De biomassacentrale Meerhoven en het overige Eindhovense biomassaprogramma

Ik heb in deze kolommen al vaker over de stadsverwarming in het algemeen en die in de Eindhovense wijk Meerhoven in het bijzonder geschreven, en ook over de Warmtewet.

De stadsverwarming heeft twee, jegens elkaar vijandige, kanten die mij beide sympathiek zijn: enerzijds dat een stadsverwarming een goede manier is om zuinig met energie om te gaan, anderzijds dat bewoners vaak uitermate boos zijn vanwege de manier waarop de kosten bij hun in rekening gebracht zijn.
Wie over dat laatste meer wil lezen, moet maar kijken naar mijn commentaar bij de evaluatie van de Warmtewet (zie De Warmtewet moet anders! ).

De techniek van de biomassacentrale
Vandaag alleen over de technische kant van de biomasssacentrale in Meerhoven en dat is omdat Ennatuurljk op 20 juli 2016 daar een open dag had georganiseerd. Iedereen mocht in de biomassacentrale komen kijken waarmee de stadsverwarming in hoofdzaak gevoed wordt
(hieronder de basiswarmte).

Schema van de stadsverwarming in Meerhoven
Schema van de stadsverwarming in Meerhoven

De biomassacentrale draait er gemiddeld 500 ton hout per week doorheen. Dat hout komt van terreinbeheerders in pakweg het MRE-gebied (transportafstanden tot enige tientallen kilometers). Elk jaar is er een aanbesteding. De instanties die mogen leveren krijgen er €28 tot €30 per ton voor. Dat bedrag zou bijvoorbeeld Staatsbosbeheer kunnen helpen bij het beheer van het Leenderbos.
Het hout moet gesnipperd zijn (0,5 tot 5cm), onbehandeld en er mag geen zand inzitten.
hout+oven
De oven produceert stoom, die goed is voor 1,13MWel en 5,6MWth . Als de biomassacentrale de voorziene 50 weken per jaar nonstop draait, zou dat goed zijn voor ruim 30TJ elektriciteit en 170TJ warmte. Het zal in praktijk wel minder zijn, maar ik heb nog niet kunnen achterhalen
hoeveel minder.
De warmte gaat naar ruim 3000 woningen in de deel-wijken Grasrijk en Zandrijk, de stroom gaat het elektriciteitsnet in.
Het netto overall rendement van het systeem zit rond de 80%.

Het systeem heeft buffer- en backup voorzieningen.
In de twee weken dat de centrale buiten gebruik is, en in extreme situaties, wordt de levering voortgezet met gasturbines.
Het ‘torentje’ naast de centrale is een buffervoorraad voor ongeveer 4 uur warmtelevering.

De biomassacentrale in Meerhoven
De biomassacentrale in Meerhoven

Als ik de rondleider goed begrepen heb, worden de afgassen gereinigd met een Venturiwasser en daarna een doekfilter. Verder is een katalyti-
sche DeNox-installatie voorzien.
De as gaat als vulmiddel in asfalt.
Er zijn mij geen klachten bekend over de effecten van de biomassacentrale op de omgeving.

Een korte geschiedenis van de stadsverwarming Meerhoven
Meerhoven is als ecologisch moderne wijk ontworpen. Ik weet dat goed, omdat ik in de gemeenteraad zat toen alle plannen passeerden. Sindsdien is er nogal wat water bij de wijn gedaan. Het concept stadsverwarming gold in de jaren ’90 als modern-ecologisch. Ik deelde dat oordeel. De tijden zijn drastisch veranderd, maar ook nu nog vind ik dat een bestaande, technisch goede stadsverwarming doorslaggevende ecologische voordelen heeft. Of je er nu nog een zou moeten bouwen, is een ander verhaal dat nu te ver voert.

De stadsverwarming in Meerhoven als geheel is ouder dan de biomassacentrale.
De eerste woningen zijn opgeleverd rond of kort na 2000. Uit die tijd zijn dus ook de meeste leidingen.
De warmte kwam toen uit vijf gasgestookte warmte-krachtkoppelingen in Grasrijk en Zandrijk.

Vroegere WKK-wijkinstallatie
Vroegere WKK-wijkinstallatie

De biomassacentrale is in 2011 aan het bestaande systeem toegevoegd. De vijf vroegere WKK-inrichtingen verloren hun rol als productie-eenheden grotendeels (behalve in uitzonderlijke omstandigheden), en werden distributielocaties (in bovenstaand schema het middelste grijze hok).

De huidige onvrede van bewoners vloeit voort uit de wijze, waarop de aanlegkosten verrekend zijn. Een onevenredig deel van de onrendabele top is richting bewoners geschoven en dat is niet erg transparant gebeurd. De effecten daarvan zitten nog steeds in de tarieven.
Bovendien zijn huizen, die op de stadsverwarming aangesloten zijn, soms slechter dan overigens vergelijkbare huizen die niet op de stadsverwarming aangesloten zijn.
Voor zover mijn kennis reikt, is minstens een deel van de onvrede terecht.
Ik heb er echter moeite mee dat een kritiek op financiele aspecten van een concreet vormgegeven stadsverwarming omgezet wordt in een aanval op het concept als zodanig.

De biomassa-centrale op Strijp T
De biomassa-centrale op Strijp T

Het Eindhovense biomassaprogramma
Zoals veel steden, heeft ook Eindhoven de ambitie om op termijn energieneutraal te worden. Dat is overigens geen geringe opgave.
Onderdeel is een biomassaprogramma, dat momenteel uit 6 centrales bestaat.
biomassacentraletabel_Ehv_dec2014

Strijp T heeft overigens de hele buurt in de rook gezet (zie Houtrook op Strijp T ongevaarlijk? ). Dat kwam, naar men tijdens de open dag zei, doordat het hout te nat was, doordat de warmtevraag nog klein was, dat daardoor de centrale aan de ondergrens van zijn regelvermogen zat, en dat daardoor de verbrandingstemperatuur te ver zakte). Mogelijk. Maar het had niet mogen gebeuren.

Er staan geen bedrijfstijden bij, waardoor het jaarlijkse verbruik niet rechtstreeks geschat kan worden.
Wel meldt genoemde bron dat De Tongelreep jaarlijks 7600 ton CO2 bespaart. Als de Tongelreep anders met aardgas zou zijn gestookt, was dat gas goed geweest voor 136TJ.
Zo ook meldt de bron dat de overige vier centrales samen (Strijp S is nog in voorbereiding) goed zijn voor 21.600 ton CO2 , wat op dezelfde basis overeen zou komen met 386TJ.

Om dit alles enigszins te plaatsen: het totale finale energiegebruik van de gemeente Eindhoven (dat wat als energie wordt afgeleverd aan huishoudens, bedrijven, scholen etc) zit op 19.000 a 20.000 TJ. Dat cijfer kan worden vergeleken met bovenstaande TJ-aantallen.
Er is dus nog veel te doen en elke denkbare techniek moet uit de kast worden gehaald.

Namens de bij bedankt voor het hoge gras! (update)

Er is in Eindhoven iemand of iets met een vreselijk leuke actie bezig om ecologisch maaibeheer van bermen langs Eindhovens stedelijke wegen te stimuleren. Ik weet helaas niet wie, want anders bracht ik mijn complimenten over. Ik wou dat ik dit zelf bedacht had.
(Update dd 21 juli 2016: die iets of iemand is de gemeente Eindhoven. Helaas worden de bijen in grote getale gejat.)

Namens de bij bedankt voor het hoge gras!
Namens de bij bedankt voor het hoge gras!

Er zijn twee uitersten in het maaibeheer van bermen.
In het ene wordt het gras 25 keer per jaar of zo gemaaid. Je krijgt een berm met Wimbledonkwaliteit, maar behalve gras groeit en bloeit er zowat niks anders. Het is een ecologische woestijn en dit beheer is heel erg duur.
In het andere geval wordt het gras niet gemaaid. Dan gebeurt het omgekeerde. Dat kost niks.

In praktijk betekent ecologisch maaibeheer dat er op bijv. twee keer per jaar, op goedgekozen momenten, maait en dat je alleen kritische locaties (bijv. bij onoverzichtelijke kruispunten) vaker doet. En je laat bij het maaien 10% staan. Je bezuinigt, je krijgt de prachtigste bermen en honingbijen en heel veel soorten wilde bijen  maken meer kans. Zeker als je ook nog een beetje op je beplantingsbeleid let.
Een aanrader.

Helaas is er nogal wat onwetendheid en cultureel conservatisme in de bevolking, waardoor zo her en der de groene gazon-woestijn als maat der dingen wordt gezien. Daar wil deze actie iets aan doen.

Zie ook
Plantjes kijken met de voormalige stadsecoloog of: Tongelre is mooi als je weet waar je kijken moet
Bijenvoorstel Milieudefensie politiek overgenomen

De kool en de geit – en het Nederlandse mestbeleid

Leo Lamers heeft een boek geschreven met bovenstaande titel.
Lamers is adviseur Landelijk Gebied bij Arcadis en heeft als vrijwilliger contact met de BMF.

Ter introductie wordt ex-minister Veerman van Landbouw, onder Falend Mestbeleid, geciteerd met  “we importeren het voer, exporteren het vlees en de rommel blijft hier.” Het boek gaat vooral over die ‘rommel’.

Al een halve eeuw kampt Nederland met een mestoverschot en veel andere milieuproblemen als gevolg van veel te veel vee. Dat was natuurlijk te vermijden geweest als Nederland, net als Denemarken en Duitsland, de groei van de veestapel tijdig had gestopt. Een andere logische oplossing zou zijn krimp van de veestapel. Maar ook dat doet Nederland niet, integendeel, de veehouderijsector en de veehouderijgezinde politieke partijen dromen zelfs nog over verdere groei van de veestapel. Hun oplossing is het verwerken van mest. Immers als je de mest laat verdwijnen, wat is dan nog het probleem?” aldus Lamers in zijn inleiding.
Dit is de hoofdlijn van het boek. Daarnaast kleven er volgens Lamers nog andere milieuproblemen aan de veeteelt, zoals de stikstofdepositie, de stank, de gezondheidsrisico’s en de broeikasgassen.

De omvang van de veestapel van 1870-2015
De omvang van de veestapel van 1870-2015

In Denemarken en delen van Duitsland mocht de veehouderij slechts uitbreiden, als ze de mest op eigen grond kwijt konden. Een melkveebedrijf in Oostenrijk mag slechts 1,5 koe per hectare hebben (in Nederland is twee al weinig bg). In Nederland echter ging en gaat de politiek steeds weer opnieuw mee in de sectorbeloften van innovatie en eigen verantwoordelijkheid. Het loslaten van de melkquota is een laatste voorbeeld van dit voortdurende wensdenken. De Tweede Kamer trapt keer op keer in dezelfde val. Maar de landbouwsector beloofde veel, maar leverde weinig, aldus Lamers.
Slechts dankzij de EU is het probleem niet nog groter geworden. Toen in 2013 de varkens- en kippenrechten dreigden te worden afgeschaft, dreigde de EU succesvol met de intrekking van de z.g. ‘derogatie’ van de Nitraatrichtlijn. De illegaliteit rondom de productie en het wegtoveren van nitraat zou dan nog groter geweest zijn.

Over de nitraatconcentraties schrijft Lamers in een hoofdstuk ‘Een kwart van de mest is zoek’ en ‘Nederlandse waterkwaliteit nog lang niet op orde’. Hij baseert zich op een bericht in De Boerderij van 14 januari 2014, hij beroept zich op de Unie van Waterschappen dat de dat de mestwet-
geving zo complex is dat de pakkans op niet naleven klein is, en hij citeert prof. Oenema, Nederlands mestgoeroe, (De Boerderij 1 febr 2016) ‘Vergeet de stikstof niet! Daarvoor moet ook en oplossing komen!’.
En die is er niet – het concentraat, dat de sector uit de dunne fractie van drijfmest wil maken, moet minstens 15* zo geconcentreerd zijn als nu, relatief minder kalium bevatten en niet besmet zijn met organisch materiaal, wil het aan de relevante Europese richtlijn voldoen. Dat blijkt al jaren te hoog gegrepen.
Het gevolg:

 Balans van de Leefomgeving 2014
Balans van de Leefomgeving 2014
 Balans van de Leefomgeving 2014
Balans van de Leefomgeving 2014

Verder wijdt Lamers een belangwekkend hoofdstuk aan de mogelijkheden om de veeteelt cyclisch te maken op diverse schalen, van het eigen bedrijf t/m Noordwest Europa (over welke laatste schaal hij geen harde informatie geeft). Lamers’voorkeur heeft de nationale schaal, zelf houd ik het vooralsnog bij de Noordwest-Europese. Beide alternatieven zouden verder moeten worden uitgewerkt. Beide vereisen minder dieren.

Tot zover de passages in het boek van Lamers waar ik het mee eens ben. Mijns inziens zijn deze passages voldoende om zijn punt te scoren dat er minder dieren moeten zijn.

 

Lamers schrijft ook dingen waarmee ik het (deels) niet eens ben of waaraan ik twijfel, en die niet nodig zijn om zijn punt te maken:

  • Waarschijnlijk is er te weinig markt is voor producten uit mestverwerking, maar Lamers maakt dat slechts aannemelijk voor nitraat en geeft (vooral op losse uitspraken gebaseerde) indrukken, geen harde cijfers. Voor stikstof ziet het Europese plaatje er uit als hieronder:
    stikstofoverschot in de bodem door bemesting in Europa in 2005

Voor fosfaat heeft het plaatje minder directe bewijskracht:

Fosfaatbalans in Europa
Fosfaatbalans in Europa
  • Lamers uit kritiek op de winning van biogas uit mest, en beroept zich daarbij op de hoogleraren Lucas Reijnders en Cees Buisman. Ik verschil met beiden van inzicht.

Reijnders zegt dat mestvergisting ‘energetisch niet rendabel’ is en ‘ecologische waanzin’. Nu zat ik erbij op de publieksavond in Deurne dat hij dat laatste zei, en er hoort een context bij die Reijnders erkende toen ik er tijdens diezelfde avond een vervolgvraag over stelde.
Reijnders maakt Life Cycle Assessments (LCA’s). Je meet een productieproces integraal vanaf het allereerste begin t/m het finale eind af aan een maat en een criterium. Het huidige veeteeltsysteem, slechts beschouwd als een proces dat erop gericht is uiteindelijk energie te produceren, is inderdaad ecologische waanzin.
Maar in de huidige realiteit is er een heleboel mest, alsmede een heleboel ander organisch afval, en dan kan het mogelijk en verstandig zijn een deel van die afvalstoffen in te zetten voor de energieproductie. Dat vraagt om een normale zakelijke discussie. Mijn antwoord is vooralsnog dat hiervoor, binnen nader vast te leggen begrenzingen, ruimte bestaat.

Energetisch rendabele monovergisters van rundermest bestaan (zie mijn verhaal over Den Eelder ( Op werkbezoek bij zuivelboerderij Den Eelder ). Een covergister zou meer opbrengen, maar ook een grotere afhankelijkheid van de prijs van covergistingsmateriaal betekenen. Men kan daar wel of niet voor kiezen. De exploitant van Den Eelder koos voor mono.
Mogelijk is monovergisting van varkensmest energetisch niet rendabel, zoals Reijnders zegt, maar covergisting kan wel energetisch rendabel zijn.

Op de keper beschouwd gaat de discussie erover waar het nulpunt van je redenering ligt: bij ‘from scratch’ of bij de huidige realiteit.

Cees Buisman (hoogleraar Wageningen) zegt dat het ‘zo goed als onmogelijk is een biogasinstallatie (financieel) rendabel te laten draaien. De missie is zuiver subsidiegedreven.’ Op zich klopt dat, maar die bewering geldt (nu en waarschijnlijk nog lang) voor de volledige duurzame energiesector. Ons land heeft er terecht voor gekozen duurzame energie een tijd lang financieel te beschermen.
Bij de huidige elektriciteitsprijs van 4 cent/kWh is op dit moment geen enkele energieopwekking financieel rendabel. In de SDE+ -tabellen is biogas met covergisting goedkoper als zonnepanelen. Ik neem aan dat Buisman niet alle zonnepanelen wil verbieden als zijnde ‘subsidiegedreven”.

Het zou helpen als hoogleraren zich niet met halve waarheden van hun analysetaak af zouden maken.

 

Brabant heeft meer dan alleen een veeteeltprobleem.
In de veeteelt-verhaallijn heeft Lamers gelijk. De landbouw zelf is het probleem, want die produceert goederen met daarnaast veel afval. Bewerking van het afval verandert niets aan het hoofdprobleem.

Maar Brabant heeft ook een energieprobleem, een methaanprobleem, een microbiologieprobleem en een bodemprobleem. In deze andere verhaallijnen kan het bewerken van mest zeer zinvol zijn.

  • Reijnders (en daarmee Lamers) vindt een biogasinstallatie veel methaan, CO2 en H2S bevat en daarom gevaarlijk is en als een chemische fabriek behandeld moet worden. Daar kun je over discussieren. In elk geval kent de Vereniging Nederlandse Gemeenten in ‘Bedrijven en Milieuzonering’ aan een mestvergister een veiligheidsafstand toe van 30m en aan een klein LPG-station van 50m. Vergisters zijn niet zo gevaarlijk en vergiste mest is een stuk minder gevaarlijk dan rauwe mest.
    Stinken? Dat hebben ze in de begintijd wel gedaan, maar de situatie is verbeterd. Ik heb nu zelf drie mestbewerkers bezocht en ze waren, in elk geval op dat moment, nauwelijks te ruiken.

Zie verder
Geen mestverwerking —-> minder dieren? Bepaald geen automatisme!
Afzetkansen voor bewerkte mest?
Brabantse mestdialoog: doorbraakclaim verdient vraagteken

Het boek is uitgegeven door uitgeverij Landwerk, waarvan de website is http://landwerk.nl/de-kool-de-geit-en-het-nederlandse-mestbeleid/ .

Slotbijeenkomst Energiedialoog minister Kamp

Minister Kamp heeft een Energiedialoog georganiseerd, een soort mushawara-proces waarbij iedereen welkom was die het goed meende met de toekomstige energievoorziening na 2023, als het nu geldende Energieakkoord afgelopen is.
Kamp liet het grotendeels vrij. Hij bracht zelf weinig in en ‘voelt u zich vrij om te roepen!’. Dat kwam hem op nogal wat kritiek te staan.
Ik heb zelf een bijeenkomst in Eindhoven meegemaakt (zie De Energiedialoog-roadshow) . Zo zijn er een stel geweest. Op 4 juli was er een slot-
bijeenkomst op het Industriepark Kleefse Waard, een oud en herleefd industrieterrein met een kunstvezeltraditie.

Het oude AkzoNobel-terrein op industrieterrein Kleefseward in Arnhem
Het oude AkzoNobel-terrein op industrieterrein Kleefsewaard in Arnhem

Het was zo’n bijeenkomst die ‘draagvlak’ wil creëren. Een stoet aan bobo’s en andere sprekers trok voorbij met een gemiddelde van één per vijf minuten, en de minister zelf pleegde de nodige plichtplegingen, samen met astronaut André Kuipers. De basisschool SALTO-school Strijp Dorp uit mijn woonplaats Eindhoven  die de wedstrijd gewonnen had mocht op het podium komen en het meisje dat bedacht had dat je de bliksem in een potje kon vangen voor energiedoeleinden kreeg de hoofdprijs. Het kon wel niet, maar het was wel heel lief. (Overigens: één flinke bliksem heeft ongeveer de energie van 10 liter benzine – het gaat wel heftig, maar duurt heel kort).
Na afloop mochten de kinderen met André Kuipers op de foto. Daar was veel animo voor.

De winnende klas van SALTO-school Strijp Dorp uit Eindhoven
De winnende klas van SALTO-school Strijp Dorp uit Eindhoven

Nu doe ik een beetje badinerend, maar misschien pakt Kamp het toch wel verstandig aan. Techniek is één ding, techniekacceptatie blijkens talloze dure ervaringen een ander ding. Met mijn techneutenachtergrond krijg ik er af en toe jeuk van, maar politiek (in de geest van ‘hoe krijg ik het publiek mee?’) is het iets anders. Ik zal er dus verder niet over kankeren. Per slot van rekening hebben er meer dan 3000 mensen bij meer dan 125 bijeenkomsten in den lande meegedaan.
de energiedialoog_2016
Gelders gedeputeerde Jan Jacob van Dijk en de Tilburgse wethouder Berend de Vries hadden nog een leuke visualisatie.
De CO2-ballonnen-r

De zwarte ballon zou 200gr CO2 bevatten, goed voor ongeveer 5 minuten douchen.

Van de stoet bobo’s wist Ab van der Touw, CEO van Siemens Nederland, er in vijf minuten nog de meeste zinvolle informatie uit te brengen. Hij zei onder andere dat Siemens in tien jaar tijd 6000 fossiele banen kwijt was geraakt, maar er 8000 in de windsector voor teruggekregen had. Hij verwees naar de studie van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) “Rijk zonder CO2 “ (zie http://www.rli.nl/publicaties/2015/advies/rijk-zonder-co2-naar-een-duurzame-energievoorziening-in-2050 ). Tenslotte bracht hij het voorstel van VNO/NCW in herinnering NLII (Nederlandse Investeringsinstelling), dat overigens wat weg heeft van het SP-voorstel lijkt om een Nederlandse Investerings Bank op te richten (zie www.sp.nl/opinie/sharon-gesthuizen/2014/scholing-en-zorg-in-handen-van-banken-en-private-investeerders-uit ).

Sungevity-vicepresident Roebyem Anders pleitte op een iets te opgefokt activistisch toontje voor het behoud van de salderingsregeling voor huishoudens en scholen tot 2030, en op een uitbreiding van die regeling naar grote daken. Een standpunt dat, hoewel niet ontbloot van enig eigenbelang, het overwegen waard is.

De dialoog gaat uitmonden in een Energieagenda met concrete plannen voor de periode na 2023.

Na afloop van het propagandistische deel heb ik nog een workshop bezocht over de ruimtelijke inpassing van duurzame energie door Ruimtevolk, en die was uiterst interessant. Ruimtevolk is een kennisplatform voor stedelijke en regionale ontwikkeling (zie https://ruimtevolk.nl/ ). Het bureau stelt zonder enige aarzeling dat de overgang op duurzame energie de allergrootste opgave op het gebied van ruimtelijke ordening zal zijn in de komende decennia.
Een (slecht) plaatje over de energiereus Terneuzen van de inleider: één industrieel complex in die gemeente heeft 146PJ nodig (146PJ is 4,5% van het totale Nederlandse energieverbruik).  In de (nog net leesbare) tekstinzet staat dat er 13 van dit soort complexen in Nederland zijn. Het is dan ook verstandig voorzichtig te zijn met al te snelle claims dat een regio energieneutraal gemaakt kan worden.

Eén industrieel complex in terneuzen verbruikt 4,5% van het totale Nederlandse energiebudget
Eén industrieel complex in terneuzen verbruikt 4,5% van het totale Nederlandse energiebudget

Op 10 november organiseert Ruimtevolk in Breda de ( zie https://ruimtevolk.nl/agenda/expeditie-energie-en-ruimte/ ). Ik ga er naar toe en raad dit anderen ook aan.

energie en ruimte-10nov2016-Breda_aankondiging

Raadsvragen over wantoestanden op vliegbasis Eindhoven

“Beerput open op vliegbasis” kopte het Eindhovens Dagblad op 14 juni 2016. Het ging over beweerde financiele integriteitsvragen en beweerd onprofessioneel gedrag van piloten.

De Onderzoeksraad Integriteit Overheid heeft vorig jaar al een uiterst kritisch rapport uitgebracht over het 336 suadron, dat met de Hercules-vrachtvliegtuigen vliegt. Piloten hadden onvoldoende capaciteiten, negeerden veiligheidsvoorschriften en zaten met een slok op achter de stuurknuppel. Minister Hennis van Defensie vond in augustus 2015, antwoordend op kamervragen, een onderzoek niet nodig. Bronnen binnen Defensie stellen dat het slok op-probleem zich nadien nog herhaald heeft. Aldus het ED.

De 10^-6 - contour van vliegbasis Eindhoven in het Luchthavenbesluit 2013. De kans dat een onbeschermd iemand dodelijk getroffen wordt door een vliegveldgerelateerd ongelukk is op die plaats een op een miljoen per jaar. Dat is het gangbare veiligheidscriterium in Nederland. De gele lijn is de goede. De stip is Linde Chemicals.
De 10^-6 – contour van vliegbasis Eindhoven in het Luchthavenbesluit 2013. De kans dat een onbeschermd iemand dodelijk getroffen wordt door een vliegveldgerelateerd ongelukk is op die plaats een op een miljoen per jaar. Dat is het gangbare veiligheidscriterium in Nederland.
De gele lijn is de goede.
De stip is Linde Chemicals.

Financiele integriteitsvragen liggen buiten de scope van deze blog. Als staatsburger hoop ik dat de nieuwe basiscommandant zo snel mogelijk de zaken op orde heeft.

Ik ben in deze kolomnen wel geïnteresseerd in de fysieke veiligheid van inrichtingen.

Elk gevaarlijk object heeft een zg PR 10^-6 contour om zich heen. Hierboven die van het vliegveld (uit het Luchthavenbesluit 2013).
Pal naast deze contour ligt het bedrijf Linde Chemicals, dat indertijd na de lachgas-explosie aldaar het bedrijf Hoekloos heeft overgenomen. Daarna was Hoekloos op zijn oude lokatie in Tongelre niet langer handhaafbaar. Uiteindelijk  is Linde Chemicals, de nieuwe eigenaar van Hoekloos,  in deze uithoek van het Goederen Distributie Centrum geplaatst. De andere bedrijven daar waren niet blij.

Op de nieuwe locatie heeft nooit meer een incident plaatsgevonden (althans dat de openbaarheid haalde). Het is echter een onaangenaam idee dat piloten onder invloed en met te weinig besef van het gevaar van magnesiumfakkels in een ruim vlak langs Linde Chemicals vliegen.

SP-gemeenteraadslid Marcel Lathouwers heeft vragen aan het College van B&W gesteld, waarin o.a. het College gevraagd wordt in zijn veelvuldige contacten met de basis in elk geval deze veiligheidsproblemen ten spoedigste te beeindigen. Verder vraagt Lathouwers of er een voorbereiding kaar ligt voor het geval een vliegtuig op Linde terecht komt.

De volledige tekst van de vragen staat hier —> Vragen van SP over veiligheid rond luchthaven  .

Veehouderij, gezondheid en omwonenden

Sinds naoorlogse decennia heeft de veehouderij een steeds zwaarder stempel gezet op het de oostelijke helft van Noord-Brabant en Noord-Limburg, daarbij geholpen door de machtige lobby van de ZLTO en par-
tijen als VVD en CDA. Het is inmiddels de meest fosfaatbelaste regio van Europa.

Fosfaatbalans in Europa
Fosfaatbalans in Europa

Steeds duidelijker werd ook dat de veeteelt tot gezondheidseffecten voor mens en dier leidde. De op elkaar gepakte dieren bleken elkaar gemakkelijk te besmetten en soms sprong een medisch probleem op de mens over, zoals bij de Q-koorts (die inmiddels minstens 74 mensen het leven heeft gekost) en de resistente bacterien die de oorlog verklaren aan de ziekenhuizen.

Er viel niet aan te ontkomen dat hier onderzoek aan gedaan moest worden. In 2011 werd het IVG-onderzoek gepubliceerd, in 2012 het advies van de gezondheidsraad, en op 7 juli 2016 het onderzoek Veehouderij en  Gezondheid Omwonenden (VGO-onderzoek). In alle gevallen met professor Heederik van het Utrechtse IRAS aan boord. Zie Volledige tekst VGO-onderzoek  .

In dat laatste onderzoek werden voor het eerst concreet man en paard genoemd of beter, man, kip en varken. Dat leidde tot veel politieke reacties en als het goed is, tot concrete maatregelen. De Wet Dierenaantallen  zal worden losgetrokken uit zijn al twee jaar durende verstarring, en de provincie wil gaan sturen op dieraantallen, waarbij die wet het belangrijkste instrument is.
pluimvee per km2

varkens per km2
Wat staat er in het rapport?
Voor wie het zelf na wil lezen: bij het rapport hoort een populariserende brochure, die te vinden is op VGO resultaten-brochure

Het onderzoek rust op twee poten: een gezondheidsonderzoek van een grote populatie via huisartsenpraktijken, en nader onderzoek met bloedprikken, poepmonsters en bloedprikken bij een deel van de populatie; en uit metingen in het onderzoeksgebied en metingen in een (eenvoudiger) controlegebied elders.

Schema VGO
Schema VGO
  • Wie dicht op een veeteeltbedrijf woont, heeft minder gauw asthma, COPD en allergieën
  • Bij wie er toch COPD heeft nabij een intensieve veehouderij, wordt de ziekte erger
  • Veel veehouderijen kort bij de woning leiden tot een slechtere longfunctie, vooral als het er meer dan 15 binnen 1 km zijn
  • De longfunctie gaat op en neer met de ammoniakpieken in de lucht. Of die ammoniak rechtstreeks op de longen werkt of via de omweg van gevormde secundaire aerosolen (bijv. ammoniumnitraat) is onduidelijk. Heederik denkt het laatste.
  • Geitenbedrijven en kippenboerderijen (deze laatste tot op ruim een kilometer afstand) leiden tot extra longontsteking
  • Nertsen houden is een gevaar voor de volksgezondheid
  • Alle gevaren zijn voor de boer zelf en zijn gezin het grootst
  • Er zijn op 61 locaties PM10- en endotoxine-metingen. Dichtbij een intensieve veehouderij zijn die hoger dan verder weg. Dit alles moet nog verder geïnterpreteerd worden.
    PM10_endotoxinen
    Met de kanttekening dat ‘leiden tot’ opgevat moet worden als een correlatie is dit ongeveer de ondergrens van wat zeker is.

Daarnaast noemt de studie een aantal mogelijke omstandigheden die zouden kunnen bestaan, maar te zeldzaam zijn om het tot statistische significantie te schoppen, of die stuiten op technische problemen (zoals dat er nog geen goede bloedbepaling voor is), of waarvan nog veel onduidelijk is.
–      endotoxinen zijn restanten va de celwand van bepaalde bacterien. Er zitten endotoxinen in de lucht in stallen (in hoeveelheden die ver boven de advieswaarde van 30EU/m3 voor de bevolking), en ook in de lucht buiten stallen (dichtbij de stal soms boven de advieswaarde). Wat de betekenis daarvan is, is nog niet helemaal duidelijk.
–      mogelijk worden omwonenden af en toe besmet met de MRSA-bacterie. Verder kon er geen antibioticaresistentie gemeten worden.
–      1,9% van de bloedgeprikten heeft ooit de vogelgriep gehad
–      voor sommige ziektes, zoals de papegaaienziekte, bestaat nog geen goed bloedprikonderzoek

Heederik cs zeggen terecht dat er nog veel nader onderzoek nodig is. Een deel van het materiaal van dit onderzoek is nog niet uitgewerkt en verschijnt later dit jaar. Dit alles kan dus tot extra kennis van schadelijke effecten leiden.

Wat ik van het onderzoek vind
Ik heb niet veel verstand van medische kwesties, dus ik ga daar geen uitgebreid verhaal aan wijden. Voor zover ik dat beoordelen kan, is het binnen zijn beperkingen in plaats, middelen en tijd goed gedaan. Heederik zegt dat vervolgonderzoek nodig is, en dat lijkt mij ook. Wat misschien nog het meeste zin heeft, is om de trends over een langere tijd waar te nemen, zodat ook meer zeldzame effecten boven water komen.

Waar ik aan twijfel, is Heederiks verhaal over ammoniak die niet rechtstreeks werkt, maar via de omweg van fijn stof (secundaire aerosolen, wat dan in praktijk ammoniumnitraat is). Zuiver ammoniumnitraat zelf is niet giftig en roept, bij kleinschalige proeven met muizen die op Internet beschreven worden, geen biologische effecten in de longen op. Ik zou zelf verwachten dat op zijn minst een deel van de ammoniak rechtstreeks op de longen werkt.
Heederik brengt dit verhaal zelf ook speculatief en met de nodige terughoudendheid.

Waar ik ook een beetje aan twijfel is om effecten dichtbij een boerderij (bijv. <250m) te vergelijken met die verder weg in het VGO-gebied (bijv. >1000m). Het zou wel eens kunnen dat het cumulatieve effect van alles de algemene achtergrond zo verziekt  heeft, dat die niet meer als onaantastbare referentie gezien kan worden.

Het is in elk geval goed dat het onderzoek er is.

Wat ik vind dat nu wel en niet gedaan moet worden
Mijns inziens moet de reactie van de overheid niet beperkt blijven tot alleen verdergaande technische maatregelen. Die werken alleen maar als de dieren binnen zijn (maar dierenwelzijn vereist dat koe, kip of varken af en toe de snuit buiten de deur kan steken), en bovendien worden die maatregelen in praktijk soms door nalatigheid of slecht onderhoud ontdoken.

Verder moet het heil niet verwacht worden van alleen maar spreiden van de ellende. Als secundaire aerosolen inderdaad, zoals Heederik suggereert, schuldig  zijn aan de effecten en inderdaad over grote afstanden wegwaaien, dan heeft het misschien weinig nut om een intensieve
geitenboerderij tien kilometer verderop te zetten.

Ik volg de aanbeveling van de GGD’s dat men minstens 250m afstand zou moeten ouden tussen een intensieve veeteelt-onderneming en burger-
woningen. Zo legt de GGD dat uit (Milieu, mei 2015) in : “Gezondheid gebaat bij 250 meter afstand tussen intensieve veehouderij en burgerwoning”.

Tijdschrift Milieu, mei 2015, Jaap de Wolf
Tijdschrift Milieu, mei 2015, Jaap de Wolf

SP-Tweede Kamerlid Henk van Gerven heeft ook al eens voorgesteld om deze 250m – afstand wettelijk vast te leggen, maar dat was toen vergeefs (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33792-2.html ).

Maar de allerurgentste taak in Brabant is minder dieren.

Zie verder ook op deze site:
MRSA-bacterie via de lucht in boerenneuzen
Ziektekiemen als functie van de afstand tot een intensief melkveebedrijf

Geen mestverwerking —-> minder dieren? Bepaald geen automatisme!

Onder de Brabantse bevolking leeft de, krachtig en emotioneel uitgesproken gedachte, dat je ‘mestfabrieken’ tegen moet houden omdat je daardoor minder dieren krijgt. Voorzitter Jan van Hoof van Mens, Dier en Peel, zoiets als het Wetenschappelijk Bureau van de strijd tegen de veeteelt, verwoordt het “Mestfabrieken zijn de sleutel tot het voortbestaan van de veeindustrie in Brabant.

Ik ben zo vrij met hem van mening te verschillen. Niet zozeer over het doel van zijn bewering dat er minder dieren moeten zijn, want dat vind ik ook. Ik vind de ambitie van Natuur en Milieu “5% minder kippen, 10% minder koeien en 30% minder varkens” een goed uitgangspunt.
Alleen, ik zie geen sterk verband tussen geen mestverwerking en minder dieren.
Ik zie wel een sterk verband tussen geen afzet van (al dan niet bewerkte) mest enerzijds en minder dieren anderzijds. Ik zie eveneens een sterk verband tussen de fosfaat- en nitraatlimiet voor (al dan niet bewerkte) mest enerzijds en het aantal dieren anderzijds.

Het politieke ‘frame’ klopt niet. ‘Mestfabrieken’ bestaan niet. Een autofabriek maakt auto’s en een schoenenfabriek maakt schoenen, maar een  ‘mestfabriek’ maakt geen mest.

Het schema van de scheiding- en indikinstallatie van AquaPurga
Het schema van de scheiding- en indikinstallatie van AquaPurga

Een ‘mestfabriek’ (ik zal het hierna een mestBEwerker noemen) is een inrichting die een lading fosfaat en nitraat in een andere chemische en fysische vorm brengt (anders verpakt), waarna die lading aan dezelfde limieten moet blijven voldoen als wanneer het verpakkingsproces niet had plaatsgevonden. Ook als er lading bijkomt uit andere bron (bijvoorbeeld bij covergisting), blijft de limiet onveranderd bestaan. De fosfaat uit de mais moet in mindering gebracht worden op de fosfaat uit de mest, dus minder dieren.
Wat de milieubeweging en de burgerorganisaties dus in elk geval moeten doen, is de fosfaat- en nitraatlimieten met hand en tand verdedigen en liefst aanscherpen, o.a.  met een beroep op de EU.
Het resultaat van de verpakking kan zijn dat het in organisch materiaal verpakte fosfaat gerecycled wordt (wat op zich een goede zaak is) en exporteerbaarder wordt. Of dat zal gebeuren, is een verhaal van logistiek en economie (zie Afzetkansen voor bewerkte mest?) . De opbrengst in verweggistan wordt groter, maar de proces- en transportkosten ook en de vraag is hoe vrij in verweggistan in praktijk de markt zal blijken en hoe goed de kwaliteit van het verpakte fosfaat is (of die bijv. meer vervuild is met medicijnresten en zware metalen als inheemse mest). Dit alles moet blijken. Pas als deze export voor nitraat en fosfaat in grote hoeveelheden plaatsvindt, wordt BEwerken VERwerken en pas dan zou er ruimte ontstaan voor meer dieren.
Ik zie niet hoe op dit moment het in veel water verpakte nitraat economisch uit het systeem gebracht kan worden. Wat de milieubeweging en de burgerorganisaties dus in elk geval moeten doen is zeer scherp kijken wat er met de nitraat gebeurt, en harde handhaving eisen (zie Afzetkansen voor bewerkte mest? en Gedachten bij het opstappen van de voorzitter van Mestac  )

Nu is het even de vraag wat men  ‘BEwerken’ noemt. De technische minimumeis om mest over de grens te mogen brengen is dat deze ‘gehygieniseerd’ wordt, te weten dat deze een uur op 70°C verhit wordt. Dat vraagt niet om grootschalige installaties in een ‘mestfabriek’. Tegenstanders van mestvergisting noemen deze BEwerking niet en ook de website van Mens, Dier, Peel geeft geen treffers op deze zoekterm. Toch zit de Duitse grensstreek tot x-honderd km ver weg vol met inheemse en gehygieniseerde Nederlandse ruwe mest.
fosfaatbalans dierlijke mest_2010
Blijkbaar is er geen dwingend verband (op zijn minst nu nog niet) tussen mestBEwerking en dieraantallen.
De hoop dat het ooit nog eens goed komt met de mestexport, en de hoop dat daaraan te verdienen valt, is inmiddels in boerenkringen de zoveelste strohalm en wordt dus luid bejubeld. Zo luid, dat de tegenstanders de jubel van de voorstanders zijn gaan geloven en zelf ook zijn gaan denken dat mestBEwerking mestVERwerking is, en dus een oplossing.

In dit verband is ook relevant dat de mestboekhouding uiterst fraudegevoelig is. Op 6 jan 2014 citeerde De Boerderij de brancheorganisatie van bonafide mestVERwerkers Cumela, dat 30 tot 40% van het totale mestvolume in zuidoost-Nederland illegaal gedumpt of verhandeld wordt (zie Zwarte mest remt mestverwerking_Boerderij_06jan2014). Bij nitraat is de illegaliteit zelfs al gelegaliseerd. De tussenhandel mag ongestraft miljoenen kilo’s nitraat laten verdwijnen (zie Gedachten bij het opstappen van de voorzitter van Mestac) .
Het meest directe gevolg van een exportverbod van (al dan niet bewerkte) mest zal naar verwachting niet zijn de voortijdige dood van duizenden varkens, kippen en koeien, maar een extra aanslag op het riool, grond- of oppervlaktewater.

Nog even over de gevaren.

Mestopslag silo in Makkinga waarin in 2013 drie mensen omkwamen door H2S
Mestopslag silo in Makkinga waarin in 2013 drie mensen omkwamen door H2S

Het opslaan, bewerken in boerderijomstandigheden en uitrijden van onbewerkte mest is gevaarlijk, o.a. vanwege de microbiologie en vanwege de ontwikkeling van zwavelwaterstof (die laatste vooral in afgesloten ruimtes). Zie bijv (Makkinga_mestongeluk_rapport RaadvVeiligheid_febr 2014). De Q-koorts bijv. ontstond uit de aanwezigheid in de stal en het uitrijden van onbewerkte geitenmest.
Het oordeelkundig bewerken van mest in een daartoe bedoelde inrichting is niet erg gevaarlijk. Uiteraard hangt dat van de aard en de handhaving van de milieuvergunning af. Het Groene Boekje van de VNG (Groene boekje VNG Bedrijven en milieuzonering , richtafstanden tabel 1, 454) houdt voor een vergister zoneringsafstanden aan zo’n 100 m (te vergelijken met een LPG-station) en staat deze activiteit toe op bedrijventerreinen in de categorie 3.2 (gemiddeld).
processchema dig-Hyg
Het resultaat van de bewerking kan veel minder gevaarlijk zijn dan de oorspronkelijke mest. Vergisten en daarna hygieniseren van het digestaat bijvoorbeeld doodt een deel van de grampositieve bacterien en virussen, en nagenoeg alle gramnegatieve bacterien als de E. coli en Salmonella (zie Mestbewerking vermindert soms hoeveelheid micro-organismen (en soms niet)). De verwekker van de Q-koorts, de Coxiella Burnettii, is ook een gramnegatieve bacterie (overigens meldt Wikipedia dat de Coxiella B. een bekend middel is in de biologische oorlogsvoering).

Coxiella Burnettii
Coxiella Burnettii

Mestbewerking speelt in een aantal verhaallijnen een rol.

In de verhaallijn, die over dieraantallen gaat, is mestbewerking in de algemeen gebruikte zin des woords (vergisten en/of scheiden en indikken) tot nu toe een bijzaak en  het is de vraag of het ooit een hoofdzaak wordt. Maar de politieke ‘framing’ vereist dat deze bijzaak wordt opgeblazen tot een principezaak, waaraan bijna mythologische gevaren worden toegekend, die er in praktijk niet zijn. Maar het in deze verhaallijn uitgesproken “Gij zult niet…” heeft zijn effect op de andere verhaallijnen, waar de rol van mestbewerking heel anders ligt.
Ik heb overigens tot nu toe drie mestBEwerkers zelf bezocht, en geen van drieen stonk, zelfs niet als je er pal op stond.

De monovergister. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De monovergister van zuivelbedrijf Den Eelder in Ewijk.

In de verhaallijn, die over ruimtelijke ordening gaat, moet je nadenken over locaties, aanvoerlijnen, zonering op de manier zoals dat in de ruimtelijke ordening gebruikelijk is.

In de verhaallijn die over duurzame energie gaat, kan de specifieke vorm mestvergisting (mono- of co-) energie opwekken en doet dat ook. Het is een gevestigde categorie in de SDE+subsidieregeling en is daar,
bijvoorbeeld voor mest met covergisting, iets goedkoper dan zonnepanelen. Zelfs als men er van uitgaat dat Natuur&Milieu zijn ambitie waargemaakt krijgt, dan nog blijft er een heleboel varkensmest over waar geen grond voor is, en daarvoor kan dit interessant zijn. In de periode voordat deze ambities waargemaakt worden, kan het belang nog groter zijn. Zie ook Nut en risico’s van covergisting

In de verhaallijn over de atmosferische emissies is met name vergisting zinvol, omdat daarin zoveel mogelijk methaan wordt afgevangen (een krachtig broeikasgas).

In de verhaallijn over volksgezondheid kan het zinvol zijn om mest te bewerken, zelfs als er grond voor beschikbaar is, omdat met name de combinatie vergisten en hygieniseren ontsmettend werkt op sommige bacterien.

In de verhaallijn over biomassa en bodemkwaliteit (zeg maar de koolstofkringloop) is studie nodig. Er is een mengsel van wetenschap, quasi-wetenschap en bijgeloof, gemengd met oprechte bezorgdheid, in omloop dat nadere studie verdient.

Afsluitend:
–              ga de discussie over het BEwerken van mest (al dan niet resulterend in het VERwerken van mest) eens op een zakelijke toon voeren.
–              zoek je heil in de terechte strijd voor minder dieren op andere gebieden, zoals bijv. het gezondheidsonderzoek van Heederik (waarover later meer op deze site).

Afzetkansen voor bewerkte mest?

Een teveel aan mest leidt tot grote problemen. Mest stinkt en is gevaarlijk, methaan is een krachtig broeikasgas, nitraat bemoeilijkt de zuivering van drinkwater, de bodem verzuurt, de biodiversiteit neemt af, en het bodemleven verslechtert.

Rijksbeleid legt aan de provincies dwingend op om een voorgeschreven deel van de mest te ‘VERwerken’. In Zuid-Nederland is dat in 2016 55%, in 2017 indicatief 60% en dat moet oplopen tot 75%.
Nu kan men op mest allerlei technische BEwerkingen loslaten, maar dat wil op zich nog niet zeggen dat daarmee het mestprobleem opgelost is. De eenheid van mest is in praktijk de kg fosfaat, en geen enkele vorm van mestBEwerking leidt tot minder kg fosfaat. Daarnaast speelt ook de nitraatrichtlijn een rol.
BEwerken wordt pas VERwerken als men met de producten van die bewerkingen ergens anders naar toe kan. Het Rijk neemt aan of hoopt dat dat zal lukken, maar een blik op onderstaande kaart alleen al leert dat dat niet zo eenvoudig ligt.
fosfaatbalans dierlijke mest_2010
De roodgekleurde gebieden op de kaart zijn de gebieden waar de fosfaathoeveelheid in dierlijke mest groter is dan de behoefte van het gewas. Daar mag van de EU (terecht) geen nieuwe fosfor meer terecht komen. Men moet dus vanuit Brabant een heel eind richting buitenland. Dit artikel probeert in beeld te brengen of het buitenland ‘onze’ mest wil en of de afzet economisch loont.

Met die afzet van de (al dan niet BEwerkte) mest staat of valt het regeringsbeleid. De minister heeft Wageningen UR gevraagd daar een studie naar te doen. Die is in mei 2016 verschenen en is hier –>  WUR-studie mestafzet te vinden.
De studie geeft antwoord op de vraag of er ‘een markt voor is’. Met andere woorden: of een product op papier tegen een aannemelijke prijs verkoopbaar is. Als dat zo is, beschouwt WUR het product als VERwerkt. Let op het wezenlijke verschil tussen BEwerken en VERwerken.

Enige technische uitleg
De studie beperkt zich tot drijfmest. Het vloeibare eindproduct van een mestvergister, digestaat, wordt in de studie gelijkgesteld met drijfmest. Die drijfmest wordt eerst met een pers of centrifuge gescheiden in dik en dun. Beide fracties worden hanteerbaarder gemaakt, de dikke door hem steekvast te maken, de dunne door hem door steeds fijnere ‘zeven’ te persen, waardoor er (als alles goed gaat) nagenoeg schoon water uitkomt en een concentraat achter blijft.
Het schema ziet er globaal zo uit:
schema mestverwerking
Mest wordt gekarakteriseerd door getallen te geven voor drie chemische elementen: stikstof (N), fosfor (P) en kalium (K) (die zijn bijv. ook te vinden op een potje kamerplantenvoeding). Elk soort plant vraagt zijn eigen verhouding. Gras moet bijv. niet veel kalium hebben en aardappels juist wel.
De fosfor komt voor het overgrote deel terecht in de dikke fractie, de stikstof en kalium in de dunne fractie en daarna in het (mineralen)concentraat. Het concentraat bevat ca 0,7% stikstof en 0,9% kalium, en liefst 0% fosfor.
Daarnaast is ook de hoeveelheid organische stof van belang (vooral dus het element koolstof C), maar de studie spreekt daar slechts zijdelings over.
De minimumeis voor alle te exporteren mest, bewerkt of onbewerkt, is dat hij minstens een uur op 70°C verhit wordt om de meeste ziektekiemen te doden (‘hygieniseren’).

Enige juridische uitleg
Nederland kent drie relevante gebruiksnormen: de stikstof-, de fosfaat- en de dierlijke mest-gebruiksnorm. Voor dierlijke meststoffen gelden ze alle drie, voor kunstmest, overigens organische meststoffen en bodemverbeteraars alleen de eerste twee.
De gebruiksnorm dierlijke mest zegt dat een boer maar 170kg stikstof per hectare (ha) op mag brengen. De EU geeft Nederland hiervoor al jaren ontheffing tot 230 of 250kg/ha.
De stikstofgebruiksnorm staat hogere giften toe, afhankelijk van het gewas. De branche ziet dan ook graag het woordje ‘mest’ uit ‘mestproducten’ vervallen. De Tweede Kamer heeft dit bij motie ondersteund, omdat dat een circulaire productie bevordert. Maar het bevordert ook dat er meer stikstof op het land mag.
De fosfaatgebruiksnorm bedraagt 80-100 kg/ha per jaar. In praktijk werkt die norm het meest ondubbelzinnig en daarom wordt de kg fosfaat per ha per jaar meestal als standaard gebruikt.

Lees: fosfaatproduktie in dierlijke mest 171,7 fosfaatafzet dierlijke mest 47,7+124,0=171,7 aanvoer en afvoer van fosfaat in kunstmest en overige organische mest = 15,6 Alles in miljoen kg.
Lees:
fosfaatproduktie in dierlijke mest 171,7
fosfaatafzet dierlijke mest 47,7+124,0=171,7
aanvoer en afvoer van fosfaat in kunstmest en overige organische mest = 15,6
Alles in miljoen kg.

De belangrijkste uitkomsten van de WUR-studie:
1)         Investeren in mestverwerkers is risicovol
2)         In Nederland kan geen nieuwe fosfaat meer worden afgezet
3)         Er zijn in Nederland nog gebieden (met name gras op klei en in mindere mate gras op zand) waar nog ruimte is voor een stikstofgift. Bouwland op zand biedt geen ruimte meer en op de zuidelijke zandgronden wordt er nu al meer stikstof gebracht dan toegestaan is
4)         (Mineralen)concentraat is minder geschikt voor melkvee-
bedrijven omdat er teveel kalium in zit (slecht voor de koeien). Omdat het weinig product in veel water is, beperken de transportkosten de inzet tot een straal van ca 20 a 25km vanaf de bron.
5)         Wil mineralenconcentraat “kunstmestvervanger” worden (en dus geen dierlijk product meer heten), dan moet de stikstofconcentratie naar minstens 10% (zijnde 15* nu) en moeten de verliezen bij het opbrengen verminderen, terwijl het kaliumgehalte gelijk blijft. Er is nog geen procedé dat dat kan.
6)         pluimveemestkorrels worden al jaren over grote afstanden geëxporteerd
7)         de gebieden vlak over de grens zijn al verzadigd met lokale mest en met Nederlandse gehygieniseerde ruwe mest
8)         in de landbouw in sommige verder weg gelegen delen van Europa is in principe behoefte aan fosfaatrijke organische mest uit de dikke fractie, mits aan enkele voorwaarden voldaan is. Invoerbeperkingen van sommige Europese landen moeten afgeschaft zijn, de samenstelling van de mest moet min of meer constant zijn, er moeten niet te veel zware metalen en andere troep inzitten, en de mest moet de juiste fosfor-kalium verhouding hebben of kunnen krijgen.
Boven de 600km kan men voor mestproducten evenveel vragen als voor kunstmest, boven de 300km en onder de 600km kan men 80% van de kunstmestwaarde vragen. Uiteraard nemen met de afstand ook de transportkosten toe.
De WUR-studie gebruikt het woord ‘marktkansen’, niet ‘marktuitkomsten’. Er wordt geen schatting gemaakt van afgezette tonnages. Men kan wel een prijs vragen, maar niet duidelijk is wat het antwoord is.
9)         de kunstmestindustrie kan in principe iets met mestproducten als calciumfosfaat en struviet (magnesiumammoniumfosfaat), mits die aan hoge kwaliteitseisen voldoen, in een voldoend hoge stroom worden aangeleverd en niet duurder zijn dan de huidige grondstof fosfaaterts (€150 tot 200 per ton). Ook hier wordt ‘in principe’ niet gevolgd door ‘in praktijk’.
10) mineralenconcentraat levert de boer per saldo weinig voordeel op.
Fosfaatexport kan de verwerker in beginsel geld opleveren. Daardoor gaat het de boer 5 tot10% minder kosten om zijn mest af te voeren.
11) 90% van de rundveemest wordt op het eigen bedrijf afgezet, 35% van de varkensmest en 20% van de pluimveemest.

Mijn eigen conclusies:
–   
er moet in Brabant een onopgelost nitraatprobleem zijn. Er is teveel, ver weg brengen loont niet, en dumpen mag niet
–    er is een bedrijfsmodel denkbaar voor de fosfaathoudende dikke fractie, gebaseerd op export, maar het is onduidelijk in hoeverre de praktijk de theorie gaat volgen
–    op zich is het recyclen van fosfaat een goede zaak. Het is een eindige grondstof.
–    ook bij minder dieren blijft er in Brabant met name voor varkens een doordachte omgang met mest nodig

 

Brabantse mestdialoog: doorbraakclaim verdient vraagteken

Het Rijk eist mestverwerking van de provincie en de bevolking eist een veeteeltbeleid met minder dieren van de provincie. De ‘ham’vraag is of die twee elkaar volledig uitsluiten, of dat er een marge gevonden kan worden waar de standpunten elkaar overlappen.
De ‘mestdialoog’, die de afgelopen maanden gevoerd is, was (en is) een moeizaam en gespannen proces. Ik heb daarvan voor de BMF verschillende zittingen bijgewoond – een leerzame ervaring.

Dialoogbespreking in BMF-kantoor (ik sta ook op de foto)
Dialoogbespreking in BMF-kantoor (ik sta ook op de foto)

De bevolking van de vee-concentratiegebieden voelt zich al decennia gekoeieneerd en sleepte zich, stijf van het wantrouwen, naar (in hun ogen) de zoveelste praatsessie.
De provincie toonde zich welwillender dan vroeger. Dat vindt zijn oorzaken mede in de crisis in de landbouw, die zich steeds verder verdiept, in de mest die nu in zo grote hoeveelheden aangeleverd wordt dat een groot deel illegaal geloosd wordt (tot de schijt ons doodt), in de al dan niet op de mens overspringende dierziektes enz. En, niet te vergeten, in het nieuwe College van GS dat er zit, voor het eerst zonder het CDA.

Uiteindelijk bracht het College van GS het stuk uit ‘Brabants mestbeleid’ waarvan onderstaande tekst het ontwerpbesluit is:
ontwerpbesluit mestbeleid 31mei2016

Goede bedoelingen
Het besluit bevat verschillende goede bedoelingen.
Voor de bevolking is de belangrijkste passage “de effectieve en juridisch houdbare aanpak die leidt tot geen verdere groei en op termijn een zekere krimp van de veestapel in Brabant”.  “Voor het eerst is er in de staten zo duidelijk gesproken over een stop op het aantal dieren.” Aldus Maria Berkers van Stop de Stank uit Deurne in het Eindhovens Dagblad van 29 juni, maar “vervolgens hebben ze wel heel politiek met zijn allen om de hete brij heengedraaid.”

Ook de passages onder 2a), met woorden als circulariteit, minder
kunstmest, emissies en risico’s minimaliseren en een beter verdienmodel stemmen tot tevredenheid.

De passage “De eerste bewerking op het eigen veehouderijbedrijf en verdere bewerking op een bedrijventerrein” klinkt niet erg duidelijk. De boerenbelangenorganisatie ZLTO leest er in het vakblad De Boerderij (6 juni 2016) in dat drijfmest direct vergist moet worden op het boerenerf. Dat staat niet met zoveel woorden in het besluit, maar past wel in de begeleidende tekst van het besluit.
Als deze interpretatie juist is, ben ik er zelf in beginsel blij mee, want ik ben voor mestvergisting als aan een aantal voorwaarden voldaan is. Niet omdat mestvergisting het mestprobleem oplost, maar omdat er energie gewonnen wordt, omdat er veel minder methaan in de atmosfeer geloosd wordt, en omdat mest door het vergisten microbiologisch minder gevaarlijk wordt.

Ik zeg het dus nog maar eens, want ik wil niet misverstaan worden en ik kan dus niet vaak genoeg zeggen: ik vind dat er minder dieren moeten komen, iets in de geest van wat Natuur & Milieu op 30 juni zei: 30% minder varkens, 10% minder koeien en 5% minder kippen, een en ander te bereiken met financiele ondersteuning door het Rijk zodat het een niet al te koude sanering wordt (zoiets als bij de Limburgse mijnsluiting).
Maar deze mening staat los van mijn opinie dat men, ook als er minder dieren zouden zijn, het nog steeds zinvol kan zijn (een deel van) de mest te bewerken.

De monovergister. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De monovergister van zuivelboerderij Den Eelder

Mijn reserves
De goede bedoelingen worden (nog?) niet concreet ingevuld. Dat moet in de komende maanden gebeuren. En er zit nogal wat drijfzand onder de fundamenten van het politieke bouwwerk.

Ik zie twee hoofdbedreigingen: de ene is (1) dat de provincie niet kan leveren, de andere (2) is dat de mestproblematiek niet oplosbaar zal
blijken te zijn.
Beide zinsnedes vragen enige uitleg.

  • Anders dan het publiek vaak denkt, heeft de provincie over een heleboel onderwerpen niet wat te vertellen. De zeggenschap over dierrechten bijv. zit bij het ministerie en de zeggenschap over kleine mestvergisters bij de gemeenten.
    De provincie staat vooral sterk bij ruimtelijke ordening-wetgeving en bij vergunningverlening en -handhaving van die inrichtingen, waarover hij zelf gaat. Als het al kan, kan de provincie alleen via omwegen iets aan het aantal dieren doen, bijvoorbeeld door groei van het bedrijf A mogelijk te maken als bedrijf B stopt, en dat eventueel met een zekere afroming. Ik kan mij niet voorstellen dat dat soort processen zich afspelen zonder dat er provinciaal geld bij gaat. De bereidheid daartoe moet blijken.
    Zo ook moet de ‘Raad van State-bestendigheid’ van de regelgeving
    blijken.
    Tenslotte moet blijken of de provincie zijn handhavingstaak aan kan.
  • Anders dan vaak gedacht wordt, leidt het BEwerken van mest niet als vanzelfsprekend tot het VERwerken van mest. Elders op deze site is dat al vaker uitgelegd: de eenheid van mest is de kilogram fosfaat en geen vorm vanfosfaatontwikkelingen_30juni2016_Boerderij
    mestBEwerking vermindert het aantal kg fosfaat (bij vergisting met co-materiaal wordt het zelfs meer). VERwerking betekent dat er fosfaat uit het systeem gehaald wordt, en dat betekent export. BEwerken is technologie en VERwerken is logistiek en commercie.
    Ten tijde van de mestdialoog was er geen bruikbaar document waaruit zelfs maar in benadering afgeleid kon worden wat eigenlijk de exportkansen waren. Zeer onlangs heeft Wageningen daar een studie over gepubliceerd op Wageningse mestafzetstudie  (ik heb hierover een apart verhaal geschreven, zie Afzetkansen voor bewerkte mest ). Voor fosfaat bestaan op papier mogelijkheden na honderden kilometers transport en wat daarvan in praktijk terecht komt, moet blijken. Voor nitraat lijken er geen mogelijkheden aanwezig.
    Het is mogelijk dat uiteindelijk blijkt dat er een heel circus opgetuigd wordt om de mest te bewerken, en dat vervolgens blijkt dat de producten daarvan even moeilijk afzetbaar blijken als de oorspronkelijke mest zelf.

De tijd moet leren wat het antwoord op de ‘ham’vraag is.

Brabantse gemeenten en duurzame elektriciteitsinkoop

De gezamenlijke gemeenten in den lande zijn samen goed voor ca 2% van het totale Nederlandse elektriciteitsverbruik (9,4PJ van de 428PJ). Daarmee zijn ze een niet onaanzienlijke speler op de elektriciteitsmarkt met bovendien een grote voorbeeldfunctie.
SOMO
Greenpeace heeft daarom aan SOMO (een gerespecteerd onderzoeksinstituut) gevraagd in kaart te brengen hoe de 390 Nederlandse gemeenten (met samen 408 inkooprelaties) hun stroom inkopen. Na het nodige mail- en belwerk kreeg SOMO de gegevens van 308 van de 408 inkooprelaties boven tafel.

Het volledige rapport is te vinden op SOMO-rapport Kortsluiting op de groene energiemarkt_juni2016
de bijbehorende landelijke op SOMO-onderzoek stroominkoop gemeenten landelijke data .

De terminologie uitgelegd
Het is een beetje een ingewikkeld verhaal en vraagt daarom eerst wat uitleg.

Stel, een persoon, bedrijf of gemeente wil duurzame stroom inkopen. Men wil dan natuurlijk zeker weten of die stroom echt uit een duurzame bron komt.
Daartoe heeft Nederland een systeem in het leven geroepen dat “Garanties Van Oorsprong” (GVO) heet. Zo’n GVO stelt 1000kWh voor en is een jaar geldig en ziet er op een computerscherm zo uit:
GVO screendump
De technische controle zit bij CertiQ, een dochteronderneming van TenneT, de exploitant van het hoogspanningsnet, en de energiebedrijven rapporteren aan de Autoriteit Consument en Markt.

Als een windmolenexploitant 1000kWh verkocht heeft, heeft hij/zij één GVO opgebouwd. Logischerwijs zou hij de stroom en de GVO samen willen verkopen, want dan is zijn stroom bewezen groen. Maar nergens staat dat dat je ze samen móet verkopen. De exploitant kan ook zijn stroom grijs aan Delta Energy verkopen en de GVO apart.
In Nederland loont dat niet zo, maar het ligt anders met stroom die in Ijsland of (in mindere mate) Noorwegen geproduceerd is. Ijsland en Noorwegen draaien volledig op duurzame energie uit waterkracht en (in Ijsland) geothermie. Daarmee produceren ze, naast stroom, ook GVO’s. Omdat die vrij verhandelbaar zijn, wordt die grotendeels vanuit Ijsland of Noorwegen geëxporteerd. Hun eigen stroom wordt daarmee op papier grijs, maar dat zal de bevolking daar een worst wezen. Noorwegen heeft dan nog een kabel naar Nederland, maar Ijsland niet eens.
In Nederland wordt de Ijslandse GVO op Nederlandse grijze stroom geplakt en die heet dan ineens groen. Het mag, maar het is strijdig met de bedoeling van het systeem. WISE heeft daarom de term “sjoemelstroom” gemunt.
Deze sjoemelwerkwijze stimuleert niet dat er nieuwe duurzame energie-installaties bij gebouwd worden.

De classificatie
SOMO noemt Noorse en IJslandse GVO’s slecht en de rest goed.

Verder noemt SOMO de (aan gemeenten leverende) leveranciers Greenchoice, Eneco en HVC Energie groen (‘voorloper’), omdat die in een puntensysteem op 6,0 of hoger uitkomen.
SOMO-stroomleveranciers
Zodoende ontstaat een op twee indelingen gebaseerd classificatie waaraan de Nederlandse gemeenten worden afgemeten.
SOMO-uitleg classificatie
De onderliggende tabel met Brabantse gemeenten is te vinden op SOMO_Brabantse Data stroominkoop gemeenten

Ik heb naar mijn eigen gemeente Eindhoven gekeken. Deze verbruik volgens SOMO 155TJ per jaar (maar dat is teveel. De eigen gemeentelijke website zit ergens rond de 120TJ). Eindhoven zit bij Eneco en dekte in 2014 56% van zijn stroom met een biomassacentrale bij zwembad de Tongelreep en de stadsverwarming in Meerhoven. De rest komt van wind elders. In de gemeente Eindhoven staan geen windturbines (oa vanwege het vliegveld) en er liggen maar weinig PV-panelen op gemeentegebouwen. Eindhoven is groen.

Een aantal gemeenten zitten collectief bij De Vrije Energie Producent en die is oranje (slechte leverancier en slechte GVO’s). Het betreft de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Gilze-Rijen, Loon op Zand, Moerdijk, Oosterhout, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, en Woudrichem. De leverancier scoort slecht en de GVO’s komen uit Noorwegen. Eigenlijk zouden de gemeenteraden in deze gemeenten in actie moeten komen voor een andere leverancier en, als dat niet kan vanwege een contract, op zijn minst voor goede GVO’s. Waalwijk zit ook bij De Vrije Energie Producent, maar die gemeente is ‘geel’ want is op wind-GVO’s uit Italie over gegaan. Blijkbaar kan het dus wel.

Een aantal andere gemeenten zitten bij Delta Energy BV en die is rood (slechte leverancier en helemaal geen GVO’s). Het betreft de gemeenten Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, Landerd, Mill en St Hubert, Oss, Schijndel, St Antonis, St Michielsgestel, St OedenrodeUden, Veghel, en Vught. Ook de gemeenteraden in deze gemeenten zouden in actie moeten komen voor een andere leverancier en, als dat niet kan vanwege een contract, op zijn minst voor goede GVO’s. Heusden zit ook bij Delta Energy en heeft wel (Noorse) GVO’s. Blijkbaar kan het dus wel.

Bergen op Zoom, Breda, Dongen, Goirle, Halderberge, Hilvarenbeek, Oisterwijk, Roosendaal, Rucphen, en Den Bosch hebben hun gegevens zo slecht op orde dat ze niet te classificeren zijn.