Afzetkansen voor bewerkte mest?

Een teveel aan mest leidt tot grote problemen. Mest stinkt en is gevaarlijk, methaan is een krachtig broeikasgas, nitraat bemoeilijkt de zuivering van drinkwater, de bodem verzuurt, de biodiversiteit neemt af, en het bodemleven verslechtert.

Rijksbeleid legt aan de provincies dwingend op om een voorgeschreven deel van de mest te ‘VERwerken’. In Zuid-Nederland is dat in 2016 55%, in 2017 indicatief 60% en dat moet oplopen tot 75%.
Nu kan men op mest allerlei technische BEwerkingen loslaten, maar dat wil op zich nog niet zeggen dat daarmee het mestprobleem opgelost is. De eenheid van mest is in praktijk de kg fosfaat, en geen enkele vorm van mestBEwerking leidt tot minder kg fosfaat. Daarnaast speelt ook de nitraatrichtlijn een rol.
BEwerken wordt pas VERwerken als men met de producten van die bewerkingen ergens anders naar toe kan. Het Rijk neemt aan of hoopt dat dat zal lukken, maar een blik op onderstaande kaart alleen al leert dat dat niet zo eenvoudig ligt.
fosfaatbalans dierlijke mest_2010
De roodgekleurde gebieden op de kaart zijn de gebieden waar de fosfaathoeveelheid in dierlijke mest groter is dan de behoefte van het gewas. Daar mag van de EU (terecht) geen nieuwe fosfor meer terecht komen. Men moet dus vanuit Brabant een heel eind richting buitenland. Dit artikel probeert in beeld te brengen of het buitenland ‘onze’ mest wil en of de afzet economisch loont.

Met die afzet van de (al dan niet BEwerkte) mest staat of valt het regeringsbeleid. De minister heeft Wageningen UR gevraagd daar een studie naar te doen. Die is in mei 2016 verschenen en is hier –>  WUR-studie mestafzet te vinden.
De studie geeft antwoord op de vraag of er ‘een markt voor is’. Met andere woorden: of een product op papier tegen een aannemelijke prijs verkoopbaar is. Als dat zo is, beschouwt WUR het product als VERwerkt. Let op het wezenlijke verschil tussen BEwerken en VERwerken.

Enige technische uitleg
De studie beperkt zich tot drijfmest. Het vloeibare eindproduct van een mestvergister, digestaat, wordt in de studie gelijkgesteld met drijfmest. Die drijfmest wordt eerst met een pers of centrifuge gescheiden in dik en dun. Beide fracties worden hanteerbaarder gemaakt, de dikke door hem steekvast te maken, de dunne door hem door steeds fijnere ‘zeven’ te persen, waardoor er (als alles goed gaat) nagenoeg schoon water uitkomt en een concentraat achter blijft.
Het schema ziet er globaal zo uit:
schema mestverwerking
Mest wordt gekarakteriseerd door getallen te geven voor drie chemische elementen: stikstof (N), fosfor (P) en kalium (K) (die zijn bijv. ook te vinden op een potje kamerplantenvoeding). Elk soort plant vraagt zijn eigen verhouding. Gras moet bijv. niet veel kalium hebben en aardappels juist wel.
De fosfor komt voor het overgrote deel terecht in de dikke fractie, de stikstof en kalium in de dunne fractie en daarna in het (mineralen)concentraat. Het concentraat bevat ca 0,7% stikstof en 0,9% kalium, en liefst 0% fosfor.
Daarnaast is ook de hoeveelheid organische stof van belang (vooral dus het element koolstof C), maar de studie spreekt daar slechts zijdelings over.
De minimumeis voor alle te exporteren mest, bewerkt of onbewerkt, is dat hij minstens een uur op 70°C verhit wordt om de meeste ziektekiemen te doden (‘hygieniseren’).

Enige juridische uitleg
Nederland kent drie relevante gebruiksnormen: de stikstof-, de fosfaat- en de dierlijke mest-gebruiksnorm. Voor dierlijke meststoffen gelden ze alle drie, voor kunstmest, overigens organische meststoffen en bodemverbeteraars alleen de eerste twee.
De gebruiksnorm dierlijke mest zegt dat een boer maar 170kg stikstof per hectare (ha) op mag brengen. De EU geeft Nederland hiervoor al jaren ontheffing tot 230 of 250kg/ha.
De stikstofgebruiksnorm staat hogere giften toe, afhankelijk van het gewas. De branche ziet dan ook graag het woordje ‘mest’ uit ‘mestproducten’ vervallen. De Tweede Kamer heeft dit bij motie ondersteund, omdat dat een circulaire productie bevordert. Maar het bevordert ook dat er meer stikstof op het land mag.
De fosfaatgebruiksnorm bedraagt 80-100 kg/ha per jaar. In praktijk werkt die norm het meest ondubbelzinnig en daarom wordt de kg fosfaat per ha per jaar meestal als standaard gebruikt.

Lees: fosfaatproduktie in dierlijke mest 171,7 fosfaatafzet dierlijke mest 47,7+124,0=171,7 aanvoer en afvoer van fosfaat in kunstmest en overige organische mest = 15,6 Alles in miljoen kg.
Lees:
fosfaatproduktie in dierlijke mest 171,7
fosfaatafzet dierlijke mest 47,7+124,0=171,7
aanvoer en afvoer van fosfaat in kunstmest en overige organische mest = 15,6
Alles in miljoen kg.

De belangrijkste uitkomsten van de WUR-studie:
1)         Investeren in mestverwerkers is risicovol
2)         In Nederland kan geen nieuwe fosfaat meer worden afgezet
3)         Er zijn in Nederland nog gebieden (met name gras op klei en in mindere mate gras op zand) waar nog ruimte is voor een stikstofgift. Bouwland op zand biedt geen ruimte meer en op de zuidelijke zandgronden wordt er nu al meer stikstof gebracht dan toegestaan is
4)         (Mineralen)concentraat is minder geschikt voor melkvee-
bedrijven omdat er teveel kalium in zit (slecht voor de koeien). Omdat het weinig product in veel water is, beperken de transportkosten de inzet tot een straal van ca 20 a 25km vanaf de bron.
5)         Wil mineralenconcentraat “kunstmestvervanger” worden (en dus geen dierlijk product meer heten), dan moet de stikstofconcentratie naar minstens 10% (zijnde 15* nu) en moeten de verliezen bij het opbrengen verminderen, terwijl het kaliumgehalte gelijk blijft. Er is nog geen procedé dat dat kan.
6)         pluimveemestkorrels worden al jaren over grote afstanden geëxporteerd
7)         de gebieden vlak over de grens zijn al verzadigd met lokale mest en met Nederlandse gehygieniseerde ruwe mest
8)         in de landbouw in sommige verder weg gelegen delen van Europa is in principe behoefte aan fosfaatrijke organische mest uit de dikke fractie, mits aan enkele voorwaarden voldaan is. Invoerbeperkingen van sommige Europese landen moeten afgeschaft zijn, de samenstelling van de mest moet min of meer constant zijn, er moeten niet te veel zware metalen en andere troep inzitten, en de mest moet de juiste fosfor-kalium verhouding hebben of kunnen krijgen.
Boven de 600km kan men voor mestproducten evenveel vragen als voor kunstmest, boven de 300km en onder de 600km kan men 80% van de kunstmestwaarde vragen. Uiteraard nemen met de afstand ook de transportkosten toe.
De WUR-studie gebruikt het woord ‘marktkansen’, niet ‘marktuitkomsten’. Er wordt geen schatting gemaakt van afgezette tonnages. Men kan wel een prijs vragen, maar niet duidelijk is wat het antwoord is.
9)         de kunstmestindustrie kan in principe iets met mestproducten als calciumfosfaat en struviet (magnesiumammoniumfosfaat), mits die aan hoge kwaliteitseisen voldoen, in een voldoend hoge stroom worden aangeleverd en niet duurder zijn dan de huidige grondstof fosfaaterts (€150 tot 200 per ton). Ook hier wordt ‘in principe’ niet gevolgd door ‘in praktijk’.
10) mineralenconcentraat levert de boer per saldo weinig voordeel op.
Fosfaatexport kan de verwerker in beginsel geld opleveren. Daardoor gaat het de boer 5 tot10% minder kosten om zijn mest af te voeren.
11) 90% van de rundveemest wordt op het eigen bedrijf afgezet, 35% van de varkensmest en 20% van de pluimveemest.

Mijn eigen conclusies:
–   
er moet in Brabant een onopgelost nitraatprobleem zijn. Er is teveel, ver weg brengen loont niet, en dumpen mag niet
–    er is een bedrijfsmodel denkbaar voor de fosfaathoudende dikke fractie, gebaseerd op export, maar het is onduidelijk in hoeverre de praktijk de theorie gaat volgen
–    op zich is het recyclen van fosfaat een goede zaak. Het is een eindige grondstof.
–    ook bij minder dieren blijft er in Brabant met name voor varkens een doordachte omgang met mest nodig

 

Brabantse mestdialoog: doorbraakclaim verdient vraagteken

Het Rijk eist mestverwerking van de provincie en de bevolking eist een veeteeltbeleid met minder dieren van de provincie. De ‘ham’vraag is of die twee elkaar volledig uitsluiten, of dat er een marge gevonden kan worden waar de standpunten elkaar overlappen.
De ‘mestdialoog’, die de afgelopen maanden gevoerd is, was (en is) een moeizaam en gespannen proces. Ik heb daarvan voor de BMF verschillende zittingen bijgewoond – een leerzame ervaring.

Dialoogbespreking in BMF-kantoor (ik sta ook op de foto)
Dialoogbespreking in BMF-kantoor (ik sta ook op de foto)

De bevolking van de vee-concentratiegebieden voelt zich al decennia gekoeieneerd en sleepte zich, stijf van het wantrouwen, naar (in hun ogen) de zoveelste praatsessie.
De provincie toonde zich welwillender dan vroeger. Dat vindt zijn oorzaken mede in de crisis in de landbouw, die zich steeds verder verdiept, in de mest die nu in zo grote hoeveelheden aangeleverd wordt dat een groot deel illegaal geloosd wordt (tot de schijt ons doodt), in de al dan niet op de mens overspringende dierziektes enz. En, niet te vergeten, in het nieuwe College van GS dat er zit, voor het eerst zonder het CDA.

Uiteindelijk bracht het College van GS het stuk uit ‘Brabants mestbeleid’ waarvan onderstaande tekst het ontwerpbesluit is:
ontwerpbesluit mestbeleid 31mei2016

Goede bedoelingen
Het besluit bevat verschillende goede bedoelingen.
Voor de bevolking is de belangrijkste passage “de effectieve en juridisch houdbare aanpak die leidt tot geen verdere groei en op termijn een zekere krimp van de veestapel in Brabant”.  “Voor het eerst is er in de staten zo duidelijk gesproken over een stop op het aantal dieren.” Aldus Maria Berkers van Stop de Stank uit Deurne in het Eindhovens Dagblad van 29 juni, maar “vervolgens hebben ze wel heel politiek met zijn allen om de hete brij heengedraaid.”

Ook de passages onder 2a), met woorden als circulariteit, minder
kunstmest, emissies en risico’s minimaliseren en een beter verdienmodel stemmen tot tevredenheid.

De passage “De eerste bewerking op het eigen veehouderijbedrijf en verdere bewerking op een bedrijventerrein” klinkt niet erg duidelijk. De boerenbelangenorganisatie ZLTO leest er in het vakblad De Boerderij (6 juni 2016) in dat drijfmest direct vergist moet worden op het boerenerf. Dat staat niet met zoveel woorden in het besluit, maar past wel in de begeleidende tekst van het besluit.
Als deze interpretatie juist is, ben ik er zelf in beginsel blij mee, want ik ben voor mestvergisting als aan een aantal voorwaarden voldaan is. Niet omdat mestvergisting het mestprobleem oplost, maar omdat er energie gewonnen wordt, omdat er veel minder methaan in de atmosfeer geloosd wordt, en omdat mest door het vergisten microbiologisch minder gevaarlijk wordt.

Ik zeg het dus nog maar eens, want ik wil niet misverstaan worden en ik kan dus niet vaak genoeg zeggen: ik vind dat er minder dieren moeten komen, iets in de geest van wat Natuur & Milieu op 30 juni zei: 30% minder varkens, 10% minder koeien en 5% minder kippen, een en ander te bereiken met financiele ondersteuning door het Rijk zodat het een niet al te koude sanering wordt (zoiets als bij de Limburgse mijnsluiting).
Maar deze mening staat los van mijn opinie dat men, ook als er minder dieren zouden zijn, het nog steeds zinvol kan zijn (een deel van) de mest te bewerken.

De monovergister. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De monovergister van zuivelboerderij Den Eelder

Mijn reserves
De goede bedoelingen worden (nog?) niet concreet ingevuld. Dat moet in de komende maanden gebeuren. En er zit nogal wat drijfzand onder de fundamenten van het politieke bouwwerk.

Ik zie twee hoofdbedreigingen: de ene is (1) dat de provincie niet kan leveren, de andere (2) is dat de mestproblematiek niet oplosbaar zal
blijken te zijn.
Beide zinsnedes vragen enige uitleg.

  • Anders dan het publiek vaak denkt, heeft de provincie over een heleboel onderwerpen niet wat te vertellen. De zeggenschap over dierrechten bijv. zit bij het ministerie en de zeggenschap over kleine mestvergisters bij de gemeenten.
    De provincie staat vooral sterk bij ruimtelijke ordening-wetgeving en bij vergunningverlening en -handhaving van die inrichtingen, waarover hij zelf gaat. Als het al kan, kan de provincie alleen via omwegen iets aan het aantal dieren doen, bijvoorbeeld door groei van het bedrijf A mogelijk te maken als bedrijf B stopt, en dat eventueel met een zekere afroming. Ik kan mij niet voorstellen dat dat soort processen zich afspelen zonder dat er provinciaal geld bij gaat. De bereidheid daartoe moet blijken.
    Zo ook moet de ‘Raad van State-bestendigheid’ van de regelgeving
    blijken.
    Tenslotte moet blijken of de provincie zijn handhavingstaak aan kan.
  • Anders dan vaak gedacht wordt, leidt het BEwerken van mest niet als vanzelfsprekend tot het VERwerken van mest. Elders op deze site is dat al vaker uitgelegd: de eenheid van mest is de kilogram fosfaat en geen vorm vanfosfaatontwikkelingen_30juni2016_Boerderij
    mestBEwerking vermindert het aantal kg fosfaat (bij vergisting met co-materiaal wordt het zelfs meer). VERwerking betekent dat er fosfaat uit het systeem gehaald wordt, en dat betekent export. BEwerken is technologie en VERwerken is logistiek en commercie.
    Ten tijde van de mestdialoog was er geen bruikbaar document waaruit zelfs maar in benadering afgeleid kon worden wat eigenlijk de exportkansen waren. Zeer onlangs heeft Wageningen daar een studie over gepubliceerd op Wageningse mestafzetstudie  (ik heb hierover een apart verhaal geschreven, zie Afzetkansen voor bewerkte mest ). Voor fosfaat bestaan op papier mogelijkheden na honderden kilometers transport en wat daarvan in praktijk terecht komt, moet blijken. Voor nitraat lijken er geen mogelijkheden aanwezig.
    Het is mogelijk dat uiteindelijk blijkt dat er een heel circus opgetuigd wordt om de mest te bewerken, en dat vervolgens blijkt dat de producten daarvan even moeilijk afzetbaar blijken als de oorspronkelijke mest zelf.

De tijd moet leren wat het antwoord op de ‘ham’vraag is.

Op werkbezoek bij zuivelboerderij Den Eelder

Tijdens het provinciale Energiefestival op 1 juni 2016 waren er allerlei workshops en excursies. Een interessante excursie ging met de bus naar zuivelboerderij Den Eelder, bij Kerkwijk en Ammerzoden. Eigenaar is de familie Van der Schans.
Zie ook http://www.deneelder.nl .
koeien op Den Eelder
Op Den Eelder hebben ze momenteel 550 melkkoeien en 350 stuks jongvee op eigen (zware klei)grond. Het is dus een relatief grote boerderij. Een deel van de koeien staat een deel van de tijd in de wei.

Den Eelder draait (het zijn mijn woorden, niet die van hen) half-biologisch. De familie zegt veel elementen van biologisch boeren toe te passen, maar ze gebruiken kunstmest en ze passen in een eerder stadium dan biologische boeren curatieve antibiotica toe. Preventieve antibiotica worden niet toegepast.

De familie Van der Schans wilde wat betekenen voor een duurzamer aarde. Op zijn minst moest het eigen bedrijf energieneutraal. Ze wilden niet aan een windturbine en kozen uiteindelijk voor het vergisten van de mest van hun koeien.

Daar kun je twee kanten mee op: mono- en covergisting. Bij monovergisting wordt alleen de mest zelf vergist, bij covergisting gaat er plantaardig materiaal en bepaalde soorten afval en reststoffen bij. Elk van beide technieken heeft voor- en nadelen.
Covergisting brengt makkelijk 5 tot 10 keer zoveel op (in mest zelf zit niet heel veel energie, die zit vooral in de maïsstengels en het bermgras dergelijke), maar de prijzen van covergistingsmateriaal kunnen omhoog schieten bij schaarste en/of als ze in Duitsland gesubsidieerd worden.
Uiteindelijk heeft men op Den Eelder voor monovergisting gekozen op het eigen erf.

De mestschuif
De mestschuif

De mest wordt verzameld met een permanent doorlopend schuifsysteem, naar de vergister gevoerd en daar in real time verwerkt. Daardoor komt er maar heel weinig methaan uit de mest in de atmosfeer. Dat is een groot voordeel, want het is een krachtig broeikasgas.

Omdat er in mest op zich relatief weinig energie zit (het is veel water), is voor een bescheiden vermogen een forse installatie nodig.

De monovergister. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De monovergister.
(op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)

De installatie verwerkt 15.000 ton dagverse mest per jaar en produceert daarmee jaarlijks via een gasmotor 0,50 miljoen kWh elektrische energie (1,8TJ) en (via die motor en een kachel) 1,5 kWh miljoen warmte (5,4TJ) in de vorm van water van 110⁰C.
De installatie heeft €800.000 gekost en bespaart jaarlijks voor 10% van dat bedrag aan stroom en gas. Daarnaast krijgt  Den Eelder 12 jaar lang SDE+ subsidie. Het komt net uit.

Het processchema
Het processchema

Daarnaast liggen er bij Den Eelder ongeveer 1100 zonnepanelen op het dak van de bedrijfsgebouwen. Die moeten volgens de gangbare statistiek jaarlijks ongeveer 0,85TJ leveren.

Een deel van de 1100 zonnepanelen
Een deel van de 1100 zonnepanelen

Als je alles optelt (wat officieel niet mag) kom je aan 8,0TJ per jaar. Dat dekt volgens Van der Schans ongeveer de eigen jaarlijks energiebehoefte. Hij levert niet veel terug aan het net.

Van der Schans erkent de gangbare wijsheid dat het vergisten niet helpt voor de fosfor- en stikstofproblematiek, waaraan de wettelijke bepalingen zijn opgehangen. Hij zou ooit nog wel eens een scheidingsinstallatie achter zijn vergister willen hangen om het restproduct uit de vergister, het digestaat, tot kunstmestvervanger op te waarderen..

Een blik op de melkverwerkingstechniek
Een blik op de melkverwerkingstechniek

Als men de zaal met de melkverwerkingstechniek ziet, en de vergister en de zonnepanelen, rijst de vraag in hoeverre het eigenlijk zinvol is een scherpe scheiding te hanteren tussen een agrarische en een industriële bestemming.
Bij de Raad van State speelt dat ongetwijfeld een rol. Maar als die niet in beeld is, kan men zich gevoeglijk de vraag stellen hoe materieel eigenlijk het verschil is tussen een groot boerenerf en een klein industrieterrein.

De Brabantse Uitvoeringsagenda Energie – het ECN-advies

Ik had beloofd nav de Uitvoeringsagenda Energie een derde artikel te schrijven, dat specifiek inging op de Quick Scan Warmte Noord-Brabant.

Die Quick Scan is een typisch verhaal.
De eerste reden is dat de Quick Scan gebruikt wordt om in het begin (blz9) de Uitvoeringsagenda Energie een wetenschappelijke tint te geven, terwijl de provincie zichzelf op het eind een taak oplegt (uitgedrukt in % van 287PJ). De koppeling tussen beide valt niet te achterhalen. Of die koppeling is goed verstopt, of ECN heeft zijn scan voor Piet Snot gemaakt.

Ontwikkeling bij autonoom beleid als de landelijke maatregelen uit het Energieakkoord uitgevoerd zijn
Ontwikkeling bij autonoom beleid als de landelijke NEV-maatregelen uit het Energieakkoord uitgevoerd zijn

Tweedens: de provincie maakt op blz9 een ernstige fout door hier bij-
stook in de Amercentrale en in de industrie, ter waarde van 6,4PJ, op te nemen. Die 6,4PJ zit al in de maatregelen waarmee ECN, op basis van autonoom beleid en uitvoering van maatregelen uit de Nationale Energie Verkenning (NEV), tot 36,4PJ duurzame opwekking in 2020 komt (zie boven). Dat is niet genoeg want 12,4% (zie mijn eerste artikel over dit onderwerp), en daarom doet ECN een pakket aanbevelingen, die het %
duurzame opwekking iets boven de gewenste 14% tillen. Dat pakket staat correct verwoord op blz 9 (bolletje 1,2,3,4,6). Bolletje 5 (genoemde 6,4PJ) mag daar niet staan, want dubbelop. Consequenties heeft dit niet, want het staatje wordt toch verder niet gebruikt.
Het is bovendien sowieso de vraag of de Amer9 open blijft.
Tenslotte geeft ECN om mij onduidelijke redenen alleen warmteopties als aanvullende maatregelen. Het klopt dat warmte een grote post is, en het is inderdaad verstandig om naar warmtemaatregelen te kijken, en ECN komt ermee tot 14%, maar het is niet logisch om je daartoe te beperken. Waarom niet bijvoorbeeld extra zonne-energie opgevoerd? Per slot van rekening moet er na 2020 verder verduurzaamd worden en zelfs al eerder als het Urgenda-vonnis standhoudt..

Maar de warmtevoorstellen van ECN zijn interessant in eigen recht want er moet sowieso een Brabants warmteplan komen (zie Brabants warmteplan nodig ). Daarom loop ik er doorheen.

De berekening van de opbrengst van de Nul op de Meter-operatie (NodM)
Dit is een ingewikkeld verhaal!  Ik heb er minstens een uur op zitten puzzelen. Ik geef het toch, want er is tot nu toe onverantwoord weinig informatie over dit onderwerp gegeven. Ik weet overigens niet of het verhaal op de natte vinger van ECN berust of op bestuurlijk vastgestelde uitgangspunten. Ik denk het eerste.

Het verhaal heeft drie hoofdmoten: het aantal woningen, de besparing per woning, en de extra eisen die die besparing stelt.
–  Het aantal. In de NEV worden 100.000 NodM-huizen opgevoerd als nationale maatregel. Brabant is 14,4% van Nederland, dus heeft Brabant er 14400 van het Rijk ‘te goed’. Het is me niet duidelijk of dat financieel al afgedekt is.
Brabant wil in 2020 40000 huizen NodM maken. Het verschil met die 14400 wordt opgevoerd als “Brabantse plus”. ECN rekent dus met 25600 woningen.
–  ECN gaat er van uit dat de gemiddelde woning label B is (realistisch?). Die verbruiken elk gemiddeld 14991kWh warmte uit gas (1686m3 – realistisch?).
Als de woning NodM wordt, verbruikt hij in het model van ECN nog 8510kWh. Dat is een besparing van 14991-8510 = 6481kWh = 23,3GJ. Dit bij 25600 huizen –> 0,59PJ besparing.
Die 8510kWh wordt toegevoerd met een warmtepomp met een COP van 2,6. Dat kost 8510/2,6 = 3273kWh aan stroom. Het verschil 8510-3273 = 5237kWh = 18,8GJ wordt opgevoerd als besparing per woning. Over 25600 woningen –> 0,48PJ besparing.
–  Die 3273 kWh stroom moet ergens vandaan komen. Bij NodM-huizen betekent dat extra opwekking door zonnepanelen, over 25600 huizen –> 0,30PJ extra opwekkingstaak .
Bovendien gebruiken de bewoners ook stroom voor het leven van alledag, bij ECN 3000kWh (het huidige gemiddelde). Over 25600 huizen –> 0,28PJ vervangende opwekkingstaak .
ECN gaat ervan uit dat deze 0,58PJ (=0,30+0,28) er inderdaad komt, en boekt het resultaat in als provinciale plus aan duurzame opwekking, zonder die overigens op blz 9, als bolletje 7 te noemen.
Dat betekent 22,6GJ per woning. Bij de huidige standaardpanelen betekent dat 29m2, dus 20 panelen per dak. Kan alleen als een deel van die panelen in de wei komt te staan.

Het zou verstandig zijn om de NodM-operatie eens een keer goed in PS door te praten.

Besparingen anders dan woningen
ECN denkt dat het (als provinciale plus) mogelijk moet zijn om 2,3PJ te besparen door een betere afstelling van utiliteitsgebouwen (overheid, diensten, handel).
Bij de industrie krijgt de provincie geen poot aan de grond, denkt ECN. Daar wordt geen extra besparing als provinciale plus geprogrammeerd.

Geothermie
Geothermie in Brabant is nu afwezig. ECN gaat (op gezag van de provincie) uit van geothermie t.b.v. de Helmondse stadsverwarming (die daartoe eerst wel fors opgekalefaterd moet worden) en van drie industriele projecten, elk goed voor 0,25PJ. Samen dus 1,0PJ opwekking als provinciale plus.

Verduurzaming warmtenet Amer en Eindhoven
ECN gaat ervan uit dat het Amer-warmtenet open blijft en voor de helft gevoed wordt uit biomassa-bijstook of geothermie, en dat Eindhoven geen extra verduurzaming krijgt. Dat resulteert in een totaal van 0,74PJ duurzame opwekking als provinciale plus, welk getal verder nauwe-
lijks gespecificeerd wordt. (1TJ = 0,001PJ, NEV = het autonome beleid inclusief maatregelen Energieakkoord)

(1TJ = 0,001PJ, NEV = het autonome beleid inclusief maatregelen Energieakkoord)

Biogas en mestvergisting
In het autonome beleid (zie tabel) zijn volgens ECN de categorieën rioolwater, covergisting, overige vergisting en groen gas (=idem na zuivering tot aardgaskwaliteit) samen goed voor 2,3PJ in 2015 en 3,6PJ in 2020.
ECN meent dat het (als provinciale plus) redelijk is als aanvullende
duurzame  0,2PJ
in te programmeren voor een GFT-vergister en 0,3PJ voor monovergisting van mest. Voor nog meer covergisting van mest ziet ECN geen ruimte bij gebrek aan voldoende covergistingsmateriaal.

Mestvergister
Mestvergister

Kleinschalige durzame warmte
ECN meent dat in de categorieën zonneboilers, biomassaketels en warmtepompen (anders dan in NodM-woningen) ongeveer 0,5PJ opwekking toegevoegd kan worden aan de ca 4PJ die al in het autonome beleid zit (mits de bijbehorende maatregelen inderdaad uitgevoerd worden).

Biomassa in de (meer grootschalige) industrie
Op basis van ervaringen bij bedrijven en clusters als Moerdijk, Cosun en Bavaria heeft het autonome beleid al ca 4PJ ingeboekt. ECN meent dat het redelijk is om als provinciale plus twee biomassaketels extra te programmeren, samen goed voor 1,6PJ opwekking.

Restwarmte in de industrie
Het theoretische potentieel aan 120⁰C-afvalwarmte in Brabant is ongeveer 12PJ. Tussen droom en daad zitten echter wetten in de weg en veel praktische bezwaren en uiteindelijk maakt ECN dit voor 2020 af op 2PJ.
Merkwaardig genoeg telt hergebruik van afvalwarmte in de landelijke wetgeving niet mee voor de duurzame taakstelling. ECN telt die 2PJ bij de besparing op.
kansen restwarmtebenutting Brabant

Al met al
Al met al meent ECN dat het op warmtegebied als provinciale plus boven op het landelijke beleid mogelijk moet zijn om
–  5,4PJ te besparen (1,1 NodM, 2,3 utiliteitsbouw, 2,0 restwarmte industrie)
–  4,9PJ duurzaam op te wekken (0,74 verduurzaming warmtenetten excl Helmond, 1,0 geothermie incl Helmond, 0,5 biogas, 0,5 kleinschalige warmteprojecten, 1,6 twee nieuwe biomassaketels industrie, 0,58PJ extra PV-opwekking tbv NodM)

Mestbewerking vermindert soms hoeveelheid micro-organismen (en soms niet)

Er wordt veel beweerd (en tot nu toe weinig bewezen) over het effect is van de mestbewerking op de hoeveelheid micro-organismen in die mest.

Dit is nu onderzocht. Het blad H2O van de waterleidingbedrijven publiceerde op 3 maart 2016 de uitkomsten van een onderzoek door mensen van het RIVM en uit Wageningen. (zie www.vakbladh2o.nl/index.php/h2o-online/recente-artikelen/entry/overleving-van-pathogenen-bij-mestverwerking ).

De inrichtingen
Het onderzoek vond plaats bij
– zes inrichtingen voor varkensdrijfmest die indikken en scheiden en filtratie door omgekeerde osmose (RO = Reversed Osmosis).
processchema voor mineralenconcentraat
Er zijn drie eindproducten: de vaste fractie, een geconcentreerde vloeibare fractie en schoon water. Het tweede product heet mineralenconcentraat, het derde het effluent. Men hoopt dat met het mineralenconcentraat kunstmest kan worden vervangen. Dat mag nu niet.
– één inrichting voor varkensdrijfmest, dikke rundermest en covergistingsmateriaal die lauw vergistte en daarna hygieniseerde (= minstens een uur verhitten op 70⁰C.
Het covergistingsmateriaal bestond uit een reststroom uit supermarkten, glycerine, gerstsubstraat en cacaodoppen.
processchema dig-Hyg
Het product is de vergiste mest (digestaat). Deze werd gehygieniseerd. Het digestaat is technisch en juridisch nog steeds mest.
– één inrichting die rundveedrijfmest indikte en scheidde en de vaste fractie ongeveer een etmaal hygieniseerde.
processchema rundveemest_scheiding-Hyg
Het product heet in het onderzoek gecomposteerde mest.
Wat er met de (na scheiding) dunne fractie gebeurt, vermeldt het verhaal niet.

De micro-organismen
Het onderzoek werd verricht aan zes bacterien en twee virussen:
– de gewone E. Coli (normale darmbacterie, meestal niet ziekteverwekkend, flinke hoeveelheid, goed te meten)
– De ESBL-E. coli (ziekteverwekkend, hoeveelheid veel kleiner maar wel te meten)
– Enterococcen (normale darmbacterie, meestal niet ziekteverwekkend, flinke hoeveelheid , goed te meten)
– Salmonella (ziekteverwekkend, hoeveelheid veel kleiner maar wel te meten)
– Clostridium difficile (sporevormend, ziekteverwekkend, hoeveelheid detecteerbaar maar te klein voor kwantitatieve bepaling)
– MRSA (ziekteverwekkend, hoeveelheid op de rand van het detecteerbare)
– somatische colifagen (virus dat darmbacteriën aanvalt, normaal in de darm aanwezig, niet ziekteverwekkend, flinke hoeveelheid, goed te meten, vooral relevant als meetinstrument)
– Hepatitis E (virus, ziekteverwekkend, hoeveelheid detecteerbaar maar te klein voor kwantitatieve bepaling)
twee bacterien

De uitkomsten
– Bij het eerste proces verandert het aantal micro-organismen niet of nauwelijks. Alleen de verdeling verandert: de bacteriën zitten wat meer in de vaste fase, de virussen wat meer in het concentraat, en het effluent is schoon en kan op het riool geloosd worden, zolang het RO-filter heel blijft (wat het niet altijd doet).
– Bij het tweede proces worden de gewone E. coli, de Salmonellen en de somatische colifagen door de vergisting en hygienisatie volledig ver-
wijderd, en de enterococcen gedeeltelijk.
In het ingaande materiaal werd geen MRSA of E. coli-ESBL en hepatitis E gevonden, en dus valt niet te beoordelen wat het proces ermee gedaan zou hebben. Aannemelijk is dat dat de E. coli-ESBL en het Hepatitis-E virus verwijderd zouden zijn, en de MRSA-bacterie gedeeltelijk.
resultaten van vergisting+hyg
– Bij het derde proces werden er in het ingaande materiaal E.coli-bacterien gevonden, enterococcen en somatische colifagen. In het uitgaande materiaal werd niets gevonden.

Mijn meningen en conclusies
– Er is veel te veel mest in Nederland en speciaal in Brabant, want er zijn veel te veel dieren
– Onbewerkte mest is een gevaarlijk materiaal. Bewerkte mest kan veel minder gevaarlijk zijn, afhankelijk van de bewerkingsmethode. Hoe gevaarlijk het bewerken zelf is, hangt van de vormgeving af, van de locatie, van de vergunningverlening en van de handhaving daarvan. Er zijn veel gevaarlijke productieprocessen in Nederland waar dit voor geldt. Er is niet meteen reden voor paniek.
– Het vergisten en hygiëniseren van mest levert energie op en heeft een behoorlijk ontsmettende werking op het eindproduct, dat nog steeds als mest bruikbaar is. Ook bij veel minder dieren is dit procedé nog steeds een te overwegen traject. Hoeveel mest eventueel vergist zou moeten worden, hangt van allerlei factoren af.
– Het onderzoek richt zich maar op zes inrichtingen volgens procedé 1, één volgens procedé 2 en één volgens procedé 3. Enige relativering lijkt op zijn plaats.
– Wat er gebeurt met medicijnresten en hormonen is niet onderzocht. Het ligt niet voor de hand dat alleen maar scheiden en indikken daar wat aan doet. Vast staat dat een intact RO-filter die tegenhoudt, maar daarmee zijn ze niet verdwenen.
– Het bewerken van mest, volgens welk procedé dan ook, leidt niet tot minder mest omdat die hoeveelheid gemeten wordt aan het aantal kilo fosfaat en dat neemt bij geen enkel procedé af. Mestbewerken wordt dus pas mestverwerken als de mest uit het Brabantse systeem verdwijnt, en in praktijk ook uit het Nederlandse. Dus export.
– Mij lijkt dat ongehygiëniseerd mineralenconcentraat niet als kunst-
mestvervanger aangemerkt mag worden. Dat staat in andere bewoor-
dingen ook in de conclusies van het rapport.
Mij lijkt eveneens dat het niet exporteerbaar is. Dat staat niet met zoveel woorden in het rapport.

Mestbewerken is schaken op vijf borden

Weinig onderwerpen roepen zo algemeen in Brabant emoties op als het aantal dieren en wat te doen de mest die ze produceren. Daarnaast leven in kleinere kring ook sterke meningen over bodembeleid, biomassa en energieproductie.

In het Brabants Bestuursakkoord zijn een aantal goede passages gewijd aan deze onderwerpen. Het gaat daarbij over nog uit te werken intenties.
Daarnaast liggen er enkele, door veel bezorgde burgers gesteunde, maatschappelijke uitspraken over mestbewerking, die een onderbouwd politiek standpunt verdienen.
Vandaar dat ik voor de SP-fractie in PS een eerste aanzet heb geschreven voor beide doelen. Hierover ontstond een interessante discussie.
In het (als bijlage meegeleverde) volledige verhaal staan dus steeds verwijzingen naar passages uit het Bestuursakkoord.

Uitgangspunten
Mijn verhaal heeft enkele basale uitgangspunten.
a) Er zijn in Brabant meer problemen dan alleen het aantal dieren
b) mestbewerking, biomassa, bodemkwaliteit, kringlopen en duurzame energie kunnen alleen als een geïntegreerd pakket geanalyseerd worden. Meningen op het ene vlak hebben consequenties op het andere vlak. Vandaar de titel.
c) er zijn in Brabant teveel dieren, en in sommige delen van Brabant veel te veel. Niet alleen vanwege de mest, maar ook om andere redenen
d) uitspraken moeten zo wetenschappelijk mogelijk gefundeerd zijn. Die wetenschappelijke analyse is mogelijk en bestaat soms al. Er zit nu te veel ideologie en te weinig scheikunde en microbiologie in de verhalen.
e) er is in Brabant geen goed duurzame energie-verhaal, geen bodem-
kwaliteitsverhaal en geen expliciet biomassa-beleid

Bord 1: het aantal dieren en hun mest
Ik gebruik met opzet het neutrale woord ‘bewerken’ omdat als regel mest na de bewerking nog steeds mest is. Dat komt omdat de meet-
eenheid van mest het aantal kilo’s fosfaat is, en dat verandert niet door welke bewerking dan ook. Wel verandert de fysische en chemische gedaante van de mest.
Omdat vooral de fosfaathoeveelheden de wettelijke limiet zijn, leidt het bewerken van mest dus op zichzelf niet tot meer dieren. Daartoe zou mestbewerking mest uit het systeem moeten halen en dat doet het niet. Wat wel in significante hoeveelheden mest uit het systeem kan halen is de export. De bewerkingsdrempel, die mest moet ondergaan om geëxporteerd te mogen worden, oogt lager dan de diverse bewerkingsvormen. De bewerkingsvorm heeft dus geen grote invloed op de exportmogelijkheden.

Bord 2: de kringlopen
De one-way belt vanuit Zuid-Amerika naar hier zou moeten worden beëindigd, ten faveure van een landbouw met kringlopen die gesloten zijn binnen een straal van pakweg 500km (dat is ongeveer wat op de Ruwenbergconferentie gezegd is)

Bord 3: duurzame energie en klimaat
Mestvergisting (let wel: ik bedoel hier deze specifieke techniek) is onmisbaar om de duurzame energiedoelen te halen. Als men van 60% van het huidige aantal dieren de helft van de mest zou vergisten, en als daarvoor voldoende covergistingsmateriaal beschikbaar zou zijn, levert dat op nationaal niveau meer op dan de nu geplande windenergieparken op zee.

Bovendien gaat het vergisten van mest de methaanemissies naar de atmosfeer tegen. Methaan is een krachtig broeikasgas.

Zie Nut en risico’s van covergisting

Bord 4: de beschikbaarheid van biomassa en organisch afval
De beschikbaarheid van biomassa is beperkt en er wordt op allerlei manieren aan getrokken, maar het is niet zo dat er niets kan. Dat moet gereguleerd worden. Er is dringend behoefte aan een provinciaal biomassabeleid.

Bord 5: de vitaliteit van de bodem
Het verminderd toevoeren van organisch materiaal aan de bodem zou, naar sommigen zeggen, kunnen leiden tot een verminderde bodemkwaliteit. De onderbouwing van deze bewering is vooralsnog meer ideologisch dan natuurwetenschappelijk.

Het organisch stofgehalte van de bodem door de jaren heen, gemiddeld over een groot aantal meetpunten
Het organisch stofgehalte van de bodem door de jaren heen, gemiddeld over een groot aantal meetpunten (30 vragen en antwoorden over bodemvruchtbaarheid – Alterra 2012)

Dat neemt niet weg dat er reden tot zorg is over de bodem, maar het is zeer wel denkbaar dat andere oorzaken een grotere rol spelen dan de hoeveelheid organische stof (dalende pH, dichtrijden van de grond door zware machines waardoor de grond minder zuurstof bevat, zware
metalen, besmetting met bestrijdingsmiddelen.

Verloop van de pH tussen een periode rond 1995 en rond 2008 (RIVM resultaten Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit 2012)
Verloop van de bodem-pH tussen een periode rond 1995 en rond 2008 (RIVM resultaten Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit 2012). I t/m V is zand, I = melkvee lage dichtheid, II = melkvee hoge dichtheid, III = melkvee en intensieve veehouderij, IV = bos en V = bouwland

Mijn voornaamste pleidooi: zoek de dingen wetenschappelijk goed uit voor er vèrgaande beweringen op tafel komen.

Het volledige verhaal vindt u –> mestverwerking is schaken op vijf borden

Milieudefensie haalt handtekeningen op voor landbouwactie

Milieudefensie Eindhoven helpt mee aan de landelijke actie Allemaal Lokaal. De actie wil bewerken dat de Nederlandse landbouw op circulaire basis georganiseerd wordt.
Er moet een eind komen aan het gesleep van met name soja vanuit de andere kant van de wereld. In Brazilie en Argentinie wordt de savanne omgeploegd en het tropisch regenwoud gekapt, de bodem uitgeput en de indianen van de grond gejaagd. In Nederland blijven gigantische
hoeveelheden stront achter.
Milieudefensie wil dat de landbouw weer cyclisch wordt, zodat het veevoer van binnen (pakweg) een paar honderd kilometer komt en de stront binnen diezelfde straal afgezet kan worden. De aantallen dieren moeten aangepast worden aan wat binnen dat raamwerk mogelijk is.
Meer informatie op http://www.allemaal-lokaal.nl/ .

Milieudefensie Eindhoven heeft onlangs bij drie gelegenheden handtekeningen voor deze actie opgehaald, namelijk met een kraam op de Biologische markt op het Eindhovense Wilhelminaplein, bij het Pure Foodfestival op ‘t Wasven in Eindhoven, en op de Andere Mèrt in Geldrop (bij dat laatste samen met de Geldropse afdeling van Milieudefensie). Ik heb zelf bij alle drie meegeholpen.

In actie op resp. de Andere Mèrt en de biologische markt
In actie op resp. de Andere Mèrt en de biologische markt

De gezamenlijke oogst bedroeg 500 handtekeningen.
Samen met eerder opgehaalde handtekeningen is de Eindhovense stand nu 660 handtekeningen.

Voorbeelden van de SDE+ regeling voor duurzame energie (update 2016)

Ik had op maandag 31 augustus 2015 een verhaal voorbereid voor de fractievergadering van de SP-fractie in PS, waarvan ik onbezoldigd medewerker ben.
Eigenlijk ging het verhaal over mestverwerking. Mijn mening daarover is dat mestverwerking (behalve voor kippen) geen gevolgen heeft voor het aantal dieren wat maximaal gehouden kan worden, en dat specifiek mestvergisting een onmisbare  bron van duurzame energie kan zijn als je in Brabant de doelstellingen van het Energieakkoord wil halen. Ik heb mijn opvattingen daarover in deze kolommen neergelegd in de bespreking van het Tweede Kamerstuk ‘Nut en risico’s van covergisting‘.

De discussie waaierde al gauw uit naar het veronderstelde gebrek aan rentabiliteit van mestvergisting. Daar strijden verouderde opvattingen soms met geloofsartikelen, en dat niet alleen bij mijn SP-fractie. Maar ik had niet de vraag voorgelegd gekregen om een en ander financieel te
onderbouwen.
Dat vond ik eigenlijk wel jammer en ik heb het verzuim vandaag (dinsdag 1 september 2015) goedgemaakt. Dat is niet heel moeilijk, want we hebben de SDE+ regeling en daartoe zijn heel veel dingen goed uitgezocht. IK heb zitten grasduinen in de cijfers van 2015 en kom tot het volgende verhaal.

Ik heb drie basale opvattingen over het onderwerp energie, nl:
1)  de nood is zo hoog is dat je basisreflex moet zijn om te kijken of iets wel kan, en niet of iets niet kan
2)  niet op losse gronden energetische mogelijkheden tot taboe te ver-
klaren

3)  de feiten te laten spreken.

Ik heb daarom uitgezocht hoe het feitelijk zit met het financiele aspect van enkele vormen van duurzame energie. Dat is niet heel moeilijk, want de SDE+ subsidieregeling geeft uitgebreide informatie. Ik stel aan geïnteresseerden op aanvraag gaarne nadere informatie beschikbaar.

De systematiek van de SDE+ werkt als volgt:
1)  het is een exploitatiesubsidie, geen investeringssubsidie. De regeling past per geproduceerde kWh geld bij
2)  de regeling gaat van een soort fictieve grijze stroom-prijs uit, die momenteel (afhankelijk van de categorie) ergens op de 2 tot 4 cent/kWh gesteld wordt. Aangenomen wordt dat de duurzame exploitant dit bedrag voor zijn stroom, gas of warmte vangt.
De werkelijke groothandelsprijs voor elektriciteit in Noord-Europa was in 2014 feitelijk 4,4 tot 4,9 cent/kWh. Deze gemiddelde prijs wordt onder andere mogelijk gemaakt door kolen en atoom en omdat sommige indirecte maatschappelijke kosten niet worden meegeteld.  Elke andere energiebron is op deze basis jaargemiddeld onrendabel.
3)  er wordt door ECN en DNV GL jaarlijks een basisprijs vastgesteld, die gelijk is aan de kostprijs per kWh waarvoor een bepaalde duurzame techniek door een grote meerderheid van de exploitanten geleverd kan worden.
4)  het verschil wordt uitgekeerd als subsidie op basis van feitelijk gerealiseerde kWh
5)  De subsidie heeft een eindige looptijd
6)  De mogelijkheid om subsidie aan te vragen wordt stapsgewijze ge-
opend met oplopende
drempelbedragen. Op 31 maart 2014 kon bijvoorbeeld iedereen een aanvraag voor een WKK-covergister indienen die dacht voor 7 cent/kWh duurzame stroom en warmte te kunnen maken. Op 20 april 2014 idem voor 8 cent/kWh, enz.
Hiermee is een zekere zakelijkheid in de systematiek ingebouwd.
7)  Het totaal te vergeven bedrag is 3,5 miljard.
Update dd febr 2016: vanaf 1 jan 2016 is het bedrag 8,0 miljard, verdeeld over een tranche in het voorjaar en in het najaar.

Nu wat voorbeelden:

Een WKK-covergister (WKK = WarmteKrachtKoppeling: zowel de stroom als de warmte worden gebruikt)
Looptijd van de subsidie 12 jaar, geschat aantal vollasturen 5732 (=65% van de capaciteit)
Geschatte kostprijs (basisprijs) = 11,3 cent/kWh
Grijze prijs = 3,4 cent/kWh
SDE+ subsidie = 11,3 – 3,4 = 7,9 cent/kWh

Windenergie in Westbrabant, gemiddelde windsnelheid 7 – 7,5 m/sec
Looptijd van de subsidie 15 jaar, geschat aantal vollasturen onduidelijk (ergens rond de 2000)

Geschatte kostprijs (basisprijs) = 8,6 cent/kWh
Grijze prijs = 3,9 cent/kWh
SDE+ subsidie = 8,6 – 3,9 = 4,7 cent/kWh

Windenergie in Westbrabant, gemiddelde windsnelheid 6,5 – 7 m/sec
Looptijd van de subsidie 15 jaar, geschat aantal vollasturen onduidelijk (ergens rond de 2000)

Geschatte kostprijs (basisprijs) = 9,8 cent/kWh
Grijze prijs = 3,9 cent/kWh
SDE+ subsidie = 9,8 – 3,9 = 5,8 cent/kWh

Zonnepanelen (PV) > 15 kWpiek
Looptijd van de subsidie 15 jaar, geschat aantal vollasturen 1000

Geschatte kostprijs (basisprijs) = 14,1 cent/kWh
Grijze prijs = 4,5 cent/kWh
SDE+ subsidie = 14,1 – 4,5 = 9,6 cent/kWh

Zonneboiler > 100 m2
Looptijd van de subsidie 15 jaar, geschat aantal vollasturen 700

Geschatte kostprijs (basisprijs) = 13,7 cent/kWh
Grijze prijs = 5,5 cent/kWh
SDE+ subsidie = 13,7 – 5,5 = 8,2 cent/kWh

Diepe geothermie tbv warmte (diep is meer dan 3500 m onder het maaiveld)
Looptijd van de subsidie 15 jaar, geschat aantal vollasturen 7000
Geschatte kostprijs (basisprijs) = 5,5 cent/kWh
Grijze prijs = 1,9 cent/kWh
SDE+ subsidie = 5,5 – 1,9 = 3,6 cent/kWh

Ik ben er een groot voorstander van om discussies over duurzame
energie op kwantitatieve basis te voeren. Het onderwerp is belangrijk genoeg om het niveau van de goede bedoeling en het warme gevoel te overstijgen.

Als je naar de prijs in 2015 kijkt, is  mestvergisting bijvoorbeeld goedkoper dan zonne-energie (wat waarschijnlijk niet lang zo blijft).
Zo bekeken is op dit moment is geen enkele energievorm buiten kolen en misschien atoom rendabel, omdat de prijs van grijze stroom zo idioot laag is. Zelfs de meeste gasgestookte centrales staan momenteel stil.
Dat komt mede, maar niet alleen, omdat kolen, atoom en (in mindere mate) gascentrales hun externe kosten niet in de prijs hoeven te ver-
werken. Als dat wel moest, zag het plaatje er heel anders uit.

En qua leveringsvorm: mestvergisting kan energie opleveren in de vorm van materie (zoals methaan). Voor sommige toepassingen is dat onmisbaar, zoals voor vliegtuigen, voor de chemische industrie, en voor heel veel Nederlandse huishoudens die niet in de komende vijf jaar gasloos worden.

En toen ik toch bezig was, heb ik meteen maar twee plaatje van het effect van schaal- en leercurves opgezocht om te laten zien dat kostprijzen van duurzame energie door de jaren heen dalen.

De daling van de kostprijs van windenergie door de jaren heen (NWEA). De NWEA is iets te propagandistisch over de blauwe lijn (de prijs van grijze stroom). Die blijft al een paar jaar steken rond de 4 a 5 cent/kWh.
De daling van de kostprijs van windenergie door de jaren heen (NWEA). De NWEA is iets te propagandistisch over de blauwe lijn (de prijs van grijze stroom). Die blijft al een paar jaar steken rond de 4 a 5 cent/kWh.

De ontwikkeling van de kWh-prijs van zonnestroom door de jaren heen. De gele lijn is inmiddels al weer verder gedaald.

De ontwikkeling van de kWh-prijs van zonnestroom door de jaren heen. De gele lijn is inmiddels al weer verder gedaald.
Hieronder een prognose tot 2025. Reken voor Nederland ongeveer 900 kWh/kWpiek, dus iets boven de blauwe lijn.

Prognose kostprijs kWh uit PV-panelen. Bron http://www.itrpv.net/.cm4all/iproc.php/Reports%20downloads/ITRPV_Roadmap_2015_Rev1_July_150722.pdf?cdp=a
Prognose kostprijs kWh uit PV-panelen. Bron http://www.itrpv.net/.cm4all/iproc.php/Reports%20downloads/ITRPV_Roadmap_2015_Rev1_July_150722.pdf?cdp=a

Voor vergisters bestaat nog geen serieproductie, en dus nog geen schaal- en leercurves.
Diepe geothermie bestaat in Brabant nog überhaupt niet.

 

Nut en risico’s van covergisting

Staatssecretaris Sharon Dijksma heeft een evaluatie laten opstellen over het vergisten van mest onder gebruikmaking van toegevoegd materiaal (covergisting). Dit werkstuk, met de hierboven vermelde titel, heeft ze op 17april 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd (zie –> nut-en-risico-s-van-covergisting_2015_kamerbrief de aanbiedingsbrief). De tekst is opgesteld door topmensen uit Wageningen, in afstemming met een projectgroep met daarin relevante overheidsinstanties. Het rapport is uiterst relevant voor Brabant. Voor het rapport zie http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2015/02/01/nut-en-risico-s-van-covergisting.html

Een samenvatting met toegevoegd commentaar mijnerzijds.
mestvergister-r

Er zijn in Brabant veel te veel dieren….
De veeteelt in het algemeen en de mestproductie in het bijzonder roepen in Brabant emoties op. Deze grote emoties gaan niet altijd gepaard aan een even grote kennis. Voor die kennis komt bovengenoemd rapport goed van pas.

De veeteelt in Brabant is volledig uit zijn krachten gegroeid en dat bedreigt de leefbaarheid van het platteland en de gezondheid van omwonenden. Bovendien is een dergelijke landbouw niet mogelijk op basis van gesloten kringlopen. Ik zie de emoties, die de Brabantse landbouw oproept, als een positieve kracht richting verandering.
Het aantal dieren moet fors omlaag. Ik hou me vooralsnog aan de vuistregel van SP-Tweede Kamerlid Eric Smaling ‘een volledig grondgebonden rundveehouderij en een kwart minder varkens’.

… maar dat heeft niets met mestbewerking te maken
Ik vind de emoties rond de bewerking van mest eerder een negatieve kracht.

De veeteelt in Europa wordt niet door de totale hoeveelheid mest ingeperkt, maar door twee bestanddelen daarvan, nitraat en met name fosfaat. Geen enkele vorm van mestbewerking haalt fosfor uit de mest en stikstof meestal ook niet. Het enige dat mestbewerking doet (welke dan ook) is dezelfde hoeveelheden stikstof en de fosfor chemisch en natuurkundig anders verpakken.
Alleen een maatregel die stikstof en fosfor uit het Brabantse systeem haalt, leidt (vanuit het perspectief van een boer) tot een “oplossing”. Export zou zo’n “oplossing” zijn. In essentie betekent dat dat de one way-transportband van Argentinië en Brazilië naar Brabant een verlengstuk krijgt naar Groningen, Noord-Frankrijk of Duitsland. Ik ben tegen een dergelijke oplossing omdat die de kringlopen niet sluit, maar verlengt. Het maakt echter voor de discussie “wel of niet vergisten” niet uit want ook niet-vergiste mest kan geëxporteerd worden. De export hangt (als aan zekere kwaliteitseisen voldaan wordt) niet af van de chemische of natuurkundige verpakking.
Ik heb overigens geen zicht op de (mogelijke) getallen van de export.

Covergisting kan bijdragen aan duurzame energie
Mestvergisting met hulpstoffen kan wel gunstig werken op twee samenhangende andere problemen, nl broeikasgassen en duurzame energie. Hier geeft het rapport goede informatie.
duurzame energie in 2012

In 2012 werd er uit covergisting-biogas 4,15PJ opgewekt (1PJ=1000TJ). Dat was op een totaal van 97,8PJ aan duurzame energie. Het binnenlands verbruik was in dat jaar 3255PJ, waarvan na aftrek van omzettingsverliezen en in chemicalien opgeslagen energie ca 2820PJ netto overbleef.
Het getal 4,15PJ is op basis van 8 miljoen van de 403 miljoen kg in de stal uitgescheiden mest (kg betekent kg P2O5). Op papier zou de energieproductie uit mest dus ongeveer 50 maal zo hoog kunnen zijn, dus grofweg (op nationale schaal) 200PJ. Dat zal in praktijk bij lange na niet gehaald worden, maar covergisting kan toch wel flink aantikken. Stel voor het gemak 60% van het huidige aantal dieren en stel dat van de mest van die dieren de helft vergist zou worden en stel dat je daarvoor genoeg covergistingsmateriaal had, dan zou dat 60PJ per jaar leveren. Dat is meer dan de jaaropbrengst van de drie geplande windparken op zee.
Hier staat erg vaak ‘stel’. Een belangrijke beperking is de beschikbaarheid van voldoende covergistingsmateriaal. Daar raakt deze discussie verweven met de algemene afval- en biomassa-discussie. Biomassa is tamelijk schaars en al gauw duur. Ook afval kan soms ver-
werkt worden (waarmee een negatieve waarde positief kan worden), maar daaraan zitten haken en ogen.

Let wel: ik pleit er niet voor pleit om dieren te gaan fokken om mest te gaan maken om biogas te maken. Die route is verschrikkelijk inefficiënt – dan kun je beter van het veevoer rechtstreeks biogas maken. Het gaat me om de energie, die in de reeds aanwezige mest zit.

Covergisting kan bijdragen aan het klimaat
Het rapport zegt dat in 2012 covergisting 0,21% in mindering bracht van de Nederlandse CO2 – equivalenten. Dat is op dezelfde 8 miljoen kilo mest van de 403 miljoen gebaseerd. Naast het CO2-gevolg van het
duurzame energie-verhaal brengt mestvergisting zeer veel minder methaan in de atmosfeer en ongeveer evenveel of iets meer lachgas – beide krachtige broeikasgassen.

Een nog onvolwassen techniek en handhaving
Uit het rapport rijst het beeld op van een nog jonge techniek, armlastig, fraudegevoelig, met soms slecht geschoolde bedieners, onvoldoende technische voorschriften (bijvoorbeeld een verplichte af-fakkel) en een tekortschietende handhaving. Maar sommige van de 102 mest-covergisters in Nederland doen het wel goed.
Als de sector zich verder wil ontwikkelen, moet er dus het nodige gebeuren. Het rapport geeft hiertoe een flink aantal conclusies en aanbevelingen.

Goed geëxploiteerde mestvergisters zijn niet vreselijk gevaarlijk. De VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering noemt als gevaar-afstand 30 m (ter vergelijking: voor een klein LPG-station is dat 50 m). Dit in de VNG-editie 2009, toen de vergisters nog niet zo groot waren. Mogelijk is het nu iets meer. Een BEVI-achtige simulatie kwam op 50m.
De Raad van State trekt 500 m als grens van de belanghebbendheid.
Hele grote vergisters vallen vanwege het explosiegevaar onder het BRZO (Besluit Rampen en Zware Ongevallen). Ik heb zelf al eens gesuggereerd om de middelgrote vergisters tot categorie in het BEVI te maken (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen).
De giftigheid van CO2 en H2S gelden vooral de exploitant en horen eerder onder de ARBO-wet thuis.
De microbiële gevaren van vergiste mest zijn gelijk of kleiner dan die van onbehandelde mest.

Het enige bekende dodelijke arbeidsongeval is dat in 2011 iemand door het rotte dak van een vergister is gezakt. Verder hebben mensen substantiële hinder (maar geen gevaar) ondervonden van storingen bij een slecht geëxploiteerde vergister in Coevorden.
Incidenten met dodelijke afloop, zoals in Makkinga of bij Reiling, vinden plaats met onbewerkte mest of slib. Die is een stuk gevaarlijker dan vergiste mest.

Nauwelijks of geen gevolg voor de bodem
Het rapport zegt dat mestvergisting op de langere termijn niet veel effecten op het organisch stofgehalte van de bodem heeft. De vergister breekt vooral het makkelijke organische materiaal af, maar dat doet de bodem in korte tijd ook met onbewerkte mest. Lignine bijvoorbeeld wordt in de vergister niet afgebroken en in de bodem langzaam.

Ruimtelijke ordening – aspecten
Het rapport besteedt met reden veel aandacht aan de ruimtelijke
ordening – aspecten. Waar zet je een vergister neer en hoe regel je het transport naar en van?
Er bestaat in den lande geen eenduidige mening. Zowel een industrieterrein als een agrarisch perceel kunnen voor- en nadelen met zich meebrengen wat betreft afstanden, transportbewegingen en omgevingshinder. Het rapport suggereert, zonder dat met zoveel woorden te zeggen, een gezond verstand – oplossing. Ik neem die suggestie graag over.

Zie verder Gedachten bij het opstappen van de voorzitter van Mestac

Verdwijnt fosfaat bij mestverbranding?

Van mijn goede kennis Toon uit Oss kreeg ik, via de Provinciale Statenfractie van de SP, de volgende vraag binnen die wellicht ook bij andere niet chemisch geschoolde mensen speelt.

Beste mensen,
vandaag stond in de krant dat er in de toekomst mogelijk het overschot aan mest in Brabant wordt ingezet als biobrandstof. Er dreigt echter een groot tekort aan fosfaten in de wereld, daarom moeten we meststoffen zeker niet verbranden. er worden al miljoenen kostende projecten opgezet om fosfaten terug te winnen. En dan fosfaten gaan verbranden? Weer korte termijn oplossingen van de boeren om hun probleem op de maatschappij af te schuiven. Kunnen jullie hier in Provinciale Staten aandacht voor vragen? 
m.vr.g.


Toon

Ik heb in mijn intro gezegd dat ik gaarne vragen ontvang en daarop antwoord. Onderstaand antwoord is snel geschreven op basis van aanwezige kennis en enig gegoogle. Het gaat nog niet erg diep.
Als er een case study is of als er vervolgvragen zijn, wil ik wel kijken of ik er dieper in kan duiken.

Toon

In dit voorlopige standpunt wil ik enkele zaken aanstippen.

1)    Je hebt gelijk dat er een groot tekort aan fosfaten op de wereld dreigt. Er moet een strategie komen om het fosfaatgebruik terug te dringen en om reeds in circulatie gebracht fosfaat terug te winnen.
2)    je maakt echter een denkfout (die veel gemaakt wordt) dat het mogelijk is om fosfor in het niets te laten verdwijnen. Bij welk chemisch proces dan ook (indikken, scheiden, verbranden, vergisten) blijft het aantal fosforatomen hetzelfde. Als je een chemisch proces ingaat met (op basis van het zuivere element) 10 kg fosfor, dan kom je er uit met 10 kg fosfor (idem). Het vernietigen van de mest leidt niet tot het vernietigen van de fosfor in de mest.
3)    De echte vraag is in welke chemische verbinding het element fosfor eindigt, of die verbinding diffuus of geconcentreerd aanwezig is, en of hij oplosbaar is of niet. Dat hangt wel van het proces af.
De fosforverbinding PH3 bijvoorbeeld is een (giftig) gas dat in theorie uit een vergistingsinstallatie zou kunnen ontwijken. Die fosfor is niet vernietigd, maar zo diffuus verspreid dat je er in praktijk niets meer mee kunt. De kans op zo’n ontsnapping schijnt overigens zeer klein te zijn.
De grootste praktische verliespost van fosfor is dat het uiteindelijk uitspoelt en in opgeloste vorm met de rivieren mee gaat de zee in. Die fosfor is niet vernietigd, maar in praktijk wel ontoegankelijk. Dit is de huidige situatie.
4)    Van fosfor (wat in praktijk bijna altijd fosfaat of superfosfaat betekent, het PO4— ion of het ion H2PO4-, ) bestaan zowel oplosbare als onoplosbare vormen. Kaliumfosfaat is bijvoorbeeld oplosbaar en calcium- of ijzerfosfaat normaliter niet. Planten kunnen vooral iets met opgelost fosfaat. Het is een ingewikkeld verhaal dat ik niet zomaar kan navertellen, maar in de bodem en het grond- en oppervlaktewater werken ingewikkelde chemische evenwichten, waardoor verschuivingen tussen de oplosbare en onoplosbare fosfaatvorm mogelijk zijn.superfosfaation met natrium of kaliumion ernaast

superfosfaation met natrium of kaliumion ernaast

5)    Het hangt nu van het proces af wat er bij verbranding met fosfor in mest gebeurt. Omdat ik niet weet hoe het verbrandingsproces precies in zijn werk gaat, kan ik daar alleen maar een slag naar slaan.
Verbranding betekent dat een substraat bij meestal hoge temperatuur zuurstof uit de lucht pakt en (als de verbranding volledig is) in een of meerdere oxidevormen overgaat. De koolstof in de mest wordt CO2, de waterstof H2O, de zwavel SO2, en de fosfor wordt fosfaat of was al fosfaat. Dat is bij normale temperatuur een vaste stof. Stel bijvoorbeeld (maar dat weet ik dus niet) dat je de verbranding zou laten plaatsvinden met een toeslag van ongebluste kalk, dan zou het eindproduct het onoplosbare calciumfosfaat zijn. Dat is (kort door de bocht) het basismateriaal van fosfaaterts. Je kunt daar via allerlei bewerkingen weer bruikbare fosfaatkunstmest van maken.

zo: Ca3(PO4)2 + 2H2SO4 Ca(H2PO4)2 + 2CaSO4

Google ook maar eens op  “Ketenanalyse van struvietproductie uit communaal afvalwater en terugwinning van fosfor uit assen van slibverbranding” van CE Delft.
6)    Een andere vraag hoe effectief en efficiënt en rendabel deze specifieke vorm van fosforterugwinning is t.o.v. fosforterugwinning uit andere vormen van mestbewerking. Die vraag kan ik nu niet beantwoorden.
Bij mijn weten beperkte (althans tot voor kort) de mestverbranding zich tot kippenmest (bij BMC Moerdijk), omdat kippenmest relatief droog is.

BMC Moerdijk
BMC Moerdijk


BMC zegt van zichzelf op zijn site:

Bedrijfsproces

BMC Moerdijk verwerkt 450.000 ton pluimveemest. Dit is een derde van de totaal in Nederland geproduceerde pluimveemest. Per jaar wekt de centrale zo’n 285.000 MWh aan groene stroom op. Een deel wordt aangewend voor eigen gebruik. Netto gaat 245.000 MWh naar het elektriciteitsnet. Genoeg om 70.000 huishoudens jaarlijks van stroom te voorzien. Dat is vergelijkbaar met het verbruik van een stad als Breda.

Naast de elektriciteitsproductie ontstaat een waardevol bijproduct in de vorm van pluimveemest-as. Het bevat nuttige mineralen als kalium en fosfor. De brandstof, pluimveemest, is van constante kwaliteit, waardoor de as homogeen van samenstelling is. BMC Moerdijk verkoopt de as in het buitenland. Daar wordt het gebruikt als bodemverbeteraar. BMC Moerdijk produceert jaarlijks naast groene stroom nog 60.000 ton pluimveemest-as.

Zo levert BMC Moerdijk op verschillende manieren voordelen: een verantwoorde mestverwerking, productie van groene stroom en pluimveemest-as vol nuttige mineralen.

7)    de laatste vraag is hoe schoon het eindproduct is. In mest zitten veel zware metalen en bijv. medicijn- en hormoonresten. Het hangt van de procesomstandigheden af wat hiermee precies gebeurt. Je zou verwachten dat je bij verbranding je medicijn- en hormoonresten kwijt bent, maar dat de zware metalen door het fosfaatproduct zitten. Maar dat zou bij uitrijden of in de vergister in principe ook gebeuren.