Raadsvragen over wantoestanden op vliegbasis Eindhoven

“Beerput open op vliegbasis” kopte het Eindhovens Dagblad op 14 juni 2016. Het ging over beweerde financiele integriteitsvragen en beweerd onprofessioneel gedrag van piloten.

De Onderzoeksraad Integriteit Overheid heeft vorig jaar al een uiterst kritisch rapport uitgebracht over het 336 suadron, dat met de Hercules-vrachtvliegtuigen vliegt. Piloten hadden onvoldoende capaciteiten, negeerden veiligheidsvoorschriften en zaten met een slok op achter de stuurknuppel. Minister Hennis van Defensie vond in augustus 2015, antwoordend op kamervragen, een onderzoek niet nodig. Bronnen binnen Defensie stellen dat het slok op-probleem zich nadien nog herhaald heeft. Aldus het ED.

De 10^-6 - contour van vliegbasis Eindhoven in het Luchthavenbesluit 2013. De kans dat een onbeschermd iemand dodelijk getroffen wordt door een vliegveldgerelateerd ongelukk is op die plaats een op een miljoen per jaar. Dat is het gangbare veiligheidscriterium in Nederland. De gele lijn is de goede. De stip is Linde Chemicals.
De 10^-6 – contour van vliegbasis Eindhoven in het Luchthavenbesluit 2013. De kans dat een onbeschermd iemand dodelijk getroffen wordt door een vliegveldgerelateerd ongelukk is op die plaats een op een miljoen per jaar. Dat is het gangbare veiligheidscriterium in Nederland.
De gele lijn is de goede.
De stip is Linde Chemicals.

Financiele integriteitsvragen liggen buiten de scope van deze blog. Als staatsburger hoop ik dat de nieuwe basiscommandant zo snel mogelijk de zaken op orde heeft.

Ik ben in deze kolomnen wel geïnteresseerd in de fysieke veiligheid van inrichtingen.

Elk gevaarlijk object heeft een zg PR 10^-6 contour om zich heen. Hierboven die van het vliegveld (uit het Luchthavenbesluit 2013).
Pal naast deze contour ligt het bedrijf Linde Chemicals, dat indertijd na de lachgas-explosie aldaar het bedrijf Hoekloos heeft overgenomen. Daarna was Hoekloos op zijn oude lokatie in Tongelre niet langer handhaafbaar. Uiteindelijk  is Linde Chemicals, de nieuwe eigenaar van Hoekloos,  in deze uithoek van het Goederen Distributie Centrum geplaatst. De andere bedrijven daar waren niet blij.

Op de nieuwe locatie heeft nooit meer een incident plaatsgevonden (althans dat de openbaarheid haalde). Het is echter een onaangenaam idee dat piloten onder invloed en met te weinig besef van het gevaar van magnesiumfakkels in een ruim vlak langs Linde Chemicals vliegen.

SP-gemeenteraadslid Marcel Lathouwers heeft vragen aan het College van B&W gesteld, waarin o.a. het College gevraagd wordt in zijn veelvuldige contacten met de basis in elk geval deze veiligheidsproblemen ten spoedigste te beeindigen. Verder vraagt Lathouwers of er een voorbereiding kaar ligt voor het geval een vliegtuig op Linde terecht komt.

De volledige tekst van de vragen staat hier —> Vragen van SP over veiligheid rond luchthaven  .

Veehouderij, gezondheid en omwonenden

Sinds naoorlogse decennia heeft de veehouderij een steeds zwaarder stempel gezet op het de oostelijke helft van Noord-Brabant en Noord-Limburg, daarbij geholpen door de machtige lobby van de ZLTO en par-
tijen als VVD en CDA. Het is inmiddels de meest fosfaatbelaste regio van Europa.

Fosfaatbalans in Europa
Fosfaatbalans in Europa

Steeds duidelijker werd ook dat de veeteelt tot gezondheidseffecten voor mens en dier leidde. De op elkaar gepakte dieren bleken elkaar gemakkelijk te besmetten en soms sprong een medisch probleem op de mens over, zoals bij de Q-koorts (die inmiddels minstens 74 mensen het leven heeft gekost) en de resistente bacterien die de oorlog verklaren aan de ziekenhuizen.

Er viel niet aan te ontkomen dat hier onderzoek aan gedaan moest worden. In 2011 werd het IVG-onderzoek gepubliceerd, in 2012 het advies van de gezondheidsraad, en op 7 juli 2016 het onderzoek Veehouderij en  Gezondheid Omwonenden (VGO-onderzoek). In alle gevallen met professor Heederik van het Utrechtse IRAS aan boord. Zie Volledige tekst VGO-onderzoek  .

In dat laatste onderzoek werden voor het eerst concreet man en paard genoemd of beter, man, kip en varken. Dat leidde tot veel politieke reacties en als het goed is, tot concrete maatregelen. De Wet Dierenaantallen  zal worden losgetrokken uit zijn al twee jaar durende verstarring, en de provincie wil gaan sturen op dieraantallen, waarbij die wet het belangrijkste instrument is.
pluimvee per km2

varkens per km2
Wat staat er in het rapport?
Voor wie het zelf na wil lezen: bij het rapport hoort een populariserende brochure, die te vinden is op VGO resultaten-brochure

Het onderzoek rust op twee poten: een gezondheidsonderzoek van een grote populatie via huisartsenpraktijken, en nader onderzoek met bloedprikken, poepmonsters en bloedprikken bij een deel van de populatie; en uit metingen in het onderzoeksgebied en metingen in een (eenvoudiger) controlegebied elders.

Schema VGO
Schema VGO
  • Wie dicht op een veeteeltbedrijf woont, heeft minder gauw asthma, COPD en allergieën
  • Bij wie er toch COPD heeft nabij een intensieve veehouderij, wordt de ziekte erger
  • Veel veehouderijen kort bij de woning leiden tot een slechtere longfunctie, vooral als het er meer dan 15 binnen 1 km zijn
  • De longfunctie gaat op en neer met de ammoniakpieken in de lucht. Of die ammoniak rechtstreeks op de longen werkt of via de omweg van gevormde secundaire aerosolen (bijv. ammoniumnitraat) is onduidelijk. Heederik denkt het laatste.
  • Geitenbedrijven en kippenboerderijen (deze laatste tot op ruim een kilometer afstand) leiden tot extra longontsteking
  • Nertsen houden is een gevaar voor de volksgezondheid
  • Alle gevaren zijn voor de boer zelf en zijn gezin het grootst
  • Er zijn op 61 locaties PM10- en endotoxine-metingen. Dichtbij een intensieve veehouderij zijn die hoger dan verder weg. Dit alles moet nog verder geïnterpreteerd worden.
    PM10_endotoxinen
    Met de kanttekening dat ‘leiden tot’ opgevat moet worden als een correlatie is dit ongeveer de ondergrens van wat zeker is.

Daarnaast noemt de studie een aantal mogelijke omstandigheden die zouden kunnen bestaan, maar te zeldzaam zijn om het tot statistische significantie te schoppen, of die stuiten op technische problemen (zoals dat er nog geen goede bloedbepaling voor is), of waarvan nog veel onduidelijk is.
–      endotoxinen zijn restanten va de celwand van bepaalde bacterien. Er zitten endotoxinen in de lucht in stallen (in hoeveelheden die ver boven de advieswaarde van 30EU/m3 voor de bevolking), en ook in de lucht buiten stallen (dichtbij de stal soms boven de advieswaarde). Wat de betekenis daarvan is, is nog niet helemaal duidelijk.
–      mogelijk worden omwonenden af en toe besmet met de MRSA-bacterie. Verder kon er geen antibioticaresistentie gemeten worden.
–      1,9% van de bloedgeprikten heeft ooit de vogelgriep gehad
–      voor sommige ziektes, zoals de papegaaienziekte, bestaat nog geen goed bloedprikonderzoek

Heederik cs zeggen terecht dat er nog veel nader onderzoek nodig is. Een deel van het materiaal van dit onderzoek is nog niet uitgewerkt en verschijnt later dit jaar. Dit alles kan dus tot extra kennis van schadelijke effecten leiden.

Wat ik van het onderzoek vind
Ik heb niet veel verstand van medische kwesties, dus ik ga daar geen uitgebreid verhaal aan wijden. Voor zover ik dat beoordelen kan, is het binnen zijn beperkingen in plaats, middelen en tijd goed gedaan. Heederik zegt dat vervolgonderzoek nodig is, en dat lijkt mij ook. Wat misschien nog het meeste zin heeft, is om de trends over een langere tijd waar te nemen, zodat ook meer zeldzame effecten boven water komen.

Waar ik aan twijfel, is Heederiks verhaal over ammoniak die niet rechtstreeks werkt, maar via de omweg van fijn stof (secundaire aerosolen, wat dan in praktijk ammoniumnitraat is). Zuiver ammoniumnitraat zelf is niet giftig en roept, bij kleinschalige proeven met muizen die op Internet beschreven worden, geen biologische effecten in de longen op. Ik zou zelf verwachten dat op zijn minst een deel van de ammoniak rechtstreeks op de longen werkt.
Heederik brengt dit verhaal zelf ook speculatief en met de nodige terughoudendheid.

Waar ik ook een beetje aan twijfel is om effecten dichtbij een boerderij (bijv. <250m) te vergelijken met die verder weg in het VGO-gebied (bijv. >1000m). Het zou wel eens kunnen dat het cumulatieve effect van alles de algemene achtergrond zo verziekt  heeft, dat die niet meer als onaantastbare referentie gezien kan worden.

Het is in elk geval goed dat het onderzoek er is.

Wat ik vind dat nu wel en niet gedaan moet worden
Mijns inziens moet de reactie van de overheid niet beperkt blijven tot alleen verdergaande technische maatregelen. Die werken alleen maar als de dieren binnen zijn (maar dierenwelzijn vereist dat koe, kip of varken af en toe de snuit buiten de deur kan steken), en bovendien worden die maatregelen in praktijk soms door nalatigheid of slecht onderhoud ontdoken.

Verder moet het heil niet verwacht worden van alleen maar spreiden van de ellende. Als secundaire aerosolen inderdaad, zoals Heederik suggereert, schuldig  zijn aan de effecten en inderdaad over grote afstanden wegwaaien, dan heeft het misschien weinig nut om een intensieve
geitenboerderij tien kilometer verderop te zetten.

Ik volg de aanbeveling van de GGD’s dat men minstens 250m afstand zou moeten ouden tussen een intensieve veeteelt-onderneming en burger-
woningen. Zo legt de GGD dat uit (Milieu, mei 2015) in : “Gezondheid gebaat bij 250 meter afstand tussen intensieve veehouderij en burgerwoning”.

Tijdschrift Milieu, mei 2015, Jaap de Wolf
Tijdschrift Milieu, mei 2015, Jaap de Wolf

SP-Tweede Kamerlid Henk van Gerven heeft ook al eens voorgesteld om deze 250m – afstand wettelijk vast te leggen, maar dat was toen vergeefs (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33792-2.html ).

Maar de allerurgentste taak in Brabant is minder dieren.

Zie verder ook op deze site:
MRSA-bacterie via de lucht in boerenneuzen
Ziektekiemen als functie van de afstand tot een intensief melkveebedrijf

Geen mestverwerking —-> minder dieren? Bepaald geen automatisme!

Onder de Brabantse bevolking leeft de, krachtig en emotioneel uitgesproken gedachte, dat je ‘mestfabrieken’ tegen moet houden omdat je daardoor minder dieren krijgt. Voorzitter Jan van Hoof van Mens, Dier en Peel, zoiets als het Wetenschappelijk Bureau van de strijd tegen de veeteelt, verwoordt het “Mestfabrieken zijn de sleutel tot het voortbestaan van de veeindustrie in Brabant.

Ik ben zo vrij met hem van mening te verschillen. Niet zozeer over het doel van zijn bewering dat er minder dieren moeten zijn, want dat vind ik ook. Ik vind de ambitie van Natuur en Milieu “5% minder kippen, 10% minder koeien en 30% minder varkens” een goed uitgangspunt.
Alleen, ik zie geen sterk verband tussen geen mestverwerking en minder dieren.
Ik zie wel een sterk verband tussen geen afzet van (al dan niet bewerkte) mest enerzijds en minder dieren anderzijds. Ik zie eveneens een sterk verband tussen de fosfaat- en nitraatlimiet voor (al dan niet bewerkte) mest enerzijds en het aantal dieren anderzijds.

Het politieke ‘frame’ klopt niet. ‘Mestfabrieken’ bestaan niet. Een autofabriek maakt auto’s en een schoenenfabriek maakt schoenen, maar een  ‘mestfabriek’ maakt geen mest.

Het schema van de scheiding- en indikinstallatie van AquaPurga
Het schema van de scheiding- en indikinstallatie van AquaPurga

Een ‘mestfabriek’ (ik zal het hierna een mestBEwerker noemen) is een inrichting die een lading fosfaat en nitraat in een andere chemische en fysische vorm brengt (anders verpakt), waarna die lading aan dezelfde limieten moet blijven voldoen als wanneer het verpakkingsproces niet had plaatsgevonden. Ook als er lading bijkomt uit andere bron (bijvoorbeeld bij covergisting), blijft de limiet onveranderd bestaan. De fosfaat uit de mais moet in mindering gebracht worden op de fosfaat uit de mest, dus minder dieren.
Wat de milieubeweging en de burgerorganisaties dus in elk geval moeten doen, is de fosfaat- en nitraatlimieten met hand en tand verdedigen en liefst aanscherpen, o.a.  met een beroep op de EU.
Het resultaat van de verpakking kan zijn dat het in organisch materiaal verpakte fosfaat gerecycled wordt (wat op zich een goede zaak is) en exporteerbaarder wordt. Of dat zal gebeuren, is een verhaal van logistiek en economie (zie Afzetkansen voor bewerkte mest?) . De opbrengst in verweggistan wordt groter, maar de proces- en transportkosten ook en de vraag is hoe vrij in verweggistan in praktijk de markt zal blijken en hoe goed de kwaliteit van het verpakte fosfaat is (of die bijv. meer vervuild is met medicijnresten en zware metalen als inheemse mest). Dit alles moet blijken. Pas als deze export voor nitraat en fosfaat in grote hoeveelheden plaatsvindt, wordt BEwerken VERwerken en pas dan zou er ruimte ontstaan voor meer dieren.
Ik zie niet hoe op dit moment het in veel water verpakte nitraat economisch uit het systeem gebracht kan worden. Wat de milieubeweging en de burgerorganisaties dus in elk geval moeten doen is zeer scherp kijken wat er met de nitraat gebeurt, en harde handhaving eisen (zie Afzetkansen voor bewerkte mest? en Gedachten bij het opstappen van de voorzitter van Mestac  )

Nu is het even de vraag wat men  ‘BEwerken’ noemt. De technische minimumeis om mest over de grens te mogen brengen is dat deze ‘gehygieniseerd’ wordt, te weten dat deze een uur op 70°C verhit wordt. Dat vraagt niet om grootschalige installaties in een ‘mestfabriek’. Tegenstanders van mestvergisting noemen deze BEwerking niet en ook de website van Mens, Dier, Peel geeft geen treffers op deze zoekterm. Toch zit de Duitse grensstreek tot x-honderd km ver weg vol met inheemse en gehygieniseerde Nederlandse ruwe mest.
fosfaatbalans dierlijke mest_2010
Blijkbaar is er geen dwingend verband (op zijn minst nu nog niet) tussen mestBEwerking en dieraantallen.
De hoop dat het ooit nog eens goed komt met de mestexport, en de hoop dat daaraan te verdienen valt, is inmiddels in boerenkringen de zoveelste strohalm en wordt dus luid bejubeld. Zo luid, dat de tegenstanders de jubel van de voorstanders zijn gaan geloven en zelf ook zijn gaan denken dat mestBEwerking mestVERwerking is, en dus een oplossing.

In dit verband is ook relevant dat de mestboekhouding uiterst fraudegevoelig is. Op 6 jan 2014 citeerde De Boerderij de brancheorganisatie van bonafide mestVERwerkers Cumela, dat 30 tot 40% van het totale mestvolume in zuidoost-Nederland illegaal gedumpt of verhandeld wordt (zie Zwarte mest remt mestverwerking_Boerderij_06jan2014). Bij nitraat is de illegaliteit zelfs al gelegaliseerd. De tussenhandel mag ongestraft miljoenen kilo’s nitraat laten verdwijnen (zie Gedachten bij het opstappen van de voorzitter van Mestac) .
Het meest directe gevolg van een exportverbod van (al dan niet bewerkte) mest zal naar verwachting niet zijn de voortijdige dood van duizenden varkens, kippen en koeien, maar een extra aanslag op het riool, grond- of oppervlaktewater.

Nog even over de gevaren.

Mestopslag silo in Makkinga waarin in 2013 drie mensen omkwamen door H2S
Mestopslag silo in Makkinga waarin in 2013 drie mensen omkwamen door H2S

Het opslaan, bewerken in boerderijomstandigheden en uitrijden van onbewerkte mest is gevaarlijk, o.a. vanwege de microbiologie en vanwege de ontwikkeling van zwavelwaterstof (die laatste vooral in afgesloten ruimtes). Zie bijv (Makkinga_mestongeluk_rapport RaadvVeiligheid_febr 2014). De Q-koorts bijv. ontstond uit de aanwezigheid in de stal en het uitrijden van onbewerkte geitenmest.
Het oordeelkundig bewerken van mest in een daartoe bedoelde inrichting is niet erg gevaarlijk. Uiteraard hangt dat van de aard en de handhaving van de milieuvergunning af. Het Groene Boekje van de VNG (Groene boekje VNG Bedrijven en milieuzonering , richtafstanden tabel 1, 454) houdt voor een vergister zoneringsafstanden aan zo’n 100 m (te vergelijken met een LPG-station) en staat deze activiteit toe op bedrijventerreinen in de categorie 3.2 (gemiddeld).
processchema dig-Hyg
Het resultaat van de bewerking kan veel minder gevaarlijk zijn dan de oorspronkelijke mest. Vergisten en daarna hygieniseren van het digestaat bijvoorbeeld doodt een deel van de grampositieve bacterien en virussen, en nagenoeg alle gramnegatieve bacterien als de E. coli en Salmonella (zie Mestbewerking vermindert soms hoeveelheid micro-organismen (en soms niet)). De verwekker van de Q-koorts, de Coxiella Burnettii, is ook een gramnegatieve bacterie (overigens meldt Wikipedia dat de Coxiella B. een bekend middel is in de biologische oorlogsvoering).

Coxiella Burnettii
Coxiella Burnettii

Mestbewerking speelt in een aantal verhaallijnen een rol.

In de verhaallijn, die over dieraantallen gaat, is mestbewerking in de algemeen gebruikte zin des woords (vergisten en/of scheiden en indikken) tot nu toe een bijzaak en  het is de vraag of het ooit een hoofdzaak wordt. Maar de politieke ‘framing’ vereist dat deze bijzaak wordt opgeblazen tot een principezaak, waaraan bijna mythologische gevaren worden toegekend, die er in praktijk niet zijn. Maar het in deze verhaallijn uitgesproken “Gij zult niet…” heeft zijn effect op de andere verhaallijnen, waar de rol van mestbewerking heel anders ligt.
Ik heb overigens tot nu toe drie mestBEwerkers zelf bezocht, en geen van drieen stonk, zelfs niet als je er pal op stond.

De monovergister. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De monovergister van zuivelbedrijf Den Eelder in Ewijk.

In de verhaallijn, die over ruimtelijke ordening gaat, moet je nadenken over locaties, aanvoerlijnen, zonering op de manier zoals dat in de ruimtelijke ordening gebruikelijk is.

In de verhaallijn die over duurzame energie gaat, kan de specifieke vorm mestvergisting (mono- of co-) energie opwekken en doet dat ook. Het is een gevestigde categorie in de SDE+subsidieregeling en is daar,
bijvoorbeeld voor mest met covergisting, iets goedkoper dan zonnepanelen. Zelfs als men er van uitgaat dat Natuur&Milieu zijn ambitie waargemaakt krijgt, dan nog blijft er een heleboel varkensmest over waar geen grond voor is, en daarvoor kan dit interessant zijn. In de periode voordat deze ambities waargemaakt worden, kan het belang nog groter zijn. Zie ook Nut en risico’s van covergisting

In de verhaallijn over de atmosferische emissies is met name vergisting zinvol, omdat daarin zoveel mogelijk methaan wordt afgevangen (een krachtig broeikasgas).

In de verhaallijn over volksgezondheid kan het zinvol zijn om mest te bewerken, zelfs als er grond voor beschikbaar is, omdat met name de combinatie vergisten en hygieniseren ontsmettend werkt op sommige bacterien.

In de verhaallijn over biomassa en bodemkwaliteit (zeg maar de koolstofkringloop) is studie nodig. Er is een mengsel van wetenschap, quasi-wetenschap en bijgeloof, gemengd met oprechte bezorgdheid, in omloop dat nadere studie verdient.

Afsluitend:
–              ga de discussie over het BEwerken van mest (al dan niet resulterend in het VERwerken van mest) eens op een zakelijke toon voeren.
–              zoek je heil in de terechte strijd voor minder dieren op andere gebieden, zoals bijv. het gezondheidsonderzoek van Heederik (waarover later meer op deze site).

Afzetkansen voor bewerkte mest?

Een teveel aan mest leidt tot grote problemen. Mest stinkt en is gevaarlijk, methaan is een krachtig broeikasgas, nitraat bemoeilijkt de zuivering van drinkwater, de bodem verzuurt, de biodiversiteit neemt af, en het bodemleven verslechtert.

Rijksbeleid legt aan de provincies dwingend op om een voorgeschreven deel van de mest te ‘VERwerken’. In Zuid-Nederland is dat in 2016 55%, in 2017 indicatief 60% en dat moet oplopen tot 75%.
Nu kan men op mest allerlei technische BEwerkingen loslaten, maar dat wil op zich nog niet zeggen dat daarmee het mestprobleem opgelost is. De eenheid van mest is in praktijk de kg fosfaat, en geen enkele vorm van mestBEwerking leidt tot minder kg fosfaat. Daarnaast speelt ook de nitraatrichtlijn een rol.
BEwerken wordt pas VERwerken als men met de producten van die bewerkingen ergens anders naar toe kan. Het Rijk neemt aan of hoopt dat dat zal lukken, maar een blik op onderstaande kaart alleen al leert dat dat niet zo eenvoudig ligt.
fosfaatbalans dierlijke mest_2010
De roodgekleurde gebieden op de kaart zijn de gebieden waar de fosfaathoeveelheid in dierlijke mest groter is dan de behoefte van het gewas. Daar mag van de EU (terecht) geen nieuwe fosfor meer terecht komen. Men moet dus vanuit Brabant een heel eind richting buitenland. Dit artikel probeert in beeld te brengen of het buitenland ‘onze’ mest wil en of de afzet economisch loont.

Met die afzet van de (al dan niet BEwerkte) mest staat of valt het regeringsbeleid. De minister heeft Wageningen UR gevraagd daar een studie naar te doen. Die is in mei 2016 verschenen en is hier –>  WUR-studie mestafzet te vinden.
De studie geeft antwoord op de vraag of er ‘een markt voor is’. Met andere woorden: of een product op papier tegen een aannemelijke prijs verkoopbaar is. Als dat zo is, beschouwt WUR het product als VERwerkt. Let op het wezenlijke verschil tussen BEwerken en VERwerken.

Enige technische uitleg
De studie beperkt zich tot drijfmest. Het vloeibare eindproduct van een mestvergister, digestaat, wordt in de studie gelijkgesteld met drijfmest. Die drijfmest wordt eerst met een pers of centrifuge gescheiden in dik en dun. Beide fracties worden hanteerbaarder gemaakt, de dikke door hem steekvast te maken, de dunne door hem door steeds fijnere ‘zeven’ te persen, waardoor er (als alles goed gaat) nagenoeg schoon water uitkomt en een concentraat achter blijft.
Het schema ziet er globaal zo uit:
schema mestverwerking
Mest wordt gekarakteriseerd door getallen te geven voor drie chemische elementen: stikstof (N), fosfor (P) en kalium (K) (die zijn bijv. ook te vinden op een potje kamerplantenvoeding). Elk soort plant vraagt zijn eigen verhouding. Gras moet bijv. niet veel kalium hebben en aardappels juist wel.
De fosfor komt voor het overgrote deel terecht in de dikke fractie, de stikstof en kalium in de dunne fractie en daarna in het (mineralen)concentraat. Het concentraat bevat ca 0,7% stikstof en 0,9% kalium, en liefst 0% fosfor.
Daarnaast is ook de hoeveelheid organische stof van belang (vooral dus het element koolstof C), maar de studie spreekt daar slechts zijdelings over.
De minimumeis voor alle te exporteren mest, bewerkt of onbewerkt, is dat hij minstens een uur op 70°C verhit wordt om de meeste ziektekiemen te doden (‘hygieniseren’).

Enige juridische uitleg
Nederland kent drie relevante gebruiksnormen: de stikstof-, de fosfaat- en de dierlijke mest-gebruiksnorm. Voor dierlijke meststoffen gelden ze alle drie, voor kunstmest, overigens organische meststoffen en bodemverbeteraars alleen de eerste twee.
De gebruiksnorm dierlijke mest zegt dat een boer maar 170kg stikstof per hectare (ha) op mag brengen. De EU geeft Nederland hiervoor al jaren ontheffing tot 230 of 250kg/ha.
De stikstofgebruiksnorm staat hogere giften toe, afhankelijk van het gewas. De branche ziet dan ook graag het woordje ‘mest’ uit ‘mestproducten’ vervallen. De Tweede Kamer heeft dit bij motie ondersteund, omdat dat een circulaire productie bevordert. Maar het bevordert ook dat er meer stikstof op het land mag.
De fosfaatgebruiksnorm bedraagt 80-100 kg/ha per jaar. In praktijk werkt die norm het meest ondubbelzinnig en daarom wordt de kg fosfaat per ha per jaar meestal als standaard gebruikt.

Lees: fosfaatproduktie in dierlijke mest 171,7 fosfaatafzet dierlijke mest 47,7+124,0=171,7 aanvoer en afvoer van fosfaat in kunstmest en overige organische mest = 15,6 Alles in miljoen kg.
Lees:
fosfaatproduktie in dierlijke mest 171,7
fosfaatafzet dierlijke mest 47,7+124,0=171,7
aanvoer en afvoer van fosfaat in kunstmest en overige organische mest = 15,6
Alles in miljoen kg.

De belangrijkste uitkomsten van de WUR-studie:
1)         Investeren in mestverwerkers is risicovol
2)         In Nederland kan geen nieuwe fosfaat meer worden afgezet
3)         Er zijn in Nederland nog gebieden (met name gras op klei en in mindere mate gras op zand) waar nog ruimte is voor een stikstofgift. Bouwland op zand biedt geen ruimte meer en op de zuidelijke zandgronden wordt er nu al meer stikstof gebracht dan toegestaan is
4)         (Mineralen)concentraat is minder geschikt voor melkvee-
bedrijven omdat er teveel kalium in zit (slecht voor de koeien). Omdat het weinig product in veel water is, beperken de transportkosten de inzet tot een straal van ca 20 a 25km vanaf de bron.
5)         Wil mineralenconcentraat “kunstmestvervanger” worden (en dus geen dierlijk product meer heten), dan moet de stikstofconcentratie naar minstens 10% (zijnde 15* nu) en moeten de verliezen bij het opbrengen verminderen, terwijl het kaliumgehalte gelijk blijft. Er is nog geen procedé dat dat kan.
6)         pluimveemestkorrels worden al jaren over grote afstanden geëxporteerd
7)         de gebieden vlak over de grens zijn al verzadigd met lokale mest en met Nederlandse gehygieniseerde ruwe mest
8)         in de landbouw in sommige verder weg gelegen delen van Europa is in principe behoefte aan fosfaatrijke organische mest uit de dikke fractie, mits aan enkele voorwaarden voldaan is. Invoerbeperkingen van sommige Europese landen moeten afgeschaft zijn, de samenstelling van de mest moet min of meer constant zijn, er moeten niet te veel zware metalen en andere troep inzitten, en de mest moet de juiste fosfor-kalium verhouding hebben of kunnen krijgen.
Boven de 600km kan men voor mestproducten evenveel vragen als voor kunstmest, boven de 300km en onder de 600km kan men 80% van de kunstmestwaarde vragen. Uiteraard nemen met de afstand ook de transportkosten toe.
De WUR-studie gebruikt het woord ‘marktkansen’, niet ‘marktuitkomsten’. Er wordt geen schatting gemaakt van afgezette tonnages. Men kan wel een prijs vragen, maar niet duidelijk is wat het antwoord is.
9)         de kunstmestindustrie kan in principe iets met mestproducten als calciumfosfaat en struviet (magnesiumammoniumfosfaat), mits die aan hoge kwaliteitseisen voldoen, in een voldoend hoge stroom worden aangeleverd en niet duurder zijn dan de huidige grondstof fosfaaterts (€150 tot 200 per ton). Ook hier wordt ‘in principe’ niet gevolgd door ‘in praktijk’.
10) mineralenconcentraat levert de boer per saldo weinig voordeel op.
Fosfaatexport kan de verwerker in beginsel geld opleveren. Daardoor gaat het de boer 5 tot10% minder kosten om zijn mest af te voeren.
11) 90% van de rundveemest wordt op het eigen bedrijf afgezet, 35% van de varkensmest en 20% van de pluimveemest.

Mijn eigen conclusies:
–   
er moet in Brabant een onopgelost nitraatprobleem zijn. Er is teveel, ver weg brengen loont niet, en dumpen mag niet
–    er is een bedrijfsmodel denkbaar voor de fosfaathoudende dikke fractie, gebaseerd op export, maar het is onduidelijk in hoeverre de praktijk de theorie gaat volgen
–    op zich is het recyclen van fosfaat een goede zaak. Het is een eindige grondstof.
–    ook bij minder dieren blijft er in Brabant met name voor varkens een doordachte omgang met mest nodig

 

Brabantse mestdialoog: doorbraakclaim verdient vraagteken

Het Rijk eist mestverwerking van de provincie en de bevolking eist een veeteeltbeleid met minder dieren van de provincie. De ‘ham’vraag is of die twee elkaar volledig uitsluiten, of dat er een marge gevonden kan worden waar de standpunten elkaar overlappen.
De ‘mestdialoog’, die de afgelopen maanden gevoerd is, was (en is) een moeizaam en gespannen proces. Ik heb daarvan voor de BMF verschillende zittingen bijgewoond – een leerzame ervaring.

Dialoogbespreking in BMF-kantoor (ik sta ook op de foto)
Dialoogbespreking in BMF-kantoor (ik sta ook op de foto)

De bevolking van de vee-concentratiegebieden voelt zich al decennia gekoeieneerd en sleepte zich, stijf van het wantrouwen, naar (in hun ogen) de zoveelste praatsessie.
De provincie toonde zich welwillender dan vroeger. Dat vindt zijn oorzaken mede in de crisis in de landbouw, die zich steeds verder verdiept, in de mest die nu in zo grote hoeveelheden aangeleverd wordt dat een groot deel illegaal geloosd wordt (tot de schijt ons doodt), in de al dan niet op de mens overspringende dierziektes enz. En, niet te vergeten, in het nieuwe College van GS dat er zit, voor het eerst zonder het CDA.

Uiteindelijk bracht het College van GS het stuk uit ‘Brabants mestbeleid’ waarvan onderstaande tekst het ontwerpbesluit is:
ontwerpbesluit mestbeleid 31mei2016

Goede bedoelingen
Het besluit bevat verschillende goede bedoelingen.
Voor de bevolking is de belangrijkste passage “de effectieve en juridisch houdbare aanpak die leidt tot geen verdere groei en op termijn een zekere krimp van de veestapel in Brabant”.  “Voor het eerst is er in de staten zo duidelijk gesproken over een stop op het aantal dieren.” Aldus Maria Berkers van Stop de Stank uit Deurne in het Eindhovens Dagblad van 29 juni, maar “vervolgens hebben ze wel heel politiek met zijn allen om de hete brij heengedraaid.”

Ook de passages onder 2a), met woorden als circulariteit, minder
kunstmest, emissies en risico’s minimaliseren en een beter verdienmodel stemmen tot tevredenheid.

De passage “De eerste bewerking op het eigen veehouderijbedrijf en verdere bewerking op een bedrijventerrein” klinkt niet erg duidelijk. De boerenbelangenorganisatie ZLTO leest er in het vakblad De Boerderij (6 juni 2016) in dat drijfmest direct vergist moet worden op het boerenerf. Dat staat niet met zoveel woorden in het besluit, maar past wel in de begeleidende tekst van het besluit.
Als deze interpretatie juist is, ben ik er zelf in beginsel blij mee, want ik ben voor mestvergisting als aan een aantal voorwaarden voldaan is. Niet omdat mestvergisting het mestprobleem oplost, maar omdat er energie gewonnen wordt, omdat er veel minder methaan in de atmosfeer geloosd wordt, en omdat mest door het vergisten microbiologisch minder gevaarlijk wordt.

Ik zeg het dus nog maar eens, want ik wil niet misverstaan worden en ik kan dus niet vaak genoeg zeggen: ik vind dat er minder dieren moeten komen, iets in de geest van wat Natuur & Milieu op 30 juni zei: 30% minder varkens, 10% minder koeien en 5% minder kippen, een en ander te bereiken met financiele ondersteuning door het Rijk zodat het een niet al te koude sanering wordt (zoiets als bij de Limburgse mijnsluiting).
Maar deze mening staat los van mijn opinie dat men, ook als er minder dieren zouden zijn, het nog steeds zinvol kan zijn (een deel van) de mest te bewerken.

De monovergister. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De monovergister van zuivelboerderij Den Eelder

Mijn reserves
De goede bedoelingen worden (nog?) niet concreet ingevuld. Dat moet in de komende maanden gebeuren. En er zit nogal wat drijfzand onder de fundamenten van het politieke bouwwerk.

Ik zie twee hoofdbedreigingen: de ene is (1) dat de provincie niet kan leveren, de andere (2) is dat de mestproblematiek niet oplosbaar zal
blijken te zijn.
Beide zinsnedes vragen enige uitleg.

  • Anders dan het publiek vaak denkt, heeft de provincie over een heleboel onderwerpen niet wat te vertellen. De zeggenschap over dierrechten bijv. zit bij het ministerie en de zeggenschap over kleine mestvergisters bij de gemeenten.
    De provincie staat vooral sterk bij ruimtelijke ordening-wetgeving en bij vergunningverlening en -handhaving van die inrichtingen, waarover hij zelf gaat. Als het al kan, kan de provincie alleen via omwegen iets aan het aantal dieren doen, bijvoorbeeld door groei van het bedrijf A mogelijk te maken als bedrijf B stopt, en dat eventueel met een zekere afroming. Ik kan mij niet voorstellen dat dat soort processen zich afspelen zonder dat er provinciaal geld bij gaat. De bereidheid daartoe moet blijken.
    Zo ook moet de ‘Raad van State-bestendigheid’ van de regelgeving
    blijken.
    Tenslotte moet blijken of de provincie zijn handhavingstaak aan kan.
  • Anders dan vaak gedacht wordt, leidt het BEwerken van mest niet als vanzelfsprekend tot het VERwerken van mest. Elders op deze site is dat al vaker uitgelegd: de eenheid van mest is de kilogram fosfaat en geen vorm vanfosfaatontwikkelingen_30juni2016_Boerderij
    mestBEwerking vermindert het aantal kg fosfaat (bij vergisting met co-materiaal wordt het zelfs meer). VERwerking betekent dat er fosfaat uit het systeem gehaald wordt, en dat betekent export. BEwerken is technologie en VERwerken is logistiek en commercie.
    Ten tijde van de mestdialoog was er geen bruikbaar document waaruit zelfs maar in benadering afgeleid kon worden wat eigenlijk de exportkansen waren. Zeer onlangs heeft Wageningen daar een studie over gepubliceerd op Wageningse mestafzetstudie  (ik heb hierover een apart verhaal geschreven, zie Afzetkansen voor bewerkte mest ). Voor fosfaat bestaan op papier mogelijkheden na honderden kilometers transport en wat daarvan in praktijk terecht komt, moet blijken. Voor nitraat lijken er geen mogelijkheden aanwezig.
    Het is mogelijk dat uiteindelijk blijkt dat er een heel circus opgetuigd wordt om de mest te bewerken, en dat vervolgens blijkt dat de producten daarvan even moeilijk afzetbaar blijken als de oorspronkelijke mest zelf.

De tijd moet leren wat het antwoord op de ‘ham’vraag is.

Brabantse gemeenten en duurzame elektriciteitsinkoop

De gezamenlijke gemeenten in den lande zijn samen goed voor ca 2% van het totale Nederlandse elektriciteitsverbruik (9,4PJ van de 428PJ). Daarmee zijn ze een niet onaanzienlijke speler op de elektriciteitsmarkt met bovendien een grote voorbeeldfunctie.
SOMO
Greenpeace heeft daarom aan SOMO (een gerespecteerd onderzoeksinstituut) gevraagd in kaart te brengen hoe de 390 Nederlandse gemeenten (met samen 408 inkooprelaties) hun stroom inkopen. Na het nodige mail- en belwerk kreeg SOMO de gegevens van 308 van de 408 inkooprelaties boven tafel.

Het volledige rapport is te vinden op SOMO-rapport Kortsluiting op de groene energiemarkt_juni2016
de bijbehorende landelijke op SOMO-onderzoek stroominkoop gemeenten landelijke data .

De terminologie uitgelegd
Het is een beetje een ingewikkeld verhaal en vraagt daarom eerst wat uitleg.

Stel, een persoon, bedrijf of gemeente wil duurzame stroom inkopen. Men wil dan natuurlijk zeker weten of die stroom echt uit een duurzame bron komt.
Daartoe heeft Nederland een systeem in het leven geroepen dat “Garanties Van Oorsprong” (GVO) heet. Zo’n GVO stelt 1000kWh voor en is een jaar geldig en ziet er op een computerscherm zo uit:
GVO screendump
De technische controle zit bij CertiQ, een dochteronderneming van TenneT, de exploitant van het hoogspanningsnet, en de energiebedrijven rapporteren aan de Autoriteit Consument en Markt.

Als een windmolenexploitant 1000kWh verkocht heeft, heeft hij/zij één GVO opgebouwd. Logischerwijs zou hij de stroom en de GVO samen willen verkopen, want dan is zijn stroom bewezen groen. Maar nergens staat dat dat je ze samen móet verkopen. De exploitant kan ook zijn stroom grijs aan Delta Energy verkopen en de GVO apart.
In Nederland loont dat niet zo, maar het ligt anders met stroom die in Ijsland of (in mindere mate) Noorwegen geproduceerd is. Ijsland en Noorwegen draaien volledig op duurzame energie uit waterkracht en (in Ijsland) geothermie. Daarmee produceren ze, naast stroom, ook GVO’s. Omdat die vrij verhandelbaar zijn, wordt die grotendeels vanuit Ijsland of Noorwegen geëxporteerd. Hun eigen stroom wordt daarmee op papier grijs, maar dat zal de bevolking daar een worst wezen. Noorwegen heeft dan nog een kabel naar Nederland, maar Ijsland niet eens.
In Nederland wordt de Ijslandse GVO op Nederlandse grijze stroom geplakt en die heet dan ineens groen. Het mag, maar het is strijdig met de bedoeling van het systeem. WISE heeft daarom de term “sjoemelstroom” gemunt.
Deze sjoemelwerkwijze stimuleert niet dat er nieuwe duurzame energie-installaties bij gebouwd worden.

De classificatie
SOMO noemt Noorse en IJslandse GVO’s slecht en de rest goed.

Verder noemt SOMO de (aan gemeenten leverende) leveranciers Greenchoice, Eneco en HVC Energie groen (‘voorloper’), omdat die in een puntensysteem op 6,0 of hoger uitkomen.
SOMO-stroomleveranciers
Zodoende ontstaat een op twee indelingen gebaseerd classificatie waaraan de Nederlandse gemeenten worden afgemeten.
SOMO-uitleg classificatie
De onderliggende tabel met Brabantse gemeenten is te vinden op SOMO_Brabantse Data stroominkoop gemeenten

Ik heb naar mijn eigen gemeente Eindhoven gekeken. Deze verbruik volgens SOMO 155TJ per jaar (maar dat is teveel. De eigen gemeentelijke website zit ergens rond de 120TJ). Eindhoven zit bij Eneco en dekte in 2014 56% van zijn stroom met een biomassacentrale bij zwembad de Tongelreep en de stadsverwarming in Meerhoven. De rest komt van wind elders. In de gemeente Eindhoven staan geen windturbines (oa vanwege het vliegveld) en er liggen maar weinig PV-panelen op gemeentegebouwen. Eindhoven is groen.

Een aantal gemeenten zitten collectief bij De Vrije Energie Producent en die is oranje (slechte leverancier en slechte GVO’s). Het betreft de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Gilze-Rijen, Loon op Zand, Moerdijk, Oosterhout, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, en Woudrichem. De leverancier scoort slecht en de GVO’s komen uit Noorwegen. Eigenlijk zouden de gemeenteraden in deze gemeenten in actie moeten komen voor een andere leverancier en, als dat niet kan vanwege een contract, op zijn minst voor goede GVO’s. Waalwijk zit ook bij De Vrije Energie Producent, maar die gemeente is ‘geel’ want is op wind-GVO’s uit Italie over gegaan. Blijkbaar kan het dus wel.

Een aantal andere gemeenten zitten bij Delta Energy BV en die is rood (slechte leverancier en helemaal geen GVO’s). Het betreft de gemeenten Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, Landerd, Mill en St Hubert, Oss, Schijndel, St Antonis, St Michielsgestel, St OedenrodeUden, Veghel, en Vught. Ook de gemeenteraden in deze gemeenten zouden in actie moeten komen voor een andere leverancier en, als dat niet kan vanwege een contract, op zijn minst voor goede GVO’s. Heusden zit ook bij Delta Energy en heeft wel (Noorse) GVO’s. Blijkbaar kan het dus wel.

Bergen op Zoom, Breda, Dongen, Goirle, Halderberge, Hilvarenbeek, Oisterwijk, Roosendaal, Rucphen, en Den Bosch hebben hun gegevens zo slecht op orde dat ze niet te classificeren zijn.

 

Vragen in PS over zonne-energie uit geluidsschermen en -wallen langs wegen, en als update de antwoorden

Update:

Op 28 juni 2016 kwam het antwoord en dat hield in dat GS, bij gebrek aan gegevens, het onderzoek van Meppelink niet voor de Brabantse provinciale wegen konden repliceren.
Er staat langs de Brabantse provinciale wegen 5,32km geluidswal of -scherm. Die zijn technisch niet geschikt om de bestaande zonnepanelen aan vast te monteren.

Wel neemt de provincie Brabant ‘met trots’ deel in Solliance, een samenwerkingsverband van TNO, ECN en TUE dat technologie ontwikkelt om dunne zonnecellen te produceren. Waarna een kort verhaal over de binnengehaalde subsidie en de te verwachten economische voordelen.

GS geven aan de lopende ontwikkelingen te volgen en in een geschikte nieuwe situatie over zonnepanelen op geluidsschermen na te willen denken.

Mijn eigen commentaar hierop:
1) met 5,32km wal of scherm, niet altijd optimaal georienteerd, kun je inderdaad niet heel veel.
2) er zijn ook nog spoorwegen en gemeentelijke wegen. Niets let een politieke partij dezelfde vragen voor de eigen gemeente te stellen.
3) het Solliance-antwoord is een voorbeeld van de typisch Brabantse gewoonte om energiepolitiek te reduceren tot industriepolitiek. Solliance komt ongetwijfeld vroeg of laat met iets moois op de proppen, maar ondertussen is er in de Solliancestad Eindhoven bijna geen zonnepaneel te vinden – en als ze er liggen, dan eerder ondanks dan dankzij Brainport.
Ik zou blij zijn met minder nieuwe techniek, en meer nieuwe vierkante PV-meters.

—————————————-
De SP-fractie in PS heeft vragen gesteld over de mogelijkheden om zonnepanelen te plaatsen  op geluidsschermen en -wallen langs provinciale wegen. Ik heb aan de totstandkoming van deze vragen meegewerkt.

De ene aanleiding was een afstudeeronderzoek dat betrekking had op panelen op geluidsschermen langs Rijkswegen. De andere aanleiding was een buurtproject op basis van de postcoderegeling van de gemeente Rotterdam. Zie onder.

Ik heb over dit onderwerp al eerder op deze site geschreven, zie Dubbelzijdige zonnepanelen langs A50 bij Uden en op baggerdepots  en Hoeveel zonnestroom kan opgewekt worden langs wegen?

———————————————-

Vragen ex art. 43 van de SP-fractie

Geacht College van GS                                                          8 juni 2016

Twee actuele ontwikkelingen hebben bij onze fractie de interesse opgewekt in de mogelijkheden (en beperkingen) van zonnepanelen langs wegen.

De ene ontwikkeling betreft de voorgenomen realisatie van een zonnepark (op basis van de postcoderoosregeling) van 2000 panelen op de geluidswal langs de A20 bij de Rotterdamse wijk Nieuw Terbregge. Deze panelen zijn samen goed voor ongeveer 500MWh per jaar (ongeveer 1,8TJ).

Zonnepark langs de A20 bij Rotterdam
Zonnepark langs de A20 bij Rotterdam

De andere ontwikkeling betreft de publicatie (1 april 2016) op Tendernet van een marktconsultatie t.b.v. een nieuw op te richten geluidsscherm langs de A50 bij Uden, waarin in de opstaande wand een reeks bifaciale PV-schermen ter lengte van 450m wordt geïntegreerd.  Rijkswaterstaat (RWS) ziet dit als een pilot.

Deze publicatie sluit aan bij een al langer lopende gedachtenvorming bij RWS. Die heeft er toe geleid dat de Utrechtse student Sander Meppelink in september 2015 zijn Master Thesis gepubliceerd heeft ‘The potential of photovoltaics along the Dutch national high- and expressways (Rijks-
wegen)’. De A50 bij Uden is een expliciet punt van aandacht in deze thesis, hoewel er toen nog geen definitief besluit genomen was.
Meppelink stelt dat de gezamenlijke geluidsschermen langs de Rijkswegen in Nederland over hun volle lengte van 641km jaarlijks in 2015 ongeveer 760TJ zonnestroom kunnen opwekken (en in 2030 900TJ). Meppelink brengt vervolgens stapsgewijze beperkingen aan op dit ideaalbeeld, die leiden tot een lagere opbrengst, maar die tot een snellere en goedkopere realisatie kunnen leiden. (Voor details zie hieronder).

Aannemende dat Brabant 14,4% van Nederland is, moet zonnestroom langs Rijkswegen in Brabant ongeveer 109TJ kunnen bedragen in 2015 en ongeveer 130TJ in 2030.
Deze evenredige afdeling moet echter op basis van feitelijke data beter kunnen. Bovendien kunnen ook geluidsweringen langs provinciale wegen (die Meppelink niet onderzocht heeft) een bijdrage leveren.

Onze fractie zou een exercitie als van de gemeente Rotterdam en van de thesis van Meppelink graag willen vertalen naar Brabantse omstandigheden. Daarbij volstaan redelijke schattingen op eenvoudige basis.

  • Hoeveel kilometer geluidswal en geluidsscherm liggen er langs Brabantse provinciale wegen en langs Rijkswegen in Brabant?
  • Hoeveel TJ zouden de schermen en wallen langs de Brabantse provinciale wegen, en de schermen en wallen langs de in Brabant gelegen Rijkswegen jaarlijks kunnen opbrengen, uitgaand van de maximale variant van Meppelink?
  • Staat uw College in principe positief tegenover de gedachte een of meer PV-projecten te realiseren op geluidswerende voorzieningen langs provinciale wegen?
  • Zo nee, waarom niet?
    Zo ja, zou uw College een business case willen schetsen voor de plaatsing van bijvoorbeeld 2000 PV-panelen op een gunstige locatie, zowel bij nieuwe aanleg als bij aanleg op een bestaande wal of scherm, en zowel op basis van de postcoderoosregeling als op basis van de SDE+ – regeling?
    Zou u ook inzichtelijk kunnen maken in hoeverre dit plaatje verandert als meegelift kan worden met onderhoud aan de geluidswerende voorziening dat toch al noodzakelijk is?

Namens de SP

Willemieke Arts
Joep van Meel

 

De precieze gegevens die Meppelink gebruikt:
 -  641km geluidsscherm, zijnde de volle lengte langs rijkswegen, waaraan hij via extrapolatie een opbrengst toegekend heeft
 -  De rij panelen is gemiddeld 2,0m hoog en heeft in ideale omstandigheden een rendement van 21%
 -  de eerste beperking is dat Meppelink alleen trajecten van meer dan 500m meetelt
 de tweede beperking is dat daar bovenop alleen bezonningen > 1044kWh/y*m2 meegenomen worden
 in de derde beperking daar bovenop worden alleen trajecten meegenomen die urgent onderhoud vragen

Waar Meppelink niet naar gekeken heeft:
 -  de 359km geluidswal langs rijkswegen
 -  provinciale wegen
 -  mogelijkheden in de berm en op overkappingen (zoals onder)

solar_array_tunnel_aschaffenburg

Motoren TT-Assen onder groot zonnepanelendak

De motoren op de TT van Assen stonden onder een dak met 21000 zonnepanelen erop. Het online-magazine Solar maakte er op 29 juni 2016 dit verhaaltje van:

(foto: GroenLeven)                     

Zonnepark XXL met 21.000 zonnepanelen schittert tijdens TT Assen

Het moet ongetwijfeld menig Nederlands zonnepanelenbezitter trots hebben gemaakt. De prominente aandacht voor de 21.000 zonnepanelen op de nationale televisie afgelopen weekend tijdens de TT Assen.

De 21.000 zonnepanelen van Axitec die een immens carport voor motoren vormen, worden weliswaar pas deze week op het elektriciteitsnet aangesloten, maar afgelopen weekend werd de carportfunctie al volop benut tijdens de TT Assen. Vorig jaar ging de kogel definitief door de kerk voor de 21.000 zonnepanelen en afgelopen maart gingen de eerste palen de grond in. Daags voor de start van de TT Assen werden de laatste werkzaamheden dpor leverancier GroenLeven afgerond.

ABN Amro maakte er nog een commercial van voor zijn eigen rol.

Klimaateffecten in Brabant 6 – het KNMI over recent extreem weer in 2016. Daarnaast verzekerbaarheid.

Het KNMI heeft een beschrijving annex klimaatanalyse uitgebracht over de extreme buien van eind mei en begin juni 2016, en een beschrijving van het noodweer van 22 en 23 juni.

Het KNMI over 31 mei en 1 juni 2016
De eind mei-studie is te vinden op www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/achtergrond/klimaatanalyse-van-extreme-buien-eind-mei-begin-juni-2016 .
Eind mei lagen Limburg en Zuidoost Brabant aan de rand van een groot neerslaggebied. Die neerslag hoorde bij een depressie boven Frankrijk en Duitsland, die ruim een week bleef hangen.
Belgie en Zuid-Nederland kregen hevige onweersbuien van mee, leidend tot lokale wateroverlast.
boxmeer
In Zuid-Duitsland leidden relatief kleinschalige, maar zeer hevige buien tot flash floods en aardverschuivingen.
In Frankrijk viel de regen aanhoudend over een groot gebied, waardoor in het stroomgebied van de Seine en de Loire de rivieren recordhoogtes bereikten en buiten hun oevers traden. Het Louvre werd voor de zekerheid gesloten.

Gemiddelde neerslag in mm/dag in Frankrijk op 29-30-31 mei - bron NOAA/CPC

De klimaatwetenschap wordt gestaag beter, maar zeer lokale gevolgen als het buiten de oevers treden van een rivier kunnen nog niet berekend worden. De regen, die er de oorzaak van was, kan al wel in lokale modellen gevangen worden.

Het KNMI stelt dat de buien in Duitsland niet met een veranderend klimaat in verband kunnen worden gebracht. De kans dat ergens in Zuid-Duitsland in april, mei of juni een dergelijke buiencomplex optreedt eens in de 20 jaar. Dat is niet heel zeldzaam en de tijdreeksen van 250 weerstations vanaf 1951 laten een afname in de extreme neerslag zien.

Gemiddelde neerslag in mm/dag in Frankrijk op 29-30-31 mei - bron NOAA/CPC
Gemiddelde neerslag in mm/dag in Frankrijk op 29-30-31 mei – bron NOAA/CPC

Voor Frankrijk komt het KNMI tot een ander oordeel.. De kans op dit type neerslag is sinds 1960 voor de Seine 1.8* zo hoog geworden is, en voor de Loire 1.9* zo groot. Dat kan gelezen worden als dat de kans op zoveel regen in het stroomgebied van de Seine gestegen is van 1 op 900 naar 1 op 500 per jaar. Bij de Loire is dat van 1 op 180 naar 1 op 100 per jaar.

De onderliggende natuurkunde is simpel, stelt het KNMI. De Clausius-Clapeyronvergelijking zegt dat +1°C (de temperatuurstijging sinds 1960) maakt dat de lucht 7% meer waterdamp kan bevatten (wat inderdaad ook gebeurt).

Overigens heeft het KNMI ook voor de zware regenval in juli 2014 (waardoor onder andere delen van Tilburg onderliepen, zie Klimaateffecten in Brabant – 2: Tilburg en het noodweer van 28 juli 2014) een klimaatanalyse gemaakt. Daaruit kwam ruwweg dezelfde verdubbeling van de kans op een dergelijke hoeveelheid neerslag.

Het KNMI over het noodweer rond 23 juni 2016

De tekst is te vinden op http://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/achtergrond/zware-onweersbuien-op-22-en-23-juni-vol-extremen .
In de nacht van 22 op 23 juni, op 23 juni en in de nacht van 23 op 24 juni kwam het in Brabant en Limburg tot een extreem noodweer. Op de neerslagradar van het KNMI was boven Brabant een heuse ‘supercel’ te zien met rolwolken, vuistgrote hagel, valwinden en uitzonderlijke neerslag.

Supercel boven Brabant rond 23 juni 2016. weerradar KNMI
Supercel boven Brabant rond 23 juni 2016. weerradar KNMI

Delen van Brabant zagen er uit alsof er een oorlog gewoed had.
dak+glas_juni2016
Het KNMI heeft (nog?) geen klimaatanalyse gemaakt van het noodweer rond 23 juni.

 Schade en verzekering
Alleen al in een agrarische gemeente als Someren kwamen de gemeente en de boerenorganisatie ZLTO tot een half miljard schade. Nu zal daar enig natte vinger-werk inzitten en er liggen nog geen officiele schademeldingen onder, maar ongetwijfeld zal het heel veel zijn. Over het hele rampgebied samen inderdaad misschien wel een miljard.
In de beste traditie eiste de ZLTO geld voor zijn achterban voor deze “nationale ramp”.

Wateroverlast op de aardappelvelden
Wateroverlast op de aardappelvelden

Staatssecretaris Van Dam had er niet meteen zin in. In de NRC (28 juni 2016) liet hij weten dat zijn ministerie er al jaren op aandringt dat boeren een weersverzekering afsluiten en dat, nog sterker, het ministerie daar zelfs een subsidie van 9 miljoen per jaar voor klaar heeft liggen. En, zegt het ministerie, als men via de rampenregeling geld wil vangen, kan dat alleen als het om onverzekerbare schade gaat.
Mensen die er meer van af weten dan ik, moeten maar bepalen wat wijsheid is. Misschien is een deel van de schade onverzekerbaar en misschien kunnen er voorwaarden verbonden worden aan een eventueel hulpbedrag. En omvallende boerenbedrijven kosten de staat, linksom of rechtsom, ook geld.

Ondertussen kan men zich de meer fundamentele vraag stellen in hoeverre het concept “verzekering” als zodanig in dit soort situaties bruikbaar blijft.
Een verzekering gaat fundamenteel van de aanname uit dat het incident uitzondering is en het niet-incident regel. Als de herhaalfrequenties van extreem weer toenemen, moet dat vroeg of laat gevolgen hebben voor de grondslagen van de verzekering. Op zijn gunstigst gaat de premie omhoog en op zijn slechtst houdt de verzekerbaarheid op. Zie op deze site Klimaatverandering en financiele stabiliteit

Waar de verzekerbaarheid ophoudt, moet het overheidsbeleid starten. Na de watersnoodramp van 1916 is de Afsluitdijk gebouwd, en na die van 1953 de Deltawerken. Men heeft toen ook niet voor gekozen voor een benadering “het Rijk betaalt de schade en tot de volgende overstroming”. Die mentaliteit zou ook hier getoond moeten worden.

Misschien zouden de regering en de Tweede Kamer een groter gevoel van urgentie t.a.v. klimaatverandering ten toon moeten spreiden.
In Brabant is onlangs het “Deltaplan Hoge Zandgronden” van kracht geworden waarin het beheer van het zoetwater op de zandgronden onderwerp van beleid is (zie Klimaateffecten in Brabant – 1 Het Deltaplan hoge zandgronden ). En waarin, het is navrant, vooral droge zomers afgedekt zijn – en niet zonder reden, want het weer wordt extremer, zowel in de natte als in de droge richting. Misschien moet de provincie eens haar Deltaplan-beleid ter evaluatie naast de feitelijke ervaringen van mei en juni 2016 leggen.
En misschien moet de bevolking minder bezwaar gaan maken tegen maatregelen die beogen het klimaat binnen aanvaardbare grenzen te houden, zoals windturbines, hoogspanningsleidingen en mestvergisters.

CO2-uitstoot verminderingsplicht omdat de huidige manier niet werkt – gastbijdrage_4

Jos Klomp heeft mij aangeboden zijn visie weer te geven op enkele aspecten van de politieke regulering van CO2 – emissies en energiesubsidies.
Jos Klomp heeft een HBO-opleiding microbiologie  en houdt zich bezig met gas(mengsels) in cylinders voor analytische doeleinden. Hij heeft tevens te maken met de productie van biomethaan en de inzet daarvan om diesel door vloeibare biomethaan te vervangen.
gasworks bv
Hij is directeur van Gasworks BV ( www.gasworks.nl/ ) en woont in Eindhoven.

Klomp heeft andere dan de nu officieel geldende opvattingen over het tegengaan van CO2-emissies en het subsidieren van energieprojecten. Hij heeft gevraagd om zijn mening in deze kolommen te mogen weergeven. Het gaat om een serieus betoog over onderwerpen die voor deze website relevant zijn, en waarin ik mij een heel eind herken.
Desalniettemin blijft het een gastopinie – de meningen zijn die van Klomp.

Dit artikel is de vierde in een serie van vier.

De Vattenfall-kolencentrale in Hamburg
De Vattenfall-kolencentrale in Hamburg

——————————————

Met enige regelmaat worden er ideeën naar voren gebracht die de afhankelijkheid van fossiele energie moet verminderen. In het beste geval worden ze ingebed in de bestaande structuren en komen ze tot uitvoering. Maar vrijwel nooit komen ze tot echte wasdom. De reden waarom duurzame energie productie niet echt groeit is omdat ze als product (energie) één op éen moet concurreren met niet-duurzame energie. Dat is raar want het zijn twee totaal verschillende producten.
Het verschil tussen de twee producten is als volgt:
Fossiele energie is schadelijk voor het milieu, duurzame energie is dat niet.
Fossiele energie komt uit bronnen waarover gevochten wordt, bij duurzame energie is dat niet.
Fossiele energie raakt ooit op, duurzame energie niet.
Fossiele energie zal alleen maar duurder worden, bij duurzame energie is dat niet.
Fossiele energie is een bedreiging voor het voortbestaan van de mens, duurzame energie is dat niet.

Die directe concurrentie zit de duurzame energie in de weg. De verkoopwaarde van duurzame energie is nagenoeg gelijk aan die van fossiele energie. De meeste duurzame energie wordt op een compleet andere manier opgewekt dan de fossiele energie. Bij de productie van energie is in het verleden uitsluitend gekeken naar de kostprijs van opwekking. Fossiele energie is het goedkoopst om op te wekken waardoor duurzame energie automatisch de duurdere keuze is. Toch worden er voldoende miljarden euro’s  de ondernemers in duurzame energieproductie in het vooruitzicht gesteld. Je zou zeggen dat daarmee het risico is afgedekt en er een voordeel voor duurzaam zal ontstaan en daarmee groei in duurzame energie. Nou, niet dus.
Ondernemers snappen of voelen aan dat dit een gekunstelde situatie is waarbij hun onderneming geheel drijft op subsidie. Dat is voor de meeste ondernemers al geen fijn gevoel en al zeker niet iets waar ze voor kunnen “gaan”.
Er knaagt nog meer aan de ondernemingsdrift. Dat is het gevoel dat ze niet echt in een behoefte voorzien. Men weet eigenlijk niet goed wat ze bieden terwijl het hierboven nogal duidelijk tot uitdrukking is gebracht. Er mist iets, product-onderscheiding. Het is raar om een product maken terwijl je de unieke product eigenschappen niet tot waarde mag/kunt brengen.

De politiek kan dit verhelpen. Er moet een politieke beslissing komen die van duurzame energie een vereiste maakt om fossiele energie productie toe te staan. Met andere woorden,  een eenheid fossiele energie mag alleen dan geproduceerd worden wanneer er een productie van duurzame energie tegenover staat die gezamenlijk hun CO2-uitstoot met een verplicht percentage doet afnemen. Producenten van duurzame energie mogen administratief hun prestatie in CO2-uitstoot vermindering aan producenten van fossiele energie overdragen door middel van verkoop van CO2-reductie certificaten. De stok achter de deur is een boeteclausule die voor elke gemiste ton CO2-uitstoot  vermindering een bedrag van €500,- oplegt.

De negatieve effecten van deze maatregel zijn dat:
–  De prijs voor energie drastisch omhoog gaat.
–  Er geen keuze meer zal zijn in groen of grijs.
–  Dat enkel investeren in fossiel geen perspectief meer heeft.

De positieve effecten van de ze maatregel zijn dat:
–  Vrijgevallen miljarden aan subsidies aangewend kunnen worden voor energiekostentoeslagen.
–  Het duurzame deel van de energie altijd een CO2-uitstoot vermindering in zich heeft.
–  Investeren in eigen/coöperatieve/participatieve  duurzame energie productie beter rendeert
–  Met percentage-verhogingen de marktwaarde voor duurzame energie blijvend hoog zal zijn.
–  Op termijn investeren in fossiele energie volledig zinloos is.
–  De innovaties in efficiëntere duurzame energie productie markt gedreven zijn.
–  kwalificaties tot duurzaam verder uitgebouwd kunnen worden.

Dat de prijs voor energie drastisch omhoog zal gaan zal/kan voor de verbruiker gecompenseerd worden door minder belastingheffing omdat miljarden investeringen evenals structurele miljarden exploitatiesubsidies door de overheid achterwege kunnen blijven.
De invloed van de overheid blijft onverminderd hoog daar het CO2-reductie percentage bij wet wordt vastgelegd. De overheid is met de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) nu al toegerust om de controleerde taak uit te voeren. De NEa kan dit samen laten vallen met hun controletaak in het kader van de CO2-emissierechten die gewoon naast dit systeem kan blijven bestaan alhoewel op termijn nog veel minder zal voorstellen dan dat het nu al doet.
Het hele kaartenhuis van groencertificaten waarvan niemand heeft officieel heeft vastgesteld of ze netto een klimaatbijdrage hebben opgeleverd kan geheel geschrapt worden waarmee we verlost zijn van ondoorzichtige certificeringen. De door de NEa te controleren certificeringen zullen zich aan de hand van, door de overheid gestelde, duurzaamheidscriteria kwalificeren waardoor het klimaateffect beter te borgen is.

Nu is duurzame energie productie “gevangen” in hetzelfde denken als dat van de fossiele energie productie, namelijk kostprijs per energie-eenheid. Dat zelfde denken zal grotendeels intact blijven echter aangevuld met een economisch motief om te produceren met de geringste CO2-uitstoot of in een later stadium tegen de hoogste mogelijke duurzaamheidskwalificering. Het wordt daarmee niet alleen maar een kwestie van prijs maar ook van een doelstelling waarmee we het Parijse klimaatakkoord gaan halen.

Daarop aanhakend zullen innovaties een pure markt gedreven activiteit gaan worden. Het is simpelweg in het belang van de bedrijven zelf om een zo laag mogelijke CO2-uitstoot te hebben, ze kunnen er een prijsvoordeel mee bereiken waarmee meer klanten te werven zijn en dus meer winst te maken is.
In de transitie naar dit systeem zullen eerst verliezen genomen moeten worden. In de schatkist treft men de gelden aan die voor de verschillende exploitatiesubsidies bedoeld waren. Men kan iedereen een schadeloosstelling aanbieden waarna de ondernemer met zijn CO2-reductie certificaten vrije toegang heeft tot de markt. Wanneer men toch de exploitatiesubsidie wenst voort te zetten dan zullen die CO2-reductie certificaten aan de staat vallen. Het kan een éenmalige ombuiging betekenen die schatkist weer kan aanwenden voor andere zaken.
Helaas kan zo´n systeem niet volstaan met vriendelijk vragen en is een sanctie noodzakelijk voor het geval men zich aan de plicht wil onttrekken. De hoogte van zo´n sanctie moet het onttrekken aan de verplichting financieel ontmoedigen. Een boetbedrag van € 500,- per gemiste ton CO2-uitstoot vermindering is gebaseerd op 2 maal de opbrengst van één ton CO2-uitstoot vermindering onder normale marktomstandigheden. Voor een normale marktprijs grijpen we terug op de maximale netto-exploitatiesubsidie die nu uitgekeerd wordt, dat is ca. €0,12/kWh voor elektriciteit.
Uitstoot van 1kWh is ca. 0,5kg CO2 voor elektriciteitsproductie. Dus wat we zeggen is dat 1000kg CO2 de uitstoot is van 2.000kWh. Onder normale marktomstandigheden zou dat een opbrengst hebben van 2.000kWh x€0,12/kWh = €240,-. Met € 500,- wordt het onttrekken aan de verminderingsplicht 100% beboet. De hoogte van €500,- dient er ook voor  de markt op die €250,- uit te laten komen zodat ook minder kosteneffectieve productiemethoden perspectief hebben.

Nu komt het steeds vaker voor dat bestaande (uit de subsidie gelopen) installaties afgebroken worden om op basis van locatie en  vergunningen een soortgelijke maar grotere installatie met een nieuwe subsidie terug te plaatsen. Dit zal dan niet meer voorkomen zodat een soortelijke en of grotere installatie naast de bestaande wordt gerealiseerd  in plaats van ter vervanging. De opbouw van het park duurzame energie installaties zal daardoor sneller toenemen.