelf staat. Tussen 1980 en 2013 hebben zich in Nederland ten minste 35 ernstige ongevallen met mestgassen voorgedaan. Daarbij vielen 57 slachtoffers, waarvan 28 doden.
De OVV meent dat dit het topje van de ijsberg is, en dat veel ongevallen niet gemeld worden. Bijvoorbeeld niet, als er geen mensen overlijden of gewond raken, maar wel dieren.
De drie doden door H2S bij Reiling in Sterksel zijn hierin niet meegenomen, omdat het daar niet om mest ging, maar om waterzuiveringsslib.
Mogelijk berust de stijging in de laatste vijf jaar mede op een betere rapportage. Maar vast staat ook dat er in deze periode sprake is geweest van toenemende “bij-mixing”.
Letterlijk zegt de OVV: “Kennis en risicobesef
Mestongevallen vinden vooral plaats in besloten ruimten zoals een silo of tank (voor transport en uitrijden) en in stallen tijdens het mixen van de mest in de ondergelegen kelder. Het merendeel van de ongevallen ontstaat doordat er onvoldoende veiligheidsmaatregelen worden getroffen, zoals het gebruik van geschikte adembeschermingsapparatuur, het regelmatig mixen van de mest en het zorgen voor voldoende ventilatie. Het achterwege laten van veiligheidsmaatregelen bij het werken met mest komt naar het oordeel van de Raad vooral door het ontbreken van kennis en daardoor onderschatting van de gevaren. Een belangrijke oorzaak van het tekort aan kennis en risicobesef is dat de gevaren van mestgassen niet worden behandeld in agrarische opleidingen.
Risicoverhogende ontwikkelingen De ontwikkelingen in de agrarische sector van de afgelopen decennia hebben de kans op ongevallen vergroot. Schaalvergroting, strengere milieuwetgeving en aanscherping van het mestbeleid hebben er toe geleid dat meer mest wordt geproduceerd, de mest gedurende langere tijd wordt opgeslagen en de mestopslagen afgesloten zijn. Verder worden in toenemende mate stoffen als spuiwater (een soort vloeibare kunstmest afkomstig uit luchtwasinstallaties) toegevoegd aan de mest, wat de vorming van mestgassen kan versterken. Hiermee zijn ook de risico’s groter geworden, wat te weinig aandacht heeft gekregen in de sector zelf en bij de overheid.”
De OVV signaleert dat de stallen, en de bijbehorende kelders en silo’s, steeds groter geworden zijn. Dat komt mede omdat de periode, waarin geen mest mag worden uitgereden, langer wordt en dat dus de mest langer bewaard moet worden. Er treden overschotten op en er moet vaker geroerd worden.
Vanwege het milieu zijn mestsilo’s steeds vaker afgedekt. De opkomst van emissie-arme roostervloeren maakt dat het boven die vloer beter is (hoewel ook dat mis kan gaan), maar dat het eronder dus slechter is.
De laatste jaren wordt er steeds meer bijgemengd bij de mest. Dit levert soms risico’s op.
De OVV zoekt de oplossing in scherpere regels en meer aandacht in het agrarisch onderwijs, zulks vooral te realiseren door de branche-organisaties.
Overzicht van gevaarlijke situaties
Waarom niet het probleem zelf aanpakken? De beperking van het rapport van de OVV is dat er geen maatregelen aan de orde komen die de oorzaken van de gevaren aanpakken, maar alleen de omgang met de gevaren. De OVV en het Gerechtshof behandelen de vraag slechts als een ARBO-probleem.
Mij interesseert de vraag of dat, wat vanuit de ARBO-optiek logische maatregelen zijn, in lijn of in tegenspraak zijn met wat men vanuit de milieu- en klimaatproblematiek zou willen.
Er staat in elk geval minstens één deur wagenwijd open.
Aan de ARBO-onveiligheid ligt ten grondslag dat er teveel mest is, en dat die te lang bewaard moet worden. Dat komt weer omdat er teveel dieren zijn, en omdat daardoor de regels steeds strenger worden. Minder dieren is beter voor arbeidsveiligheid, milieu en klimaat.
Er wordt steeds meer bijgemixt o.a. omdat er steeds meer luchtwassers zijn (waaronder chemische), en omdat die standaard spuiwater produceren met ammoniumsulfaat en zwavelzuur. Beide mogen door de mest gemixt worden (de eerste omdat ammoniumsulfaat in technische zin als kunstmest geldt en de tweede omdat het niet verboden is – het gebeurt soms om de ammoniak die nog in de mest zit te neutraliseren, maar tegelijk kan dat zwavelzuur H2S en HCN vrijmaken).
Minder dieren leidt tot minder ammoniak leidt tot minder luchtwassers leidt tot minder spuiwater.
Met zou het chemische spuiwater als chemisch afval kunnen definieren.
Ik ben nog voorzichtig met een andere gedachte, namelijk dat het vergisten en hygieniseren van mest , behalve dat het gunstig is voor klimaat en milieu (dat staat op zich vast) ook voor de arbeidsveiligheid gunstig is. Ik denk dat dat zo is, maar daar staan nog vraagtekens bij.
De beste mestbewerking die ik met eigen ogen heb zien werken was die bij zuivelboerderij Den Eelder (zie Op werkbezoek bij zuivelboerderij Den Eelder). Daar staan 550 volwassen koeien op stal (het is dus een hele grote boerderij). De stront wordt met een lopende band-schuif non-stop tussen de koeienpoten door in een put geschoven, vanwaar het in real time met een ondergrondse pijpleiding naar een flinke monovergister gaat, die elektriciteit levert en veel proceswarmte voor de zuivelverwerking en voor het hygieniseren van het digestaat (dat is wat uit de vergister komt).
De monovergister van Den Eelder. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De gevormde H2S-verontreiniging wordt als onderdeel van het proces afgevangen, de methaan wordt als doel van het proces opgevangen.
De combinatie van vergisten en (vooral) hygieniseren reduceert het aantal gramnegatieve bacterien (waaronder salmonellen, E.Coli en Q-koorts ) drastisch.
Pas vergiste mest (dat heet digestaat) is een stuk minder gevaarlijk als onvergiste mest.
Daar staat tegenover dat er leidingen en pompen zitten tussen de stal en de vergister, waar onbewerkte mest doorheen loopt. Verder is het mij niet duidelijk hoe het digestaat zich gedraagt als dat maanden zou moeten worden opgeslagen – wat dus moet omdat er in totaal teveel mest is – gaan zich dan opnieuw gevaarlijke gassen vormen?
Mijns inziens liggen hier nog de nodige onderzoeksvragen.
Onder de titel “alle beestjes helpen” onderneemt Natuurmonumenten een publiciteitsoffensief vanwege de ondergang van de insecten in Nederland. In 30 jaar verdween driekwart van die beestjes die, anders dan wel eens gedacht, ook vaak nuttig zijn.
Natuurmonumenten wil dat iedereen zoveel mogelijk stukjes groen in de eigen omgeving claimt voor de natuur, al is het in de eigen tuin of op het eigen balkon.
Je kunt een gratis Insectengids bestellen (met kans op een verblijf bij Landal Greenparks ter waarde van €350 ).
Brede of smalle studie?
Bij de fameuze besluitvorming in Provinciale Staten (PS) over de toekomst van de landbouw op 07 juli 2017 zijn er heel wat moties en amendementen ingediend.
Een daarvan (motie 9a) van Groen Links en Lokaal Brabant vroeg aan Gedeputeerde Staten (GS) om een “gezondheidskader voor mestverwerkende installaties” op te stellen (bedoeld zal wel zijn mestbewerkende installaties). GS hebben dit toegezegd. Zie Motie beleidsregel gezondheid en mestbewerkingsinstallaties 20170707
Een dergelijk “gezondheidskader” is veelomvattend en vraagt veel werk, maar het moest toch snel af. Bovendien bestaat er al veel regelgeving , die de volksgezondheid tegen andere milieu-aantastingen beoogt te beschermen. Waarschijnlijk daarom hebben GS daarom de motie versmald tot de vraag hoe men de gezondheidsrisico’s via de route “bio-aerosolen” middels een Beleidsregel kon inperken. Voor dat specifieke probleem bestaat nog geen regelgeving.
Bio-aerosolen zijn vaste of vloeibare deeltjes, gesuspendeerd in de lucht, van een biologische oorsprong: bacterien, schimmels, virussen en dode restanten als endotoxinen.
Stroomschema van een mestbewerker
Tauw
Advies- en ingenieursbureau Tauw kreeg de vraag voorgelegd om het voorbereidende werk te doen, zodat de provincie de Beleidsregel kon schrijven. Na een vertraagde start hadden ze daar in praktijk twee maand voor, waarna het concept-werkstuk in enkele zittingen in december en maart ter consultatie voorgelegd is aan belanghebbenden en deskundigen.
Tauw heeft zijn definitieve rapport uitgebracht op 19 april 2018, waarna Gedeputeerde Staten er een beleidsregel op gebaseerd hebben. Die is op 26 april 2018 gepubliceerd..
Auteurs namens Tauw zijn Berend Hoekstra (projectleider), Michiel Vos en Albert Brouwer.
Ik was bij twee van die consultatie zittingen gesprekspartner, samen met wat mensen vanuit de Minder Dieren-beweging en van de Brabantse Milieu Federatie (BMF). Daaronder Jan Hoevenaars, ex-huisarts in Elsendorp en bekend om zijn studie naar de gezondheidseffecten van de te grote veestapel.
Fact sheets van alle bewerkingen
Het grootste deel van het concept-rapport van Tauw bestaat uit een uitgebreide inventarisatie van op- en overslagtechnieken, voorbewerkingsmethodes, mestbewerkingstechnieken (dat zijn er verrassend veel), luchtreinigingstechnieken en welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn. Per techniek wordt er een handzame fact sheet aan gewijd.
Het resultaat is een schatting van de omvang en het daardoor optredende risico van emissies in de bio-aerosolvorm.
Wie zoekt naar een up to date overzicht van de verschillende technieken van mestbewerking, kan prima bij het rapport van Tauw terecht.
Het onderzoek naar gezondheidseffecten van bio-aerosolen rond veehouderijen is overigens nog maar jong. Idem rond mestbewerkers staat nog meer in de kinderschoenen.
Het vermoeden was dat de bio-aerosolproblematiek rond mestbewerkers kleiner zou zijn dan rond veehouderijen.
Verwacht dus van het resultaat straks geen overdreven zekerheden. De auteurs roepen op tot verder onderzoek.
“Potdicht” is een kreet die het mooi doet in de politiek, maar “potdicht” bestaat niet. Alle zuiverende apparaten zuiveren onder de 100%, en als je gelukt hebt zitten ze daar niet ver onder.
Waar men het niet wist, heeft men geprobeerd aan te haken bij wat elders wel bekend was.
Er zijn geen juridische geformuleerde Best Beschikbare Technieken (BBT) in de EU voor mestbewerkers, dus is iets gezocht wat daar zo dicht mogelijk bij kwam.
Er is wel betrouwbare kennis over fijn stof. Tot op zekere hoogte kun je bio-aerosolen analoog daaraan behandelen, hoopt men – maar zeker is dat niet helemaal. Voor een normering is het beste, wat men op dit moment kan doen, om bioaerosolen als onderdeel van het fijn stof te zien en het totaal aan geëmitteerd fijn stof te maximeren op 5mg/Nm3, maar met de expliciete ambitie dat de concentratie zo dicht mogelijk bij de 0 moet liggen.
Van die 5mg/m3 weet je tenminste zeker dat het kan en dat je het kunt meten en dus controleren. Maar het kan dan gaan om 0,01mg/m3 bio-aerosol en 49,99mg/m3 gewoon fijn stof. Vraag is wat dat waard is als die 0,01mg/m3 uit Q-koortsbacterien bestaat.
Het is de bedrijfsinrichting als geheel (en de manier waarop die gerund wordt) die het resultaat bepaalt. Met gezond verstand kom je al een eind.
Natte processen (zoals vergisten) of heftige processen (als pyrolyse) leiden zeer waarschijnlijk niet tot bioaerosolen.
Mest composteren door er regelmatig lucht doorheen te blazen leidt waarschijnlijk wel tot bioaerosolen. Tenzij je dat laatste in een gesloten hal met onderdruk doet en een goed afzuig- en filtersysteem.
Mest minstens een uur verhitten op 70°C (hygieniseren) helpt tegen gramnegatieve bacterien, tenzij die sporen vormen, en verkleint de kans op bio-aerosolen sterk. Bij de groep gramnegatieve bacterien horen bijvoorbeeld de Q-koortsbacterie, de Salmonella en de E. coli. Onduidelijk was (daarover hadden we een discussie) of een combinatie van vergisten en hygieniseren de kans nog wat verder verkleinde. Zie ook Mestbewerking vermindert soms hoeveelheid micro-organismen (en soms niet)
Enzovoort.
Tauw heeft alle mogelijke processen in een processchema bijeen gebracht. Dat is hieronder te vinden.
Blokschema van een mestbewerker. Blauw=basiskleur, rood=reële kans op emissies, groen=weinig of geen kans op emissies
Eindbeschouwing mijnerzijds Ik vind zelf eigenlijk dat alle (of eventueel bijna alle) mest vergist en verhit en eventueel daarna verder bewerkt moet worden. Niet om dat dat het mestprobleem oplost (dat blijft even groot), maar omdat het de mest minder gevaarlijk maakt, methaan uit de lucht houdt en energie produceert.
Ik denk dat het bewerken van mest netto gevaar uit het systeem haalt. Niet-bewerkte mest op een boerderij is riskanter dan wel-bewerkte mest die uit de bewerker komt.
Je kon daar met Tauw leuk over discussieren, maar het was hun opdracht niet en daarover gaat hun rapport.
Verder was er een discussie over de afvalstromen. Als gewoon fijn stof in het spuiwater van de chemische luchtwasser blijft hangen, komt het uiteindelijk in het spuiwater terecht en dat kan geen extra kwaad. Of blijft in het biofilter hangen en de inhoud daarvan wordt om de zoveel tijd over het land uitgereden en dat kan ook geen kwaad.
Maar als er honderd Q-koortsbacterien in de luchtwasser komen, en daarvan komen er 20 in levende lijve in het biofilter terecht, wat dan? Die alsnog over het land uitrijden met het risico, dat die alsnog gaan rondwaaien? En hoe weet je of die bacterien erin zitten? Hoort er een aanvullend verhaal bij over de afhandeling van afvalstromen?
Interessante gedachte, vonden Tauw en de provincie, maar die is uiteindelijk niet meegenomen omdat afvalstromen naar de bodem en het water niet in de opdracht zaten. Die ging alleen over dat ene puzzelstukje dat nog ontbrak in het grote geheel.
Waartoe dient een luchtwasser?
Nederland volgt met zijn Natura2000-wetgeving de Europese natuurbeschermingsregels. Dat is een goede zaak.
Die gebieden worden onder andere aangetast doordat er veel meer stikstof op neer regent dan wat zo’n gebied aan kan. Die komt overal vandaan: verkeer, luchtvaart, industrie, maar ook heel veel uit de landbouw en de veeteelt. Dat laatste gebeurt in de vorm van het gas ammoniak (NH3 ). De eerste taak van een luchtwasser is zoveel mogelijk ammoniak uit de stallucht afvangen.
Daarnaast stinken die stallen ook nog ‘gewoon’ richting omwonenden. Toen men eenmaal begonnen was, kwam de gedachte al gauw op om ook de geur zo veel mogelijk af te vangen. Dat werd de tweede taak van de luchtwasser.
Chemische en biologische luchtwassers (mono-) Chemische luchtwassers zonder verdere toevoegingen (mono) werken door de stallucht over een soort lamellensysteem te leiden waarlangs een zwavelzuuroplossing loopt. Dat bindt de ammoniak en als het goed is, resulteert dat uiteindelijk in een neutrale oplossing van ammoniumsulfaat. Daar moet je dan ergens mee naar toe en dat is een ander verhaal.
Chemische luchtwassers werken heel goed tegen ammoniak en doen betrekkelijk weinig tegen geur.
Biologische luchtwassers werken anders. Een goede uitleg staat op de site van een producent www.dorset.nu/nl/home-fs/biologische-luchtwasser/#werking . De stallucht gaat daar van onder naar boven door een filterpakket, waarop bacterien zitten, en die worden van boven af nat gehouden door circulerend waswater. Die oxideren ammoniak (als het goed is) tot eerst nitriet en dan nitraat. Dat stroomt met het waswater mee en dat wordt regelmatig ververst. Het nitriet/nitraat mag op het land worden uitgereden, zo lang het niet in het oppervlaktewater komt (want nitriet is vergiftig bij inname).
Biologische luchtwassers werken minder goed tegen ammoniak en beter tegen geur.
Combi-luchtwassers en controlemetingen Waarna de gedachte voor de hand ligt om combinatie-luchtwassers te maken (combi-). Daar begint de politieke actualiteit.
Het lijkt er erg op dat vanaf hier de wens te veel de vader van de gedachte werd. We schrijven dan 2006 en het Programma Gecombineerde Luchtwassers.
Er is een theoretische functie gedefinieerd die een output moest halen van 85% ammoniakverwijdering en 70 tot 85% geurverwijdering. Vervolgens zijn er vergunningen afgegeven (vooral aan varkenshouders) alsof dat theoretische apparaat daadwerkelijk werkte. Daardoor mochten de varkensboeren meer varkens houden en/of dichter bij woonbebouwing of Natura2000 – gebieden staan dan tot dan toe mogelijk was geweest.
Maar de klachten bleven en dat bracht het Ministerie van I&M (2015) ertoe Wageningen een onderzoek te laten doen. Dat heeft Wageningen (WUR) in twee stappen gedaan en dat leidde tot “evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen”, deel 1 en deel 2.
Deel 1 beschrijft de uitslag bij 2 bio-combiwassers en bij 2 chemo-combiwassers, die elk op 6 tijdstippen gemeten zijn met Nederlandse en Duitse aanpak.
Deel 2 beschrijft de uitslag bij 16 mono-chemische wassers, 29 combiwassers en 3 mono-biowassers. Bij deze inrichtingen is één keer gemeten.
Dat leidde tot een aantal conclusies die ik in mijn eigen woorden geef.
Het blijkt heel moeilijk om geur te meten. Er zijn grote toevallige en systematische fouten. Duitse laboratoria, die aan dezelfde NEN-normen voldoen, meten systematisch veel lagere concentraties. Uiteindelijk komt het erop neer dat een ambtenaar of een laborant, na een foutgevoelig voortraject, aan een monster moet snuffelen.
Het gebeurt regelmatig dat de geurrendementsverwijdering negatief is (de lucht stinkt na de wasser harder dan voor de wasser). Of dat echt zo was of dat de snuffelaar het fout had, valt niet te achterhalen. Meer algemeen is niet duidelijk of het grillige verloop van de cijfers in de tijd bij een bepaald apparaat aan een grote meetonzekerheid liggen, aan het grillig functioneren van het apparaat, of aan beide.
Er is dringend behoefte aan een objectieve sensor (‘elektronische neus’) die stallucht aan kan.
Ammoniakmetingen zijn goed uitvoerbaar.
De techniek blijkt erg storingsgevoelig. Bij de 24 metingen, die in deel 1 beschreven worden, was er in 5 gevallen een storing. Bij de 48 metingen, die in deel 2 beschreven zijn, was er in 8 gevallen een storing (waarbij aangetekend moet worden dat de steekproef eigenlijk in eerste instantie uit 59 adressen bestond, maar dat vijf boeren niet mee wilden doen).
In deel 1 werd bij geen van de 24 Nederlands-uitgevoerde metingen een rendement gevonden dat zowel voor ammoniak als voor geur aan de specificaties voldeed. Bij 3 van de 24 metingen zou men de uitslag, hoewel voor geur onder de specificaties, redelijk kunnen noemen.
Geen van de inrichtingen voldoet (tijd)gemiddeld aan de combi-norm.
In deel 2 wordt bij 7 van de 16 mono-chemische wassers zowel voor geur als voor ammoniak de voor deze inrichting geldende norm gehaald (maar voor geur is die lager dan de combinorm). (Groep)gemiddeld halen deze de geldende norm niet.
In deel 2 voldoet 1 van de 29 combi-wassers aan beide normen. Van 11 combiwassers kan men stellen dat deze de ammoniaknorm halen en redelijk, maar onder de norm, presteren op geurgebied. (Groep)gemiddeld haalt deze groep, noch voor ammoniak noch voor geur, de norm.
In deel 2 voldoen 2 van de drie mono-biowassers aan beide normen (maar die zijn lager dan bij combi-wassers). (Groep)gemiddeld voldoet deze groep aan de norm.
De politieke actualiteit was dat de combiwassers niet aan de norm zouden voldoen. Dat klopt, maar de mono-chemische wassers voldoen vaak, en gemiddeld, ook niet aan de norm. WUR redeneert dat dit verschil niet significant is, gezien de grote onzekerheid.
Bouwtekening van een chemo-biologische combiwasser
Constructie-overwegingen: hoe combineert men en kan het idee werken? Men kan combineren met drie mono-basis-bouwstenen: een watergordijn (zoiets als een sprinklerinstallatie), een chemische trap (zwavelzuurgordijn) en een biologische stap.
De sprinklerinstallatie verwijdert stof, waardoor wat er na komt beter zou werken.
Het zwavelzuurgordijn verwijdert heel veel ammoniak en een beetje geur, de biotrap een beetje ammoniak en veel geur. Tenminste, dat is het idee.
De eenvoudigste opstelling, die goed is voor 25 van de 29 in deel 2 beschreven combi-inrichtingen, combineert een watergordijn met een biologische stap (bio-combi). Waarschijnlijk is dat ook de goedkoopste inrichting.
De conclusie is dat deze opstelling vergelijkbaar werkt met een mono-biologische wasser. Met andere woorden, de sprinklerinstallatie heeft weinig of geen meerwaarde.
Overigens schrijft de WUR-studie niet over stofafvangrendementen.
Een inrichting die een chemische trap combineert met een nageschakelde biologische trap (zie bouwtekening) zou op papier moeten kunnen werken, maar in praktijk werkten de 2 combi-chemische inrichtingen in deel 1 en de 4 van de 29 combi-chemische inrichtingen in deel 2 allemaal niet of matig vanwege een storing. Vaak komt er zwavelzuur uit de eerste trap in het water van de bio-trap en dan leggen de bacterien al gauw het loodje.
Het is, al met al, geen hoopgevend beeld.
Zou het kunnen werken?
In theorie kan alles. Dit zijn standaard-technische problemen en die zijn oplosbaar. Als men de destructor (Rendac, de dooie beesten-fabriek tussen Son en Best) nagenoeg geurloos kan krijgen, kan men alles zowat geurloos krijgen. Maar de destructor is een grote, professionele inrichting en de meeste boerenbedrijven niet.
Rendac
De zeer scherpe specificaties, die in de wet zijn vastgelegd (een geurreductie van 70-85% in het Rgv en een ammoniakreductie van 85% in het Rav) kunnen, mijns inziens, met alleen een biologische trap (met of zonder sprinklerinstallatie) niet gehaald worden. Met een chemische en een biologische trap kunnen ze op papier gehaald worden, maar tot nu toe niet in de reëel bestaande situatie op een boerderij (met een reëel bestaand opleidingsniveau, budget, werklast, en handhavingsregime).
Wellicht is het beter bij reëel bestaande boerderijen de wens niet langer de vader van de gedachte te laten zijn. En accepteren dat het geurverwijderingsrendement ergens rond de 40% zit en het ammoniak-verwijderingsrendement ergens rond de 90%.
Uiteraard heeft dat gevolgen voor het aantal varkens achter de luchtwasser.
Iedereen een probleem In feite kent de situatie alleen verliezers.
De omwonenden zitten meer in de stank als de bedoeling is,
Boeren die nog geen vergunning hebben moeten langer wachten of krijgen hem niet,
boeren die wel een vergunning hebben zijn nu, meestal buiten hun schuld, de kwaaie peer en hebben betaald voor iets wat niet deugt,
de provincie moet handhaven maar kan dat niet,
en staatssecretaris Van Veldhoven mag de kastanjes uit het vuur halen voor minister Schouten.
Waarbij men met laatstgenoemde het minste medelijden hoeft te hebben, want het is het Rijk (en onder andere de CU, de partij van minister Schouten) die voortdurend de veeteelt de hand boven het hoofd houden en elke poging het aantal dieren terug te dringen, blokkeert.
In een brief dd 03 april 2018 aan de Tweede Kamer schetst staatssecretaris Van Veldhoven de voorgeschiedenis, en neemt ze het besluit om de emissiefactoren van combiwassers terug te brengen tot die van mono-wassers. Daarmee geeft ze in feite de fictie op.
Het gevolg is dat ze per decreet wetsovertredingen creëert, waartegen niet zomaar kan worden opgetreden omdat deze bona fide begaan worden.
De brief van de staatssecretaris is te vinden op www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2018D22770&did=2018D22770 .
De provincie heeft op 06 april 2018 een brandbrief gestuurd aan de staatssecretaris.
De provincie wijst erop dat er bij 732 bedrijven in Brabant samen ruim 2000 combiwassers in gebruik zijn, en dat er nog meer dan 100 vergunningaanvragen liggen waarin een of meer combiwassers zijn opgenomen.
Verder wijst de provincie erop, dat door alle stikstoflozingen, en door de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) de provincie al bijna helemaal op slot zit (zie Varkens verhinderen vooruitgang – ontwikkelingen rond de PAS )
De provincie vraagt de staatssecretaris
de nieuwe geuremissiefactoren voor combiwassers direct vast te stellen
een zeer spoedig herstelplan voor overbelaste gebieden op te stellen, samen met RIVM en GGD
ruimte te bieden aan innovatieve systemen inaanvulling op of ter vervanging van luchtwassers
bij minister Schouten erop aan te dringen dat op korte termijn meer duidelijkheid wordt
gegeven over de effectiviteit van combi-luchtwassers mbt de ammoniakverwijdering, eventueel na nader onderzoek
Inmiddels heeft er overleg plaatsgevonden tussen een ambtelijke delegatie uit Den Haag, de provincie, de BMF en de ZLTO . Zodra daar meer over te vertellen valt, zal ik daar een artikel aan wijden.
Update: De minister wil de eisen, die aan geurreductie door luchtwassers gesteld worden, verlagen. Chemische luchtwassers hoeven nog maar 30% geur te verwijderen (was 70 tot 80%), voor biologische en combi-luchtwassers daalt de geurreductie-eis naar 45% (was 75 of 85%). Dat meldde De Boerderij van 02 mei 2018. Tot 30 mei loopt er een Internetconsultatie.
Met deze stap brengt de minister de tot nu toe bestaande fictie terug tot wat daadwerkelijk bereikt kan worden (bij een goede bedrijfsvoering). Gegeven hierboven staaand verhaal is dat niet verrassend. Het betekent wel dat het aantal dieren in bestaande stallen nu ineens te hoog is. Als 800 varkens samen, door het fictief verwijderen van bijv 80% van de geur, net onder de berekende geurnorm aan de gevel van nabije woningen zitten, komen diezelfde 800 varkens met een reëel geurverwijderingsrendement van 40% aan diezelfde gevel boven de norm uit. In praktijk kwamen ze dat ook al wel.
Het stankprobleem is niet opgelost, maar vanaf straks heet het geen overtreding meer.