Brabantse energiebalansen en de vertaling van het SER-akkoord naar Brabant (vs2)

Het kan geen kwaad om discussies over duurzame energie in onze provincie te voeden met cijfers over de Brabantse energiebelans. Als regel ontbreekt het daaraan wanneer mensen meningen debiteren over biomassa of zonne-energie.
Ik beperk mij in dit artikel tot een schatting van energiehoeveelheden in Brabant. Ik zal in een apart artikel ingaan op wat ik van het (recent verschenen) Brabants Energie Akkoord vind.

Begripsomschrijvingen en de nationale getallen

Dit is de Energiebalans van Nederland in 2013 (Compendium voor de Leefomgeving)
Dit is de Energiebalans van Nederland in 2013 (Compendium voor de Leefomgeving)

Ik zal de CBS-balans uit 2006 gebruiken om eerst de begrippen uit te leggen.

Eerst even wat een PJ is. Dat is een eenheid van energie (1015J, oftewel ongeveer 278 miljoen kWh).

Het is handig om Nederland (cq Brabant) als een ‘black box’ te zien. Ik tel alleen mee wat de black box in gaat (in de vorm van gas, kolen, wind, etc), dus geen export en doorvoer. Dit heet het Primair Binnenlands Verbruik (PBV). In 2006 was dat 3233PJ en hierboven in 2013 is het 3255PJ.

In de black box wordt de inkomende energie omgezet (bijv. in elektrische energie+warmte) en herverdeeld over drie hoofdbestemmingen.
Hoofdbestemming één zijn de eindverbruikers (huizen, kantoren, auto’s etc). Die energie wordt gemeten met gas- of kWh-meters of hoeveelheden benzine etc. Dit heet het Finaal Energetisch Verbruik (FEV). In 2006 bedroeg deze post 2172PJ (67% van het PBV).
Hoofdbestemming twee bestaat uit producten, voor de vervaardiging waarvan energie nodig is (bijv. plastic of aluminium). Deze “onzichtbare” energie heet het finaal niet-energetisch gebruik (FNEV). In 2006 bedroeg dit 579PJ (idem 18%).
Hoofd’bestemming’ drie is afvalwarmte (AW). Warmte wordt zowel bedoeld geproduceerd (bijv. in CV-installaties en stadsverwarmingssystemen) als onbedoeld (bijvoorbeeld in motoren). Warmte die geloosd wordt zonder eerst een nuttige bestemming gepasseerd te zijn, heet afvalwarmte AW. In 2006 was dat op nationale schaal 482PJ (idem 15%).

Nu geldt: PBV = FEV + FNEV + AW.
In 2006 betekent dat 3233PJ = 2172 + 579 + 482 , oftewel 100% = 67% + 18% + 15%.
In 2013 betekent dat 3255PJ = 2166 + 648 + 441 (Comp. Leefomg.)

In het Nationale SER Energie Akkoord staat een jaarlijks percentage besparing, namelijk 1,5% van het Finaal Energetisch Gebruik (FEV) (in 2006 zou dat dus van 2172PJ geweest zijn). Ik schat in dat je dan ook 1,5% op het PBV moet besparen.
Bij het percentage duurzame energie (14% in 2020, 16% in 2023) staat er in het SER-akkoord niet bij van wat dit een percentage is. Logisch is om ook hier het Primair Binnenlands Verbruik (PBV) te nemen (in 2006 dus van 3233PJ).

De Brabantse getallen
Het is moeilijker om Brabantse getallen te vinden dan nationale.
De TELOS-studie ‘Energiek Brabant’ ( Energiek_Brabant_2040_scenario ,2006) noemt getallen. Je kunt ook redeneren dat de Brabantse bevolking 15% van de Nederlandse is en aannemen dat de verdeling 100/67/18/15 ongeveer dezelfde blijft. Deze twee methodes komen in 2006 redelijk op hetzelfde neer. Dit leidt tot
In 2006 is in Brabant 485PJ = 325 + 87 + 73
In 2013 is in Brabant 488PJ = 325 + 97 + 66

Als naar analogie van het nationale SER-Energieakkoord ook in Brabant jaarlijks 1,5% van 488PJ bespaard moet worden (jaarlijks ca 7PJ) tussen 1 jan 2014 en 1 jan 2020, dan geldt:
In 2020 is in Brabant 444PJ = analoog verdeeld

Het Telos-rapport haalt de besparing van 1,5%/y overigens niet. Wat je o.a. mist is een bespreking van het nuttig gebruiken van tot dan toe onnuttige warmte.

De duurzame energie-taakstelling voor 2020
Volgens Telos was in 2006 29PJ duurzaam (15 biomassa, 8 afval, 6 de rest). 29PJ is 6,0% van 485PJ .
Volgens het SER-akkoord moet in 2020 14% van 444PJ duurzaam zijn, dat is 62PJ.

Dus t.o.v. 2006 moet de hoeveelheid duurzame energie in Brabant stijgen van 29PJ naar 62PJ, dus met 33PJ.

Hiervan zal windenergie na realisatie van de 470 MW – taakstelling in 2020 3,1PJ leveren. Dit was 0,3PJ in 2006, dus een bijdrage van 2,8PJ aan de taakstelling.

Het Telos-rapport (blz 66) verwacht dat 8,4PJ door verbranding van afval gerealiseerd kan worden, waarvan ca 8PJ in 2006 al benut werd. Dus een bijdrage van 0,4PJ aan de taakstelling.
Zo ook verwacht dit rapport dat er een realistische taakstelling is van 21,6PJ beschikbaar is voor de gezamenlijke vormen van biomassa, waarvan in 2006 al 15PJ benut werd. Dus een bijdrage aan de taakstelling van 6,6PJ.

Van de overige energievormen in Brabant levert alleen de zon een substantiële bijdrage. Dus moet de zon in 2020 ongeveer 23PJ meer leveren (33-2,8-0,4-6,6) dan in 2006 en in 2006 was het bedrag ongeveer 1PJ.

Wat kan de zon in Brabant?
Een ECN-studie uit 2004 ( potentials and costs for renewable electricity production_ECN_feb2004 ) citeert een IEA-studie uit 2001, die taxeert dat voor Nederland als geheel 357km2 effectief dakoppervlak de meest realistische waarde is. Voor Brabant, 15% van Nederland, betekent dat 54km2 dak. Volledige benutting hiervan bij de huidige PV-panelen, die bij een rendement van 16% 15W/m2 jaargemiddeld leveren, leidt tot ca 25PJ per jaar.
Zou men dezelfde oppervlakte volzetten met zonneboilers, dan geeft dat (bij 1,5PJ/km2*y) ongeveer 80PJ in de minder nuttige warmtevorm. Men kan spelen met combinaties van beide technieken.

Conclusie
Het bovenstaande is een redelijke orde van grootte – schatting. De slotsom is dat de taakstelling voor duurzame energie in 2020 gehaald kan worden als men de nogal drastische gevolgen accepteert: volledige uitvoering van het windprogramma, een flink deel van wat organisch is verbranden of vergisten, en elk dak dat maar een beetje de goede kant op wijst volzetten met boilers of panelen. De berekening biedt namelijk weinig reserve.

Het lijkt verstandig om reservemogelijkheden te verzinnen. Dat lukt alleen bij zonne-energie. Ik zie twee uitwijkmogelijkheden:

  1. Hopen op een hoger rendement van zonnepanelen. Dat zal ongetwijfeld gaan gebeuren, maar de vraag is of het voor 2020 al in praktisch haalbare en betaalbare hoeveelheden gaat lukken
  2. Zonnepanelen ontkoppelen van de gebouwde omgeving en ze in het weiland neerzetten, eventueel in combinatie met windturbines. Ik heb hiervoor wel ideeën, waarover later meer.

Let wel dat het in dit verhaal steeds om jaargemiddeldes gaat. De waarden van moment tot moment kunnen geheel anders zijn. Vroeg of laat worden er extra maatregelen nodig om het elektriciteitsnet beter te beheersen. Dat is stof voor een ander artikel.

Het Bodem Anders – congres en de Brabantse landbouw

Ik ben naar het Bodem Anders – congres geweest. Dat was georganiseerd door de organisatie Voedsel Anders-netwerk en de BMF en de Stichting Down2Earth. Op donderdag 19 maart 2015 was er een velddag, op
vrijdag een lezingendag.

Er is alle reden om aandacht te besteden aan de bodem. Niet voor niets heeft de Food and Agriculture Organisation (FAO) van de VN 2015 uitgeroepen tot jaar van de bodem.
Ik had er dan ook een fietstocht naar Biezemortel voor over (een onbereikbare uithoek van Brabant) om op de velddag aanwezig te zijn (heen en terug de wind tegen – je moet wat over hebben voor de waarheid).

Niet helemaal mijn wereld ……
Ik ga bewust naar congressen als deze om mijn blikveld te verruimen, maar het is niet helemaal mijn wereld. Ik voel me er thuis als een atheïst tussen de Jehovah’s. Een flink deel van de doelgroep bestaat uit holistisch denkende gelovigen, maar ik ben geen holist. Er hangt mij teveel een Rudolf Steiner-mystiek.

Ik geloof als overtuigd reductionist in randomized dubbel blind – onderzoek en statistiek. De medische wetenschap bijvoorbeeld is daar ook groot mee geworden. Het menselijk lichaam is ook complex en hangt met allerlei ingewikkelde verbanden aan elkaar. En als ze wetenschappelijk darmbacteriën kunnen onderzoeken, kunnen ze dat ook met bodembacteriën.

De energie-workshop donderdag bevatte tenenkrommende prietpraat met aperte onjuistheden. De praktijkexcursies waren redelijk tot goed, met als toppers een gesprek de Stichting Duinboeren (bedoeld worden de Loonse en Drunense Duinen) over bodembeheer nabij natuurgebieden, en een rondleiding bij Van Iersel Compost.
Zoals altijd heeft de praktijk een heilzaam disciplinerende werking. Van Iersel kent zijn processen en kon bijvoorbeeld zeggen welke schimmels er in zijn schimmeldominante compost zaten (een vel papier vol ter grootte van een deur in kleine lettertjes).

Van de lezingen op vrijdag spraken mij de eerste twee aan, evenals de workshop van Bosser.

De eerste was van ZLTO-voorzitter Huijbers. Generieke modellen konden de bodem niet goed omschrijven, omdat die tot op perceelniveau anders kon zijn. Het is een levend organisme. Dat vraagt generaties lang vakmanschap. De ZLTO had een paar duizend leden bereikt met bodemsessies.
Hij merkte op dat de overdosis mineralen in het verleden wel eens kon gaan omslaan in een onderdosis aan organische stof. De vraag is in
hoeverre je koolstof moet verbranden, en in hoeverre je die koolstof in de bodem moet vastleggen door een meer circulaire koolstofbalans. Dat kan ook een klimaatadaptatie zijn. “De bodem is van ons allemaal” en “De regeneratie van de bodem moet versneld worden”.

Wim van der Putten (Wageningen NIOO, oprichter van het Wageningen Centre for Soil Ecology (CSE; http://www.soilecology.eu/ ) bracht een vergelijkbare boodschap die samengevat kan worden met dat wat het tropisch regenwoud boven de grond is, oud grasland onder de grond is. Dat wij dat niet zien is “omdat wij op dit gebied in een permanente zonsverduistering leven” (er was er net een aan de gang).

De derde lezing van Volkert Engelsman (“Een groenteboer uit Waddinxveen” naar eigen zeggen) bevatte veel van wat mij tegenstaat: weidse oratorische vergezichten zonder navenante diepgang, suggesties van verbanden die op geen manier hard gemaakt werden). Teveel
goeroe-achtig.

De workshop van akkerbouwer Bosser (met een zeven gewassen-rotatiesysteem) was leerzaam en toonde opnieuw de disciplinerende
werking van de praktijk aan.

……. maar enig begrip is op zijn plaats
Nu is goed bodemvruchtbaarheidsonderzoek inderdaad moeilijk. Net als bij voedingsonderzoek is het moeilijk individuele aspecten in een netwerk te isoleren. Het is lastig experimenteren. Maar tussen de
bewering dat een wetenschappelijk onderzoek in praktijk moeilijk is, en de bewering dat wetenschappelijk onderzoek principieel bij voorbaat onmogelijk is, gaapt een diepe kloof.

Ook moet erkend worden dat in de afgelopen decennia het paradigma van de industriële landbouw sterk geweest is. In extreme vorm is de bodem daarin eigenlijk een substraat waaraan chemische voeding wordt toegevoegd. Nu lukt dat misschien met kamerplanten op hydroculture en aardbeien op steenwol in kassen, maar niet op duizenden km2 volle grondteelt. Ik heb hier niet veel verstand van, maar op zijn minst lijkt het me onpraktisch om 50 hectare suikerbieten in steenwol te kweken. Dat kan in praktijk toch alleen maar in echte grond.
Ik vind in dit verband de woorden van de ZLTO-voorzitter betekenisvol.

Tenslotte
Voor zover mijn bescheiden opinies wat waard zijn: ik verwacht dat in de komende jaren verschillende problemen aspecten zullen blijken van één groot verzamelprobleem dat in zijn geheel behandeld moet worden. Een schets:
–           Het recente Energie Akkoord van de Brabantse SER ( BrabantsEnergieakkoord_2015 ) wil voor het behalen van de 14% – doelstelling in 2020 per jaar 28PJ van biologische herkomst van het land halen
–           Het Telos-rapport van 2008 ( Telos_Energiek_Brabant_2040_scenario)noemt als realistisch getal 21,6PJ voor 2040. Dan wordt alle mest vergist en alle andere organische afval op enige manier voor energie gebruikt. Wil men meer, dan moet men energiegewassen gaan kweken
–           Er een Green Tech Campus is, die in West-Brabant chemie gaat doen met suikerbieten
–           Er gaat dus waarschijnlijk minder koolstof terug de bodem in
–           Er is nu al ongerustheid over de bodemvruchtbaarheid
–           Het klimaat is gebaat bij meer koolstof in de grond

Het komt mij voor dat knappe wetenschappelijke koppen hier diep over moeten gaan nadenken. Ik spreek hier niet meteen een principe uit, maar het lijkt mij dat hier toch op zijn minst sprake is van een behoorlijk optimalisatieprobleem.

Ik vind dat dit politieke aandacht verdient.

Hoogspanningsleidingen en telefoons: gevaren niet aangetoond

Brochure em-velden
Ik heb in december 2011 voor Paulus Jansen (toen Tweede Kamerlid)  een brochure geschreven over elektromagnetische straling van hoogspanningsleidingen en telefoons. De algemene boodschap toendertijd was dat :
– elk serieus onderzoek aan straling van GSM- en UMTS-zenders en ontvangers uitwijst dat er geen enkel gevaar is
– er een spoortje van twijfel was dat hoogspanningsleidingen gecorreleerd zouden kunnen zijn met leukemie bij kinderen, maar men zit dan op de grens van het waarneembare te meten
– een correlatie is geen oorzakelijk verband. Er hebben ècht op sommige plaatsen en tijden correlaties tussen de aantal ooievaars en het aantal baby’s bestaan, maar dat kon altijd verklaard worden uit een achterliggende gemeenschappelijke oorzaak
– proefdieronderzoek nooit tot effecten leidt
– er geen logisch verhaal is waarom er schade zou kunnen optreden anders dan door warmte, en dat warmte-effecten goed begrepen worden
Mijn tekst van juli 2011 —> Brochure over niet-ioniserende straling .

Opnieuw vanwege de nieuwe 380kV – leiding in West-Brabant
Sindsdien is er een paar jaar verstreken. Toen ging de zaak spelen van de nieuwe 380kV – leiding in West-Brabant en de vreemde omgang met de vaststelling van het tracé. Om binnen onze SP-fractie in PS een advies te kunnen geven ben ik opnieuw in de literatuur gedoken. Dat leidde tot mijn tekst van december 2014—> Engelstalige literatuur over hoogspanningsleidingen en kanker_2014 . De conclusie is dat het recentere onderzoek het verband tussen  hoogspanningsleidingen en leukemie bij kinderen nog zwakker geworden is, of zelfs verdwenen.

Hoogspanningsleidingen op IJsland, waar elektrische energie dominant is
Hoogspanningsleidingen op IJsland, waar elektrische energie dominant is

De vraag naar hoe het tracé van de nieuwe 380kV – leiding moet lopen, heeft zakelijk gezien (als men er objectief medisch naar kijkt) geen volksgezondheidsaspecten. Het is een klassiek ruimtelijke ordenings-
vraagstuk. Over deze RO-argumenten heb ik mij niet uitgesproken, want daar weet ik te weinig van. Ik ken het gebied nauwelijks. Ik vond de
procedure raar.

Onder de grond?
150kV-leidingen en lager kunnen technisch onder de grond en dat heeft voor- en nadelen (waaronder de hoge prijs, die in het tarief verwerkt wordt). Er zijn geen medische redenen om dat te willen, maar er kunnen wel andere zijn (bijv. de aanwezigheid van Schiphol of een waardevol landschapsbeeld).

380kV – leidingen kunnen om elektrotechnische redenen nog niet onder de grond. Althans niet over grote afstanden. Er loopt nu in Nederland een experiment met zo’n 20 km 380kV onder de grond. Ook elders in de wereld bestaan nog geen lange ondergrondse 380kV – trajecten.

 

948 stemmen bij PS-verkiezingen

Ik heb op 18 maart 2015 bij de PS-verkiezingen 948 stemmen gehaald. Dat is te weinig voor een voorkeurzetel, maar ik ben er uiteindelijk toch tevreden mee. Het aantal geeft extra steun aan de zaken waar ik me voor in zet, zoals het belang van omwonenden van Eindhoven Airport, de Ruit, luchtkwaliteit en geluid, en andere milieubelangen in en rond Eindhoven en Helmond.

Ik wil de mensen, die op mij gestemd hebben, van harte danken voor hun steun.

Voor de hand liggend akkoord over biomassa-bijstook in kolencentrales

Het akkoord
De milieuorganisaties en de energiebedrijven hebben overeenstemming bereikt over de condities waaronder houtsnippers als ‘duurzaam’ aangemerkt mogen worden, wanneer ze worden gebruikt als bijstook in kolencentrales. Dat staat in een persbericht van Natuur en Milieu van 13 maart 2015.

Eigenlijk is het een akkoord dat iedereen, die zijn gezond verstand
gebruikt, had kunnen bedenken. Het toeleverende bos moet duurzaam beheerd worden en houtsnippers voor verbranding mogen slechts een bijproduct van de houtopbrengst zijn. Er worden concrete maatregelen genoemd (zoals een certificeringssysteem) om een en ander waar te maken.
Onder die beperkingen is snipperhout goed voor 1,2% van de Nederlandse energieproductie.

De bepalingen van het akkoord (in een presentatie van M.Junginger)
De bepalingen van het akkoord (in een presentatie van M.Junginger)

Het akkoord in context
Ik kwam voor het (op afvalhout draaiende) Biomassaplein van de gemeente Boxtel ook ongeveer op een dergelijk getal uit (zie Energieneutraal Boxtel: goede intenties, onzekere plannen) . Een opmerkelijk toeval.

Het zojuist gesloten akkoord betekent de facto een standpuntbepaling in de discussie tussen Faaij enerzijds en Katan e.a. anderzijds. Laatstgenoemden stellen dat “Het verbranden van hout in elektriciteitscentrales  … draagt niet of nauwelijks bij aan de besparing van de CO2 – uitstoot. Daarom zijn ze niet geschikt als middel voor de transitie naar een
duurzame energievoorziening.” (Visiedocument KNAW, zie 150112 Visiedocument biomassa KNAW ) .
Mijn mening is dat Katan e.a. te absoluut zijn in hun oordeel. Er kan wel wat met biomassa en dat is ook welkom, maar de hoeveelheden zijn niet schokkend.
Je kunt hier natuurlijk tegen in brengen dat 1,2% van de energie ‘nauwelijks‘ is en dat bovendien de bespaarde CO2 minder dan die 1,2% is. Dat laatste klopt. Maar dat is het verhaal van duurzame energie in Nederland: het is èn èn èn een heleboel bijdragen, soms kleine.

Je kunt er ook tegen in brengen dat als je het snipperhout aanvoert uit Noord-Amerika, dat ook weer energie kost. Dat klopt. Ik heb dat (op verzoek)  een keer nagerekend voor de Tweede Kamerfractie van de SP. Ik kwam er op uit dat het verslepen van 1 ton luchtdroog hout uit het midden van Canada per trein en boot naar Rotterdam ongeveer 1/6 deel kost van de energie die in dat hout zit. Je zou het dus een brandstof kunnen noemen met een EROEI (Energy Return On Energy Investment) van 5. Dat is (volgens wikipedia) te vergelijken met schaliegas of ethanol uit suikerriet en beter dan de tar sands en biodiesel – reken hier enige onzekerheid bij. Het houdt niet over, maar het is ook niet per definitie verwerpelijk.

De moraal
De moraal is dat energetische redeneringen in het algemeen, en die over biomassa in het bijzonder, moeten starten met een duidelijke begripsdefinitie en een daarop gebaseerde zakelijke analyse, en moeten eindigen met een moreel of politiek oordeel. De omgekeerde volgorde (starten met “Gij zult niet…..”) doet meer kwaad dan goed.

 

Geurregelgeving rond industriële bedrijven in Brabant

Algemeen
Vanwege een verzoek van de Wijkraad Brouwhuis, waar mensen last hebben van de geur van het BZOB-terein (Geur Coppens en In gesprek over het BZOB-terrein), ben ik me gaan verdiepen in de regelgeving rondom geur. Ik kwam een heel eind met literatuuronderzoek, maar dat alleen is een beetje riskant. Vandaar een goed gesprek met twee ambtenaren van de Omgevings Dienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB).

Een indeling.
Voor veehouderijen bestaat aparte wetgeving.
De niet-veehouderijen waar geen (groot) probleem bestaat (een fritestent) vallen onder het Activiteitenbesluit A of B en zijn niet vergunningplichtig. Daarover gaat dit verhaal ook niet.
Blijft over de categorie die wel vergunningplichtig is, waaronder de bedrijven op het BZOB-terrein.

Of de provincie of de gemeente bevoegd gezag is, is in de wet vastgelegd, maar dat is niet beknopt uitlegbaar. Voor de stinkende bedrijven op het BZOB-terrein is de provincie bevoegd gezag.

Het geurbeleid is alleen op hoofdlijnen vastgelegd. Het bevoegd gezag bepaalt wat een aanvaardbaar hinderniveau is. Daartoe volgt men een stappenplan uit de Handleiding Geur. Dat plan is vooral procedureel en bevat zelf geen inhoud.
Vaak levert de branche de inhoud middels een Bijzondere Regeling. Dat leidt tot een indeling naar branche. Bijv. Coppens valt onder de Bijzondere Regeling A3 “Diervoederindustrie”.

Dergelijke Bijzondere Regelingen zijn niet zelf de wet. De diervoederbranche stelt voor om als ‘acceptabel hinderniveau’ te definieren ‘een 98-percentiel van 1,4ouE/m3 in bestaande situaties en idem 0,7 in nieuwe situaties’. Dat wordt pas een wet als de provincie dat overneemt.

Wat zijn ouE’s en percentielen?
Ik stel me het ongeveer zo voor: een ambtenaar van de Omgevings Dienst Midden Brabant (daar zit dit specialisme) klimt met een speciale zak op een laddertje, houdt die zak in de schoorsteen, knoopt hem dicht en gaat ermee naar het lab. Daar zitten vier getrainde personen klaar. Die krijgen de lucht in gecontroleerde verdunningen toegevoerd. Als twee van de vier iets ruiken, heeft ruikt die verdunning met één (ouderwetse Nederlandse) geureenheid. Twee van die dingen heet een odour unit (ou). De E staat voor Europees. Dat wordt daarna teruggerekend tot de oorspronkelijke waarde.
Wat er uit de schoorsteen komt heet de emissie (in ouE/uur) en wat er bij de voordeur aankomt heet de immissie (in ouE/m3). Burgers ruiken dus de immissie.
Het verband tussen beide wordt vastgesteld met een rekenmodel, het NNM. De uitkomst daarvan is per definitie de waarheid. Er bestaat momenteel geen objectieve stankmeter die je bij je voordeur kunt hangen (zoiets als het stankequivalent van de dB-meter). Zie hieronder de E-nose.

Nu is de geur van jasmijn aangenamer dan die van stront, hoewel je ook niet je leven lang in de jasmijnlucht wilt zitten. Dat wordt in rekening gebracht met een “hedonische factor”. Dat is een getal 1,2,3,4 of 5 waardoor gedeeld wordt. Als er 200000 ouE/uur de pijp uitgaan, telt dat in de berekening voor mestlucht /1 en voor jasmijn /5 (in het voorbeeld dus 40000).

De ’98-percentiel” betekent dat de waarde gedurende 2% van het jaar overschreden mag worden. Dus 2% van 8760 uur, dus 175 uur per jaar.

De E-nose
Er zijn wel elektronische detectiesystemen van geurende stoffen ontwikkeld, maar die zijn nog experimenteel en alleen in beschermde en relatief eenvoudige situaties toepasbaar. Er loopt een pilot met E-noses op industrieterrein Moerdijk.
Probleem blijft vooralsnog dat de menselijke neus voor sommige stoffen zeer veel gevoeliger is dan elektronische sensoren.

De provincie
De provincie heeft op 3 november 2011 een beleidsregel vastgesteld “Beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant” (Beleidsregel beoordeling geurhinder bedrijven Noord-Brabant). Daarin:
–           als er een Bijzondere Regeling is, wordt die gevolgd. Dit leidt
bijvoorbeeld bij Coppens tot genoemde 1,4 en 0,7 .
–           als er geen Bijzondere Regeling is, wordt een richtwaarde vastgesteld die iets strenger is (nl 1,0 resp 0,5). In speciale situaties mag dat worden opgehoogd tot het dubbele, de grenswaarde.
–           bij het vaststellen van het acceptabel hinderniveau “betrekken GS de ontvangen hindersignalen over de inrichting”. Daartoe bestaat een protocol. Dat kan mogelijk leiden tot een strengere vergunning, maar de details zijn me niet duidelijk.
–           de hedonische waarde van onbekende mengsels wordt op 0,5 gesteld (die tellen dus dubbel)

Best Beschikbare Technieken (BBT’s)
Verordeningen hebben de mond vol over BBT’s, maar de praktijk valt tegen. De eis is immers slechts dat op nabije woonbestemmingen de norm gehaald wordt (bijvoorbeeld 1,4 ouE/m3) . Als dat “gewoon” kan (bijvoorbeeld met een hogere schoorsteen) is het ook goed.
Vaak kan er meer dan de vergunning voorschrijft en worden de technische mogelijkheden niet optimaal benut. ‘Best’ is niet altijd ‘best’. 1,4 kon best 1,0 worden en 98% kon best 99% worden, maar dat is duurder, het hoeft niet en dus gebeurt het niet.

Cumulatie
Op het BZOB-terrein in Helmond staan meerdere bedrijven die geurhinder veroorzaken (Coppens Diervoeders, Den Ouden, mogelijk Ferm-O-Feed). Ik heb tot nu toe geen bepalingen gezien die iets zeggen over stank in woonwijken door meerdere stinkende bedrijven tegelijk. Als twee bedrijven elk 2% kans hebben om boven de 1,4 ouE/m3 te komen, is de kans dat een woning getroffen wordt ongeveer 4% als de oorzaken van de stank toevallig zijn, of is de blootstelling groter dan 1,4 als beide bedrijven (bijvoorbeeld door het weer) tegelijk stinken.

Dit vraagt mijns inziens aandacht.

Groei Schiphol als argument voor groei Eindhoven Airport vervallen (update juli 2017)

Wil van Krieken uit de achterban van ons vliegveldplatform zond mij in reactie op het verhaal over het zeer beperkte zakelijk gebruik van Eindhoven Airport onderstaande grafiek met bijbehorende tekst, welke ik hier graag met instemming overneem:

 

Aantallen passagiers en vliegbewegingen op Schiphol
Aantallen passagiers en vliegbewegingen op Schiphol

Naast het aspect van het percentage aan  zakelijke vluchten (en de “combi’s”), zou in mijn optiek de discussie over überhaupt een groei van Eindhoven Airport ter discussie mogen worden gesteld. Het Alders Advies was destijds in het leven geroepen omdat Schiphol naar verwachting boven haar gestelde maximum van 510.000 vliegbewegingen zou uitgroeien en het ‘overschot’ naar andere vliegvelden moest worden overgeheveld. Onderstaand diagram geeft echter aan dat men dit maximum niet binnen afzienbare jaren zal bereiken dus zou een groei van Eindhoven Airport überhaupt niet ter sprake moeten zijn (ik heb niet een dergelijk overzicht kunnen vinden incl. 2014 maar ik geloof dat het aantal vliegbewegingen toen met 3% zou zijn gestegen tot, ik geloof, 438.300).

Wil heeft zeker een punt. Ik heb hem teruggemaild dat ik via mijn contacten met omwonenden van Schiphol vergelijkbare berichten ontvangen had, maar dan vanuit Noordhollands perspectief.
Bovendien ondervindt Schiphol steeds meer concurrentie van de
Emiraten.

Een tijd nadat dit artikel geschreven is, heeft Schiphol zijn beleid gewij-
zigd. Schiphol is begonnen prijsvechters binnen te halen. Daardoor is de in bovenstaande tekst beschreven werkelijkheid toen wel, maar nadien niet meer waar. Waarheden zijn soms tijdsafhankelijk.
Als daar een aanleiding voor is, kom ik er op terug.

Platform de 10 geboden voor EhvA brengt Nieuwsbrief maart 2015 uit

Ons vliegveldplatform heeft opnieuw een nieuwsbrief uitgebracht, dus die van maart 2015. Geïnteresseerden kunnen hem –> vinden:
Nieuwsbrief_maart2015

Ik neem de oproep nog eens over waarmee de Nieuwsbrief start: u kunt nog steeds ondersteuner van dit Platform worden! Als wij uw emailadres hebben, krijgt u de nieuwsbrief vanzelf.
Als u ooit ondersteuner geweest bent, maar nu niet meer wat hoort, dan heeft u waarschijnlijk een nieuw emailadres genomen zonder dat te laten weten. Geef ons dat dan even door?

Ik als proefkonijn in de testfase van het lucht-gezondheidonderzoek

Ik heb mijn eerste selfie gemaakt. Daarop sta ik met een borstband en elektrodes om de hartslag te meten.

Ik als proefkonijn voor het onderzoek naar het verband luchtkwaliteit-vaatgezondheid
Ik als proefkonijn voor het onderzoek naar het verband luchtkwaliteit-vaatgezondheid

Dit is het eerste begin van een onderzoek naar het verband tussen enerzijds luchtkwaliteit en anderzijds de toestand van de bloedvaten (zaken als verlies van elasticiteit in de slagadres en aderverkalking). Het onderzoek wordt uitgevoerd door Eric de Groot, specialist van het Amsterdams Medisch Centrum (AMC). Hij weet alles van beeldvormende technieken als echo, MRI, scan etc.

Het onderzoek verkeert nu in de testfase om de apparatuur en de procedures te testen. Er doen een kleine 30 mensen aan mee. Er is nog wel wat ruimte voor andere belangstellenden.

Nieuw is dat de luchtkwaliteit direct bepaald wordt met het kastjes-netwerk van AiREAS, en niet indirect met modellen op basis van de aanwezigheid van snelwegen en zo. Je hebt een GPS-ontvanger te leen en die weet bij welke kastjes je je bevindt, en wat daar op dat moment de concentraties zijn. De aanname is dat de binnenlucht (ik zit zelf veel binnen) voldoende lijkt op de buitenlucht om de proef uit te voeren.

Bij het intakegesprek wordt je halsslagader aan beide kanten doorgemeten met een echo. Dat gaat verrassend goed (de slagaders waren mooi schoon). Daarna wordt de bloeddrukrespons gemeten op zo’n opblaasarmband (vijf minuten op gepompt laten zitten, loslaten en kijken wat er gebeurt).
Vervolgens krijg je een persoonlijke standaard uitrusting mee met de GPS-ontvanger, een recorder met accelerometer (die bewegingen registreert) en een accu, een voorraadje stickers (vier per keer) om op je borst te plakken of in je linkerzij, en een kastje waarop de spanningen van die vier elektrodes via een kabeltje in ontvangst werden genomen. Daar moet ik een week overdag mee lopen. Dan twee weken niets, en dan weer een week. Intussen weer wat testgesprekken.

Het is grappig en geeft ongewone probleempjes. Wat moet je op de fitness aan zonder dat men daar denkt dat je met een bomgordel binnenkomt? Een trainingsjack, alleen een beetje warm. Enz.

Ik hou u op de hoogte van mijn hoogst persoonlijke bijdrage aan de wetenschap.

Zie ook –> Milieudefensie levert proefkonijnen 

Nederland blijft achter op duurzame energiegebied

Het Europese statistische bureau Eurostat heeft het rapport uitgebracht “Europe 2020 indicators – climate change and energy”. De data zijn t/m december 2014 .
Het rapport bestaat uit 22 pagina’s kleine letters met veel grafieken. Het is ondoenlijk om in deze kolommen alles te bespreken. De tekst is te vinden op http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Europe_2020_indicators_-_climate_change_and_energy .

Vandaar een kleine selectie.

De totale hoeveelheid broeikasgassen in de EU

Figure 2: Greenhouse gas emissions, EU-28, 1990-2012 (*) (Index 1990=100) Source: Eurostat online data code (t2020_30)
Figure 2: Greenhouse gas emissions, EU-28, 1990-2012 (*)
(Index 1990=100)       Source: Eurostat online data code

De totale hoeveelheid broeikasgassen in de EU haalt met 20%, uitgaande van 1990 en met 14%, uitgaande van 2005, de zelf gestelde norm die velen niet heel erg ambitieus vinden.
Eurostat legt de oorzaak bij het Emission Trade System (ETS), dat geldt voor elektriciteitscentrales, fabrieken en het vliegen,  en bij het Effort Sharing Decision (ESD) voor alles dat niet onder het ETS valt.
Daarnaast speelt de economische crisis een rol.

Welke landen doen het goed en slecht?

Figure 3: Greenhouse gas emissions per capita, by country, 2005 and 2012 (*) (Tonnes of CO2 equivalent) Source: European Environment Agency
Figure 3: Greenhouse gas emissions per capita, by country, 2005 and 2012 (*)  (Tonnes of CO2 equivalent)    Source: European Environment Agency

Nederland hoort bij de slechtste groep. Ons land loosde in 2005 ca 13,5 ton CO2eq en in 2012 12,5 ton, van welke daling de crisis een deel-oorzaak is. Daarmee zit Nederland aan de verkeerde kant van het EU-gemiddelde.

Het overzicht van het % duurzame energie per land is min of meer het spiegelbeeld van voorgaande grafiek:

Figure 9: Share of renewable energy in gross final energy consumption, by country, 2005 and 2012 (*) (%) Source: Eurostat online data code (t2020_31)
Figure 9: Share of renewable energy in gross final energy consumption, by country, 2005 and 2012 (*)
(%)           Source: Eurostat online data code

Welke sectoren doen het goed en slecht?

Figure 4: Greenhouse gas emissions per sector, EU-28, 1990, 2000, 005, 2012 (Million tonnes of CO2 equivalent) Source: European Environment Agency, Eurostat online data code
Figure 4: Greenhouse gas emissions per sector, EU-28, 1990, 2000, 005, 2012           (Million tonnes of CO2 equivalent)
Source: European Environment Agency, Eurostat online data code

Vooral het transport doet het slecht. Alle andere sectoren spuien minder CO2eq , maar het transport (in 2012 goed voor 19% van de EU-emissies) zat in 2012 14% boven 1990.

Binnen het transport doen de schepen en vooral de vliegtuigen het nog veel slechter. De schepen zaten in 2012 32% boven 1990, en de vliegtuigen zelfs 93%. Dat betekent dat het vliegverkeer in Europa gedurende 22 jaar elk jaar met 3,0% steeg. Netto: dus de bruto groei – de procentuele verbetering = 3,0%.
Vliegen wordt een steeds belangrijker klimaatprobleem.

Biomassa in EU-verband de belangrijkste duurzame bron
In 2012 vormden vaste biobrandstof (zoals hout), afval, biogas en vloeibare biobrandstoffen tweederde van het aanbod aan duurzame energie.
Met respect voor de discussie die hierover in Nederland recentelijk opgeslingerd is tussen Faaij enerzijds en Rabbinge ea anderzijds, is het misschien toch goed om dit gegeven erbij te betrekken en inzake biobrandstoffen niet te snel in de ethische “Gij zult …” mode te schieten.
Goed onderzoek naar wat er wel en niet kan lijkt niet misplaatst.