Proces-
en risico-analyse Berenschot van SDE+/GVO in 2017 In 2017 heeft het
bureau-Berenschot voor regering en parlement een onderzoek uitgevoerd naar de
Regeling SDE+ (Stimulering Duurzame Energie) en naar de Regeling Garanties van
Oorsprong (GVO). Daaruit kwamen vijf risico’s bij duurzame warmte en
mestvergisting naar voren. Ook heeft Berenschot aanbevelingen gedaan.
Warmte Men kan SDE+ – subsidie krijgen voor duurzame warmte. Die warmte moet uiteraard ook daadwerkelijk worden ingezet voor wat volgens de criteria ‘nuttig’ heet. Dat bleek soms moeilijk te controleren. De afspraak is nu dat de controlerende instantie CertiQ meer geautomatiseerd en vaker meetgegevens binnen moet krijgen en dat de toepassingen een code krijgen. Bij hoog risico-toepassingen gaat RVO vaker controleren.
Duurzame energie als % van alle energie (7,4% = 158PJ)
Mestvergisting Bij covergisting moet minstens 50% dierlijke mest gebruikt worden, en bij monovergisting minstens 95%. In beide gevallen kan er toeslagmateriaal ingezet worden. Er bestaat een limitatieve lijst met wat daarvoor gebruikt mag worden. Die blijkt echter moeilijk te controleren. Bij grote bedrijven moet de accountant zelf controleren wat er met de stront bijgemengd wordt, en bij kleine bedrijven mag dat worden uitbesteed aan een meetbedrijf.
Tot nu toe stond niet in de subsidievoorwaarden van de SDE+ dat een vergister aan de meststoffenwetgeving moet voldoen. Nu wel, en dat maakt het mogelijk de subsidie bij wangedrag in te trekken en maakt meer gerichte controles mogelijk.
De rubriek ‘covergisting” houdt vanaf 2019 op te bestaan en gaat onder de categorie ‘allesvergisting’ vallen. Co-vergisten brengt nu geen financieel voordeel meer, waardoor het genoemde 50%-aandeel niet meer gecontroleerd hoeft te worden.
Er zijn overtredingen die bestuurlijk zijn en/of op basis van de subsidievoorwaarden afgehandeld kunnen worden. Er zijn twee situaties rond vergistingsbedrijven die SDE+subside hebben, waar een vermoeden van fraude is (en dus het strafrecht geldt).
Maar mestvergisting is niet alleen een probleem, het levert ook op. De ruim 200 installaties in Nederland die biomassa, mest of beide vergisten, produceren bijna 12PJ aan elektriciteit en/of groen gas en/of hernieuwbare warmte. Een schets van de context om dit getal te plaatsen. De totale hoeveelheid duurzame energie in Nederland bedroeg in 2018 158PJ, goed voor 7,4% van alle energie (www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/22/aandeel-hernieuwbare-energie-naar-7-4-procent ), waarvan ongeveer 12PJ uit zonne-energie. Mestvergisting leverde dus in 2018 ongeveer evenveel energie als zonnepanelen. De hoeveelheid energie uit zonnepanelen zal groeien, maar zo ook de hoeveelheid uit mestvergisting. Men verwacht dat er nog 85 bedrijven bijkomen, samen goed voor bijna 10PJ.
Energie uit wind en zon (CBS)
Men ziet overigens
ook aan de eerste CBS-grafiek dat de grotere categorie biomassa, waarvan
mestvergisting een onderdeel is, goed is voor 61% van alle duurzame energie
(dus 96PJ).
Biomassa kent zijn dilemma’s en daarbinnen mestvergisting ook (zoals de veronderstelde relatie met de te grote veestapel). En omgevingsvergunningen moeten goed zijn. Maar ik verzet mij tegen de huidige trend om beide per definitie politiek te verdoemen.
De zinkfabriek in Budel heeft een oude geschiedenis van bodem- en vegetatieschade
Trafigura en Nyrstar Trafigura is een multinational die handelt, en soms ook producent is, in olie en grondstoffen. De onderneming sleept een reeks schandalen achter zich aan, waarvan het gifschandaal met de Probo Koala in Abidjan de beruchtste is.
Trafigura
probeert de multinational Nyrstar International (met het operationele
hoofdkwartier in de Zinkstraat in het Belgische Balen) over te nemen, wat kan
omdat Nyrstar bijna failliet is. De manier waarop dat gaat, leidt in België tot
opgetrokken wenkbrauwen, onder andere bij de beurswaakhond FSMA. De details
hiervan vallen echter buiten de scope van dit artikel.
Nyrstar
International is de moederonderneming van Nyrstar Budel BV (in de volksmond De
Zinkfabriek), een zelfstandige rechtspersoon waarvoor de provincie Brabant
bevoegd milieugezag is. De zinkfabriek haalt metallisch zink (en andere producten)
uit zinkerts.
De SP-fractie in Provinciale Staten (PS) heeft op 21 mei vragen gesteld aan het College van Gedeputeerde Staten (GS) over dit onderwerp. Deze zijn te vinden op Probo Koala onderneming neemt Budelse zinkfabriek over . Deze vragen zijn op 18 juni beantwoord, zie:
De opgetrokken financiele Belgische wenkbrauwen zijn overigens van na 21 mei.
De zinkfabriek, gezien vanuit het Zuiden
De beantwoording GS geven aan bekend te zijn met de reputatie van Trafigura in het maatschappelijk verkeer.
De SP en GS zijn het eens over de juridische werkelijkheid. Zolang daaraan niets verandert (en daar zijn op dit moment geen aanwijzingen voor), is er formeel niets aan de hand. Alle milieuverplichtingen lopen ongewijzigd door. Mocht er een nieuwe rechtspersoon komen, dan kan er een onderzoek plaats gaan vinden op basis van de wet Bibob.
In het huidige arrangement produceert de zinkfabriek geen afval (jarosiet) dat ter plekke gedumpt wordt. Bijproducten als slibkoeken en loogproducten worden aan derden verkocht (er staat niet bij wie dat zijn). Dat kan, omdat de zinkfabriek ertsen gebruikt die zich daarvoor lenen. Het gebruik van dit type ertsen staat in de milieuvergunning. Als er in de overgenomen onderneming allerlei ontvlechtingsprocessen gaan plaatsvinden, is het denkbaar dat Nyrstar Budel losgekoppeld wordt van deze speciale ertsen. De vraag was of GS al zicht hadden op de vraag of dit tot problemen kon gaan leiden. Het antwoord op deze vraag is NEE.
Nyrstar Budel BV is niet verantwoordelijk voor de diffuse verontreiniging met zink en cadmium, die door voorgangers van de onderneming in een veel eerder stadium, met het thermische procedé, veroorzaakt is. Wel loopt er een procedure om tot een besluit te komen over ernst en spoed van bodemverontreiniging op het bedrijfsterrein van Buzifac BV. Dat is een dochteronderneming van Nyrstar Budel BV, waar het eigendom van het bedrijfsterrein van de zinkfabriek ondergebracht is en die, net als de zinkfabriek zelf, gevestigd is op het adres Hoofdstraat 1 in Budel-Dorplein. Mogelijk volgt hier een saneringsplicht uit.
Planvoorstel voor Metalot
In het kader van het bestemmingsplan ‘Duurzaam Industrieterrein Cranendonck’ (DIC) zijn contracten gesloten waaraan Nyrstar Budel vast zit. De ontwikkeling van DIC/Metalot (zie Van roest naar ijzerpoeder: chemische opslag – proeffabriek in Cranendonck) is een invulling binnen dit bestemmingsplan. Daarover vindt overleg plaats met Nyrstar, de gemeente Cranendonck en de TU/e. De overname van Nyrstar International is momenteel een agendapunt binnen dit overleg.
Achter het ven op de voorgrond, in de verte, het zonnepark op de jarosietvelden
Het zonnepark op de jarosietvelden is van twee externe aandeelhouders. Die betalen huur aan de zinkfabriek. Verder zijn er contracten voor de eeuwigdurende nazorg door de provincie van de, inmiddels gesloten, jarosietstortvelden.
Het College
van GS is al sinds enkele jaren in goed gesprek met Nyrstar Budel BV en zal
deze gesprekken voortzetten.
Commentaar Formeel is alles in orde (behalve de bodemverontreiniging, die in procedure is).
Tussen de regels sijpelt een gevoel naar buiten dat GS het allemaal niet lekker vindt. De vermelding van de Wet Bibob had in dit stadium bijvoorbeeld ook achterwege kunnen blijven, en er wordt onzekerheid uitgesproken over de toekomst van Metalot en de jarosietvrije zinkproductie.
Ik denk dat GS de ontwikkelingen heel goed gaan volgen. Dat ben ik ook van plan en mijn SP-fractie in PS ook.
Luchtfoto Nyrstar Budel. De bekkens zijn 0,43km2 groot.
Het politieke besluit De Staat der Nederlanden heeft het door Urgenda aangespannen proefproces verloren. De rechter bepaalde (ook in hoger beroep) dat Nederland in 2020 een kwart minder broeikasgassen moet uitstoten dan in 1990 . Dat gaan de Staat niet halen. Het PBL heeft becijferd dat het percentage tussen de 17 en de 24% zal liggen. Er is een gat van 2 tot 17 Mton CO2, eq (een Mton is 1 miljard kilo).
Op 12
februari 2019 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen, waarin staat dat
De kolencentrale Hemweg (Amsterdam) voor 31 december 2019 dicht moet
De kolencentrales van Uniper en Engie op de Maasvlakte, en van RWE aan de Eemshaven voor in 2020 dicht moeten
Overzicht van de effecten van het ‘binnenlandse scenario’
Het CE Delft – onderzoek Op verzoek van Natuur en Milieu, Greenpeace en het Longfonds heeft CE Delft doorgerekend wat dat voor gevolgen zou hebben. CE Delft heeft drie scenario’s opgesteld:
Het referentiescenario (bestaand beleid, waar de sluiting van de Hemweg al in zit, en waarin genoemde drie andere centrales doorfunctioneren t/m 2029)
Het kolencentrale sluiten-scenario, waarin genoemde drie centrales op 1 jan 2020 dichtgaan, en er in het buitenland niets verandert (het ‘binnenlandse scenario’) . Dit resulteert in extra gasstook en extra import
Een gevoeligheidsscenario, waarin in dezelfde periode ook extra kolen- en bruinkoolcentrales in Duitsland dichtgaan
Gevolgen van alleen het binnenlandse scenario:
Drie
extra centrales sluiten jaagt binnen de Nederlandse staatsgrenzen 8 – 10,5 Mton
broeikasgas minder de lucht in. Aan het vonnis is voldaan.
Omdat
in het buitenland de centrales harder moeten werken, bederft dat de pret voor
ongeveer de helft. Binnen de EU-grenzen is de daling 4 – 6 Mton.
De
groothandelsprijs van stroom gaat een paar tiende cent/kWh omhoog (in 2020 van
4,2 naar 4,5 cent/kWh. Voor een gemiddeld huishouden scheelt dat ca €15 per
jaar
Er
komt wat minder gif in de lucht. Vooral voor zwavel scheelt het.
De
stroomvoorziening blijft gegarandeerd
De
drie centrales stoken wat biomassa bij. Dat telt als duurzame energie. Nederland
moet van de EU 14% halen. Als de drie centrales niet gesloten worden, zou dat
in praktijk op 12,3% blijven steken. Worden ze wel gesloten, dan is het 11,7%
(plus of min flink wat).
De
exploitant lijdt overal, opgeteld over 10
jaar, netto 2 miljard of minder verlies. De staat bespaart zich 1,2
miljard euro aan SDE+ – subsidie
Gaat
tegelijk Duitsland ook centrales sluiten, dan moeten bij ons de gasgestookte centrales
wat harder werken, en dat bederft de voordelen binnen de landsgrenzen in lichte
mate.
Het ETS Er worden wel eens lelijke dingen gezegd over het Emission Trade System, de koolstofbeprijzing van de EU. Het is een soort bonus-malussysteem waarin boeven rechten moeten aankopen en helden kunnen verkopen. Daar staat een prijs voor. Dat leidt tot een waterbedeffect. Het totaalbedrag van alle rechten (de ‘cap’) daalt langzaam. Tot voor kort was dat een farce, want er waren zoveel rechten uitgegeven dat de prijs effectief nagenoeg nul was (een paar Euro). Maar er is flink ingegrepen. De cap gaat sneller dalen en er is in 2019 een soort verdwijnput geïnstalleerd, waarin alle ongebruikte rechten vernietigd worden voor zover het surplus meer is dan één jaar veiling. Als de Nederlandse kolencnetrales inderdaad dichtgaan en wel voor 2022, verdwijnen hun koolstofrechten in de verdwijnput.
Het verloop van de ETS-prijs (Sandbag)
Inmiddels is de prijs gestegen tot ca €24/ton CO2 . CE Delft verwacht dat de prijs verder stijgt tot €31/ton in 2025 en tot €46 in 2029. Het begint te werken, maar eigenlijk zou de prijs nog hoger moeten worden.
De Amer 9 – centrale in Geertruidenberg De Brabantse centrale is expliciet uitgezonderd in de CE Delft-studie. Dit op basis van politieke besluitvorming. In 2020 draait de centrale op 80% biomassa en 20% kolen, en dat moet uiterlijk 2030 toe naar 100% biomassa. Daarmee wordt de centrale niet langer gezien als een kolencentrale.
De Amercentrale
De centrale kan 600MW elektrisch leveren en 350MW thermisch aan de stadsverwarming. Maar die neemt uiteraard wisselend af en daarom prikt CE Delft de Amercentrale gemiddeld op 700MW. Het klinkt als een redelijke schatting. Staat het ding 8500 uur per jaar aan, dan levert hij in totaal ongeveer 21 PJ, waarvan (bij 80%) 17PJ duurzaam. Dat tikt aan voor het Brabantse duurzame energie-budget.
BMF-verzoek Na de nodige interne perikelen is de Brabantse Milieu Federatie (BMF) zich bestuurlijk weer aan het oprichten. De BMF oriënteert zich op kennis van relevante onderwerpen, waaronder energiekwesties. Gezien de grote invloed van duurzame energie op het landschap, en de intensieve veehouderij is dat logisch.
De BMF heeft al eens avonden belegd voor de achterban, die ook gebukt gaat onder het enerzijds van de natuur en het anderzijds van de duurzame energie. Binnenkort gaat het, na de jaarvergadering, over de Regionale Energie Strategieën.
Een traditioneel discussieonderwerp is het onderwerp biomassa. Ik sta daar anders in dan veel BMF-ers. Als je de standpunten tot karikaturale one liners zou verengen, zou ik bijvoorbeeld vinden dat professionele houtstook best wel een rol kan spelen in de energievoorziening en dat een bos een gewas is dat niet anders moet worden benaderd dan boerenkool, en zouden anderen vinden dat er veel meer bos moet komen, elk bos natuurgebied moet worden, met een sacrale uitstraling en associaties met het hondje Idefix. Het botst wel eens.
Aan de andere kant weet ik veel af van energie in Brabant en de BMF (nog) niet. Zodoende stuurde de BMF mij een uitnodiging door, die ze van het Wetenschappelijk Bureau van Groen Links gekregen hadden voor de conferentie “Biomassa: voedsel, grondstof of brandstof?” op 24 mei 2019. Een zinnig onderwerp. Bij deze een reflectie.
Ik schatte
in dat mij als SP-er geen onmiddellijk levensgevaar bedreigde als ik op de
uitnodiging in zou gaan. Dat bleek te kloppen.
Heleen de Coninck
De GroenLinks – conferentie Die was best goed
opgezet. Er zaten zo’n 150 mensen in de grote zaal van Villa Jongerius in
Utrecht (zonder uitzondering spierwit, gemengd van leeftijd en m/v). Keynotespreekster
was Heleen de Coninck ( www.ru.nl/english/people/coninck-h-de/
), universitair hoofddocent aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, en een van
de mede-auteurs van het IPCC-rapport van 2018 (IPCC SR 1.5) dat waarschuwde
voor het overschrijden van de 1,5°C.
Verder spraken kort GroenLinks Tweede Kamerlid Tom van der Lee en (in een
panelconstructie met elk een pitch) Jelmer Vierstra (projectleider grondstoffen
Natuur en Milieu); Martin Junginger (hoogleraar Biobased Economy aan de
Universiteit van Utrecht, Bart Dehue (projectleider duurzame warmte van
NUON/Vattenfall) en Jorrit Nuijens (wethouder GroenLinks in Diemen, waar een
grote biomassacentrale moet komen).
’s Middags waren
er vier workshops, alle interessant maar helaas tegelijk. Ik heb ‘Biobrandstoffen
voor transport’ gekozen.
Na afloop discussie met de hele sprekersset.
Heleen de Coninck Onder die limiet blijven heeft duidelijk voordelen (zo overleeft bijvoorbeeld een deel van het koraal op aarde); we zitten nu op 1,0°C; en onder de 1,5°C -limiet blijven vraagt om veranderingen op een schaal, zoals die nog nooit eerder vertoond is. Bij ongewijzigd beleid wordt de limiet ergens rond 2040 doorbroken. Met opgeteld een verandering van alle persoonlijke levensstijlen haal je het niet. Er is een systeemverandering nodig.
Daarvoor moet alles uit de kast. Ook biomassa, mits mits een aantal zaken. Vooral een combinatie van BioEnergy met CarbonCapture and Storage (BECCS) heeft zin. In augustus komt er een speciaal rapport van het IPCC over biomassa, landgebruik en BECCS.
In de
discussie stelde De Coninck dat biomassa niet bij voorbaat moet worden
afgeschreven. ‘DE BIOMASSA’ als categorie bestaat niet. Het is een zeer
uiteenlopende groep technieken die niet met één categoraal oordeel beoordeeld
kan worden.
Junginger Het ene extreem, aldus Junginger, is een palmolieplantage bouwen op veengrond. Dat is om allerlei redenen een drama dat je niet moet willen. Het andere extreem is als ik mijn heg knip, composteer en de brokstukken die dan nog niet kapot zijn opstook. Niets mis mee. De meeste biomassa zit tussen die extremen in.
Je kunt het
beste biomassa inzetten waar geen fossiel alternatief is, zoals in de
scheepvaart, de luchtvaart of de chemie.
In de discussie ging Junginger tegen de veelgehoorde mythe in dat men zomaar hele bomen in de versnipperaar stopt (een door een misleidende uitzending van Zembla gevoed waanidee bg). Van volwassen bomen gaat alleen de top naar de versnipperaar en de stam gaat naar de zagerij. Hooguit zijn jonge bomen een twijfelgeval.
Tom van der Lee en de zaal. Van der Lee functioneerde in het spanningsveld tussen wat sommige GroenLinksers graag willen horen en wat de realiteit dicteert.
De realiteit is, aldus Van der Lee, dat biomassa goed is voor 120PJ van de 3100PJ op de Nederlandse energiebegroting en dat kan meer worden. Als je daarvan af zou willen, zou dat heel wat vragen. GroenLinks zegt dan ook niet ‘NEE’ tegen alles, probeert zich aan heldere criteria te houden, en wil in elk geval een standstill. Het volgen van de cascaderingsladder is in elk geval een vereiste (overigens een breed aanvaard standpunt in de politiek bg). Biokerosine gaat voor bijstook in centrales. Maar er zijn dilemma’s (zoals dat bijvoorbeeld geschetst werd door een GroenLinks-bestuurder uit Helmond). Moet je de stadsverwarming voeden met biomassa of met aardgas? Dan toch maar biomassa. Het perfecte is bij voorbaat onhaalbaar.
Zodoende
ontspon zich een discussie tussen Van der Lee en een aantal anti-biomassa-fundamentalisten
in het publiek, alsmede een enkele anti-stadsverwarmingsfundamentalist. Ik vond
dat Van der Lee won, maar ik kan niet in hoofden kijken.
De workshop “Biobrandstoffen voor transport”. Daar spraken eerst Loes Knotter voor het Platform Duurzame biobrandstoffen (een initiatief van het ministerie van I&W) en Paul Peeters van de Hogeschool in Breda, kerosinekenner en geen onbekende bij luchtvaartactiegroepen en voor mij inmiddels een oude bekende. Hij heeft nog materiaal aangeleverd voor mijn afstudeerscriptie (zie https://www.bjmgerard.nl/?p=8829 ). Zie verder ook https://platformduurzamebiobrandstoffen.nl/ en www.cstt.nl/Staff/Paul-Peeters/8 .
Knotter gaat over alle brandstoffen, ook over benzine en diesel. Alles bijeen een nog klein, maar groeiend marktaandeel. Vol trots liet ze een grafiekje zien dat het gemiddelde CO2-besparingspercentage van biobrandstof inmiddels boven de 80% zat. In Nederlandse diesel zit geen palmolie.
Peeters betoogde dat biokerosine op korte termijn een gat kon dichten, maar nadelen had die electrofuels (Power to Liquid) veel minder hadden . Maar die laten langer op zich wachten. In beide gevallen kan de luchtvaart niet blijven doorgroeien. In het ene geval is het landgebruik voor gewassen de beperkende factor, in het andere geval dat voor windturbines etc.
Mijn positie en wat mij opviel Wat mij opviel is dat het voedselaspect tijdens de conferentie nauwelijks aan de orde kwam. Daarover bestaat inmiddels min of meer een gunstige consensus, waardoor dit aspect een gepasseerd station begin te worden. Verder viel me op dat biomassa vooral geïdentificeerd wordt met bomen. Maar rioolslib is ook biomassa en gemaaid bermgras ook, en ook varkensmest en een deel van het huishoudelijk afval. Er zit meer niet-boom dan wel-boom in het biomassa-aanbod (zie de CBS-cijfers).
Onderverdeling van biomassa naar categorieën (CBS)
Ik voel mij
vooral thuis bij de ‘ja, mits’ – posities van De Coninck en Junginger. Voor
mensen, die deze site bijhouden, kan dat geen verrassing zijn. Het is èn èn èn
èn en de luxe van òf òf òf bestaat niet.
Ik
constateer verder dat mijn positie, grosso modo beschouwd, niet wezenlijk
afwijkt van die van de GroenLinksfractie. Ik sta er alleen wat vrijzinniger in.
Je zou op dit moment erg kritisch moeten nadenken of je een nieuwe stadsverwarming op biomassa laat draaien. Er beginnen zich alternatieven af te tekenen die echter vooralsnog financieel onbereikbaar lijken ( www.bjmgerard.nl/?p=8645 ). Algemeen: ik ben het geheel eens met de uitspraak van Van der Lee dat het perfecte bij voorbaat onhaalbaar is. Dit geldt echter niet alleen de inzet van biomassa, maar dat geldt de gehele duurzame energie. Er zijn altijd spanningsvelden te ontwaren (bos versus andere Natura 2000, productiebos versus natuurlijk bos, zonnepark versus landbouwgrond, wind versus woonwijken, wind versus vleermuizen, enz enz). Het vraagt om een kritische analyse, maar wat mij betreft mag de duurzame energie vaak winnen.
Vrachtschepen zijn ongelooflijk
energie-efficiënt
Iemand die ik aan de Tafel Duurzame Brandstof van de Proefcasus ontmoette, en
die intimus is in het wereldje van de synthetische kerosine, zei dat er
momenteel één fabriek is in Los Angeles, die een momenteel beetje biokerosine
verkoopt. “Als die biokerosine de haven uitvaart” zei hij “bespaart de
biokerosine 85% CO2. Als die boot door de Pacific en het
Panamakanaal vaart, en dan naar Zweden, bespaart dezelfde biokerosine bij
aankomst nog steeds 75%”. Met andere
woorden, een tocht van 17.000km heeft maar een klein klimaateffect.
(Uit Sustainable Energy without the hot air, David MacKay) (Uit Sustainable Energy without the hot air, David MacKay)
Mits met een modern vrachtschip. Moderne vrachtschepen zijn ongelooflijk energie-efficient. Wijlen David MacKay ( zie www.bjmgerard.nl/?p=2863 ) geeft in zijn boek “Sustainable Energy without the hot air” (blz 92 en 95) als kengetal voor een moderne olietanker 0,017kWh per ton*kilometer. Als je daarmee vaart, rekende hij uit, heb je na 10.000 km met 29 km/uur varen virtueel 1% van je olievoorraad opgemaakt. Dat zit zelfs nog onder wat mijn kennis zei, maar die zal de bemanning wel meegeteld hebben. Nog meer op blz 92 en 95: een dry cargo vrachtschip doet 0,08 kWh/ton*km, en een vrachttrein ongeveer 0,07kWh/ton*km . Ter vergelijking: een vrachtauto doet ongeveer 1,0 kWh/ton*km en een vliegtuig ongeveer 1,7kWh/ton*km.
Het zijn
kengetallen en ze zijn netto. Het zijn gemiddeldes in hun categorie dd 2010, en
geven alleen wat ten laste van de nuttige lading geboekt wordt.
Import van houtsnippers In de discussie over het verbranden van houtsnippers (bijv. in de Amercentrale) wordt veel onzin verkocht. Men voelt in milieukringen te veel en men rekent te weinig. “Moeten wij HELEMAAL vanuit Amerika houtsnippers gaan invoeren, dat kan toch nooit rendabel zijn!” De precieze betekenis van het woord rendabel wordt in dit verband meestal niet gedefinieerd. Het argument slaat niet meer dan een gat in de lucht.
Het kan namelijk wel rendabel zijn als hiermee bedoeld wordt dat de in Rotterdam afgegeven energie beduidend meer is dan de bewerking en het transportmiddel onderweg hebben opgesoupeerd. En dat is het geval. Blijkt bij het rekenen dat eigenlijk alleen het transport telt. De machines (bijv. de hijskraan en de houtversnipperaar) hebben een groot vermogen, maar werken zo kort dat het niet aantikt.
Je kunt dus
werken met de transportkengetallen van MacKay.
Ik heb in 2012 voor het toenmalige SP-Tweede Kamerlid Paulus Jansen uitgerekend wat het energetisch zou kosten, en zou opleveren, om 1 ton luchtdroog hout van Winnipeg in Midden-Canada 2600km op de vrachttrein te zetten naar Halifax, en het daar op de boot (dry cargo vessel) naar Rotterdam te laden (5000km verder). Komt op 0,07*2600 + 0,08*5000 kWh = 582 kWh = 2,1GJ. Een ton luchtdroog hout levert 13,5GJ aan stookwarmte op. Ergo is het energetisch rendabel.
Ik zal niet
zeggen dat dit energetisch ideaal is, maar andere vormen van duurzame energie
zijn ook niet ideaal. Men vergelijkt niet wit met zwart, maar grijs met grijs.
Het is niet anders.
De uitkomst
is een orde van grootte en valt naar twee kanten op te rekken.
Je kunt
zeggen dat een boot stoken met hout (virtueel) een lager motorrendement heeft
dan stoken met olie, dus als je (virtueel) de boot laat varen op zijn eigen
hout, je meer dan 2.1GJ kwijt bent (bijv. 3). Zo redenerend ben je 3GJ kwijt om
10,5GJ binnen te brengen. Een EROEI (Energy Return On Energy Investment) van 3,5.
Dat is ongeveer teerzanden en zo, dus zeer matig.
Aan de andere kant kun je ook zeggen dat als er in Canada een bron staat van goedkope lage temperatuur-warmte en je je hout zonder extra energieopwekking ovendroog kunt krijgen, je op 20GJ/ton komt. Dan breng je met virtueel 3GJ 17GJ binnen en dat is een heel wat beter plaatje.
(RVO; 1000 kuub zaaghout is 800 ton)
Maar in praktijk haalt de EU zijn houtsnippers ook uit het Zuidoosten van de VS of uit de Baltische landen. Hoe pakt dat per ton hout uit? Van Savannah in Georgia naar Rotterdam is 7000km varen. Doe er nog eens 500km rail bij, daar landinwaarts en hier naar de Amercentrale, dan kom je op 0,07*500 + 0,08*7000 = 595kWh = ook 2,1GJ. Van Estland naar Rotterdam is 2600km varen. Met 300km rail komt het op dezelfde wijze 230kWh = 0,83GJ uit. Met 0,83GJ (eventueel wat meer) investering virtueel 12 a 13GJ stookwarmte binnenhalen is een alleszins aanvaardbare EROEI, zeker indien het hout gratis (in energetische zin) ovendroog gemaakt kan worden.
Latere toevoeging: In de nieuwe RED II – richtlijn, die december 2018 van kracht geworden is, worden de broeikasgasemissies over de gehele levensduur (dus LCA) in nauwgezette tabellen gegeven, afhankelijk van de transportafstand. Een voorbeeld: Voor de broeikasgasemissies (inclusief niet-CO2) worden voor “Houtspaanders van hakhout met korte omlooptijd (populier onbemest)” (blz 195) de volgende standaardwaarden gegeven in gr CO2, eq / MJ: afstand 1-500 km 7 afstand 500 -2500 km 10 Afstand 2500 – 10000 km 16 Afstand > 10000 km 28 De moraal is dat voor afstanden binnen Europa het transport nauwelijks broeikasgassen toevoegt. Daarna loopt het op. Qua orde van grootte zit je dan ongeveer op dezelfde resultaten als de kengetallenbenadering vna MacKay.
Is meestook van houtsnippers duurzaam? Op basis van dit verhaal valt dat niet te zeggen. Dit verhaal zegt slechts dat transport van hout over de oceaan geen groot klimaateffect heeft. In de argumentatie kan het zee- en treintransport dus slechts een bescheiden rol spelen.
Mijns
inziens kan het verstoken van hout (en meer algemeen van biomassa),
bijvoorbeeld in de Amercentrale, duurzaam zijn als aan voorwaarden voldaan is.
Bij de productie moet er sprake zijn van een goed bosbeheer, en bij de
verbranding moet op efficiente wijze zowel elektriciteit geproduceerd worden
als restwarmte gebruikt (zoals in de Amercentrale gebeurt).
Ik krijg af en toe vragen van lezers van mijn site. Dat vind
ik leuk. De verspreiding van kennis, voor zover ik die heb, is een soort
roeping.
Ik kreeg een vraag van meneer M. uit Wehl in Gelderland, die
iets vraagt wat mogelijk ook voor anderen relevant is. Ik publiceer (met
instemming) de vraag en mijn antwoord.
Op 17-5-2019
om 15:47 schreef M:
Dag Gerard,
Ik had een vraag: ik woon in Wehl in Gelderland, een dorp met 6500 inwoners.
Kun je bij
piekmomenten bij hele zonnige dagen, de overtollige stroom van een groot aantal
woningen, leveren aan een warmtebatterij, die op zijn beurt het plaatselijke
openluchtzwembad, thans gasgestookt, mede verwarmen?
Vriendelijke groet M.
Zwembad De Byvoorde in Wehl
Mijn antwoord:
Geachte heer M., eigenlijk bestaat uw vraag uit drie vragen:
1) kun je overtollige stroom omzetten in warmte?
2) kun je die warmte opslaan? (wat u een warmtebatterij
noemt)
3) kun je daarmee een zwembad verwarmen?
Ik moet voorop stellen dat ik geen installatietechnicus ben en ik ken de
omstandigheden in Wehl niet. Als u echt iets wilt, moet u er een vakman
bijhalen. Ik kan u in algemene zin antwoord geven, maar dat is te weinig als u
echt wilt gaan investeren.
Ad 1.
Ja, daar is geen kunst aan. De elektrische waterkoker is een voorbeeld.
Ad 2. In algemene zin is het antwoord ja. Daartoe bestaan verschillende systemen. Ik zal u verwijzen naar artikelen op mijn site, die u als voorbeeld kunt zien. Er zijn echter ongetwijfeld meer mogelijkheden. U kunt kijken op www.bjmgerard.nl/?p=5806 (het systeem van Ecovat) en www.bjmgerard.nl/?p=4680 (een TNO-systeem op basis van gehydrateerde zouten) en www.bjmgerard.nl/?p=6139 (systemen van bodemenergie) en www.bjmgerard.nl/?p=9371 (in grond- of afvalwater). In praktisch-technische zin en in economische zin kan ik uw vraag niet beantwoorden, omdat ik daarvoor van alles zou moeten weten (en dan nog). Daarvoor moet u naar een gespecialiseerd bureau stappen.
Ad 3. Ja, dat is normale techniek. In het opslagmedium ligt een warmtewisselaar en in de machinerie van het zwembad eveneens en die zijn verbonden met buizen. Overigens kan zoiets in beginsel twee kanten op werken, mocht u het water van het zwembad te warm vinden. Het hangt van de omstandigheden af of u geheel of gedeeltelijk van het gas af kunt. Als het warmteaanbod niet groot is, kunt u water bijvoorbeeld verwarmen van 15 naar 17 graad C. Dan heeft u nog steeds gas nodig, maar van 15 naar 20 vraagt meer gas dan van 17 naar 20 graad C.
Een project zoals u dat schetst, kan interessant zijn voor een gemeente of
voor de provincie. U zou eens kunnen vragen of er bij die overheidsinstellingen
een ambtenaar rondloopt die zich specifiek met dit soort vragen bezighoudt, en
die weet waar je in uw omgeving voor advies of een ontwerp terecht kunt. Het
klinkt alsof het project in beginsel subsidieerbaar is.
Wat is aquathermie en wat zijn de
voorwaarden? Er is een Green Deal
Aquathermie gesloten. Dat is een beleidsdocument, dat gebaseerd is op een
technisch document van CE Delft en Deltares. Dat is te vinden op www.ce.nl/publicaties/2171/nationaal-potentieel-van-aquathermie
.
Hierna wordt in het kort de techniek beschreven op basis van CE Delft/Deltares
(ook de afbeeldingen). De opdrachtgever van deze studie was STOWA, zoiets als
het wetenschappelijk bureau van de waterleidingbedrijven.
Men kan
warmte aan water onttrekken om elders te verwarmen.
Als dat water oppervlaktewater is, heet dat TEO (Thermische Energie Oppervlaktewater).
Als het afvalwater is TEA. Daarnaast kan warmte onttrokken worden aan
drinkwater of rioolwater, maar dat levert veel minder op en blijft hier buiten
beschouwing.
Schematische weergave van een Thermische Energie uitOppervlaktewater – installatie
TEO haalt ’s
zomers warmte uit het water en stopt dat in een warmte-koudeopslag (WKO) in een
watervoerende laag in de grond. Dat kan met open vormen van WKO, een bestaande
techniek waarvoor de provincie bevoegd gezag is.
’s Winters wordt het water opgepompt en of centraal met een warmtepomp verwarmd
tot 70°C, waarna het geschikt is voor bestaande woningen. Het
alternatief is dat het onder 25°C verwarmd wordt, waarna individuele
warmtepompen het per woning op de gewenste temperatuur brengen – wat kan in
nieuwbouw met aangepaste verwarmingssystemen.
Je kunt met TEO ook koelen, maar daar is veel minder vraag naar.
Voor
afvalwater (TEA) bestaan vergelijkbare schema’s op woningniveau (maar dat laat
CE Delft on-onderzocht) en bij persleidingen, rioolgemalen en uitstroomkanalen
van rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI). Omdat hier minder een
seizoensinvloed is, is geen tussentijdse opslag nodig.
Schema hoe in de zomer de temperatuur afgeroomd wordt
Voor aquathermie is een stadsverwarmingsinstallatie een vereiste. De exploitatiemogelijkheden van een warmtenet zijn dan ook de eerste beperkende factor op de inzet van TEO. De warmtevraag in een buurt moet > 2000GJ/jaar zijn en de dichtheid > 600 GJ/ha*jaar (RVO, Afwegingskader Locaties 2013). Verder beperkt CE Delft zich tot een transportafstand van 5km tussen bron en wijk. Die watergangen zijn meegenomen, die in het Nationaal Watermodel zitten ( www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/applicaties-modellen/applicaties-per/watermanagement/watermanagement/nationaal-water/ , zie onder ‘Zoetwaterverdeling). Dit is een voorbeeldplaatje van wat er in dat model meegenomen wordt:
Schematisatie van het Dommel-watersysteem zoals gebruikt in het LSM-model
Uiteraard
kan een oppervlaktewater maar eindig leveren en binnen 5 km kunnen meer buurten
liggen. Daarvoor moet gerekend worden.
De opbrengst TEO kan verrassend veel opbrengen. Op dit moment is de landelijke warmtevraag van de gehele gebouwde omgeving (woningen, scholen, utiliteit etc) ongeveer 500PJ, waarvan 334PJ bediend zou kunnen worden met een warmtenet. Van die 334PJ kan ongeveer 200PJ geleverd worden met TEO. In 2050 is de geschatte landelijke warmtevraag van idem 350PJ, waarvan 234PJ geschikt voor warmtenetten. Daarvan kan ca 152PJ geleverd worden door TEO.
Met TEA zou
ongeveer momenteel technisch ongeveer 70PJ mogelijk zijn, en economisch 56PJ.
Brabant
Geografische weergave van het potentieel van TEO: warmteleverende waterlichamen en waterontvangende stadsdelen (in % van de vraag)
Er is alleen
een geografische onderverdeling beschikbaar voor TEO. Voor TEA bestaat er
alleen nog een landelijk totaal.
Toch wel merkwaardige uitkomsten. Een waterrijke stad als Den Bosch zou dus voor meer dan de warmtebehoefte van de gebouwde omgeving verwarmd kunnen worden met warmte uit het oppervlaktewater (mits WKO en mits een stadsverwarming enz). En ook in Helmond zou veel mogelijk moeten zijn. Hieraan heeft stadsverwarmingsexploitant Ennatuurlijk zelfs gerekend bij het verkennen van de toekomst van de Helmondse stadsverwarming (met de Zuid-Willemsvaart als bron – je ziet hem op de tekening liggen). Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=8645 .Men vond het toch te duur en wil nu een van de twee ketels met hout gaan stoken.
Kosten Het financiele
bureau Rebel Group heeft van negen projecten de kasstromen doorgerekend om een
indruk te krijgen van de economische mogelijkheden. Ze bevatten allemaal een
WKO (de TEO + WKO in Houten bestaat al). Krijg je dit plaatje, met twee
Brabantse projecten:
(IRR = Internal Rate of Return, het netto rendement van de investeringen)
Kritische kanttekeningen
De
studie van CE Delft bevat geen milieuparagraaf. Het verlagen van de
oppervlaktewatertemperatuur in de zomer zou gevolgen kunnen hebben, ook al zou
je als leek inschatten dat het een verbetering is.
Al
die TEO-installaties en WKO-inrichtingen vormen samen een giga-programma
Er
zullen ook nog heel wat politieke stappen gezet moeten worden om de verplichte
aansluiting van hele wijken op de stadsverwarming aanvaardbaar te maken
De
totale warmtevraag van de hele gebouwde omgeving zit op dit moment ergens rond
de 500PJ, waarvan TEO er ca 200PJ leveren kan, maar de totale primaire energievraag
in Nederland was in 2018 3147PJ (zie www.ebn.nl/wp-content/uploads/2018/01/EBN-Infographic-2018-pdf.pdf
). Het nut is
groot, maar lang niet groot genoeg.
De Green Deal Op de bevindingen van CE Delft en Deltares is de Green Deal Aquathermie gebaseerd (C-229). Zie www.greendeals.nl/green-deals/green-deal-aquathermie .De tekst is een soort maatschappelijk contract tussen twintig partijen, enerzijds drie ministers, anderzijds een groot aantal lagere overheden, de Erasmusuniversiteit en enkele ondernemingen. Uit Brabant doen mee Brabant Water en Waterschap Brabantse Delta en Aa en Maas. De twintig Partijen specificeren in de overeenkomst wat hun inbreng is. Op een wat grotere afstand hebben zich daarnaast ook twintig Partners aangemeld, een heel divers gezelschap waaronder niemand herkenbaar uit Brabant. Het budget is 1,25 miljoen, waarvan een miljoen van het Rijk.
Inleiding De verduurzaming van
Noord-Brabant heeft ook een belangrijke warmteparagraaf (zie www.bjmgerard.nl/?p=5553 ).
In dit provinciale warmteplan is 1,3PJ/y ingeruimd voor geothermie. Om
een indrukte krijgen hoeveel dat is: het totale Brabantse energiebudget zit
ergens rond de 290PJ en de opbrengst van alle Brabantse windturbines samen,
indien gerealiseerd, en het is ruwweg evenveel als de windturbines langs de A16
op gaan brengen ( zie www.bjmgerard.nl/?p=6463 ).
Geothermiekansen, uit Geothermische energie uit Trias aquifers in de ondergrond van Noord-Brabant
Het geothermie-getal is uiterst indicatief. Het berust op
een inschatting op basis van algemene geologische overwegingen van wat de
ondergrond mogelijkerwijs zou kunnen leveren. De afbeelding geeft het
macro-plaatje, terwijl je pas echt iets weet met een heleboel micro-plaatjes.
Daarvoor is detailonderzoek nodig, maar dat loopt nog en kent tegenslagen.
Geothermie kent namelijk risico’s. Het Staatstoezicht Op De Mijnen (SODM) publiceerde in juli 2017 het rapport ‘De Staat van de Geothermie’, waaruit naar voren kwam dat bij zorgvuldig werken geothermie mogelijkheden biedt, maar dat er niet altijd zorgvuldig gewerkt werd. Zie www.sodm.nl/documenten/rapporten/2017/07/13/staat-van-de-sector-geothermie . Boren bij breuken in de ondergrond (en die zijn er nogal wat in Brabant) kan tot aardbevinkjes leiden (zoals gebeurde in mei 2018 bij de put van een paprikateler in Venlo, waar het project stil gelegd is). En kan per ongeluk olie of gas aanboren en het grondwater kan langs een boorgat vervuilen. Overigens zat Brabant Water, via de dochteronderneming Hydreco, zelf in de geothermie (Update okt 2023: nu doet Hydreco alleen warmte koude-opslag.) Het grootste probleem, zegt SODM vrij vertaald, is dat er teveel enthousiaste amateurs bezig zijn.
Aanleiding Daarom hebben een aantal partijen, waaronder de provincie, Geothermie
Brabant BV, DAGO (de brancheorganisatie), een aantal gemeenten en Brabant Water
een pakker veiligheidsrichtlijnen ontwikkeld. Dat werd op 31 januari 2019
gepresenteerd.
Er gaat met dubbele buizen gewerkt worden (zodat het opgepompte water niet in
het grondwater kan komen), de boorput wordt gecementeerd en er komt permanente monitoring.
Zie www.brabant.nl/actueel/nieuws/2019/januari/richtlijn-voor-veilige-aardwarmte
, waar
ook onderstaande afbeelding vandaan komt.
Infographic bij de veiligheidsrichtlijn Geothermie van 31 jan 2019
De Green Deal
Geothermie Brabant en voorafgaande onderzoeken De veiligheidsrichtlijn is een episode in een langlopend traject, namelijk
de Green Deal Geothermie Brabant uit 2016. Men wil vijf projecten ontwikkelen,
die 20.000 woningen, drie productiebedrijven en meerdere glastuinders van
warmte voorzien. Te weten warmtelevering aan:
de industrie in Tilburg-Noord
Bavaria in Lieshout
de Helmondse stadsverwarming
glas- en tuinbouw in Asten/Someren
het Amernet in Tilburg en Breda en omstreken
(dat aan de Amer 9- centrale hangt, die kolen en biomassa stookt
Overigens denkt Ennatuurlijk erover om de eerste
gasgestookte ketel in de Helmondse stadsverwarming door een houtgestookte ketel
te vervangen. Geothermie wordt nu gezien als een optie voor de toekomst,
mogelijk voor de tweede ketel. Zie www.bjmgerard.nl/?p=8645
.
Men verwacht dat de vijf projecten samen 135.000 ton CO2
besparen wat, als dit anders met aardgas geleverd zou zijn, goed zou zijn voor
2,4PJ. Maar het is niet alleen maar aardgas, maar ook kolen en biomassa die
meer CO2 per energie-eenheid in de lucht brengen, dus het zou best
kunnen dat de 1,3PJ, die in de provinciale tabel staat voor deze vijf
projecten, klopt.
Naar de vorm is het initiatief in een BV-vorm gegoten ‘Geothermie
Brabant B.B.’ . Die heeft de website http://www.geothermiebrabant.nl/
.
In onderstaande afbeelding (getoond bij de Energy Days op de
TU/e) gaat het bij de vijf projecten om de categorie Mid-deep.
Zonnepark Bockelwitz-Polditz aan de Mulde (Dld) (foto bgerard)
(Dit park telt 14000 panelen, samen goed voor 3,15MW piek, en was daarmee in 2010 het 130ste park van Duitsland).
Inleiding
Veel mensen zijn abstract voor duurzame energie, maar concreet tegen als de voorgestelde invulling iets heeft wat hen niet uitkomt. Wind en mestvergisting zijn bekende voorbeelden. “Doe eerst maar wat anders” is de boodschap. Bij zonneparken op de grond is het niet anders. “Leg eerst de daken maar vol”, klinkt het. Maar er is helemaal geen sprake van een keuze, het is en en en.
Een leidinggevende studie als die van Bureau POSAD tbv de provincie Noord-Brabant gaat uit van een uit zonne-energie winbare hoeveelheid van 9,1PJ (op basis van 18km2 geschikt dak), 4,4PJ op oude storten (horend bij 11km2), en van 57,3PJ uit zonneparken in gemengd landelijk gebied (horend bij 143km2 zonnepark). Nu kan men nogal wat kritiek leveren op de rekenzuiverheid en de aannames van de studie, maar qua orde van grootte kloppen deze cijfers, als men van de aanname uitgaat dat Brabant zichzelf volledig energieneutraal zou willen maken op strikt duurzame basis. De gedachte dat je met daken kunt volstaan is dus quatsch – wie dat zegt, stelt eigenlijk voor om het grootste deel van het potentieel aan zonne-energie bij voorbaat af te schrijven.
Nu moet men POSAD ook anderszins relativeren. Brabant is ruim 5000km2, waarvan 2350km2 cultuurgrond. Tegen dat laatste cijfer moet die 143km2 worden afgezet.
Een andere tegenwerpingsargument is dat zonneparken de bodem en de natuur aantasten en gebied voor de landbouw onbruikbaar maken. Er gaan veel niet onderbouwde beweringen rond, die bevestigd noch ontkend kunnen worden. Een verzachtende factor is dat er überhaupt niet veel toegankelijke onderbouwing bestond. Aan dat laatste gebrek heeft Wageningen wat gedaan (volgende tussenkopje).
Maar ook hier weer enkele relativeringen van algemene aard. Nederland is de tweede agrarisch exporteur ter wereld (bruto; netto de derde). De landbouw is te groot voor Nederland en men kan zich perfect voorstellen Nederland (bruto) de vijfde of de zesde agrarisch exporteur zou zijn. Vele honderden km2 van Brabant zijn al bedekt met wegen, huizen en bedrijventerreinen (zie www.clo.nl/indicatoren/nl0061-bodemgebruikskaart-voor-nederland ), als regel allemaal vroegere landbouwgrond. Nogal wat boeren zijn rijk geworden aan de overdracht. Ook hier klinkt een toevoeging van bijvoorbeeld 143km2 zonnepark op Brabantse landbouwgrond niet meteen als het einde der tijden. Je hoort het argument ook niet als de A67 verbreed zou moeten worden of het voortbestaan van vliegveld Seppe gerekt moet worden, of als Bolcom in Waalwijk van 5 naar 10 hectare gaat.
Bodem, landbouw en biodiversiteit rond zonneparken
Wageningen University & Research (WUR, afdeling Environmental Research) heeft een kennisbasis gelegd (op basis van literatuuronderzoek) met de publicatie “Zonneparken, natuur en landbouw” dd april 2019 (http://edepot.wur.nl/475349 ). Veel literatuur bestaat er overigens nog niet.
De basale conclusie is dat er spanningsvelden zijn tussen bodem en landbouw enerzijds en zonneparken anderzijds, maar dat die niet absoluut zijn en niet altijd negatief uitpakken. En dat wat slecht is voor de landbouw, soms goed is voor de biodiversiteit.
De bodem Verder is de boodschap, dat de landbouw soms slecht is voor de bodem, en dat geen landbouw in die situaties tot natuurlijk herstel kan leiden (bijv. niet ploegen en geen mest uitrijden).
Dit alles op basis van deskundige natte vingers, die meestal naar de veronderstelde afname van het organisch materiaal wijzen en de bijbehorende afname van het bodemleven. Er groeien immers minder planten. Dit alles verondersteld, want er is nog nauwelijks experimenteel materiaal. Vooral als men na 20 of 30 jaar weer landbouw in het gebied wil ondernemen, zou dat om een langdurige hersteloperatie vragen. Als het zonnepark zonnepark blijft, zoals Woensel Woensel blijft en de A67 de A67, speelt dit probleem niet.
Er zijn echter knoppen waaraan gedraaid kan worden:
hoe groot de (combi)panelen zijn;
de netto-bruto verhouding van het park (het hoeveelste deel overdekt wordt door paneel);
de minimum- en maximumhoogte van de (combi)panelen boven de grond;
de oriëntatie (Oost-West of Zuidelijk);
of de combipanelen afwateringsspleten hebben (die bepalen of het water meer geconcentreerd of meer diffuus op de grond valt.
in welke omgeving je de panelen neerzet
De landbouw Draaien aan de knoppen kan de agrarische gevolgen voor de landbouw beperken. Combi-gebruik (agrarisch en zonnepark) is mogelijk, maar beide functies werken dan suboptimaal. Dat kan een goede afweging zijn. Men kan spreiden: er bestaan verrijdbare of opvouwbare panelen. Men kan ook panelen neerzetten als een vertikaal hek, liefst bifaciaal.
En er zijn gewassen die het in de schaduw niet veel slechts of zelfs beter doen, zoals aardappels.
En een niet te missen overweging is dat een hectare zonnepark momenteel beduidend meer geld opbrengt dan een hectare gewas.
De biodiversiteit De belangrijkste factor is wat er onder de panelen kan groeien. Als dat een grasland met kruiden is dat dekking geeft, of als er een bloemenmengsel ingezaaid is, kan het positief uitpakken.
Voor
zoogdieren is een zonnepark gewoon een stuk leefgebied. Als de omstandigheden
gunstig zijn, maken ze er graag gebruik van. Hazen houden van zonneparken.
Bij vogels
hangt het van de soort af en van de begroeiing onder de panelen. Er is geen
systematisch effect, behalve dat een min of meer verwilderd zonnepark meer
biodiversiteit biedt dan idem op intensieve landbouwgrond. PV-panelen leiden
niet of nauwelijks tot vogelsterfte.
Als de bodem onder het zonnepark kruidenrijk en bloemrijk gehouden wordt, kan het park gunstig zijn voor insecten (bijv. vlinders en hommels). Waterinsecten zien een paneel soms voor een wateroppervlak aan. Streepjes op de panelen schilderen helpt soms al, evenals niet te dicht bij de waterkant gaan zitten met je park.
Ecologisch
beheer tijdens, maar ook na de aanleg van het park is van groot belang. Dan kan
een zonnepark een verbetering zijn t.o.v. het intensieve bouwland, dat het
vervangt.
De LTO
De Land- en Tuinbouw Organisatie gaat flink te keer tegen zonneparken. Dit ongetwijfeld ook omdat zonneparken per hectare fors meer opbrengen dan gewassen (zie ook Grootschalige zonneparken als flankerend beleid in de veeteelt-transitie ). De uitlatingen zijn mogelijk ook voor de eigen achterban bedoeld.
De LTO vindt zonneparken een industriele bestemming. Dat kun je inderdaad vinden – wat niet anders zegt dan dat het zoveelste stuk landbouwgrond in bedrijventerrein veranderd is. Dat is niet voor het eerst. In plaats daarvan wil de LTO panelen op de grote daken van schuren en stallen. Daar is op zich niets mis mee, maar het levert veel te weinig op, zoals eerder gezegd. De LTO wil niet op de hoeveelheid landbouwgrond inleveren en is bang voor stijgende grondprijzen, wat vanuit hun standpunt logisch is. Maar nergens staat dat Nederland zijn absurd hoge landbouw-exporterende functie op dit niveau in stand moet houden. Misschien moeten we wel gewoon naar minder landbouw en minder landbouwgrond toe.
Tenslotte
mist de LTO regie. En daar hebben ze gelijk in.
Er is een nieuwe techniek, het superkritisch vergassen van natte biomassa. Dat kan van alles zijn, van zuiveringsslib tot drijfmest. Deze techniek verdient aandacht in de milieuhoek, Hij biedt zowel grote kansen als bedreigingen.
Wat is superkritisch vergassen? Bij superkritisch vergassen wordt natte biomassa verhit tot boven het kritische punt van water. Dat ligt bij 374°C en 221Bar (1 bar is ongeveer 1 atmosfeer).
Superkritisch diagram
Boven het kritisch punt gedraagt water zich geheel anders. Er is geen onderscheid meer tussen vloeibaar en gasvormig water. Het water verliest zijn polair karakter, waardoor organische stoffen ineens goed oplossen en zouten ineens slecht. Normaliter gaan chemische reacties dubbel zo snel als ze plaatsvinden bij 10°C meer. Bij 374°C of hoger gaan chemische reacties dus heel snel, zo snel dat bijna alle organische molekulen worden afgebroken. Alle zouten slaan neer en komen in een soort pekelslurrie terecht, die kan worden afgescheiden.
De afbraak leidt tot een menggas dat heeft ruwweg de verbrandingswaarde van biogas heeft en ook waterstof kan bevatten. De netto energiebalans van het systeem kan positief zijn en die energie komt voor een deel in bruikbare, want chemische, vorm vrij. Om het systeem te laten werken moet je eerst een heleboel water op minstens 374°C brengen. Dan gebeurt er van alles en uiteindelijk moet de temperatuur weer omlaag tot de oude waarde. De meeste afkoelende warmte kan worden gebruikt om het inkomende water voor te verwarmen, maar er blijft altijd een hoop water over van bijv. 50°C of zo. Je moet zo’n inrichting dus eigenlijk al bij voorbaat inpassen in een warmtenetwerk.
Het is heel erg nieuwe techniek. Eigenlijk een techniek die de universiteiten verlaten heeft maar daarbuiten nog niet tot grootschalige wasdom gekomen is. De techniek zit dus in de Valley of Death en zoals bekend, wordt die bevolkt door vele duivels die in vele details wonen. Je kunt er dus nog niet alles van zeggen.
Zuiveringsslib Stowa, het wetenschappelijk bureau van de waterleidingbedrijven, heeft in Karlsruhe een eerste verkennend onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om zuiveringsslib superkritisch te vergassen. Het tekent de situatie dat Stowa naar Karlsruhe moest, omdat de daar 50 tot 100 liter natte biomassa per uur kunnen doorvoeren, terwijl die capaciteit in Nederland in de milliliter/uur ligt.
Het eerste onderzoek is in 2016 gepubliceerd (zie www.stowa.nl/sites/default/files/assets/PUBLICATIES/Publicaties%202016/STOWA%202016-16.pdf ). Het is eigenlijk een goede tekst om enig inzicht te krijgen van wat de methode voorstelt. Daar staat onder andere dat ongeveer 95% van de organisch gebonden koolstof afgebroken wordt. Interessant is dan wat er in die overblijvende paar procent zit. Het onderzoek vermeldt niet wat er specifiek met bijv. bestrijdingsmiddelen gebeurt. De koolstof-fluorbinding (zoals bijv. in fipronil) is sterk.
Mogelijke samenstelling van het menggas na superkritische vergassing
In de specifieke toepassing ‘zuiveringsslib” heeft het menggas ongeveer bovenstaande samenstelling.
Proefcontainer voor superkritische vergassing van twee Brabantse waterschappen
Bewerking van biomassa en mest en de proeffabriek Waar toepassing van deze techniek op zuiveringsslib vooral voordelen biedt, bestaan er bij het bewerken van biomassa zowel voor- als nadelen. Ook mest is natte biomassa.
De discussie is niet hypothetisch, want er is onlangs in Alkmaar een proeffabriek geopend van SCW-systems (zie https://scwsystems.com/ onder het hoofdje Cleanip Gas). Deze wordt gesteund door RVO, de provincie Noord-Holland en de Gasunie (en dus de PGGM).
Stroomschema van de proeffabriek
De techniek heeft zeker voordelen. De inrichting levert warmte en groen gas op en vernietigt op efficiente wijze het overgrote deel (zo niet alle) micro-organismen, virussen, sommige bestrijdingsmiddelen, de meeste of alle medicijnresten en hormonen. Er is nu eenmaal weinig dat 374°C of meer overleeft. Verder worden nitraat en fosfaat-zouten in een geconcentreerde vorm afgescheiden. Ze kunnen dus gemakkelijker uit het grond- en oppervlaktewater gehouden worden. Waarschijnlijk stinkt het eindproduct niet meer. De website van de fabriek geeft geen informatie wat er met chloor- en fluorhoudende organische verbindingen gebeurt. Het is mij dus niet duidelijk in hoeverre dit aspect van het milieu gebaat is bij deze natte vergassing.
infographic SCW-systems en Gasunie dd feb 2022
De mogelijke nadelen zitten in de context. De paradox daarbij is dat de kracht van het systeem tevens de zwakte is.
Ten eerste het aantal dieren. Dat wordt gereguleerd via de hoeveelheid mest die op het land mag worden uitgereden, en die hoeveelheid wordt op zijn beurt uitgedrukt in een aantal kg fosfaat per hectare. De gangbare vergisting van mest heeft geen invloed op het aantal dieren (of een zwak remmende invloed bij covergisting), omdat digestaat, het eindproduct van de vergisting, juridisch nog steeds mest is en scheikundig nog steeds evenveel fosfaat bevat. Het eindproduct van superkritische vergassing is zeker in juridische zin geen mest meer. Het is groen gas, schoon water en een slurrie aan anorganische zouten. Er vervalt dus een beschermingsconstructie tegen een groter aantal dieren. Maar de veeteelt veroorzaakt meer problemen dan alleen het mestprobleem. Omwonenden zullen een groter aantal dieren nog steeds niet leuk vinden.
Het organisch stofgehalte van de bodem door de jaren heen, gemiddeld over een groot aantal meetpunten
Ten tweede de bodem. Het gehalte aan organische stof in de bodem is het resultaat van een ingewikkelde balans tussen continue aanvoer en continue afvoer. Gemiddeld over heel Nederland is die balans momenteel in evenwicht. Maar de balans kan per grondsoort, en in hetzelfde gebied van perceel tot perceel verschillen en hangt mede af van de agrarische bedrijfsvoering. Die organische stof levert belangrijke ecodiensten: waterberging, koolstofopslag, biodiversiteit, gewasopbrengsten. Ik denk dat er wel wat rek zit in de mest en bodem – romantiek van de biologische landbouw. Maar zeker niet zoveel dat je zonder enige vorm van aanvoer van organische stof kunt. De vraag is de superkritische vergister indirect de koolstof in de bodem op gaat stoken. Bij gangbare vergisting speelt dit probleem veel minder, omdat grofweg tweederde van de inkomende biomassa niet vergist wordt, waaronder het moeilijkst afbreekbare deel.
het belang van de bodem voor ecosysteemdiensten
Ten derde het verband met de afvalverwerking. Sommige soorten afval kun je zien als natte biomassa. Mogelijk kan superkritische vergassing nieuwe impulsen geven aan de afvalverwerking. Maar aan de andere kant is een dergelijk systeem, behalve superkritisch, ook super fraudegevoelig. Wat gebeurt er als iemand er een zak drugsafval in mikt of een lading fipronileieren?
Een van de twee ruimtelijke vormen van fipronil. Wat gebeurt er met die fluoratomen?
De website van SCW Systems kijkt slechts met dollartekens in de ogen naar de energetische opbrengst. Op zich is daar niets mis mee, zolang de gevolgen in de hand gehouden worden. Dat betekent andere politiek die het nieuwe systeem inkadert in een groter geheel.
Als men niet meer met de fosfaatwetgeving het aantal dieren in de hand zou kunnen houden, moet dat op andere manieren gebeuren. Nu is het organische stof – gehalte een kwestie van de individuele boer. Men zou dat moeten veranderen in die zin, dat er een richtinggevende bodempolitiek ontwikkeld zou moeten worden. Ik kan niet goed beoordelen of de bestaande afvalverwerking ingesteld is op deze nieuwe techniek. Mogelijk wel – en dan de handhaving nog.
Milieumensen doen er goed aan om zich in deze techniek in te lezen.