Proces-
en risico-analyse Berenschot van SDE+/GVO in 2017 In 2017 heeft het
bureau-Berenschot voor regering en parlement een onderzoek uitgevoerd naar de
Regeling SDE+ (Stimulering Duurzame Energie) en naar de Regeling Garanties van
Oorsprong (GVO). Daaruit kwamen vijf risico’s bij duurzame warmte en
mestvergisting naar voren. Ook heeft Berenschot aanbevelingen gedaan.
Warmte Men kan SDE+ – subsidie krijgen voor duurzame warmte. Die warmte moet uiteraard ook daadwerkelijk worden ingezet voor wat volgens de criteria ‘nuttig’ heet. Dat bleek soms moeilijk te controleren. De afspraak is nu dat de controlerende instantie CertiQ meer geautomatiseerd en vaker meetgegevens binnen moet krijgen en dat de toepassingen een code krijgen. Bij hoog risico-toepassingen gaat RVO vaker controleren.
Duurzame energie als % van alle energie (7,4% = 158PJ)
Mestvergisting Bij covergisting moet minstens 50% dierlijke mest gebruikt worden, en bij monovergisting minstens 95%. In beide gevallen kan er toeslagmateriaal ingezet worden. Er bestaat een limitatieve lijst met wat daarvoor gebruikt mag worden. Die blijkt echter moeilijk te controleren. Bij grote bedrijven moet de accountant zelf controleren wat er met de stront bijgemengd wordt, en bij kleine bedrijven mag dat worden uitbesteed aan een meetbedrijf.
Tot nu toe stond niet in de subsidievoorwaarden van de SDE+ dat een vergister aan de meststoffenwetgeving moet voldoen. Nu wel, en dat maakt het mogelijk de subsidie bij wangedrag in te trekken en maakt meer gerichte controles mogelijk.
De rubriek ‘covergisting” houdt vanaf 2019 op te bestaan en gaat onder de categorie ‘allesvergisting’ vallen. Co-vergisten brengt nu geen financieel voordeel meer, waardoor het genoemde 50%-aandeel niet meer gecontroleerd hoeft te worden.
Er zijn overtredingen die bestuurlijk zijn en/of op basis van de subsidievoorwaarden afgehandeld kunnen worden. Er zijn twee situaties rond vergistingsbedrijven die SDE+subside hebben, waar een vermoeden van fraude is (en dus het strafrecht geldt).
Maar mestvergisting is niet alleen een probleem, het levert ook op. De ruim 200 installaties in Nederland die biomassa, mest of beide vergisten, produceren bijna 12PJ aan elektriciteit en/of groen gas en/of hernieuwbare warmte. Een schets van de context om dit getal te plaatsen. De totale hoeveelheid duurzame energie in Nederland bedroeg in 2018 158PJ, goed voor 7,4% van alle energie (www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/22/aandeel-hernieuwbare-energie-naar-7-4-procent ), waarvan ongeveer 12PJ uit zonne-energie. Mestvergisting leverde dus in 2018 ongeveer evenveel energie als zonnepanelen. De hoeveelheid energie uit zonnepanelen zal groeien, maar zo ook de hoeveelheid uit mestvergisting. Men verwacht dat er nog 85 bedrijven bijkomen, samen goed voor bijna 10PJ.
Energie uit wind en zon (CBS)
Men ziet overigens
ook aan de eerste CBS-grafiek dat de grotere categorie biomassa, waarvan
mestvergisting een onderdeel is, goed is voor 61% van alle duurzame energie
(dus 96PJ).
Biomassa kent zijn dilemma’s en daarbinnen mestvergisting ook (zoals de veronderstelde relatie met de te grote veestapel). En omgevingsvergunningen moeten goed zijn. Maar ik verzet mij tegen de huidige trend om beide per definitie politiek te verdoemen.
De aanleiding De Vion runt in Boxtel veruit de grootste slachterij van Nederland. Er worden dagelijks 20.000 varkens gedood. Sinds jaar en dag domineert de milieuoverlast van dit proces Boxtel. Het stinkt naar kadavers en wat daarbij hoort, en er komt herrie uit het complex, en omwonenden werden ziek van de legionellabesmetting. Het bekende Groene Boekje van de VNG adviseert bij slachterijen een afstand van 100m van de poort tot de dichtstbijzijnde woonbebouwing, maar in Boxtel is dat maar 60m tot het appartementencomplex Stapelen.
Nu is de
Vion met een, op zichzelf beperkte, reorganisatie bezig. Nu rijden er
vrachtauto’s met halve varkens naar Scherpenzeel in de Gelderse Vallei, alwaar
deze halve varkens verder uitgebeend worden. Vion wil dat uitbenen naar Boxtel
halen. Voor het concern als geheel betekent dat een licht milieuvoordeel omdat
er veel vrachtauto-bewegingen wegvallen, maar voor Boxtel betekent het een uitbreiding.
Er komen onder andere 250 mensen meer te werken en daar horen, behalve meer
vloeroppervlak, auto’s en Polenbusjes bij. Daar staan ook weer extra
maatregelen tegenover, zodat de reorganisatie per saldo in Boxtel betrekkelijk
weinig effect op de leefomgeving heeft.
Een kleine volksopstand De kleine aanleiding leidde tot veel grotere ophef. Al de opgekropte boosheid over de sinds jaar en dag bestaande situatie kwam eruit: de milieuoverlast, de onwil van Vion om daar wat aan te doen, de legionella en de volgzaamheid van het gemeentebestuur, zijnde bevoegd gezag voor Vion.
Het pand van Vion
Het verzet
bundelde zich in de actiegroep La Vie en Rose. Dat leidde tot een door ca duizend
mensen ondertekend manifest en tot zo’n 40 a 50 zienswijzen.
De zienswijzen zeggen allemaal in uiteenlopende bewoordingen weinig over de
feitelijke aanleiding, en veel over de bestaande situatie. Idem het manifest.
Beide zijn juridisch kansloos, omdat de
beperkte uitbreiding per saldo weinig of geen effect heeft op de klachten.
Politiek echter had het verzet veel kracht. Boxtel had er gewoon genoeg van.
Stankwetgeving over industriële inrichtingen De stank, veroorzaakt door industriële inrichtingen (en dus niet van veehouderijen, dat is andere wetgeving) wordt in eerste instantie gereguleerd met het Aktiviteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriele Regeling. De Vion is daarnaast ook vergunningplichtig.
Nadien aangepaste tekst: VION moet voldoen aan een vergunning uit 2013, welke op zijn beurt weer teruggrijpt op een vergunning uit 2009.
(Eerder in deze blog is geschreven over Coppens Diervoeders in Helmond, waar maatschappelijk verzet uiteindelijk bovenwettelijke maatregelen afgedwongen heeft die het stankprobleem grotendeels of geheel opgelost hebben. Daar was nog sprake van een binnen de branche afgesproken Bijzondere Regelgeving, waarin o.a. de Best Beschikbare Technieken benoemd werden. Die bestond toen ook voor de vleesindustrie, waaronder slachterijen. Per 1 jan 2016 zijn deze Bijzondere Regelingen opgeheven en opgegaan in het Activiteitenbesluit – ‘opgegaan’ kan hier gelezen worden als ‘verdwenen’. Wat er op deze site over het onderwerp geschreven is over Coppens was toen waar, maar is nu achterhaald.)
Opstelplaats van de veewagens. De werkzaamheden dienen de bouw van een overkapping
Het Activiteitenbesluit krijgt pas werkingskracht als de geurhinder onaanvaardbaar is, en die is pas onaanvaardbaar als het bevoegd gezag zegt dat het onaanvaardbaar is. Daarvoor bestaan geen landelijk vastgestelde, vaste normen, al kan het bevoegd gezag natuurlijk niet zomaar elk wissewasje onaanvaardbaar noemen. Onder een dergelijk oordeel moet een zekere mate van objectivering liggen, want anders valt er niet te handhaven. Dat betekent een vorm van beleid, maar Boxtel heeft geen geurbeleid, zoals de provincie Noord-Brabant en de gemeente Helmond dat wel hebben.
Het politieke
proces Vandaar dat de Boxtelse
actie zich erop richtte om het bevoegd gezag (dus B&W van Boxtel) het ‘onaanvaardbaar’
te laten uitspreken. Dat is voortreffelijk gelukt. Na overleg tussen Vion en
B&W stemde Vion in met een onderzoek naar de Best Beschikbare Technieken en
aangescherpte procedures. Deze toezegging is in het eerdere artikel www.bjmgerard.nl/?p=9213 verwerkt. “We
willen een Vion die niet meer stinkt” is, kort samengevat, de politieke wens.
Naar
aanleiding van de commotie, het manifest met zijn duizend ondertekeningen en de
tientallen zienswijzen nodigde interim-burgemeester Naterop van Boxtel de
actiegroep La Vie en Rose uit voor een gesprek (op 1 juli). De actiegroep
nodigde mij uit om mee te gaan als adviseur.
Het was een goed gesprek. Naterop werd vergezeld door een juridische engel aan zijn linkerzij en idem aan zijn rechterzij, maar dat werkte wel goed. De gang van zaken werd gesplitst in een beperkte juridische proces rond de lopende vergunningaanvraag, waarin de gemeente nauwelijks speelruimte had, en een ruime politiek-bestuurlijk proces waarmee veel bereikt kon worden. Aldus Naterop. Naterop zei dat B&W er bij Vion aan de tafel redelijk stevig in zaten, en dat Vion oprecht bereid zou zijn de stank en de andere maatschappelijke problemen aan te pakken (van het bromgeluid van de machinekamer via de verkeersbewegingen en via het dierenwelzijn tot de migrantenbelangen). Dat zou verder gaan dan alleen wat juridisch afdwingbaar was: ook “een dringend moreel appel”, aldus Naterop. Er was nu ‘momentum’ en de beperkte aanleiding werkte nu als een soort hefboom om het grotere probleem in beweging te krijgen. De Vion heeft ingenieursbureau Witteveen en Bos opdracht gegeven tot een geuronderzoek. Naterop deed voorzichtig over de termijn, maar dacht zelf aan iets van een half jaar. Vion gaat een klankbordgroep opzetten. Mijn advies aan La Vie en Rose was om daar in te gaan zitten, als aan basale voorwaarden voldaan was.
Er heeft zich in de loop der jaren nogal wat wantrouwen opgebouwd, en dat is niet meteen weg. De gemeenteraad zag graag een duidelijke stok achter de deur. Dat leidde tot een motie waarin, na een aantal logische overwegingen, uitgesproken werd:
Verzoekt
het college:
Als huidige
onderhandelingen niet tot resultaat leiden, die maatregelen binnen haar
juridische mogelijkheden te nemen die nodig zijn om overlast te beëindigen en
VION te sommeren de best beschikbare technieken te gebruiken om de overlast aan
te pakken.
De motie is op 02 juli 2019 raadsbreed aangenomen. Zie:
Hydrobusiness BV en de Legionella Bij de Vion komt veel afvalwater vrij met biologische restanten. Vroeger probeerde de Vion dat zelf te behandelen, maar dat ging alsmaar fout. In 2015 heeft een consortium, dat opereert als Hydrobusiness BV, de zuivering op biologische basis gezet (meer info bijvoorbeeld op https://www.unica.nl/referenties/%E2%80%9CDe-beste-oplossing-is-steeds-weer-anders%E2%80%9D
De afvalwaterbehandelaar van Hydrobusiness
Hydrobusiness BV is onderneming, die op het terrein van de Vion staat en werkt met afvalwater van Vion, maar desalniettemin geheel zelfstandig is. Het bedrijf heeft zijn eigen vergunning en is bijvoorbeeld geen mede-opdrachtgever van Witteveen en Bos. De vraag in het gesprek met de burgemeester was dan ook in hoeverre deze toezeggingen kon doen over Hydrobusiness. Wat als Hydrobusiness ook een stankbron was? De burgemeester deed geruststellende uitspraken, maar geheel duidelijk werd het niet.
Hydrobusiness
BV was een van de bronnen. In 2016 en 2017 (dus eigenlijk vanaf de start van de
onderneming) zijn er in Boxtel 14 mensen ziek geworden, waarvan vijf dezelfde
bacterie hadden als die in de prut van Hydrobusiness BV. Het bedrijf schrok
zich lam en reageerde vervolgens adequaat door de bassins af te dekken. Vooralsnog
provisorisch met een soort partytent. Het is geen porem, maar het lijkt te
werken. Er zijn geen nieuwe gevallen meer gerapporteerd.
De provisorisch afgedekte bassins (een partytent-achtige constructie met spanbanden).. Het is geen porem, maar tot nu toe lijkt het te werken.
Ook
de biologische waterzuivering van Rendac in Son (de voormalige ‘destructor’)
bleek legionella te verspreiden. Dat bleek bij een onderzoek naar aanleiding
van Boxtel. In de regio Son-Eindhoven Noord zijn vanaf 2013 acht mensen ziek
geworden van hetzelfde type legionella-besmetting en die komt, volgens GGD en
RIVM, waarschijnlijk uit het bassin van
Rendac. Een van de acht is overleden. Ook hier hebben maatregelen nieuwe
besmettingen voorkomen.
Er is geen verwijtbaarheid. Het was onbekend dat het probleem bij biologische waterzuiveringen bestond, er zijn geen regels overtreden en bij ontdekking is adequaat opgetreden.
Er is een nieuwe techniek, het superkritisch vergassen van natte biomassa. Dat kan van alles zijn, van zuiveringsslib tot drijfmest. Deze techniek verdient aandacht in de milieuhoek, Hij biedt zowel grote kansen als bedreigingen.
Wat is superkritisch vergassen? Bij superkritisch vergassen wordt natte biomassa verhit tot boven het kritische punt van water. Dat ligt bij 374°C en 221Bar (1 bar is ongeveer 1 atmosfeer).
Superkritisch diagram
Boven het kritisch punt gedraagt water zich geheel anders. Er is geen onderscheid meer tussen vloeibaar en gasvormig water. Het water verliest zijn polair karakter, waardoor organische stoffen ineens goed oplossen en zouten ineens slecht. Normaliter gaan chemische reacties dubbel zo snel als ze plaatsvinden bij 10°C meer. Bij 374°C of hoger gaan chemische reacties dus heel snel, zo snel dat bijna alle organische molekulen worden afgebroken. Alle zouten slaan neer en komen in een soort pekelslurrie terecht, die kan worden afgescheiden.
De afbraak leidt tot een menggas dat heeft ruwweg de verbrandingswaarde van biogas heeft en ook waterstof kan bevatten. De netto energiebalans van het systeem kan positief zijn en die energie komt voor een deel in bruikbare, want chemische, vorm vrij. Om het systeem te laten werken moet je eerst een heleboel water op minstens 374°C brengen. Dan gebeurt er van alles en uiteindelijk moet de temperatuur weer omlaag tot de oude waarde. De meeste afkoelende warmte kan worden gebruikt om het inkomende water voor te verwarmen, maar er blijft altijd een hoop water over van bijv. 50°C of zo. Je moet zo’n inrichting dus eigenlijk al bij voorbaat inpassen in een warmtenetwerk.
Het is heel erg nieuwe techniek. Eigenlijk een techniek die de universiteiten verlaten heeft maar daarbuiten nog niet tot grootschalige wasdom gekomen is. De techniek zit dus in de Valley of Death en zoals bekend, wordt die bevolkt door vele duivels die in vele details wonen. Je kunt er dus nog niet alles van zeggen.
Zuiveringsslib Stowa, het wetenschappelijk bureau van de waterleidingbedrijven, heeft in Karlsruhe een eerste verkennend onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om zuiveringsslib superkritisch te vergassen. Het tekent de situatie dat Stowa naar Karlsruhe moest, omdat de daar 50 tot 100 liter natte biomassa per uur kunnen doorvoeren, terwijl die capaciteit in Nederland in de milliliter/uur ligt.
Het eerste onderzoek is in 2016 gepubliceerd (zie www.stowa.nl/sites/default/files/assets/PUBLICATIES/Publicaties%202016/STOWA%202016-16.pdf ). Het is eigenlijk een goede tekst om enig inzicht te krijgen van wat de methode voorstelt. Daar staat onder andere dat ongeveer 95% van de organisch gebonden koolstof afgebroken wordt. Interessant is dan wat er in die overblijvende paar procent zit. Het onderzoek vermeldt niet wat er specifiek met bijv. bestrijdingsmiddelen gebeurt. De koolstof-fluorbinding (zoals bijv. in fipronil) is sterk.
Mogelijke samenstelling van het menggas na superkritische vergassing
In de specifieke toepassing ‘zuiveringsslib” heeft het menggas ongeveer bovenstaande samenstelling.
Proefcontainer voor superkritische vergassing van twee Brabantse waterschappen
Bewerking van biomassa en mest en de proeffabriek Waar toepassing van deze techniek op zuiveringsslib vooral voordelen biedt, bestaan er bij het bewerken van biomassa zowel voor- als nadelen. Ook mest is natte biomassa.
De discussie is niet hypothetisch, want er is onlangs in Alkmaar een proeffabriek geopend van SCW-systems (zie https://scwsystems.com/ onder het hoofdje Cleanip Gas). Deze wordt gesteund door RVO, de provincie Noord-Holland en de Gasunie (en dus de PGGM).
Stroomschema van de proeffabriek
De techniek heeft zeker voordelen. De inrichting levert warmte en groen gas op en vernietigt op efficiente wijze het overgrote deel (zo niet alle) micro-organismen, virussen, sommige bestrijdingsmiddelen, de meeste of alle medicijnresten en hormonen. Er is nu eenmaal weinig dat 374°C of meer overleeft. Verder worden nitraat en fosfaat-zouten in een geconcentreerde vorm afgescheiden. Ze kunnen dus gemakkelijker uit het grond- en oppervlaktewater gehouden worden. Waarschijnlijk stinkt het eindproduct niet meer. De website van de fabriek geeft geen informatie wat er met chloor- en fluorhoudende organische verbindingen gebeurt. Het is mij dus niet duidelijk in hoeverre dit aspect van het milieu gebaat is bij deze natte vergassing.
infographic SCW-systems en Gasunie dd feb 2022
De mogelijke nadelen zitten in de context. De paradox daarbij is dat de kracht van het systeem tevens de zwakte is.
Ten eerste het aantal dieren. Dat wordt gereguleerd via de hoeveelheid mest die op het land mag worden uitgereden, en die hoeveelheid wordt op zijn beurt uitgedrukt in een aantal kg fosfaat per hectare. De gangbare vergisting van mest heeft geen invloed op het aantal dieren (of een zwak remmende invloed bij covergisting), omdat digestaat, het eindproduct van de vergisting, juridisch nog steeds mest is en scheikundig nog steeds evenveel fosfaat bevat. Het eindproduct van superkritische vergassing is zeker in juridische zin geen mest meer. Het is groen gas, schoon water en een slurrie aan anorganische zouten. Er vervalt dus een beschermingsconstructie tegen een groter aantal dieren. Maar de veeteelt veroorzaakt meer problemen dan alleen het mestprobleem. Omwonenden zullen een groter aantal dieren nog steeds niet leuk vinden.
Het organisch stofgehalte van de bodem door de jaren heen, gemiddeld over een groot aantal meetpunten
Ten tweede de bodem. Het gehalte aan organische stof in de bodem is het resultaat van een ingewikkelde balans tussen continue aanvoer en continue afvoer. Gemiddeld over heel Nederland is die balans momenteel in evenwicht. Maar de balans kan per grondsoort, en in hetzelfde gebied van perceel tot perceel verschillen en hangt mede af van de agrarische bedrijfsvoering. Die organische stof levert belangrijke ecodiensten: waterberging, koolstofopslag, biodiversiteit, gewasopbrengsten. Ik denk dat er wel wat rek zit in de mest en bodem – romantiek van de biologische landbouw. Maar zeker niet zoveel dat je zonder enige vorm van aanvoer van organische stof kunt. De vraag is de superkritische vergister indirect de koolstof in de bodem op gaat stoken. Bij gangbare vergisting speelt dit probleem veel minder, omdat grofweg tweederde van de inkomende biomassa niet vergist wordt, waaronder het moeilijkst afbreekbare deel.
het belang van de bodem voor ecosysteemdiensten
Ten derde het verband met de afvalverwerking. Sommige soorten afval kun je zien als natte biomassa. Mogelijk kan superkritische vergassing nieuwe impulsen geven aan de afvalverwerking. Maar aan de andere kant is een dergelijk systeem, behalve superkritisch, ook super fraudegevoelig. Wat gebeurt er als iemand er een zak drugsafval in mikt of een lading fipronileieren?
Een van de twee ruimtelijke vormen van fipronil. Wat gebeurt er met die fluoratomen?
De website van SCW Systems kijkt slechts met dollartekens in de ogen naar de energetische opbrengst. Op zich is daar niets mis mee, zolang de gevolgen in de hand gehouden worden. Dat betekent andere politiek die het nieuwe systeem inkadert in een groter geheel.
Als men niet meer met de fosfaatwetgeving het aantal dieren in de hand zou kunnen houden, moet dat op andere manieren gebeuren. Nu is het organische stof – gehalte een kwestie van de individuele boer. Men zou dat moeten veranderen in die zin, dat er een richtinggevende bodempolitiek ontwikkeld zou moeten worden. Ik kan niet goed beoordelen of de bestaande afvalverwerking ingesteld is op deze nieuwe techniek. Mogelijk wel – en dan de handhaving nog.
Milieumensen doen er goed aan om zich in deze techniek in te lezen.
Wat er gebeurd is en het vonnis
Op 19 juni 2013 wilde het bedrijf Heeres Mix & pomptechniek uit Abbega een opdracht uitvoeren om in het Friese Makkinga een mestsilo, waarin nog rundermest aanwezig was, schoon te maken en om een kapotte mestmixer te vervangen. Het werd een drama.
De eerste werknemer van Heeres ging met adembescherming de silo in en raakte bedwelmd. De tweede werknemer, die aan de buitenkant op de ladder de wacht hield, ging daarop (zonder enige bescherming) ook de silo in en raakte ook bedwelmd. De veehouder zelf volgde en raakte ook bedwelmd, waarna een werknemer van het loonbedrijf dat de mest moest afvoeren hetzelfde lot onderging.
De twee werknemers van Heeres overleden, evenals de veehouder. De man van het andere loonbedrijf overleefde met blijvende schade.
De vader van de veehouder heeft nog (vergeefs) geprobeerd met een tractor met een hefvork erop de silo kapot te rammen. Pas de brandweer, met perslucht, kreeg met veel moeite een gat onderin de wand gezaagd waardoor de lichamen uit de silo gehaald konden worden.
De onuitroeibare neiging van mensen om andere mensen te helpen droeg hier bij aan een onbedoeld drama dat alleen maar verliezers kent.
Luchtmasker en compressor in Makkinga
Directeur Heeres van genoemde onderneming moest zich voor de rechter verantwoorden, eerst voor de Rechtbank in Zwolle en daarna voor het Gerechtshof in Leeuwarden. Hem werden overtredingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving ten laste gelegd. Beide instanties kwamen tot dezelfde uitspraak: een ton boete, 240 uur werkstraf, en een jaar voorwaardelijk.
Mestgassen en spuiwater Onbewerkte mest is gore zooi en per definitie levensgevaarlijk, tenzij je of heel goed uitkijkt of geluk hebt, zelfs in ruimtes die niet eens helemaal afgesloten zijn.
Vooral H2S (zwavelwaterstof) is een verraderlijke killer, en soms staat ook blauwzuur (waterstofcyanide, HCN) onder verdenking.
CO2 is zwaarder dan lucht en kan daarom in een besloten ruimte verstikkend werken.
Ammoniak (NH3) is ook heftig, maar als regel niet meteen dodelijk en lichter dan lucht, evenals methaan (dat niet erg toxisch is).
Alle gassen zijn uiterst brandbaar.
Eigenschappen van H2S en HCN
Rundermest is in zoverre extra gevaarlijk, omdat er na verloop van tijd een korst op komt. Daaronder verzamelen zich de gassen, die als een wolk vrij kunnen komen als bij bewerkingen de korst breekt.
Men komt in alternatieve kringen wel eens een soort mest en bodem – romantiek tegen. Misschien toch goed om vragen te stellen over de voorgeschiedenis van die mest.
Heeres beriep zich in het hoger beroep op het gegeven dat de mest in de silo aangezuurd was met spuiwater van een luchtwasser, dat hij dat niet wist, en dat als hij dat wel geweten had, hij de klus niet aangenomen had. De schuld lag dan ook, volgens hem, bij de veehouder. Deze uitspraak leidde tot heftige emoties.
Spuiwater van een chemische luchtwasser bevat als regel zwavelzuur (wat in overmaat toegevoegd wordt om maar zoveel mogelijk ammoniak te vangen), en het toevoegen van zwavelzuur aan mest kan inderdaad chemische evenwichten verschuiven, waardoor zure gassen als H2S en HCN omhoog kunnen wolken.
Het gerechtshof ging hier uiteindelijk, na raadpleging van enkele deskundigen, niet in mee. Heeres had een punt, maar dat punt werd niet zwaar genoeg bevonden. Ook zonder spuiwater was de mest al zo levensgevaarlijk, dat de klus niet op deze wijze uitgevoerd had mogen worden.
De OVV zegt dat het ongeval in Makkinga niet op zichzelf staat. Tussen 1980 en 2013 hebben zich in Nederland ten minste 35 ernstige ongevallen met mestgassen voorgedaan. Daarbij vielen 57 slachtoffers, waarvan 28 doden.
De OVV meent dat dit het topje van de ijsberg is, en dat veel ongevallen niet gemeld worden. Bijvoorbeeld niet, als er geen mensen overlijden of gewond raken, maar wel dieren.
De drie doden door H2S bij Reiling in Sterksel zijn hierin niet meegenomen, omdat het daar niet om mest ging, maar om waterzuiveringsslib.
Mogelijk berust de stijging in de laatste vijf jaar mede op een betere rapportage. Maar vast staat ook dat er in deze periode sprake is geweest van toenemende “bij-mixing”.
Letterlijk zegt de OVV: “Kennis en risicobesef
Mestongevallen vinden vooral plaats in besloten ruimten zoals een silo of tank (voor transport en uitrijden) en in stallen tijdens het mixen van de mest in de ondergelegen kelder. Het merendeel van de ongevallen ontstaat doordat er onvoldoende veiligheidsmaatregelen worden getroffen, zoals het gebruik van geschikte adembeschermingsapparatuur, het regelmatig mixen van de mest en het zorgen voor voldoende ventilatie. Het achterwege laten van veiligheidsmaatregelen bij het werken met mest komt naar het oordeel van de Raad vooral door het ontbreken van kennis en daardoor onderschatting van de gevaren. Een belangrijke oorzaak van het tekort aan kennis en risicobesef is dat de gevaren van mestgassen niet worden behandeld in agrarische opleidingen.
Risicoverhogende ontwikkelingen De ontwikkelingen in de agrarische sector van de afgelopen decennia hebben de kans op ongevallen vergroot. Schaalvergroting, strengere milieuwetgeving en aanscherping van het mestbeleid hebben er toe geleid dat meer mest wordt geproduceerd, de mest gedurende langere tijd wordt opgeslagen en de mestopslagen afgesloten zijn. Verder worden in toenemende mate stoffen als spuiwater (een soort vloeibare kunstmest afkomstig uit luchtwasinstallaties) toegevoegd aan de mest, wat de vorming van mestgassen kan versterken. Hiermee zijn ook de risico’s groter geworden, wat te weinig aandacht heeft gekregen in de sector zelf en bij de overheid.”
De OVV signaleert dat de stallen, en de bijbehorende kelders en silo’s, steeds groter geworden zijn. Dat komt mede omdat de periode, waarin geen mest mag worden uitgereden, langer wordt en dat dus de mest langer bewaard moet worden. Er treden overschotten op en er moet vaker geroerd worden.
Vanwege het milieu zijn mestsilo’s steeds vaker afgedekt. De opkomst van emissie-arme roostervloeren maakt dat het boven die vloer beter is (hoewel ook dat mis kan gaan), maar dat het eronder dus slechter is.
De laatste jaren wordt er steeds meer bijgemengd bij de mest. Dit levert soms risico’s op.
De OVV zoekt de oplossing in scherpere regels en meer aandacht in het agrarisch onderwijs, zulks vooral te realiseren door de branche-organisaties.
Overzicht van gevaarlijke situaties
Waarom niet het probleem zelf aanpakken? De beperking van het rapport van de OVV is dat er geen maatregelen aan de orde komen die de oorzaken van de gevaren aanpakken, maar alleen de omgang met de gevaren. De OVV en het Gerechtshof behandelen de vraag slechts als een ARBO-probleem.
Mij interesseert de vraag of dat, wat vanuit de ARBO-optiek logische maatregelen zijn, in lijn of in tegenspraak zijn met wat men vanuit de milieu- en klimaatproblematiek zou willen.
Er staat in elk geval minstens één deur wagenwijd open.
Aan de ARBO-onveiligheid ligt ten grondslag dat er teveel mest is, en dat die te lang bewaard moet worden. Dat komt weer omdat er teveel dieren zijn, en omdat daardoor de regels steeds strenger worden. Minder dieren is beter voor arbeidsveiligheid, milieu en klimaat.
Er wordt steeds meer bijgemixt o.a. omdat er steeds meer luchtwassers zijn (waaronder chemische), en omdat die standaard spuiwater produceren met ammoniumsulfaat en zwavelzuur. Beide mogen door de mest gemixt worden (de eerste omdat ammoniumsulfaat in technische zin als kunstmest geldt en de tweede omdat het niet verboden is – het gebeurt soms om de ammoniak die nog in de mest zit te neutraliseren, maar tegelijk kan dat zwavelzuur H2S en HCN vrijmaken).
Minder dieren leidt tot minder ammoniak leidt tot minder luchtwassers leidt tot minder spuiwater.
Met zou het chemische spuiwater als chemisch afval kunnen definieren.
Ik ben nog voorzichtig met een andere gedachte, namelijk dat het vergisten en hygieniseren van mest , behalve dat het gunstig is voor klimaat en milieu (dat staat op zich vast) ook voor de arbeidsveiligheid gunstig is. Ik denk dat dat zo is, maar daar staan nog vraagtekens bij.
De beste mestbewerking die ik met eigen ogen heb zien werken was die bij zuivelboerderij Den Eelder (zie Op werkbezoek bij zuivelboerderij Den Eelder). Daar staan 550 volwassen koeien op stal (het is dus een hele grote boerderij). De stront wordt met een lopende band-schuif non-stop tussen de koeienpoten door in een put geschoven, vanwaar het in real time met een ondergrondse pijpleiding naar een flinke monovergister gaat, die elektriciteit levert en veel proceswarmte voor de zuivelverwerking en voor het hygieniseren van het digestaat (dat is wat uit de vergister komt).
De monovergister van Den Eelder. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De gevormde H2S-verontreiniging wordt als onderdeel van het proces afgevangen, de methaan wordt als doel van het proces opgevangen.
De combinatie van vergisten en (vooral) hygieniseren reduceert het aantal gramnegatieve bacterien (waaronder salmonellen, E.Coli en Q-koorts ) drastisch.
Pas vergiste mest (dat heet digestaat) is een stuk minder gevaarlijk als onvergiste mest.
Daar staat tegenover dat er leidingen en pompen zitten tussen de stal en de vergister, waar onbewerkte mest doorheen loopt. Verder is het mij niet duidelijk hoe het digestaat zich gedraagt als dat maanden zou moeten worden opgeslagen – wat dus moet omdat er in totaal teveel mest is – gaan zich dan opnieuw gevaarlijke gassen vormen?
Mijns inziens liggen hier nog de nodige onderzoeksvragen.
Brede of smalle studie?
Bij de fameuze besluitvorming in Provinciale Staten (PS) over de toekomst van de landbouw op 07 juli 2017 zijn er heel wat moties en amendementen ingediend.
Een daarvan (motie 9a) van Groen Links en Lokaal Brabant vroeg aan Gedeputeerde Staten (GS) om een “gezondheidskader voor mestverwerkende installaties” op te stellen (bedoeld zal wel zijn mestbewerkende installaties). GS hebben dit toegezegd. Zie Motie beleidsregel gezondheid en mestbewerkingsinstallaties 20170707
Een dergelijk “gezondheidskader” is veelomvattend en vraagt veel werk, maar het moest toch snel af. Bovendien bestaat er al veel regelgeving , die de volksgezondheid tegen andere milieu-aantastingen beoogt te beschermen. Waarschijnlijk daarom hebben GS daarom de motie versmald tot de vraag hoe men de gezondheidsrisico’s via de route “bio-aerosolen” middels een Beleidsregel kon inperken. Voor dat specifieke probleem bestaat nog geen regelgeving.
Bio-aerosolen zijn vaste of vloeibare deeltjes, gesuspendeerd in de lucht, van een biologische oorsprong: bacterien, schimmels, virussen en dode restanten als endotoxinen.
Stroomschema van een mestbewerker
Tauw
Advies- en ingenieursbureau Tauw kreeg de vraag voorgelegd om het voorbereidende werk te doen, zodat de provincie de Beleidsregel kon schrijven. Na een vertraagde start hadden ze daar in praktijk twee maand voor, waarna het concept-werkstuk in enkele zittingen in december en maart ter consultatie voorgelegd is aan belanghebbenden en deskundigen.
Tauw heeft zijn definitieve rapport uitgebracht op 19 april 2018, waarna Gedeputeerde Staten er een beleidsregel op gebaseerd hebben. Die is op 26 april 2018 gepubliceerd..
Auteurs namens Tauw zijn Berend Hoekstra (projectleider), Michiel Vos en Albert Brouwer.
Ik was bij twee van die consultatie zittingen gesprekspartner, samen met wat mensen vanuit de Minder Dieren-beweging en van de Brabantse Milieu Federatie (BMF). Daaronder Jan Hoevenaars, ex-huisarts in Elsendorp en bekend om zijn studie naar de gezondheidseffecten van de te grote veestapel.
Fact sheets van alle bewerkingen
Het grootste deel van het concept-rapport van Tauw bestaat uit een uitgebreide inventarisatie van op- en overslagtechnieken, voorbewerkingsmethodes, mestbewerkingstechnieken (dat zijn er verrassend veel), luchtreinigingstechnieken en welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn. Per techniek wordt er een handzame fact sheet aan gewijd.
Het resultaat is een schatting van de omvang en het daardoor optredende risico van emissies in de bio-aerosolvorm.
Wie zoekt naar een up to date overzicht van de verschillende technieken van mestbewerking, kan prima bij het rapport van Tauw terecht.
Het onderzoek naar gezondheidseffecten van bio-aerosolen rond veehouderijen is overigens nog maar jong. Idem rond mestbewerkers staat nog meer in de kinderschoenen.
Het vermoeden was dat de bio-aerosolproblematiek rond mestbewerkers kleiner zou zijn dan rond veehouderijen.
Verwacht dus van het resultaat straks geen overdreven zekerheden. De auteurs roepen op tot verder onderzoek.
“Potdicht” is een kreet die het mooi doet in de politiek, maar “potdicht” bestaat niet. Alle zuiverende apparaten zuiveren onder de 100%, en als je gelukt hebt zitten ze daar niet ver onder.
Waar men het niet wist, heeft men geprobeerd aan te haken bij wat elders wel bekend was.
Er zijn geen juridische geformuleerde Best Beschikbare Technieken (BBT) in de EU voor mestbewerkers, dus is iets gezocht wat daar zo dicht mogelijk bij kwam.
Er is wel betrouwbare kennis over fijn stof. Tot op zekere hoogte kun je bio-aerosolen analoog daaraan behandelen, hoopt men – maar zeker is dat niet helemaal. Voor een normering is het beste, wat men op dit moment kan doen, om bioaerosolen als onderdeel van het fijn stof te zien en het totaal aan geëmitteerd fijn stof te maximeren op 5mg/Nm3, maar met de expliciete ambitie dat de concentratie zo dicht mogelijk bij de 0 moet liggen.
Van die 5mg/m3 weet je tenminste zeker dat het kan en dat je het kunt meten en dus controleren. Maar het kan dan gaan om 0,01mg/m3 bio-aerosol en 49,99mg/m3 gewoon fijn stof. Vraag is wat dat waard is als die 0,01mg/m3 uit Q-koortsbacterien bestaat.
Het is de bedrijfsinrichting als geheel (en de manier waarop die gerund wordt) die het resultaat bepaalt. Met gezond verstand kom je al een eind.
Natte processen (zoals vergisten) of heftige processen (als pyrolyse) leiden zeer waarschijnlijk niet tot bioaerosolen.
Mest composteren door er regelmatig lucht doorheen te blazen leidt waarschijnlijk wel tot bioaerosolen. Tenzij je dat laatste in een gesloten hal met onderdruk doet en een goed afzuig- en filtersysteem.
Mest minstens een uur verhitten op 70°C (hygieniseren) helpt tegen gramnegatieve bacterien, tenzij die sporen vormen, en verkleint de kans op bio-aerosolen sterk. Bij de groep gramnegatieve bacterien horen bijvoorbeeld de Q-koortsbacterie, de Salmonella en de E. coli. Onduidelijk was (daarover hadden we een discussie) of een combinatie van vergisten en hygieniseren de kans nog wat verder verkleinde. Zie ook Mestbewerking vermindert soms hoeveelheid micro-organismen (en soms niet)
Enzovoort.
Tauw heeft alle mogelijke processen in een processchema bijeen gebracht. Dat is hieronder te vinden.
Blokschema van een mestbewerker. Blauw=basiskleur, rood=reële kans op emissies, groen=weinig of geen kans op emissies
Eindbeschouwing mijnerzijds Ik vind zelf eigenlijk dat alle (of eventueel bijna alle) mest vergist en verhit en eventueel daarna verder bewerkt moet worden. Niet om dat dat het mestprobleem oplost (dat blijft even groot), maar omdat het de mest minder gevaarlijk maakt, methaan uit de lucht houdt en energie produceert.
Ik denk dat het bewerken van mest netto gevaar uit het systeem haalt. Niet-bewerkte mest op een boerderij is riskanter dan wel-bewerkte mest die uit de bewerker komt.
Je kon daar met Tauw leuk over discussieren, maar het was hun opdracht niet en daarover gaat hun rapport.
Verder was er een discussie over de afvalstromen. Als gewoon fijn stof in het spuiwater van de chemische luchtwasser blijft hangen, komt het uiteindelijk in het spuiwater terecht en dat kan geen extra kwaad. Of blijft in het biofilter hangen en de inhoud daarvan wordt om de zoveel tijd over het land uitgereden en dat kan ook geen kwaad.
Maar als er honderd Q-koortsbacterien in de luchtwasser komen, en daarvan komen er 20 in levende lijve in het biofilter terecht, wat dan? Die alsnog over het land uitrijden met het risico, dat die alsnog gaan rondwaaien? En hoe weet je of die bacterien erin zitten? Hoort er een aanvullend verhaal bij over de afhandeling van afvalstromen?
Interessante gedachte, vonden Tauw en de provincie, maar die is uiteindelijk niet meegenomen omdat afvalstromen naar de bodem en het water niet in de opdracht zaten. Die ging alleen over dat ene puzzelstukje dat nog ontbrak in het grote geheel.
Op vrijdag 7 juli 2017 hebben PS, na een marathonvergadering, besloten om een aantal maatregelen te nemen die beperkingen opleggen aan de veehouderij. Ik ben zeer blij met dit besluit, al moet er nog veel meer gebeuren.
Deze voorstellen zijn als integraal pakket aangenomen. Ik zal daarop binnenkort uitgebreider reageren.
Nu wil ik alvast aandacht vragen voor een reactie van Werkgroep Behoud de Peel. Die zetten in hun recente Nieuwsbrief een aantal verstandige kanttekeningen.
Het besluit is niet historisch, want er is in 1995 in midden- en oost Brabant en midden- en noord Limburg een soort standstill-beginsel geweest. Maar dat heeft het maar twee jaar uitgehouden.
Dit is een eerste stap richting natuurherstel
Met extra staltechnieken schiet je niet veel op als tegelijk het aantal dieren omhoog mag
De kosten van het stalderen moeten niet onevenredig bij de uitbreidende boeren gelegd te worden. In het flankerend beleid moet hiernaar gekeken worden.
Er is geen reden voor ophef vanwege de mogelijkheden uit te breiden tot een bouwblok van meer dan 1,5 hectare. Er bestonden al uitzonderingsmogelijkheden. Er komt één uitzondering bij, maar twee andere worden strenger. En ook dan moet 100% nieuwe ruimte opgebracht worden met 110% minder ruimte elders (dat heet stalderen).
De schaalvergroting wordt met dit besluit niet gestimuleerd, maar juist afgeremd.
Stalderen heeft wel degelijk effect voor de burger. Het aantal dieren groeit niet verder en waarschijnlijk komt er een lichte krimp. Meer is binnen de provincie niet te realiseren.
Boeren kunnen inderdaad andere boerderijen uitkopen om zo uit te breiden. Daar is niets aan te doen. Maar ook dan doen de nieuwe techniekeisen en de staldering hun werk.
Er komt in praktijk weinig of geen nieuwe mestbewerking, want tussen de bestaande en de nieuwe afspraken bestaat in praktijk weinig verschil.
De tekst van de Nieuwsbrief van Werkgroep Behoud de Peel is hier te vinden.
Ik ontving een tekst van Martijn Tonnies over boeren en Brabant.
Martijn heeft een korte geschiedenis geschreven van 50 jaar boeren en Brabant. Daar komen de boeren en hun organisaties bepaald niet goed uit.
Ik vond het een interessant verhaal, omdat ik zelf eigenlijk van de geschiedenis van de Brabantse landbouw in de vorige eeuw nauwelijks iets af weet. Het oudste jaartal is zelfs al van voor ik in Brabant kwam wonen.
Martijn Tonies is zelfstandig ICT-ondernemer en gemeenteraadslid voor de SP in Oss.
Zijn artikel verscheen eerder op de site Sargasso ( http://sargasso.nl/boeren-horen-brabant/ )
OPINIE – Boeren horen bij Brabant. Deze leus komt de laatste weken, keer op keer terug. En het klopt ook, Brabant is gevormd door boeren. Boeren en Brabant hebben een lange gezamenlijke geschiedenis. En het is nu net die geschiedenis die ervoor zorgt dat deze verbintenis onder druk staat.
Al in 1970 verscheen er een rapport bij de overheid met de titel “Mestoverschotten: een potentiële bron van milieuverontreiniging”. Het was niet het enige rapport. Onderzoekers trokken regelmatig aan de bel met verontrustende bevindingen.
Een overheidscommissie kwam kort erna met een adviesstuk: “De afvoer en eliminatie van mestoverschotten”. Meerdere rapporten vanuit de overheid en het Landbouwschap, de belangenorganisatie voor land- en tuinbouw, volgden. Fons van der Stee, de minister van Landbouw en lid van de voorloper van het CDA, deed niets.
In de jaren daarna bleven stukken elkaar opvolgen, mede door opdrachten vanuit het ministerie. Het had er zelfs een werkgroep voor, het Curatorium Landbouwemissies. In 1978 verscheen een voorstel om het mestprobleem aan te pakken, geschreven door een medewerker van het Landbouwschap.
Toen in 1980 CDA minister voor Landbouw, Gerrit Braks, het toneel betrad, beweerde hij dat niemand zicht had op vervuiling door mest. Een uitermate vreemd standpunt, helaas volgde hij daarmee de lijn van eerdere ministers vanuit zijn partij.
Toch verandering?
Nu hebben waarnemingen en conclusies de vervelende eigenschap niet te verdwijnen doordat je ze negeert. Rapport na rapport en advies na advies volgden. In 1984 werd Braks dan ook gedwongen om maatregelen te nemen en in samenspraak met de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB), werd gesproken over de grote mestproblemen. Het kwam tot een voorstel waarin de absolute ondergrens van de adviesrapporten werd gebruikt om een soort van paal en perk te stellen. De NCB reageerde woedend. Ook dat hoort bij Brabant. Uiteindelijk bleken de maatregelen een dode letter: boeren deden er alles aan om zich te onttrekken aan de regels, controle was lastig en dus was er nauwelijks handhaving. De verzuring van de grond werd niet gestopt.
De problemen duren voort en worden erger
In 1990 blijkt dan dat er van alles mis is met de Nederlandse landbouwgronden: een achtste van alle beschikbare landbouwgrond blijkt fosfaatverzadigd. En om grondwatervervuiling tegen te gaan mag hier geen extra mest meer worden uitgereden, het mestoverschot werd dus alleen maar groter.
De Algemene Rekenkamer komt met een vernietigend rapport over het mestbeleid en schuwt daarbij harde woorden richting ambtenaren en hun houding niet: ambtenaren hebben jarenlang de problematiek bewust verzwegen. Volgens adviseur en onderzoeker Henkens lijkt de regelgeving afhankelijk van een rendabele bedrijfsvoering, in plaats van dat de bedrijfsvoering wordt aanpast op wat het milieu en de maatschappij kan verdragen. CDA minister Bukman weerspreekt de kritiek.
In het begin van de jaren 90 wordt de toevlucht gezocht in technologische oplossingen, zoals mestbewerking. De hoop is dat het overschot aan meststoffen dan geëxporteerd kan worden. Mestbewerking voor grootschalige export is heden ten dage nog steeds niet aan de orde en pakt het probleem enkel achteraf aan, in plaats van bij de bron: een te grote hoeveelheid dieren op te weinig grond.
Mestvergister
In 1993 wordt er alarm geslagen omdat er groot gevaar van fosfaatvergiftiging van oppervlakte- en grondwater dreigt. In 1995 blijkt dat de landbouw sector opnieuw te weinig maatregelen heeft getroffen tot verbetering en sancties blijven weer uit. We zitten inmiddels in een kabinet met een VVD minister op Landbouw. Een jaar later wordt het doel van 6 miljoen ton mestverwerking niet gehaald. Het verbaast helaas niet.
Voor boeren?
Brabant is gevormd door boeren. Of is het andersom? Is Brabant gevormd voor boeren?
Want inmiddels is het de 21e eeuw en nog steeds verschijnt rapport na rapport. In 2007 komt het rapport “Uitspoeling van stikstof overschot naar grond- en oppervlaktewater”. Nu is de helft van de beschikbare landbouwgrond fosfaatverzadigd, in sommige gebieden zelfs meer dan drie kwart. Het wordt er niet bepaald beter op.
CDA minister Veerman komt bij zijn vertrek in 2007 tot de conclusie dat het systeem hopeloos is vastgelopen. Oud ABN AMRO directeur van afdeling Agrarische Bedrijven, Geu Sibenga, verzucht dat het bedrijfsmodel absoluut onrendabel is omdat er simpelweg veel te veel productie is.
In datzelfde jaar weigert de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) haar handtekening te zetten onder een manifest tot verbetering van het landelijk gebied. Blijkbaar moet de natuur maar blijven bloeden.
Betwijfelen, vertragen, frustreren
In 2009 wordt een langlopend onderzoek gestart naar gezondheidsrisico’s.
In 2010 komt hoogleraar rurale sociologie Van der Ploeg tot de conclusie dat de sector bezig is zichzelf collectief te bedreigen, volgens hem is schaalvergroting een doodlopende weg. Supermarktwatcher Rutte zegt dat boeren teveel afhankelijk zijn van subsidies en herhaaldelijke hulpmaatregelen.
Het nieuws volgt elkaar steeds sneller op. In 2011 blijkt uit onderzoek dat omwonenden van nertsenfokkerijen meer last hebben van astmaklachten. VVD minister Schippers legt de aanbevelingen naast haar neer.
De universiteit van Utrecht publiceert de resultaten van haar onderzoek naar de gevolgen van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden in 2011. De reacties uit de sector zijn zoals verwacht, men wil meer onderzoek en vooral geen nieuwe regels.
Nieuwe regelgeving dreigt. De ZLTO waarschuwt voor miljoenenclaims vanwege deze milieu- en gezondheidsbeschermende maatregelen. Ondertussen lopen er veel leden weg, zij staan niet langer achter de richting van deze zogenaamde belangenbehartiger.
Een schot in eigen voet
In april 2015 volgt de afschaffing van het melkquotum, ooit ingesteld vanwege de door subsidiëring aangejaagde overvloedige productie. De sector heeft flink voor de afschaffing gelobbyd. Boeren hebben massaal geïnvesteerd in nieuwe stallen en er komt een forse toename van melkvee. Het gevolg? De daling van fosfaatuitstoot stopt, boeren schieten opnieuw door het fosfaatplafond en door de hoge productie keldert de melkprijs naar het laagste niveau sinds 2009.
Later dat jaar presenteren Rabobank, het ministerie van Economische Zaken en Producten Organisatie Varkenshouderij, de POV, een plan om het aantal varkenshouderijen van 5000 bedrijven naar 3000 terug te dringen. De LTO is enthousiast, zo lang er maar een grote zak geld klaarstaat.
De natuur heeft het zwaar
De natuureffecten zijn groot. In 2017 brengt de RIVM naar buiten dat de voedselproductie verantwoordelijk is voor 25% van de uitstoot van broeikasgassen en 60% verlies in biodiversiteit. Vlees en vis productie zijn hier voor meer dan de helft schuldig aan.
In gebieden met intensieve veehouderij blijkt antibiotica tot 25 meter diep in het grondwater te zitten en langzaamaan in het oppervlakte water terecht komen. De gevolgen voor de micro-organismen, ook nodig voor de landbouw, laten zich nog vooralsnog raden. Het zal wel niet positief zijn. Uit onderzoek blijkt dat de hoeveelheid insecten drastisch afneemt.
Er zit in Brabant door de verzuring zo weinig kalk in de grond, dat eierschalen van vogels dun zijn en de botjes van jonge kuikentjes te zwak zijn: hun pootjes breken voordat ze het nest kunnen verlaten. In beschermde natuurgebieden wordt kalk gestrooid om het verlies op te vangen. Maar organisaties weten: het is vechten tegen de bierkaai.
Gezondheidsrisico’s blijven terugkomen
In de zomer van 2016 blijkt volgens een 3-jarig onderzoek dat omwonenden van veehouderijen meer luchtweg klachten hebben. De Landbouw en Tuinbouw Organisatie (LTO) claimt dat schaalverkleining geen oplossing is voor gezondheidsproblemen.
Als uit 4 jarig onderzoek blijkt dat er vaker longontstekingen zijn in de buurt van pluimvee- en geitenhouderijen, vraagt de LTO, zoals altijd, om meer onderzoek, en agrarisch adviseur Van Westreenen oppert dat de overheid maar met een zak geld moet komen en dat de sector het dan zelf wel oplost, want regeltjes zijn er al genoeg.
Kaart met 21 vanwege de mest gesloten drinkwaterputten in Nederland
En twee weken geleden slaan waterbedrijven opnieuw alarm, bij bijna de helft van de grondwater-punten wordt een te hoge dosis meststoffen gemeten. Het zuiveren van ons drinkwater wordt te complex en te duur. Volgens de directeur gaan onze kinderen nog tientallen jaren last hebben van overbemesting.
De reactie van de boerenlobby? De ZLTO dreigt met een rechtszaak als Brabant, voor het eerst sinds decennia zonder CDA, haar strengere milieu- en gezondheidsmaatregelen doorvoert. Er is altijd een reden voor vertraging, altijd een reden voor uitstel.
Boeren horen bij Brabant
Boeren horen bij Brabant. Elke individuele boer heeft zijn of haar eigen zorgen, dat is te begrijpen. Helaas is het de hele sector, de hele keten van begin tot eind, die op een vreemde manier bezig is om zichzelf onmogelijk te maken. Adviseurs en banken die blijven inzetten op schaalvergroting om steeds meer, voor minder te produceren, werken financiële problemen in de hand. Belangenorganisaties die blijven betwijfelen, vertragen en frustreren, dienen het boerenbelang niet.
Om boeren in Brabant te houden, moet het roer om. Het huidige systeem werkt niet. Iedereen weet het.
Laten we als maatschappij en overheid de welwillende agrariërs onze steun geven: met een investeringsfonds, met gefundeerd transitie advies, met maatwerk. Richt je op de toekomst, een gezonde toekomst, met financieel gezonde veehouderijbedrijven en een gezonde leefomgeving.
Bij een “rondetafelgesprek mestfraude” op 22 juni 2017 in de Tweede Kamer kwamen diverse aspecten van het mestbeleid aan de orde. Ik focus in dit artikel op één aspect, nl de gevolgen voor de drinkwaterwinning. Op andere aspecten hoop ik later terug te kunnen komen.
Namens de VEWIN (de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland) sprak plaatsvervangend directeur Arjen Frentz. Frentz sprak over de, al dan niet legale, vormen van overbemesting en over de gevolgen daarvan en toonde de Kamerleden onderstaand kaartje. Het betreft problemen die te maken hebben met een overdaad aan in de bodem zakkende mest.
Door mest veroorzaakte problemen in grondwaterwingebieden
Zoals op de kaart te zien, zijn er de afgelopen jaren in Nederland 21 waterwinpunten gesloten, waarvan zes in Brabant.
Overigens krijgen de waterwinbedrijven het nitraat wel tot veilige grenzen uit het water, maar het kost steeds meer moeite en geld.
1200 betekent 1200 miljoen m3
Het rondetafelgesprek sorteert voor op de behandeling van het 6de Programma Nitraatrichtlijn. Deze behandeling zal na de vakantie plaatsvinden.
Al eerder had het PBL (Plan Bureau voor de Leefomgeving) een analyse gemaakt van het mestbeleid. Ook hierover hoop ik in deze kolommen een artikel te schrijven.
Het PBL denkt dat de nitraatnorm van 50 mg/liter op de zuidelijke zandgronden niet gehaald zal worden, tenzij er aanvullende maatregelen komen. In dat geval is het denkbaar dat de norm gemiddeld gehaald kan worden, maar niet overal. Meer specifiek, het kan niet gegarandeerd worden dat de norm in de drinkwaterinlaatgebieden gehaald kan worden.
In een ander onderzoek heeft het RIVM de verwachting uitgesproken dat in de jaren 2026-2030 in 40 grondwaterbeschermingsgebieden de nitraatconcentratie in het ondiepe grondwater over de 40mg/liter heen gaat schieten. De norm voor nitraat in grondwater is 50mg/liter.
Frentz heeft in het rondetafelgesprek dan ook drie eisen gesteld:
* De nitraatnorm van 50 mg/l gemiddeld voor het ondiepe grondwater moet specifiek gelden voor intrekgebieden van grondwaterwinningen voor drinkwaterproductie.
* Neem generieke maatregelen op in het 6e actieprogramma Nitraatrichtlijn gericht op grondwaterbeschermingsgebieden met als doel:
a) In alle gebieden de KRW doelen te kunnen halen, d.w.z. geen achteruitgang en op termijn verbetering van de waterkwaliteit
b) In de 40 grondwaterbeschermingsgebieden waar nitraat- en KRW normen in het ondiepe grondwater overschreden (dreigen te) worden, de normoverschrijdingen van alle stoffen gerelateerd aan mestgift wegnemen (de KRW is de Kader Richtlijn Water, de Nederlandse vormgeving van de Europese wetgeving op dit gebied)
Trouw-journalist Emiel Hakkenes heeft op 24 juni 2017 een goed artikel in Trouw gezet over dit onderwerp. Het is te vinden via de site van de VEWIN ( www.vewin.nl/ ) of rechtstreeks op www.trouw.nl/home/waterbedrijven-slaan-alarm-mest-bedreigt-drinkwaterwinning~a1446e04/ .
Hakkenes heeft een kaartje gepubliceerd dat gebaseerd lijkt op de kaart hierboven, maar dan specifiek alleen gefocust op de gesloten putten. Dat ziet er zo uit:
Kaart met 21 vanwege de mest gesloten drinkwaterputten in Nederland
Koolmees met twee door de verzuring gebroken pootjes (juni 2017)
Waarom maatregelen keihard nodig zijn Het College van GS van Brabant heeft een set maatregelen uitgebracht, die de vele problemen, die door de landbouw veroorzaakt worden, moeten helpen terugdringen. Het is voor het eerst dat er een pakket aangeboden wordt dat echt helpt. Althans, als eerste stap.
De landbouw als geheel heeft het Brabantse land tot ver buiten het
natuurlijke draagvlak overwoekerd. De Q-koorts heeft minstens 74 mensen het leven gekost en vele overlevenden groot blijvend leed bezorgd. De bodem gaat dood, het grond- en oppervlaktewater aangetast en de natuurgebieden vermoord door de stikstof. De koolmees (de foto komt uit vergelijkbare zandgronden op de Veluwe) lijdt indirect aan de verzuring van het milieu, veroorzaakt door ammoniakdepositie.
Het voorgestelde pakket
De mogelijkheden van GS zijn beperkt.
De juridische bevoegdheid bijvoorbeeld om het aantal dieren rechtstreeks vast te stellen ontbreekt. Dat vraagt om landelijke wetgeving.
Zo zit bijv. de handhaving van de Nitraatrichtlijn bij het Rijk, en dat schuift het probleem al jaren door.
De Programmatische Aanpak Stikstof is landelijke wetgeving.
De provincie kan dus alleen indirect sturen, bijvoorbeeld op basis van haar ruimtelijke bevoegdheden en de Natuurbeschermingswet.
Een kort beschrijving van het pakket:
De technische eisen aan bestaande stallen worden aangescherpt en gaan ook voor geiten en koeien gelden
De emissie-eisen gaan gelden voor elk bedrijfsonderdeel afzonderlijk, en niet meer voor het bedrijf als geheel. Er kan niet meer intern worden “gesaldeerd”.
Stallen moeten versneld worden aangepast. Boeren die nog niets gedaan hebben, moeten hun zaakjes in 2020 rond hebben. Boeren, die door eerdere investeringen al wel voldoen aan het Besluit Emissiearme Huisvesting krijgen, krijgen de tijd tot 2022. Tot nu toe was dat jaartal 2028.
Stallen die ouder zijn dan 15 jaar (koeien 20 jaar) worden bij de handhaving automatisch beoordeeld op de vraag of ze aan de eisen voldoen.
Er mag in Brabant evenveel mest bewerkt worden als Brabant zelf produceert.
Dat gebeurt op bedrijventerreinen, tenzij melkveehouders samenwerken tot 25000 ton of als de mest per pijplijn naar een centraal punt gestuurd wordt. Alle op- en overslag en verwerking van producten vindt inpandig plaats.
Wie in Midden- en Oost-Brabant 100m2 nieuwe stal wil bouwen, moet elders 110m2 in gebruik zijnde stal inleveren. Er komt een Stalderings-
loket (met een bestuurlijk monopolie) dat dit begeleidt en dat geld krijgt. Voorlopig geldt deze regeling niet voor koeien en schapen.
De Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV), waarmee bovenwettelijke verplichtingen beloond worden, wordt op onderdelen gewijzigd en iets aangescherpt.
In uitzonderlijke situaties mag een nieuw bouwblok 2,5 hectare worden als dat elders een probleem oplost, of 2,0 hectare als een boer het op de BZV heel goed doet. Dit alles na stalderen.
Publieke tribune op 23 juni 2017, landbouwdebat
Aan beide kanten pijn Omdat het pakket echt iets voorstelt, doet het aan beide kanten pijn. De publieke tribune in het Provinciehuis zat dan ook bomvol op 23 juni met insprekers, en de grote Bois le duc-zaal met een kleine 250 boze boeren.
Voor de milieubeweging en de Minder Beesten-burgers zit de pijn in het accepteren van mestbewerking en van kavels, die in uitzonderlijke gevallen groter dan 1,5ha kunnen worden. Ik moet er overigens bij zeggen dat ik zelf deze pijn niet zo voel.
Voor de boeren ligt het pijnlijker en die willen dan ook het plan van tafel. Het bedreigt de toekomst van velen. Zonder de provinciale plannen zouden er 2660 boeren stoppen, met de plannen 3440. En bij bijvoorbeeld varkenshouders neemt het percentage onder de armoedegrens tot van 57%, als de plannen niet worden uitgevoerd, naar 67% als dat wel gebeurt. Dat heeft het bureau Agri & Food becijferd.
Er is veel tragiek in boerenhuishoudens.
En toch is het pakket onvermijdelijk, en gaat zelfs nog niet ver genoeg. De sector kan in zijn huidige vorm niet verder bestaan. Hij fraudeert grootschalig met mest, vermoordt de omgeving en blokkeert, via de PAS, ook nieuwe andere economische activiteiten. En de sector kan zijn leden ook nu al vaak geen goed bestaan bieden.
Net zoals Nederland in het verleden afscheid genomen heeft van de kolenmijnen, en er van de scheepsbouw en de textiel alleen nog gespecialiseerde niches over zijn, zo zal het ook gaan met de (nu al zwaar gesubsidieerde) landbouw. De goedkope bulk verdwijnt naar elders of hopelijk helemaal, de gespecialiseerde niches blijven.
Boerendemonstratie bij Provinciehuis dd 23 juni 2017
De vele inspraakreacties van de boeren vertoonden een vast patroon, dat het probleem pijnlijk duidelijk maakt. “Wij hebben een mooi bedrijf opgebouwd met een keuze voor kenmerk A en B, wij zijn nodig voor het voedsel en zo goed bezig met de omgeving, wij willen gaan werken aan een betere inpassing met innovatie die nog bedacht moet worden. Die investeringen moeten we terugverdienen en daarom moeten we groeien.” Je kunt daar een mooi verhaal van maken en dat ging de boeren goed af.
Het probleem is dat het verhaal al decennia wordt afgedraaid, en dat de som van al die individuele groei tot iets geleid heeft dat zo groot is, dat het als een moloch op zijn omgeving drukt en van Nederland de tweede agrarisch exporteur ter wereld gemaakt heeft. Voor zo’n klein land absurd.
En het probleem is dat teveel boeren stilzitten. Ze weten al sinds het Convenant Stikstof dd 2009 dat ze of moeten stoppen of in 2020 aan het Besluit Emissiearme Huisvesting moeten voldoen, en daar is bij velen nog niets aan gedaan. In de hoop dat het overwaaide, maar het CDA zit niet meer in GS.
De sector moet fors inkrimpen en zich op sommige gebieden opnieuw uitvinden. De vraag is niet of, maar wanneer en hoe dat gebeurt.
Ik vind dat daar een sociaal programma bij hoort, zoals dat er was bij de mijnen en zoals dat er had moeten zijn bij de textiel en de scheepsbouw.
Geen koude, maar een warme sanering. Ik was het in deze eens met de insteek van Maarten Everling, de woordvoerder van de SP.
Het is voor de sector jammer dat ze traditioneel haar heil gezocht heeft bij de VVD en het CDA, partijen die niet zoveel met sociale programma’s hebben.
Een kleine 250 boze boeren in de Bois-le-Duc zaal van het Provinciehuis (23 juni 2017)
Besluitvorming komt nog
Op 23 juni ging het om een themabijeenkomst die informerend en oordeelsvormend bedoeld was. Er komt nog zo’n bijeenkomst.
Brabant zit zowat op slot en dat komt vooral door de varkens en de koeien. Die produceren zoveel stikstof dat de rest van Brabant nauwe-
lijks nog mag. Daardoor kunnen andere projecten niet meer, of slechts met grote vertraging, worden uitgevoerd. Dat kan kapitalen gaan kosten.
Stikstof en de PAS Er is op zich niets mis met stikstof. 79% van de atmosfeer bestaat eruit.
De atmosferische stikstof kan allerlei chemische verbindingen aangaan, van een gereduceerde vorm als ammoniak via de ‘neutrale’ atmosferische vorm tot diverse geoxideerde vormen tot en met nitraat. Die vormen kunnen door chemische en biologische processen in elkaar over gaan. Het leven op aarde heeft stikstof nodig, maar teveel is niet goed. Het is net als de mens met suiker. Van een overdaad word je te dik en teveel stikstof tast de biodiversiteit aan en verwoest natuurgebieden.
Nu genieten de mooiste natuurgebieden Europese bescherming en dat is maar goed ook. Die gebieden heten Natura2000 – gebieden, bijv. de Strabrechtse Heide, de Kampina, de Brabantse Wal, de Grote Peel enz. Daarvan zijn er in Nederland 118.
Brussel is daar zuiniger op dan Nederland dat zelf wil zijn en daarom wil Brussel de stikstofdepositie op Natura2000 – gebieden aan banden leggen. Tot voor kort was dat idee met wazige passages vastgelegd in de Natuurbeschermingswet. Vanaf 1 juli 2015 is die wet aangescherpt met kwantitatieve doelen en methoden. Dat totaalpakket heet de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
Voor allerlei soorten natuurgebied is vastgelegd wat de Kritische Depositie Waarde (KDW) is van alle stikstofverbindingen samen. Meestal zit de feitelijke stikstofregen daar ver boven. Nu daalde depositie “vanzelf” ook al, maar veel te langzaam. In de PAS worden extra maatregelen genomen waardoor de depositie iets sneller daalt, maar nog steeds te langzaam – de ene poot van de PAS.
De gedachte is dat die extra maatregelen wat ruimte geven, en dat de helft van die ruimte gebruikt wordt voor alle economische doelen samen, en dat de andere helft gebruikt wordt voor verbetering van de depositie. Dat klinkt op papier mooi, maar is in praktijk behoorlijk lastig.
In het plaatje hierna is het eerste buisje de situatie in 2014, het tweede buisje die in bijv. 2020 als de PAS niet zou bestaan (en met 2,5% economische groei), het derde plaatje is 2020 met PAS (dus extra ruimte), en in het vierde is van die extra ruimte de helft gebruikt.
Uitleg van de PAS in de RvState-uitspraak
De andere poot van de PAS bestaat uit beheermaatregelen (grondwaterregulering, maaien en plaggen, enz), die specifiek zijn voor vegetatietypen en gebieden.
Zie ook PAS
Milieugroepen vinden dat het glas 90% leeg is en gaan procederen. Ik vind dat 10% extra beter is dan niks en bovendien valt er nu iets te meten en te toetsen. Ik ben dus vóór de PAS.
Daarnaast kan ook de provincie zijn eigen Verordeningen maken. Brabant heeft dat gedaan en het huidige College van GS loopt daarmee voorop in Nederland.
Chemisch gebonden stikstof komt vooral uit landbouw, meest ammoniak uit koeien- en varkenskonten of nitraat uit kunstmest. Twee kanttekeningen bij onderstaand plaatje:
de 37% uit het buitenland komt ook grotendeels van de landbouw en Nederland is netto exporteur. Als er dus een onzichtbaar stikstofhek bij de Duitse grens stond, hielden wij onze eigen stikstof binnen vv en was de landbouwbijdrage dus ongeveer driekwart.
dit plaatje is voor Nederland als geheel. In Brabant zijn zeer veel meer dieren dan gemiddeld.
Kan goed zijn dat in Brabant de landbouw goed is voor 80 a 90% van de chemisch gebonden stikstof.
Ook nog even: dit alles is gebaseerd op modelberekeningen op basis van geschatte emissies en verspreidingsmodellen. Daarop wordt soms wel enig commentaar geleverd.
Alleen het ammoniakdeel van de chemisch gebonden stikstof wordt gemeten en dat stijgt de laatste tijd licht. Vandaar dat GS de regels vervroegd wil aanscherpen. Zie Brabant stikt in de stikstof, en dus heeft Johan van den Hout groot gelijk
Stikstofbronnen_evaluatie PAS 2017
Twee voorbeelden Paniek want de Westparallel mag bij Veldhoven ineens niet meer op de A67 worden aangesloten. De weg zelf mag misschien wel als er, naar tevredenheid van de Raad van State, nog wat akkefietjes worden opgeknapt. Maar het logische einddoel mag dus voorlopig niet meer.
Nu was het niet mijn idee om die weg aan te leggen, maar om voor ruim 100 miljoen aan gemeenschapsgeld een doodlopende weg aan te leggen, dat spreekt me ook niet echt aan.
Ik snap het trouwens niet helemaal. Het PIP van de N69 en het bestemmingsplan van de aansluiting bij Veldhoven waren beide al vastgesteld voor op 1 juli 2015 de PAS van kracht werd. Ik snap niet dat ze aan de PAS beoordeeld worden, en nog minder dat de ene wel en de andere niet mag. Mogelijk omdat de N69 wel en de aansluiting niet op de lijst met prioritaire PAS-projecten staat?
Een ander voorbeeld is de duurzame glastuinbouw in Deurne. Daar is iedereen het over eens, er zijn bedrijven die willen beginnen en er zit al ruim 30 miljoen in, maar tja, die PAS dus.
En zo zijn er meer voorbeelden. Gansch het raderwerk staat stil als de machtige PAS het wil.
Waarom? Er zijn eigenlijk gelijktijdig, maar onafhankelijk van elkaar, twee dingen gebeurd.
De Raad van State moest zich over zo’n 200 aangespannen procedures buigen, ten dele van wie de PAS te ver vond gaan, ten dele niet ver genoeg.
Het is nieuwe wetgeving, verrot ingewikkeld en op basis van een heleboel aannames, en uniek binnen Europa. De stelling van de milieugroepen was bijvoorbeeld dat de PAS geen recht deed aan de Habitat-richtlijn, die de Natura2000-gebieden beschermt, en dat het niet zo kon zijn dat de PAS op de pof vergunningen uitgaf (wat trouwens in Brabant niet kan, want daar wordt met jaarschijven gewerkt in plaats van met de drie jaar-schijf die standaard in de PAS zit). Mijn goede kennis Wim van Opbergen van de Werkgroep Behoud de Peel hield zo’n verhaal.
De andere ontwikkeling is dat de PAS van 1 juli 2015 t/m 2016 zijn voorgeschreven evaluatie gehad heeft, en die viel niet altijd mee. Op 17 maart 2017 bleek dat 53 van de 118 Natura2000-gebieden al zo ver vol zaten, dat ze op strak rantsoen gezet zijn (”de grenswaarde verlaagd tot 0,05Mol/y*hectare). In Brabant de Brabantse wal, de Deurnse, Groote en Mariapeel, de Kampina en de Oisterwijkse Vennen, Kempenland-West, de Loonse en Drunense Duinen&Leemkuilen, het Ulvenhoutse Bos, het Vlijmens Ven-Moerputten-Bossche Broek, de Weerter- en Budelerbergen en Ringselven, Negen andere gebieden zaten al helemaal vol en daar kon dus helemaal niets meer (niet in Brabant).
Ook verandert het rekenmodel.
Vooralsnog geven Rijk en provincie geen vergunningen meer af voor activiteiten, waarbij de stikstofregen op Natura2000 – gebieden toeneemt. En dat is behoorlijk rigoureus.
Ik zal me beperken tot wat voorbeeld plaatjes (dus dd 17 maart 2017). Een echt verhaal voert te ver.
Stikstofoverbemesting en KDW per vegetatietype in mol/ha*y, 2017, Kampina en Oisterwijkse vennen
Met de constatering dat bijna altijd de depositie nu en in 2030 boven de KDW blijft. De rancune van de milieugroepen valt te begrijpen.
Feitelijke deposities in 2014 en (berekend) in 2020 in de Kampina en de Oisterwijkse vennen
Een van de 12 maatregelenkaarten (2017, Kampina-Oisterwijkse vennen)
Wat ik zou doen:
Wij hebben in Brabant teveel grond in gebruik voor koeien en varkens, zoveel dat het schadelijk is.
Wij hebben veel te weinig grond in gebruik voor zonneparken. Zo weinig dat het schadelijk is.
We gaan hetzelfde doen als bij de stadsuitbreiding en bij de aanleg van nieuwe wegen: we kopen in Brabant voor een nette prijs boeren uit en gaan voor 2021 10km2 zonneparken aanleggen en doen dat met een aanpalend sociaal programma. Het gaat niet eens om heel veel mensen. Vervolgens verdienen we van de aanschafprijs een deel terug met de exploitatie van die parken en misschien zit daar ook nog wel werkgelegenheid aan vast, als niet voor de boeren zelf, dan voor hun kinderen.
En mogelijk kun je de grond tussen de panelen nog voor iets zinvols gebruiken.