Warmte uit metaalpoeders De TU/e doet research op het gebied van verbrandingsprocessen. Men probeert zowel bestaande brandstoffen schoner te maken en nieuwe, koolstofloze, brandstoffen te ontwikkelen.
Een researchtak die volwassen begint te worden is de warmteontwikkeling uit oxidatie van metalen, met voorop gewoon ijzer . In alledaagse omstandigheden gaat de oxidatie van een ijzeren spijker traag en noemt men dat ‘roesten’. Maar als die spijker tot uiterst fijn poeder gemaakt wordt, gaat precies hetzelfde roestproces in fracties van seconden. Bij de intacte en de gemalen spijker komt dezelfde warmte vrij, alleen dus de ene keer in jaren en de andere keer in millisecondes. Het fijne poeder, opgenomen in een luchtstroom, moet worden aangestoken en daarna houdt de verbranding zichzelf in stand. Niet anders dus dan bij een gasvlam. En zo’n ijzer-vlam kan richting de 2000°C gaan.
Diverse vlammen
Het samenwerkingsverband van de TU/e in deze is Metalot op (toen nog) het Duurzaam Industrieterrein Cranendonck bij Nyrstar. Ik heb daarover eerder geschreven , zie www.bjmgerard.nl/?p=8667 . Helaas heeft de stikstofuitspraak van de Raad van State nadien het bestemmingsplan onderuit gehaald waarop de verdere ontwikkeling van Metalot gebaseerd was (zie www.ed.nl/cranendonck-heeze-leende/duurzaam-industriepark-cranendonck-van-tafel-onderzoek-gaat-door~a3834a2f/ ). Nyrstar, een van de founders en beoogd leverancier van de grond, trok de stekker er uit. Metalot gaat nu slechts als researchproject verder ( www.metalot.nl/future-energy-lab/ ) verder. Dat is jammer.
Swinkels Family Brewers Inmiddels was er een groep studenten die het proces door wilde ontwikkelen in een praktijksituatie, het Solid Team (www.tue.nl/en/our-university/community/solid/ ). Dat leidde tot een project bij Swinkels Family Brewers, in de volksmond bekend als Bavaria. Het is een familiebedrijf . De huidige CEO Peer Swinkels is een bekwame ondernemer met een goed gevoel voor PR (vandaar de nieuwe naam, en de zevende familiegeneratie komt ook goed van pas)) en een groot netwerk in de regio. Swinkels Family Brewers wil 100% circulair worden. Op de site staat een uitgebreide duurzaamheidsparagraaf ( https://swinkelsfamilybrewers.com/nl/mvo/ons-beleid.html ) en de feitelijke gedragingen in de regio spreken deze ambitie niet tegen. Daarnaast is het ook een goed en toekomstbestendig bedrijfsmodel.
Ketels bij Bavaria
Om bier te maken moet er ergens in het proces heel veel graan-halfproduct gekookt worden in hele grote ketels met water. Dat gebeurt nu met gas. Hier kwamen de belangen bij elkaar. De studenten mochten een proefopstelling maken en die kon een klein deel van het gas vervangen.
Partners in Iron Fuel ( https://ironfuel.nl/ ) zijn de TU/e, Metalot, het Solid Team.. de EMGroup, Heat Power, Uniper, Shell en Pometon. Zoiets als het regionale bier-industriële complex.
Het proefproject kon starten en dat vroeg om een kleine plechtigheid in de vorm van een YouTube – filmpje. Op https://youtu.be/65bbHzirevI . Het publieksprogramma Energy Days van de TU/e (dat ik volg) presenteerde het op 29 oktober 2020 en zodoende kwam ik in contact.
vlnr Peer Swinkels (CEO van Swinkels Family Brewers, presentator Diederik Jekel, Gedeputeerde De Bie en verbrandingsprofessor de Goey . de Bie zit achter een fles met metallisch ijzer en een fles met Fe2O3 (gangbare ijzerroest)
Namens de studenten waren bij het feestje aanwezig Chan Botter en Lex Scheepers, namens de brouwerij Peer Swinkels en Martijn Junggeburth (manager duurzaamheid van Swinkels), directeur-bestuurder Maria van der Heijden van MVO Nederland voor een duurzame preek, en verbrandingsprofessor De Goey van de TU/e. Verder verscheen kwispelstaartend Eric de Bie, gedeputeerde van Energie, erfgoed en bestuurlijke vernieuwing namens het Forum voor de Demagogie, welke partij normaliter hel en verdoemenis preekt over klimaat en duurzaamheid, maar die hier toch niet wilde ontbreken bij een initiatief waar de provincie aan meebetaalt (en waar bier gemaakt wordt).
Het proefproject is een verbrandingsinstallatie van 100kW. De hete verbrandingsgassen gaan door eerst een cycloon, die het grootste deel van het ijzerroestpoeder terugwint. Daarna verhitten de gassen de kookketels, waarna de afgekoelde gassen nog door een HEPA-filter gaan. Uiteindelijk wordt nagenoeg alle ijzer teruggewonnen. Om alle aardgas te vervangen zou de installatie 150 keer zo groot moeten zijn – een minder dramatische opschaling dan men als leek zou denken. De eerstvolgende geplande opschaling gaat naar 1MW. Er zijn in Nederland 125000 verbrandingsinstallaties. Die hadden de studenten allemaal in een databestand bekeken (zeiden ze). Voor het verhaal zie ook https://teamsolid.org/metal-power/ .
Ijzerpoeder is als brandstof relatief zwaar. Het ligt dan ook voor de hand om het niet in lichte toepassingen (als bijvoorbeeld auto’s) te gebruiken. Maar zonder al teveel verbouwing zou men met ijzerpoeder ook een (voorheen) kolencentrale kunnen stoken. En er is ook interesse voor gebruik in schepen.
De 100kW-installatie bij Swinkels Family Brewers
De zwakke plek: waterstof en het proces andersom De stap van metallisch ijzer naar ijzerroest (oxideren) is recht toe, recht aan. Er valt nog wel het nodige aan praktische dingetjes aan uit te zoeken, maar het principe werkt.
Het omgekeerde proces (reduceren) is een heel ander verhaal. Het filmpje van het studentenproject schenkt daar nauwelijks of geen aandacht aan, in de geest van ‘dat zoeken we nog wel uit’.
Als het koolstofvrij geregenereerd moet worden (roest terug naar ijzer), dan is waterstof het meest logische verhaal. In het filmpje doet men daar luchthartig over ‘die maken we wel uit overschotten van wind- en zonnestroom’ en ook de sites geven weinig informatie. Men veronderstelt gewoon dat er in 2030 genoeg waterstof is.
In de Iron Fuelgroep zit ook Niels Deen, professor of regeneration en die heeft bij een andere gelegenheid eens gezegd dat het totale ketenrendement van zonnepaneel tot warmteproductie nu ongeveer een kwart is. Dus voor elke 1Joule warmte bij Swinkels zou elders 4J zonnestroom geproduceerd moeten worden met waterstof als tussenproduct.
Chemisch kan de regeneratie het recht toe, recht aan als je genoeg waterstof hebt. Wat je eigenlijk in dit proces doet, is dat je een soort variant bouwt van een hoogoven die geen cokes, maar waterstof gebruikt om de zuurstofatomen van het ijzererts af te trekken. Het verbrandingsproduct van de iron fuel is niet wezenlijk anders dan ijzererts. Zo’n alternatieve hoogoven bestaat sinds kort in Zweden (zie oa http://www.fchea.org/in-transition/2019/11/25/hydrogen-in-the-iron-and-steel-industry ).
Maar waterstofproductie op deze schaal vreet stroom. Als Tata de Zweedse technniek over zou nemen (of omgekeerd de Zweedse fabriek Tata Steel, waarover gesprekken gaande zijn), zouden alle bestaande windparken op de Noordzee alleen voor Tata moeten gaan draaien – zegt Tata. De Zweden hebben waterkracht, maar in Nederland? Elders op deze site staat een artikel over een TNO-studie die aantoonde dat alleen al het produceren van synthetische brandstof voor het lange afstands vrachtautoverkeer, de scheepvaart en de luchtvaart tot een verzesvoudiging van het Nederlandse elektriciteitsbudget leidt ( www.bjmgerard.nl/?p=13623 ). Komen daar allerlei grote inrichtingen uit de industrie bij, dan ontploft het Nederlandse elektriciteitsbudget en dat is bij lange na niet binnen Nederland op te vangen. Het vraagt internationale productie en im- en export (net als nu). Allerlei instanties zijn met allerlei mooie projecten rond waterstof bezig, maar voor het hoofdprobleem heb ik nog geen oplossing gezien. Ik zie nu al veel meer claims op groene waterstof dan er ooit binnen Nederland waargemaakt kunnen worden.
Inleiding De European Public Health Alliance (EPHA) heeft aan CE Delft gevraagd om in kaart te brengen welke kosten de aantasting van de volksgezondheid door stedelijke luchtvervuiling Europabreed met zich meebrengt, en in hoeverre het verkeer daarvoor verantwoordelijk is. CE Delft heeft dat rapport in oktober 2020 uitgebracht.
De EPHA is een onafhankelijke koepel van organisaties in Europa die zich met de volksgezondheid bezighouden. De organisatie draait voor bijna de helft op subsidie van de EU. De website van de EPHA is te vinden op https://epha.org/epha25/ .
Het onderzoeksgebied bestaat uit de EU27 plus Groot Brittanië, Noorwegen en Zwitserland. In dit gebied zijn data over 432 steden bijeen gebracht.
Belangrijkste uitkomsten:
Gemiddeld over al deze steden, zijn de kosten van de luchtvervuiling voor de gezondheid €1276 per persoon per jaar zijn. Afzonderlijke bedrage lopen uiteen van €382 in Santa Cruz op Tenerife tot €3004 in het Roemeense Boekarest. Voor de helderheid: dat wil niet zeggen dat een Boekarestenaar persoonlijk €3004 betaalt, maar dat iets of iemand dat betaalt of zou moeten betalen om het gezondheidsprobleem op te lossen of te compenseren. Het is een fictieve abstractie.
Van die €1276 komt 76% voor rekening van voortijdige sterfte en 24% voor rekening van ziektes (met name COPD).
Van die €1276 komt 82,5% voor rekening van fijn stof, 15% voor rekening van NO2 en 2,5% voor rekening van ozon. Andere categorieën zijn niet meegenomen.
Het verkeer blijkt van belang, evenals kolenstook.
Methode en beperkingen Voor een dergelijk onderzoek moeten keuzes gemaakt worden.
Eerst wat CE Delft wel en niet meeneemt. Dit wordt overigens goed onderbouwd. Of de wetenschap is het nog niet eens, of er zijn niet genoeg data beschikbaar.
Alleen luchtvervuiling op straat wordt meegenomen (niet in huis en in de metro bijvoorbeeld)
De studie kijkt alleen naar PM10 en PM2.5 (fijn stof met een diameter <10 respectievelijk 2.5µ) ; ozon als de concentratie boven de 35ppb zit ; en NO2 . Er zit dus geen ultrafijn stof en roet in. De studie geeft overigens een aardige samenvatting van de stand van de wetenschappelijke discussie in deze.
‘Stad’ moet soms gelezen worden als ‘stedelijk gebied’ en staat dan zo aangeduid, zoals Greater London of Metropolia Silesia
De studie gaat alleen over kosten voor de gezondheid (en niet bijvoorbeeld over schade door de luchtvervuiling aan gebouwen)
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen door de mens veroorzaakte vervuiling en natuurlijke bronnen als zeezout en woestijnzand. Dat zou eigenlijk wel moeten, maar het bleek in praktijk onuitvoerbaar.
Het effect van Covid-19 is niet meegenomen. Omdat luchtvervuiling lichamelijke condities bevordert die het virus lekker vindt, zal de sterfte nu hoger zijn dan ingeschat.
Na deze keuzes vooraf moet men in hoofdzaak vier dingen doen:
Relaties vastleggen tussen vormen van luchtvervuiling als oorzaak en medische effecten als gevolg. Leidinggevend voor volwassenensterfte is wat de World Health Organization (WHO) vindt. Leidinggevend voor ziekte en kindersterfte is wat CE Delft zelf eerder ontwikkeld heeft.
Inschatten hoe groot de oorzaak per stofcategorie is. De studie baseert zich op wat officiële bronnen opgeven (als Eurostat en Urban Audit). Die bronnen zijn soms gecheckt aan meetstations en dat geeft dan een overeenkomst met nogal wat spreiding. De metingen zeggen ook niet alles want er kan mee gefoezeld zijn
De gevonden gevolgen uitdrukken in geld (monetariseren). Dat voelt emotioneel cru aan, maar rationele heeft het voordelen, zoals dat je verschillende gevolgen van verschillende oorzaken kunt optellen. CE Delft gebruikt het European Handbook of External Costs, dat ze zelf geschreven hebben in 2019. Dat leidt tot het onderstaand plaatje.
Dit alles leidt, na invoer van lokale correctiefactoren en na een heleboel technische mitsen en maren die ik weglaat, tot gezondheidskosten per hoofd van de bevolking. Voor de kosten van de stad als geheel is uiteraard het aantal inwoners nodig.
(Lees dit als ‘een verloren levensjaar kost €70.000’ en ‘één verloren werkdag kost €94’ en ‘een nieuw geval van chronische bronchitis kost €240.000 ‘. SOMO35 betekent het opgetelde aantal periodes dat de ozon gemiddeld boven de 35ppb uitkomt – 1ppb ozon is ongeveer 2µgr/m3 )
Deze onderzoeksopzet heeft zijn beperkingen. Het is een brute kracht-onderzoek in de breedte wat onvermijdelijk tot verlies aan diepte leidt. Daar is niets aan te doen en CE Delft is daar heel open over. Er bestaan heel veel studies en als het gebied beperkter is, is de precisie groter. Deze CE Delftstudie dient dan ook niet als vervanger van eerdere studies.
De foutmarge in de uitkomsten van dit onderzoek is 30 a 40%. Dus als de gemiddelde Europese stadsbewoner statistisch €1276 voor zijn door luchtvervuiling geschade gezondheid kwijt is (mogelijk resulterend in een vroegtijdige dood), kan dat ook €900 of €1700 zijn. Daar staat als voordeel tegenover dat je uniek vergelijkingsmateriaal hebt.
De output is sterk afhankelijk van wat je als input kiest. Dat kan van onderzoek tot onderzoek verschillen. CE Delft heeft bijvoorbeeld de uitkomst voor Greater London in dit onderzoek te vergelijken met een ander onderzoek voor Greater London, en dat kwam niet best overeen. Dat andere onderzoek had net weer andere aannames.
Men kan dus het beste de uitkomsten niet al te absoluut nemen (zie het als een redelijke orde van grootte) en vooral de onderlinge verschillen tussen steden en tussen oorzaken als waardevolle informatie gebruiken.
Dit is een tabel met voor elk van de vier vervuilingscategorieën de slechtste en de beste top vijf. Let wel dat de schadelijkheid van ozon gemeten wordt als 8-uur gemiddelde. De piekbelastingen kunnen dus veel groter zijn.)
Alles combinerend komt CE Delft voor elk van de 432 steden tot een uitspraak over de luchtvervuiling gerelateerde kosten per persoon per jaar. Ik zal hieronder de Nederlandse tabel geven.
Een Amsterdammer is (geabstraheerd) het meest voor zijn gezondheid kwijt en een Heerlenaar het minst, maar de onderliggende vervuilingsmix is geheel verschillend. De laatste kolom ontstaat als men het aandeel dat een stad heeft in het Bruto Nationaal Product (BNP) deelt door het aantal inwoners van die stad. Een gemiddelde inwoner van een arme stad als Heerlen draagt (fictief geabstraheerd) €37000 bij aan het nationale BNP (en een inwoner van het rijkere Eindhoven €42000). Dit bedrag geeft een soort gevoel voor hoeveel een gezondheidskostenbedrag is. De €1023 die een gemiddelde Heerlenaar geabstraheerd aan zijn gezondheid kwijt is, is 2,8% van wat die gemiddelde Heerlenaar geabstraheerd aan het BNP bijdraagt. Dat staat in de vierde kolom.
De tweede kolom is wat de stad als geheel door de luchtvervuiling “kwijt is”. €1023 per Heerlenaat * 88259 Heerlenaren geeft 90,3 miljoen voor de stad Heerlen als geheel.
Verkeer als bron “Wat is de bijdrage van het verkeer aan de sociale kosten?” wilde de opdrachtgever weten. Die vraag is nog wat lastiger te beantwoorden, omdat de data nog onvollediger zijn. Enig verantwoord uitziend knip- en plakwerk uit de officiële statistieken was onvermijdelijk, maar de N bleef steken op rond de 250 steden (afhankelijk van de stofcategorie).
Uiteraard zijn er meer bronnen dan alleen het verkeer.
Uiteindelijk staat er een lijstje van zes variabelen:
het BNP per hoofd van bevolking (dus min of meer hoe rijk een stad is);
de bevolkingsdichtheid;
het aandeel vaste fossiele brandstof bij huishoudens (gemakshalve kolen);
het aandeel auto’s in vervoersbewegingen naar het werk;
de gemiddelde reistijd huis-werk;
het aantal auto’s per 1000 mensen.
Die variabelen zijn in kaart gebracht voor fijn stof en NO2. Ozon en de huidhoudelijke stook van biomassa (hout) zijn niet meegenomen, omdat de bijdrage te klein waren. Je krijgt dan een tabel die de volgende vraag beantwoordt: “als de betreffende grootheid 1% toeneemt, en de rest blijft hetzelfde, hoeveel % nemen dan de gezondheidskosten toe of af die door de bijbehorende luchtvervuiling veroorzaakt worden? Dus lees het eerste hokje als: “Als het BNP per inwoner 1% toeneemt, en als de rest hetzelfde blijft, neemt de PM10-concentratie met 0,261% af”. Het derde cijfer achter de komma is overigens onzin en het tweede soms ook.
PM10
PM2.5
NO2
BNP per hoofd van bevolking
-0.261
+0.453
Bevolkingsdichtheid
+0.067
+0.106
+0.086
Aandeel kolen in energieverbruik huishoudens
+0.253
+0.261
+0.318
% reis naar het werk, gemaakt met de auto
+0.281
Gemiddelde reistijd naar het werk
+0.290
+0.185
+0.547
Aantal auto’s per 1000 inwoners
+0.490
+0.487
+0.494
Aantal deelnemende steden
259
257
239
Statistische r2
0.476
0.322
0.266
In deze tabel zijn alleen waarden ingevuld die beter dan 5% statistisch significant zijn. De r2 = 0.476 moet je lezen als dat de zes factoren, die in deze tabel genoemd zijn, samen ongeveer de helft van de genoemde PM10-concentraties kunnen verklaren.
Aanbevelingen Luchtvervuiling moet als topprioriteit aangepakt worden. Het verkeer is daarbij een belangrijk handvat. Er moeten meer en betere data verzameld worden.
In een bekende parafrase van Gary Lineker over het Duitse voetbalelftal kan men zeggen dat de luchtvaart een ingewikkeld spel is voor meerdere partijen, en op het eind wint Schiphol. En dan heb je bij het voetballen nog een scheidsrechter die iets te zeggen heeft en dat ook doet, terwijl in de luchtvaart de handhaving meestal ontbreekt.
Schiphol Een groot deel van het rapport gaat logischerwijs over Schiphol. Terugkijkend ziet Cohen een golfbeweging: ooit dicteerde het Rijk wat er moest, in de jaren negentig werd de decentrale besluitvorming opgetuigd met bijbehorende governance, en in de Ontwerp-Luchtvaartnota wil het kabinet dat nu weer terugdraaien. Het Rijk wil de centrale regie weer terug.
Inspraak is mooi, maar groei moet er komen. Dat was het spanningsveld rond Schiphol. In 2008 bereikte Alders met de partijen aldaar (met uitzondering van een deel van de bewoners) een tot 2020 lopend akkoord, inhoudend groei tot 510.000 vliegbewegingen, een pakket aan omgevingsafspraken en uitplaatsing van 70.000 vliegbewegingen naar Eindhoven en Lelystad – die diezelfde Alders er in 2010 bij Eindhoven 25000 binnendrukte. Na Alders zijn de CROS (dat is bij Schiphol wat de COPVM bij ons is) en de Alderstafel gefuseerd tot de Omgevings Raad Schiphol. Betrokken partijen zijn overheden, de luchtvaartsector, bewoners en brancheorganisaties. De bewonersafgevaardigden zijn kiesmannen.
De combinatie van macht bij Schiphol en de KLM, en onmacht bij de omgeving, en het consequent niet naleven van afspraken verzuurden de relatie met de bewoners in de omgeving met Schiphol en met het lokale bestuur steeds meer. Zodanig, dat zelfs Van Geel (de opvolger van Alders als interim-voorzitter) er niet uitkwam. De minister wil nu in de Ontwerp-Luchtvaartnota van de ORS af.
BVM2 spreekt zijn steun uit aan de bewonersafvaardiging binnen de ORS, die probeert de belangen van de omwonenden te dienen. Maar deze website gaat over Eindhoven. Vandaar dat dit verhaal gaat over de communicatie in onze regio; tussen de regio en het Rijk; en op rijksniveau.
De Ontwerp-Luchtvaartnota over governance en participatie Vooropgesteld zij dat de ontwerp-Luchtvaartnota vaak onduidelijk is . Hij suggereert veel maar vult weinig in. Je kunt op drie manieren kijken, beschrijft Cohen (in h.1).
Je kunt naar de vier genoemde publieke belangen kijken.
Bij het verbindingennetwerk is het Rijk de baas en krijgt de participatie plaats in de Nationale Klankbordgroep Luchtvarat (NKL)
Bij de leefbaarheid zegt de minister als kaders (dus top-down) nationale grenswaarden en normen voor geluid en toxische emissies vast te gaan stellen. Hierover wordt gesproken binnen de NKL.
Bij de luchtvaartveiligheid is geen participatie uitgewerkt
Bij de duurzaamheid beslissen de sectorpartijen en de kennisinstellingen mee. IN praktijk betekent dat het bestaande rapport Slim en Duurzaam
Organisaties die hebben meegewerkt aan Slim en Duurzaam – Actieplan Nederlandse luchtvaart
Je kunt naar de nationale structuur van de participatie kijken (de ‘gelaagdheid’ bij Cohen).
De NKL gaat informatie en advies uitstrooien (zowel ‘horizontaal’ op landelijk niveau als ‘vertikaal’ naar de regio’s
Er komen thematafels waar ‘geselecteerde partijen’ mee mogen denken en, in het geval van partijen met een publieke verantwoordelijkheid als de Schiphol Groep, de Luchtverkeersleiders (LVNL) en de slotcoördinator ACNL mee mogen beslissen. ‘Partijen met een belang’, zoals de luchtvaartmaatschappijen, worden met aandacht aanhoord. Wie precies als ‘partij met een belang’ uigenodigd wordt, en waarover die mogen meepraten, blijft onduidelijk.
Je kunt naar de scheiding tussen nationaal en regio kijken.
De regio’s worden kaderstellend top-down aangestuurd en mogen terug adviseren en vorm geven.
Het kabinet denkt aan een structuur als door Van Geel aangezwengelde Luchthaven Eindhoven Overleg (LEO) en/of een opgewaardeerde CRO2.0 (in Eindhoven de COVM).
Daarnaast is er ook het Bestuurlijk Overleg Luchtvaart tussen Rijk, provincie en gemeenten
Cohen ziet risico’s. Het lijkt erop dat de invul-participatie in de regio mogelijk toeneemt, maar dat de participatie op landelijk niveau juist afneemt. Dat kan verkeerd lopen. in een apart kader (box3) noemt hij de duurzaamheidsafspraken als voorbeeld. De afspraken in “Slim en duurzaam, Actieplan Luchtvaart Nederland, 35% minder CO2 in 2030” zijn geheel door belanghebbenden en hun wetenschappelijke bureau’s bedacht en niet beïnvloed door inbreng van buiten de eigen kring. Cohen noemt bijvoorbeeld vragen als ‘Hoe neemt het Rijk regie in de nationale kaderstelling voor de reductiedoelen in de luchtvaart?’; ‘Welke partijen kiest het Rijk?’; ‘Hebben die alleen een adviserende rol of ook een meebeslissende rol? ‘ Dit mede omdat, zoals Cohen in de afsluitende aanbevelingen zegt, er geen strategische langetermijn-visie is waarin de vier publieke belangen onderling worden afgewogen.
De ervaring in de aanloop naar de Proefcasus Eindhoven Airport was kenmerkend. In de opdrachtomschrijving van de minister aan Van Geel kwam precies nul keer het woord ‘klimaat’ voor. Alleen omdat BVM2 daarop aandrong, en omdat Van Geel dat zelf ook vond, is het begrip in het eindadvies terecht gekomen.
Cohen vraagt aandacht voor wie er participeert. Betreft dat een geselecteerde groep en zo ja, hoe geselecteerd? Vertegenwoordigt de groep ook andere burgers en zo ja, wie en hoe? Is de groep divers en inclusief? Met andere woorden, hoe representatief zijn de participanten? Vragen overigens die voor LEO in Eindhoven ook nog niet beantwoord zijn. En die voor de CRO’s/COVM nog dringender zijn. Hun samenstelling hangt van toeval af en representativiteit en verantwoording naar de bevolking is onontgonnen terrein. In de COVM van Eindhoven zitten ook BVM2-bestuurders en de COVM leidt niet tot woede. Maar bijvoorbeeld de CRO van Maastricht-Aachen Airport is één bolwerk van Limburgse vriendjespolitiek. Tenslotte nog de box in het rapport-Cohen over Eindhoven en de CRO/COVM.
Tenslotte nog de box in het rapport-Cohen over Eindhoven en de CRO/COVM.
Eerdere vragen ( www.bjmgerard.nl/?p=13469 ) Bij de strijd om de grondwateronttrekking door de frisdrankbottelaar Refresco in Maarheeze (welke zaak nog steeds onder de rechter is), deden de provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel onderling afwijkende uitspraken over de toestand van het ondiepe grondwater.
De Brabantse SP heeft vragen gesteld over hoe dat nou kon.
Die vragen zijn op 22 september 2020 beantwoord ( https://www.brabant.nl/bestuur/provinciale-staten/statenstukken/statenvragen-en-antwoorden/download?qvi=1564904 ). Het was een nogal technisch verhaal en daarom heeft de SP het verhaal ter becommentariëring voorgelegd aan de drie Brabantse waterschappen (het grondwaterlichaam in kwestie Zand Maas strekt zich over een groot deel van Brabant uit). Een functionaris van waterschap Brabantse Delta gaf antwoord (van De Dommel nog niet wat gehoord…. ).
Bij elkaar is het beeld dat de twee instanties anders kijken, maar dat de vraag is of ze dat moeten blijven doen.
Methodiek van de beoordeling waterkwaliteit volgens de KRW
De provincie heeft met de Kaderrichtlijn Water te maken (hier grondwater). Daarin staan een heleboel doelen: kwalitatieve als de chemische en de ecologische staat, en ook volumedoelen. Het Waterschap kijkt beperkter naar alleen de grondwaterstand (dus het volume). Op basis van eigen onderzoek (door Artesia) kwam het waterschap tot de uitspraak dat het grondwater van 2015 tot 2018 (het einde van de meetperiode) langzaam daalde. De provincie vindt dat op het grote geheel niet significant.
De drie waterschappen hebben in 2014 en 2015 een nieuw, ‘meer flexibel’ beregeningsbeleid opgezet en ze wilden weten of dat van invloed was op de stand van het ondiepe grondwater. Artesia heeft dat geprobeerd op te meten over lange tijd en heel veel putten – wat een signaal opleverde met (vind ik als leek) nogal wat ruis. Enige reserve past volgens mij. De rapportage kijkt terug vanaf 2018. Dat in 2018 alle lijnen bij elkaar komen is een gevolg van de keuze dat 2018 als nulpunt genomen is. Artesia zet in de sector gebruikelijke wiskundige modellen in om de meteorologische (en daarmee ook de klimatologische) en de menselijke ingrepen uit elkaar te trekken. Dat lijkt enigszins gelukt.
Het klimatologische effect is eenvoudig dat de grondwaterspiegel in dit opzicht gewoon het neerslagoverschot volgt.
Hierboven het verloop van de grondwaterspiegel (GHG = Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand, GVG = idem voorjaar en GLG = idem Laagste), voor zover die overwegend het resultaat is van menselijk handelen. Meteo- en klimaatinvloed is afgesplitst, wat aangetoond wordt door de stippellijn NO Tilburg (NeerslagOverschot Tilburg), die geen relatie met de rest van de grafiek heeft. De daling vanaf 1980 was door mensen aangericht onheil. Daarop is vanaf ongeveer 1990 traag werkend beleid gezet, resulterend in o.a. een door alle provincies vastgesteld GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime). Brabant stelde het in 2003 vast. ( www.clo.nl/indicatoren/nl041403-gewenst-grond–en-oppervlaktewaterregime-ggor ). Daarna, en mogelijk zelfs daardoor, steeg de grondwaterspiegel weer. Het laat zich nalezen in de Beleidsevaluatie Verdrogingsbestrijding NBrabant 2018 van Berenschot voor de provincie ( http://onderzoeksbank.brabant.nl/onderzoeksbank/download?id=341&onderzoek=250/ ). Men kan zich dus voorstellen dat het Waterschap het als een niet te verwaarlozen signaal ziet dat het grondwater vanaf 2015 weer daalt. Ten overvloede, door menselijk handelen en dus niet door het klimaat. En die daling ligt volgens de waterschappen niet aan de veranderde beregening. Want in sommige plekken in Brabant wordt nog steeds niet flexibel beregend, en je ziet geen verschil. Artesia is voorzichtig, want het meetbestand laat niet altijd harde conclusies toe, maar noemt een veranderde onttrekking door de drinkwaterwinning, de industrie en de landbouw als iets wat een gedegen analyse verdient.
Veranderd beleid Hoe dan ook, er is reden voor voorzichtigheid, want wat nu ‘niet significant’ is, zo het kunnen worden. Men zou zelfs het voorzorgsbeginsel kunnen aanroepen.
En die voorzichtigheid krijgt vorm, schrijft de ambtenaar van Waterschap Brabantse Delta in zijn antwoord. “Die voorzichtigheid heeft nu al invloed op het grondwaterbeleid van de provincie Noord-Brabant. In directe zin is door Gedeputeerde Staten al een voorlopige stop gezet op uitbreiding van onttrekkingen door de industrie. Daarnaast werken provincie en waterschappen, samen met ZLTO, terreinbeheerders en BMF, industrie en Brabant Water in het Breed Bestuurlijk overleg Grondwater (BBG) naar een nieuw strategisch grondwaterbeleid, waarbij de inzet is om het gebruik van grondwater meer in evenwicht te brengen met de aanvulling van grondwater. Met andere woorden; het grondwatergebruik in evenwicht te brengen en houden met de draagkracht van het grondwatersysteem. Dit doen we deels vanwege de licht dalende trend die we nu al zien, maar ook omdat we verwachten dat met klimaatveranderingen en ruimtelijk-economische ontwikkelingen in de provincie, de druk op het grondwater nog groter gaat worden dan dat die nu al is. De eerste stap op weg daar naar dat nieuwe grondwaterbeleid is onlangs gezet door het gezamenlijk opstellen van een redeneerlijn op weg naar dat nieuwe beleid.”
Benieuwd of dit nieuwe beleid van invloed is op Refresco.
Grondwaterdaling door Refresco t.o.v. geen onttrekking (in meter)
CNN besteedde op 16 oktober 2020 veel aandacht aan een studie van het Amerikaanse ministerie van Defensie, dat ventilatiesystemen van vliegtuigen efficiënt aerosolen afvangen, en dat daarmee de kans op besmetting door het Coronavirus gering is als dat virus in die aerosolen zit.
David Silcott, left, chief executive of S3i, goes over an airflow particle test for Navy Vice Adm. Dee Mewbourne, right, deputy commander, U.S. Transportation Command, on board a United Airlines 767 aircraft at Dulles International Airport, Va., Aug. 28, 2020. (DoD/ Stephenie Wade)
Ze hebben daartoe een Boeing 777-200 en 767-300 vliegtuigen vol sensoren gepropt en één namaak-hoestende pop die aerosolen verspreidde, en een rits poppen met en zonder mondkapje die andere passagiers moesten voorstellen. Die aerosoldruppeltjes fluoresceerden en zo konden ze door de sensoren gevolgd worden. Inderdaad werden die druppeltjes snel afgevangen.
De studie maakt echter een aantal belangrijke kanttekeningen die voor de waardering van het resultaat van belang zijn.
Dat het vliegtuig een HEPAfilter moet hebben en een hoog ventilatievoud (elke paar minuten wordt alle lucht vervangen)
Er was één geïnfecteerde quasi-passagier. Die kon op verschillende plaatsen gezet worden
De passagiers zaten stil, hielden hun mond en bleven op hun plaats
De bewering beperkt zich tot druppeltjes die al in de aerosolvorm zijn en die dus per definitie dezelfde snelheid hebben als de omringende lucht. Grotere druppels die als kleine kogels door de lucht vliegen worden niet meegenomen in de proef (liever gezegd, pas als ze door de wrijving aerosol zijn geworden). Overigens blijkt uit een recent onderzoek dat veruit de meeste besmette mensen niet via de aerosolroute besmet zijn ( zie www.nrc.nl/nieuws/2020/10/20/supershedder-kan-coronavirus-verspreiden-via-aerosol-a4016681 ). Het HEPA-filter beschermt dus tegen een bijzaak.
Besmette oppervlakten zijn niet in rekening gebracht
Het effect van de toiletten is niet onderzocht, een van de risicofactoren
Het risico is klein, maar niet nul “For both the 777 and 767 airframes, the calculations show about 54 flight hours are required for cumulative inhalation of an assumed infectious dose.” (aldus Transcom). De langste vlucht op dit moment gaat van Singapore naar Newark en duurt 18 uur.
This visualization from Purdue University shows how tiny invisible droplets from a single cough can flow through the cabin of a Boeing 767 passenger jet. The model is based on the assumption that the 2003 SARS virus was airborne. (Qingyan Chen/Purdue University School of Mechanical Engineering)
TEO en de Green Deal Aquathermie Bij Thermische Energie uit Oppervlaktewater (TEO) neemt men relatief warm oppervlaktewater in en brengt dat (in de hier beschreven voorbeelden) 6°C koeler terug. Ecologisch kan die afkoeling in principe voordelig zijn (bijvoorbeeld tegen de blauwalg), maar het is nog niet helemaal duidelijk hoe het waterleven op de koudeterugvoer reageert vlak bij de buis.
Die ingenomen warmte dient als eerste stap om woningen te verwarmen. De tweede stap is een warmtepomp die of centraal kan zijn (dus één warmtepomp voor alle woningen samen) of decentraal (één warmtepomp per woning). Voor een warmtepomp is stroom nodig, maar dat kost veel minder energie dan wanneer je de warmte uit gas gehaald had. Het geheel resulteert dus in een flinke energiebesparing. Als de woningen er op ingericht zijn, kan het systeem ook koelen.
TEO is een van de technieken waar naar gekeken wordt als alternatief voor het aardgas. Ik heb eerder over deze techniek geschreven, zie Aquathermie – mogelijkheden .
Omdat je alleen ’s zomers warmte kunt oogsten, terwijl je die ’s winters nodig hebt, wordt de warmte onder de grond bewaard, in een poreuze waterlaag. Er gaat een buis (die aan de onderkant open is) de grond in voor het warme water en idem voor het koude water. Dat heet een WKO-systeem (Warmte-Koude opslag). Dit systeem is alleen uitvoerbaar als stadsverwarming.
Van linksboven met de klok mee lente, zomer, herfst en winter. met zomer en winter als de uiterste situaties. De ondiepe put links is het oppervlaktewater, de ondergrondse waterlaag de WKO.
Het is een techniek die nog niet lang wordt toegepast. Op papier kan er veel, maar hoe het in de praktijk gaat moet nog blijken. Om de techniek wat op te schalen is zijn er afspraken gemaakt met de regering in de ‘Green Deal Aquathermie’. Zie www.greendeals.nl/green-deals/green-deal-aquathermie , daar staat ook wie er allemaal aan de afspraken mee doet.
Twee van de dertien voorbeelden liggen in Noord-Brabant en omdat deze site zich vooral op deze provincie richt, heb ik die twee eruit gelicht. Het gaat om het Genderdal in Eindhoven en de Piushaven in Tilburg. Deze zijn hier als file te vinden:
Genderdal en het Eindhovense afwateringskanaal Dat kanaal (dat begint in de Dommel) is in de crisisjaren van de vorige eeuw aangelegd om wateroverlast in dit laaggelegen rivierdal te verminderen, tegelijk met het Beatrixkanaal waarin het eindigt. Het kanaal is 16m breed en 2m diep. ’s Zomers is het water gemiddeld 19°C. Er zit weinig of geen stroming in.
De wijk Genderdal ligt op de oostoever van het kanaal. Het is de eerste naoorlogse uitbreidingswijk van Eindhoven. Er staan 1.572 woningen en dat zijn voor driekwart huurwoningen en voor een kwart normaal geprijsde koopwoningen. Het gros van de woningen is van rond eind jaren ‘50. Het is een mengsel van ongeveer ex aequo grondgebonden woningen en flats. Het gemiddelde inkomen in de wijk is ca €21000 per jaar. In de woningen zit nog een verwarmingssysteem zoals dat in die tijd gebruikelijk was, dus midden- of hoge temperatuur – CV. Er is geen voorziening in de woningen om via het verwarmingssysteem te koelen.
Voor het TEO-gedachtenexperiment (dat in Eindhoven vooralsnog alleen op papier bestaat) zijn 90 grondgebonden woningen en 138 appartementen (in zeven flats) uitgezocht. Deze woningen vragen samen 5,6TJ per jaar (Tera is miljoen maal miljoen). Dat is dus 25GJ/woning . Er wordt per jaar 4,0TJ uit het kanaal gehaald. In het verschil van 1,6TJ wordt voorzien door de warmtepomp die het water opfokt tot het met ergens rond de 70 a 80°C de leiding in gaat.
Leidingen (op papier) stadsverwarming in rekenmodel, en detailkaart Genderdal en Afwateringskanaal.
STOWA berekent dat de aanleg van TEO, WKO, het distributienet en de warmtepomp €2,1 miljoen kost, en de exploitatie €85000 per jaar. Daarmee is, volgens STOWA, het systeem in alle opzichten haalbaar. Als met het vergelijkt met een scenario dat alle 228 woningen anders een nieuwe gasgestookte ketel hadden gekregen, is de terugverdientijd 11 jaar.
OM de 4TJ per jaar een beetje in perspectief te plaatsen: de totale Eindhovense warmtevraag was in 2018 ongeveer 7800TJ. STOWA heeft niet doorgerekend hoeveel het Afwateringskanaal maximaal zou kunnen leveren. Als men er van uit gaat dat inlaat- en terugvoerpunten paarsgewijze een eind uit elkaar moeten liggen omdat ze elkaar anders storen, zou men zich kunnen voorstellen (maar dat heeft STOWA dus niet gedaan) dat er nog een systeem kan zijn ter hoogte van De Hanevoet, en een systeem op Industrieterrein De Hurk. Het kanaal zou dan goed zijn voor ergens tussen de 10 en de 15TJ.
Er is niet zo heel veel oppervlaktewater in Eindhoven, De stad moet het niet van TEO hebben voor de grote getallen.
Piushaven in Tilburg dd 2020 Door Gijs Franken – Eigen werk, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=94074130
De Piushaven in Tilburg Daar wordt van 2019-2023 een nieuwbouwproject gerealiseerd met 297 woningen en 7950m2 aan kantoren (Gebruiksoppervlak). Omdat het nieuwe gebouwen betreft, kan er ook een voorziening voor koeling ingebouwd worden.
Het STOWA-document noemt TEO voor het Piushavenproject “een interessante optie” die doorgerekend wordt. Het is mij op dit moment niet bekend of voor deze optie gekozen is of gaat worden. Het Piushavenproject (officiële naam Fabriekskwartier) is dd okt 2020 nog niet gestart. Het ontmoet problemen die in dit soort binnenstedelijke ontwikkelingslocaties niet ongewoon zijn (en die niet met de warmtevoorziening te maken hebben).
In het rekenscenario schat STOWA in dat de warmtevraag 3,67TJ per jaar zal zijn (ca 10GJ per woning per jaar, goede isolatie) en de koudevraag 0,86TJ/jaar. De Piushaven gaat van die warmtevraag 1,76TJ per jaar leveren.
De aanleg van TEO, WKO, het distributienet en de warmtepomp gaat €2,8 miljoen kosten, en de exploitatie €110.000 per jaar. Volgens STOWA is het project in alle opzichten haalbaar.
Bijkomend voordeel is dat de Piushaven ‘s zomers iets afkoelt. STOWA noemt een gemiddelde zomertemperatuur van 26 graad C en zegt dat het water 6 graad C kouder teruggevoerd wordt. De mengtemperatuur zal dus wel ergens halverwege zitten. De temperatuurdaling kan een licht gunstig effect hebben bij hittegolven en vanwege blauwalg. Of de temperatuursprong ter hoogte van de retourleiding schadelijk is voor het waterleven, is nog niet goed uitgezocht. Men komt hierover tot nu toe geen paniekverhalen tegen.
Inleiding Het PlanBureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft een rapportage uitgebracht waarin het een beschouwing wijdt aan het totaal aan ingediende Regionale Energie Strategieën (RES-sen) in Nederland. Daarin zijn 27 van de 30 concept-RES-sen meegenomen en 25 impactanalyses op het elektriciteitsnet. De beschouwing is collectief en gaat niet per regio. Het werkstuk is te vinden op www.pbl.nl/publicaties/regionale-energie-strategieen-een-tussentijdse-analyse .
Het was bedoeld als een tussentijdse analyse en aanvankelijk gepland voor 01 juni, maar door Corona is alles opgeschoven. De analyse is nu gepubliceerd op 01 oktober 2020, op welk moment de concept-RES-sen ingeleverd moesten zijn. Omdat het merendeel al eerder was aangeleverd en meegenomen kon worden, is de tussenanalyse eigenlijk meer een eindanalyse van de conceptfase.
Doel is een versneld leerproces, zodat belanghebbenden eerder zicht krijgen om een RES goed te laten werken.
Regionale Energie Strategieën; een tussentijdse kwalitatieve analyse
De rapportage bespreekt op vooral kwalitatieve wijze vijf thema’s: Elektriciteit, Regionale Structuur Warmte, Ruimtegebruik, Bestuurlijk draagvlak en maatschappelijke betrokkenheid, en energiesysteemefficiëntie. Omdat een focus op afzonderlijke gemeenten niet mogelijk is en omdat de focus van deze website op Noord-Brabant ligt, leg ik de nadruk vooral de regionale en provinciale schaal. Brabant bestaat uit vier RES-regio’s: West-Brabant, Hart van Brabant ( = rond Tilburg en Waalwijk), het MRE-gebied (rond Eindhoven en Helmond, dus Zuidoost-Brabant en Noordoost-Brabant). Aan de concept-RES van elk van deze vier gebieden heb ik al eerder een artikel gewijd, zie De Regionale Energiestrategie West-Brabant ; De Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant ; De Regionale Energiestrategie Zuidoost-Brabant (MRE) ; en De Regionale Energiestrategie Noordoost Brabant .
Beschrijvingen zijn in het zwart en mijn commentaar in een steunkleur.
Elektriciteit De opdracht was dat de gezamenlijke 30 regio’s opgeteld aan 35TWh (126PJ) duurzaam opgewekte elektriciteit moesten komen. Daarvoor mocht meetellen wind en grootschalige zon (vanaf 15kWpiek, de ondergrens voor de SDE+-subsidie). Bestaande installaties die aan deze voorwaarden voldoen, mogen meetellen.
27 regio’s komen (met enig voorbehoud) opgeteld tot ongeveer 50TWh. De regio’s verschillen onderling sterk in wat er al staat. Die 50TWh kunnen op twee manieren onderverdeeld worden:
(met enig voorbehoud) 10TWh, reeds bestaand in 2019; 17TWh in de pijplijn (dwz, de SDE+subsidie is toegekend); en dus 23TWh nieuw (= de ambitie).
(met veel voorbehoud) 21TWh zon, 22TWh wind en 7TWh nog niet beslist
In de categorie ‘bestaand + pijplijn’ (dus 27TWh) bestaat ongeveer tweederde uit wind en een derde uit zon. In de categorie ‘ambitie’ (dus 23TWh) bestaat ongeveer de helft uit zon (12TWh), een achtste uit wind (3TWh) en de rest uit ‘nog onbeslist’ (8TWh).
De populariteitsvolgorde is (aflopend) zon op dak (mits boven de SDE+drempel) – zon op land – wind .Deze categorieën vallen elk in hun eigen juridische categorie. De bestuurders verwachten meer van de categorie ‘zon op dak’ dan marktpartijen en netbeheerders. Deze vinden de door bestuurders ingeschatte benutting van grote daken (30 a 40%) te optimistisch.
Binnen de categorie ‘zon op land’ hebben de regio’s vooral in kleinschalige parken (<10 hectare) en binnen de categorie ‘wind’ voor turbines met een tiphoogte < 120m. Het probleem hiermee is dat dit conflicteert met de op kostenefficiëntie gerichte SDE+ en met de eisen die het stroomnetwerk stelt. Een zonnepark bijvoorbeeld vraagt om een zwaardere aansluiting dan een windpark. Kleinschaligheid maakt de stroomopwekking duurder. Omdat de groothandelsprijs voor stroom niet afhangt van de toevoeging van een nieuw klein project, betekent dat of dat er meer subsidie bij moet of dat het project niet uitvoerbaar is.
Verder valt op dat de combinatie van wind en zon nauwelijks of geen aandacht krijgt, terwijl die toch voor het netwerk een stuk efficiënter is.
Commentaar: Ik voeg toe dat de RES-operatie slechts goed is voor ongeveer 30% van de huidige elektriciteitsvraag (en voor een nog veel kleiner deel van de totale energievraag). Bovendien zal de elektriciteitsvraag gaan exploderen als de industrie gaat verduurzamen (bijvoorbeeld via de waterstofroute). Naast of na de RES moet er dus nog veel meer duurzame stroom beschikbaar komen. De RES is slechts een tussensprint.
Mijn aanbeveling is om meer aandacht te geven aan combiprojecten van wind en zon, en om niet verliefd te zijn op kleinschaligheid. Dat is politiek gezelliger, maat het brengt veel minder op.
Verder zou ik veel sterker inzetten op voorlichting aan de bevolking en participatie van de bevolking over alle thema’s, waarbij het halen van de taakstelling voorop staat.
Regionale Structuur Warmte Warmte is vaak een nieuw thema in bovengemeentelijke samenwerking. In de 20 regio’s, die al een warmtenet hebben, kiest men meestal voor uitbreiding daarvan. De populariteit onder bestuurders (aflopend geformuleerd) lijkt te zijn warmtenetten – warmtepompen (de keuze daarvoor is soms negatief) – duurzame gassen . Er is echter nog veel onzeker.
Technisch, bijvoorbeeld wat geothermie en aquathermie kan opbrengen
De regulering van warmtenetten
Wie betaalt wat? Een warmtepomp wordt nu individueel betaald en een warmtenet collectief (waarna achteraf verrekening plaatsvindt).
Wat worden de bepalingen over duurzame gassen, bijvoorbeeld over bijmenging? Welke duurzame gassen?
Hoe is de relatie met de industrie als leverancier of afnemer van warmte en idem van energie die warmte kan worden (groen gas)? Hoe pakt de competitie om grote restwarmtebronnen uit?
Commentaar: Bij de opwek van duurzame elektriciteit is de techniek bekend is en de opbrengst redelijk in te schatten. Bij de diverse warmte-opties ligt dat meestal anders. Eigenlijk is er te weinig bekend om van de regio’s te vragen om nu al een regionaal warmteplan te maken. Er zijn gewoon te veel vraagtekens. Maar ondertussen wil men wel van het gas af. Er loopt soms al wel wat, zoals het SCAN-onderzoek naar geothermie, maar dat is nog niet af. Bovendien is er een nieuwe geothermietechniek met, zegt men, minder beperkingen (zie Geothermie met één put ) Zo ook zijn er losse projecten over aquathermie, maar ontbreekt een totaalindruk. Er is een warmteatlas, maar er is nog nauwelijks een vertaling van de bronnen in die warmteatlas naar concrete projecten. Wat is de toekomst van de Amercentrale en het eraan hangende warmtenet? De herziene Warmtewet en Warmtebesluit roepen veel juridische vragen op. Wat nodig is op regionaal, provinciaal en landelijk niveau is brede en diepe opbouw van kennis, zowel met theoretische modellen als met proeven, boringen, en dergelijke.
Mestvergister De Princepeel in St Odiliapeel
De PBL-studie vraagt aandacht voor duurzame gassen en noemt daarbij groen gas (methaan) en waterstof. Beide roepen op zichzelf ook weer talloze vragen op. Groen gas is bijvoorbeeld voor 2030 voor ruim tweederde geprognosticeerd uit mest. Nu heb ik principieel niets tegen het vergisten of vergassen van mest, maar niet in de hoeveelheden die in Brabant de ronde doen. Zodoende wordt de warmtevoorziening gekoppeld aan het veeteeltvraagstuk, zonder dat dat gezegd wordt. De duurzame productie van waterstof vreet stroom. Als men het bestaande stroomverbruik maatstafgevend maakt en alleen piekbelastingen daarbinnen voor waterstof gebruikt, krijg je niet veel waterstof. Als men grootschalige waterstof wil, bijvoorbeeld om de industrie te verduurzamen, explodeert het stroomverbruik (de ca 1TWh die het windpark in de Wieringermeer opbrengt is er een kleine jongen bij – overigens gaat daarvan, anders dan beweerd, slechts de helft naar Microsoft). Men kan in alle redelijkheid van de RES-regio’s en de provincie niet verwachten dat deze een dergelijke waterstofvisie uitwerken.
Omdat er in praktijk, en ondanks alle beperkingen en onzekerheden, toch wat moet als je van het gas af wilt, zou ik geen enkele optie bij voorbaat uitsluiten. Dus bijvoorbeeld ook geen fundamentalistische zuiverheid over biomassa in de Amercentrale.
Ruimtegebruik Uiteindelijk moeten er zoekgebieden worden aangewezen en de zonneparken en turbines daarbinnen veranderen het landschap onvermijdelijk. Alle regio’s doen daar wel iets mee, maar de mate waarin loopt sterk uiteen. Het PBL onderscheidt drie strategieën:
vanuit landgebruik en landschapstypes (hierboven het voorbeeld van H+N+S Landschapsarchitecten t.b.v. de RES van de MRE-regio – de RES daarvan is vaag en schuift vooruit, maar het H+N+S-verhaal is goed).
Vanuit ruimtelijke principes en denkrichtingen (spreiding versus concentratie, klein- versus grootschalig, schaal bij schaal, enz). Hierboven uit de regio FruitDelta/Rivierenland). Men gebruikt hier de Handreiking zuinig en meervoudig ruimtegebruik. Het PBL doet hier een beetje gereserveerd over, omdat men zich vaak beperkt tot afvinken en er meestal niet creatief gedacht wordt. Bovendien spreken elementen uit elkaar zichzelf soms tegen, zoals ‘vraag en aanbod zo dicht mogelijk bij elkaar’ en ‘een eerlijke verdeling van lusten en lasten’ (wat alle regio’s willen). Synergie tussen meer doelstellingen in hetzelfde gebied komt nog niet erg van de grond.
Vanuit een bestaande ruimtelijke visie voor de regio (hierboven Hart van Brabant)
In landelijk gebied (waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, bermen van spoor -en autowegen).
Op landbouw- en natuurgronden.
De bedoeling is dat de zonneladder het denken op volgorde zet en niet de uitvoering. De zonneladder is met nadruk niet volgtijdelijk bedoeld in die zin dat het eerste paneel pas op de grond mag als het laatste dak en de laatste vuilstort bedekt is. Toch maken sommige regio’s dat er wel van. Andere regio’s springen er vrijer mee om.
Voorstellen kunnen conflicteren met het beleid van de provincie (bijvoorbeeld over tijdelijkheid van inrichtingen of landschapskaders)
Commentaar: Ik heb nog geen enkele RES gezien waarbij niet al op voorhand vast stond dat daken, bermen en vuilstorten te weinig opleverden om aan de energiedoelen te voldoen. Of windturbines of zonneparken op landbouwgrond of beide zijn bij voorbaat nodig. En dan nog niet in rekening genomen dat de RES maar een deel is van een groter geheel. In die zin is de zonneladder een rem op wat moet en is de volgtijdelijke uitgevoerde zonneladder een bewust gehanteerde sabotagetactiek. De natuurorganisaties, die dit bedacht hebben, hebben heel wat op hun geweten. Mijns inziens moeten provincies, regio’s en gemeentes zich richten op de Gedragscode Zon op Land , die de natuurorganisaties, gedwongen door de ontwikkelingen, uiteindelijk overeengekomen zijn met de brancheorganisatie. Die Gedragscode is veel beter. Zie www.bjmgerard.nl/?p=10733 .
Er bestaat geen uitvoering van de RES die niet op een of andere manier het landschap verandert. Daar moet een zo goed mogelijk plan voor komen (bijvoorbeeld dat van H+N+S in de MRE-RES), maar het moet wel. Mensen en natuurorganisaties zouden zichzelf de vraag moeten stellen wat voor hen voorop staat: het belang van de natuur zelf , of het belang van de menselijke beleving van de natuur. Dat zijn twee geheel verschillende zaken. Objectief schaadt een goed beheerd windpark de natuur niet of nauwelijks, en objectief kan een goed aangelegd zonnepark een verrijking zijn voor de biodiversiteit. Subjectief vinden mensen het niet fijn voor hun natuurbeleving. Als de aanleg en het beheer van ene energiepark goed worden uitgevoerd, vind ik het objectieve belang van het klimaat leidend.
Bestuurlijk draagvlak en maatschappelijke betrokkenheid Alle regio’s willen participatie en lokale inbreng. De meningen verschillen over hoe en in welk stadium. De concept-RES hoefde alleen bestuurlijk geaccordeerd te worden en hoefde niet te worden voorgelegd aan de gemeenteraden (wat onverplicht toch wel eens gebeurd is). Het PBL komt in de concept-RESsen de vier basisvarianten tegen die in bovenstaande tabel weergegeven zijn. De MRE bijvoorbeeld koos (al dan niet door onenigheid gedwongen) de facto voor links boven. Eerst het regionale bod en vervolgens de grote vraag wie de zoekgebieden voor zijn rekening wil nemen. De bemoeienis van de gemeenteraad en van de bevolking liep in de verschillende regio’s sterk uiteen. Zoekgebieden zijn vaak ‘technisch’ tot stand gekomen en nog weinig concreet – wat meestal betekent dat de discussie komt als de plannen wel concreet worden.
Projecten roepen overwegingen op over de verhouding tussen markt en overheid. Enkele RES-gebieden willen een eigen energieontwikkelingsorganisatie opzetten, maar de meeste zien de private partij als een gegeven en denken na over hoe in dat kader de financiële participatie vorm moet krijgen (50% lokaal eigenaarschap, hoe moet dat?) Kunnen arme mensen ook niet-risicodragend meedoen? Moet er een duurzaamheidsfonds komen? Moeten projectontwikkelaars een alliantie sluiten met buurtverenigingen? Moeten gemeenten bij de bank garant staan voor energiecoöperaties?
Commentaar: Projecten roepen ook overwegingen op over de verhouding tussen gemeente, regio, provincie en Rijk. Regio’s hebben geen bevoegdheden. Ze moeten van alles en ze mogen niks. Dat roept automatisch de vraag op naar de opstelling van de provincie. Is die dienend of leidend of beide? Waarom moeten zon- en windprojecten perse tijdelijk zijn? Snelwegen, woonwijken en het PSV-stadion zijn ook niet tijdelijk. Hoe stelt de provincie zich financieel op? Ik zou de provinciale regelgeving systematisch doorlopen of het op bepaalde punten niet ruimhartiger kon.
Er ligt ook een vraag aan het Rijk. De SDE+regeling is er op gefocust om met zo weinig mogelijk belastinggeld zoveel mogelijk verduurzaming te bereiken. Op zich een loffelijk streven, maar het botst op de lokale verlangens naar kleinschaligheid en onzichtbaarheid. Ik ben zelf in deze voor het grote gebaar, maar misschien is het om politieke redenen verstandig om een categorie in de SDE+ te definiëren die voor dit soort situaties adequaat is. Het lijkt me iets voor de provinciekoepel IPO,
Ik zou bij de huidige lage groothandelsprijs voor stroom (op de EPEX rond de 3 a 4 cent/kWh en af en toe negatief) voorzichtig zijn met een eigen energiebedrijf. Geen enkele opwektechniek op het land kan voor dat bedrag leveren. Daarom is SDE+-subsidie nodig en dan moet je weten waar je aan begint. Die is afgestemd op een gemiddelde organisatie binnen de branche met voldoende diepe zakken. Ik zou op dit moment, al dan niet van harte, het bestaan van private partijen voor lief nemen en daarmee dealen. Daar kun je een eind mee komen en je loopt als gemeente of provincie geen ondernemersrisico.
Energiesysteemefficiëntie Dat gaat in praktijk over het elektriciteitsnetwerk.
De capaciteit van ongeveer tweederde van de onderzochte stations (hoog-, tussen- en middenspanning) is waarschijnlijk te laag in 2030. Ook vóór de RES was het overigens soms al kritisch. Er moet bijgebouwd en verzwaard worden. Het is de vraag of daarvoor voldoende personeel is, soms ontbreekt de ruimte, en de doorlooptijden zijn sowieso al 5 tot 7 jaar. Veel zon in de mix maakt het voor netwerkbedrijven moeilijker. De elektriciteitsproductie uit wind is ongeveer drie keer efficiënter dan uit zon (bij hetzelfde nominaal vermogen een drie keer langere bedrijfstijd).
De ene oplossingsrichting is netverzwaring. De andere oplossingsrichting is een mix van alternatieven:
Aanpassing van het aandeel wind of zon per station
Aftopping bij piekbelasting zon
Wind en zon combineren op één netwerkkabel
Lokaal verbruik aan lokale opwekking koppelen (bijvoorbeeld zonneparken direct op laadstations)
Opslag (met batterijen of waterstof), in combinatie met
Energiesysteemintegratie (bijvoorbeeld koppeling aan de warmtetransitie)
Koppeling van een elektriciteitsnetwerk aan een warmtenetwerk
Commentaar: Het is verstandig een beleid op provinciaal niveau te ontwikkelen (voor zover dat er niet al is) dat veel sterker op de alternatieve oplossingsrichtingen gericht is. Daaraan zou nog moeten worden toegevoegd initiatieven om het tijdstip waarop elektriciteit gevraagd wordt te beïnvloeden (de wasmachine niet laten draaien omdat het avond is, maar omdat de zon schijnt). Er bestaan smart grids voor stroom en ook voor warmte, die aan elkaar gekoppeld kunnen worden met Power to Heat-omzetting. Dit soort ontwikkelingswerk is typisch iets dat op provinciaal niveau kan plaatsvinden, in samenwerking met Enexis, de TU/e, de Open Universiteit en bijvoorbeeld Ecovat.
Waterstofpolitiek is meer een landelijke zaak (TNO).
De Nieuwsbrief van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) bracht het nieuws dat er een satelliet omhoog zal gaan (de DART ), die de baan van de asteroide Dimorphos een klein beetje gaat veranderen. Doordat de satelliet er op gaat botsen (als alles goed gaat), moet de snelheid van de asteroide met 1 mm/sec veranderen. Daardoor verandert ook de baan. Een mm/sec lijkt weinig, maar opgeteld over lange tijd kan het in de positie veel uitmaken. Dimorphos is geen gevaar voor de aarde, maar andere satellieten kunnen dat wel worden. Vandaar deze test. Onder de foto het verhaal uit de MIT-nieuwsbrief.
DART-satelliet voor de beïnvloeding van de baan van de asteroide Dimorphos
In a clean room in Building 23 at the Johns Hopkins University Applied Physics Laboratory (APL) in Laurel, Maryland, a spacecraft called DART was splayed open like a fractured, cubic egg. An instrument called a star tracker—which will, once DART is in deep space, ascertain which way is up—was mounted to the core, along with batteries and a variety of other sensors. The avionics system, DART’s central computer, was prominently attached to square, precision-machined panels that will form the sides, once the spacecraft is folded up. Wires ran from the computer to the radio system that DART will use to communicate with Earth. Gyroscopes and antennas were exposed. In a room next door, an experimental thruster system called NEXT-C was waiting its turn. Great bundles of thick tendrils wrapped in silver insulation hung down from the spacecraft and ran along the floor to the control room, where they connected to a towering battery of testbed computers operated by four engineers.
A clock over one of the computers read, “Days to DART Launch: 350:08:33.”
DART—the Double Asteroid Redirection Test—is designed to crash into an asteroid called Dimorphos. The impact will change Dimorphos’s speed by about one millimeter per second, or one five-hundredth of a mile per hour. Though Dimorphos is not about to collide with Earth, DART is intended to demonstrate the ability to deflect an asteroid like it that is headed our way, should one ever be discovered.
Since a Soviet probe called Luna 1 became the first spacecraft to escape Earth’s orbit on January 2, 1959, humanity has sent about 250 probes into the solar system. DART is unique among them. It is the first that sets out not to study the solar system, but to change it. Read the full story.
—David W. Brown
Schaalmodel van de asteroide Didymos (de grote) en Dimorphos (de kleine). Het is een bij elkaar horende dubbel-asteroide. Hte model is gebaseerd op lichtcurves en radarmetingen met de Arecibo-antenne. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Dimorphos .
Voor een eerder artikel uit de Quest over botsingsgevaar van asteroiden zie
Ex-leerlingen Het is altijd leuk als je leerlingen, die je ooit in de klas hebt gehad, mooie dingen ziet doen op jouw vakgebied (ik was tot mijn pensioen natuurkundeleraar op het Bisschop Bekkers College in Eindhoven). Een tijd geleden heb ik al eens over Erik geschreven, die mij uitgenodigd had voor zijn promotie in de vermogenselektronica en die al een paar patenten op zijn naam had staan (zie www.bjmgerard.nl/?p=4585 ). En ‘onze’ Adje Ragas heeft de richtlijn over mengsels van toxische stoffen voor de European Food Security Agency geschreven en is nu Rector Magnificus aan de Open Universiteit, vanuit de faculteit Milieu-Natuurwetenschappen (zie www.ou.nl/-/ragas-rapporteur-bij-efsa-richtlijn-voor-beoordeling-van-risico-s-van-mengsels-van-stoffen ). Het is ironisch dat ik op gepaste afstand daaronder mijn bachelor milieukunde heb gehaald.
En nu zag ik onlangs Frits van de Sande, een ex-leerling van lang geleden. Helaas ter gelegenheid van de crematie van een gewaardeerde ex-collega van mijn oude school, aan wie ik veel te danken heb gehad.
Het belang van geothermie Frits heeft een (in Emmen gevestigde) onderneming opgericht die een (in Nederland) nieuw systeem van geothermie wil gaan praktiseren, namelijk diepe geothermie met één boorput. De onderneming heet NotusPid. Zijn Nederlandse maat heeft veel ervaring met technische en praktische aspecten van boringen in de gas- en oliebranche en de Zwitserse poot van het bedrijf hebben veel ervaring met beheerssystemen in de tunnelbouw. De simulatie van de thermodynamische processen in het boorgat komt van de ETH in Zürich – niet de geringste. Frits doet zelf vooral de contacten met instanties als TNO (en de Vlaamse tegenhanger VITO), consultancybedrijven als Panterra, en overheden. De website van de onderneming is https://notuspid.nl/ . De website geeft overvloedig uitleg en ik heb wat afbeeldingen overgenomen. Geothermie fungeert in onderstaand raamwerk.
Er ging in 2015 in Nederland 3067Pj het systeem in. Daarvan kwam 58% als energie bij de klant aan en daarvan was 53% (943PJ) warmte.Die warmte is verdeeld over bestemmingen (de som van gebouwde omgeving, industrie en landbouw is bovenstaande 943PJ) en over opwekwijzen.
Op termijn moeten hier de componenten aardgas, olie en kolen uit, dus het overgrote deel. Er komt dan een veelheid aan potentiële bronnen in beeld, bij velen waarvan de potentie nog erg dun bewezen is. Geothermie is een van die bronnen. Dat er een zekere mate van geothermie mogelijk is, staat vast. Officieel (bijvoorbeeld het CBS) hanteert men de term geothermie en (diepe) aardwarmte als synoniem en bedoelt men ermee dat van dieper dan 500m komt (de waarde uit de Mijnbouwwet), en ondieper dan 4000m. Dieper dan 4000m heet ‘ultradiep’. Daar is nog geen ervaring mee, maar dat komt. Er werd in Nederland in 2015 2,4PJ aardwarmte opgewekt (in bovenstaand plaatje is dat in de categorie ‘hernieuwbaar’). In 2019 was dat 5,6PJ (het groeit al jaren).
De aanpak van NotusPid Alle bestaande aardwarmte in Nederland wordt opgewekt met doubletten. Er gaan twee buizen (twee putten) de grond in met de openingen een eind uit elkaar, eentje die het koude externe water omlaag brengt en eentje die het warme water omhoog zuigt. In de grond stroomt het water van de omlaagbuis naar de omhoogbuis. Daartoe moet tussen beide openingen een min of meer poreuze laag zitten waar dat water doorheen geperst of gezogen kan worden. De aanwezigheid van die laag is een belangrijke factor of een winning wel of niet kan. Het water neemt warmte op tijdens deze horizontale tocht.
In het systeem van NotusPid zitten de omlaagbuis en de omhoogbuis in dezelfde put. Die put wordt gevuld met water dat uit de stenen binnensijpelt (‘formatiewater’, water dat niet deelneemt aan de hydrologische kringloop en sinds sinds onheuglijke tijden in de poriën van het gesteente zit). Die poriën zijn heel klein, maar in de regel niet zo klein dat er geen beweging mogelijk is. (Professor Dr. Stober van de Universiteit Freiburg heeft zelfs vastgesteld dat door de getijdewerking de grondwaterhorizon 4 keer per dag 13 centimeter stijgt of daalt.) De put wordt verstevigd met grof grint. Zelfs in diep gesteente zijn watersnelheden tot 1 cm/dag mogelijk en voor het NotusPidsysteem zou dat genoeg zijn. Het neergaande water wordt ergens onderweg losgelaten waar het nog kouder is dan het water in de omgeving, waardoor het zakt (er ontstaat een convectiepatroon richting de omhoogbuis, zowel in de holte als in het aangrenzende gesteente). De warmte uit de aarde wordt toegevoerd op het verticale traject.
Dit alles tot zover op gezag van de website, want het bestaat in Nederland nog niet en er is geen onafhankelijke bevestiging. Het komt op mij in principe reëel over en gesprekspartners als TNO en Panterra en de Zürichse ETH zijn heel serieus. Buitenlanse projecten, meestal Zwitserland, zijn te vinden op https://notuspid.nl/testcases .
Het standpunt van NotusPid komt erop neer dat doublet-geothermie goed is, maar één punt-geothermie beter. De aanleg is duurder en het rendement lager, maar je bent van een paar vervelende kenmerken van doubletten af af zoals een toegenomen risico op aardbevingen (als het extern geforceerde water een bestaande geologische breuk ‘smeert’) en dichtslibbende filters omdat de waterstroom fijne korreltjes meevoert, en de vereiste aanwezigheid van een poreuze zandlaag. Doordat er geen horizontale zandlaag nodig is, kan de boring dieper gaan. NotusPid beweert tot 8 km diep te kunnen boren. En omdat in Nederland de bodem grofweg 3°C per 100m warmer wordt, tikt dat aardig aan. Men kan dus onafhankelijk van elkaar de boordiepte en het pompvolume per uur (ook nul) kiezen, waardoor de instelling zo gekozen kan worden dat de put voor onbepaalde tijd kan blijven functioneren (doubletten functioneren nu grofweg dertig jaar volgens het Masterplan Aardwarmte). Men kan meerdere putten aanleggen, mits op voldoende onderlinge afstand (dat wordt bedoeld met ‘modulair te bouwen’). Het belangrijkste resterende risico is het boorrisico (lekkende buizen, dat je per ongeluk gas aanboort, enz. Dat is bekend terrein en oplosbaar. Er gaat sowieso een casing om de put tot 300m diep om water, dat opgepompt wordt voor drinkwater en door de industrie, te beschermen.
Het CBS heeft het volgende overzicht van appartementen met blokverwarming in Nederland.
Vanuit gebruikersstandpunt bekeken Voor de gebruiker geeft de site (tab ‘systemen’) de volgende voorbeeldspecificaties (met de kanttekening dat elke situatie apart geanalyseerd moet worden):
Tot 500 m (dan is het dus nog geen geothermie maar bodemenergie) haalt één put maximaal 150kW (om dit getal te plaatsen: volgens de Consumentenbond is voor de meeste woningen een CV-ketel van 20kW ruim voldoende). Richtprijs: boren kost turnkey ca €500/m diepte. Aanvullende warmtepomp nodig.
Van 500 – 2000 m haalt één put maximaal 1MW (= 1000kW). Je praat dan over een woonblok of een bedrijf. Richtprijs: boren kost turnkey ca €1000/m diepte. Tot 1200m diep een aanvullende warmtepomp nodig.
Boven de 2000m haalt één put maximaal 12MW. Je praat dan over een woonwijk of een warmtenet. Er is geen aanvullende warmtepomp nodig. Richtprijs: boren kost turnkey ca €1500/m diepte.
En nu toch even een spoiler – men rekene zich niet voorbarig rijk. Het Masterplan Aardwarmte in Nederland (waarvan de standpunten gebaseerd zijn op doubletten) stelt, dat een flink maar uiterst onzeker deel van de Nederlandse warmtevraag af te dekken is met aardwarmte. Maar die onzekerheid heeft er ook mee te maken dat grote delen van de Nederlandse ondergrond nog slecht bekend zijn. Ten tijde van het Masterplan waren er sowieso nog maar zeven boringen in Nederland gedaan onder de 4000m. Bijgevoegde kaart uit het Masterplan geeft daarvan een indruk dd 2017 . En voor zover de ondergrond wel bekend is, is hij in kaart gebracht met de doublet-techniek als criterium en dat stelt strengere eisen dan nodig, volgt uit het standpunt van NotusPid. Voor zover bekend, zijn de mogelijkheden niet gelijkmatig over Nederland verdeeld. Brabant en Limburg lijken relatief weinig mogelijkheden te hebben.
Er loopt nu ene landelijk onderzoek, het SCAN-onderzoek ( https://scanaardwarmte.nl/ ). Daar zijn nog geen hapklare kaarten te vinden.
Uit het Masterplan Aardwarmte in Nederland, kennis van de ondergrond, situatie 2017. de warmtevraag telt hier op tot 682PJ (onduidelijk is waarom dit afwijkt van de CBS-waarde van 943PJ, waarschijnlijk een beperktere keuze van wat meetelt. Lees dit als: 21% van deze vraag is in gebieden waarvan de ondergrond al bekend is, en 13% van de vraag zit in Oost-Brabant en Noord-Limburg waarvan de ondergrond niet bekend is)
Inleiding Na elk jubileum op deze site (in dit geval de 25000ste bezoeker) een artikel dat net iets anders is dan wat hier gangbaar is.
De Green New Deal in de VS trekt de aandacht. Onder andere de SP noemt hem als inspiratiebron in “Een rood antwoord op de Europese Green Deal”, en ook binnen bijvoorbeeld Groen Links is het een thema.
Wat staat er in, en wat heb je daaraan in Nederland? Een leerzaam stukje geschiedenis, een samenvatting en een commentaar.
Geschiedenis in de VS Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Green_New_Deal . De zinsnede ‘Green New Deal’ als beschrijving van een ‘enorm industrieel project’ is als eerste bekend uit de pen van journalist Thomas Friedman in de New York Times van 19 januari 2007. Hij schreef zijn opinieartikel midden januari, tussen zijn bloeiende narcissen. Hij zag het als een investeringsproject in de orde van grootte van het Manhattan Project (dat tot de eerste atoombom leidde).
De oorspronkelijke New Deal was van Roosevelt en beëindigde de economische crisis van 1929.
De term Green New Deal sloeg aan binnen en buiten de VS (o.a. in het United Nations Environment Program (UNEP). In diverse landen en onlangs ook in de EU.
In de VS werd de ‘Green New Deal’ vanaf 2010 het handelsmerk van de Green Party bij verkiezingscampagnes, zoals die voor president (Jill Stein in 2012 en 2016, en Howie Hawkins in 2020).
Een groep Democraten, waaronder afgevaardigde Alexandria Ocasio-Cortez (AOC in de volksmond) nam het plan van de Green Party in afgezwakte vorm over. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Alexandria_Ocasio-Cortez . AOC was aanwezig bij een demonstratie in het kantoor van Nancy Pelosi (de fractievoorzitter van de Democraten in het Huis van Afgevaardigden). Dat was lichtelijk tegen de politieke etiquette. Daar werd het democratische voorstel naar buiten gebracht.
Demonstranten bij het kantoor van Pelosi (nov2018)
Technisch gesproken wil AOC een apart Committee dat zich specifiek bezig houdt met de Green New Deal. Pelosi had in 2007 al een vergelijkbaar Committee ingesteld, maar dat mocht minder en kon minder en werd door de latere Republikeinse meerderheid kaltgestellt. Op 07 febr 2019 werd het voorstel in de vorm van een niet-bindende resolutie aangeboden en door de democratische meerderheid in het Huis van Afgevaardigden aangenomen. Tegelijk bracht de (buiten de VS minder bekende) senator Ed Markey het in de Senaat in, waar het voorstel met procedurele trucs onmiddellijk door de republikeinse meerderheid werd afgeschoten.
Wat staat er in de resolutie? Het is een hele brede maatschappelijke visie die zowel energie-, milieu- en klimaatdoelen noemt, maar ook sociaal-economische. De resolutie beslaat dan ook 14 kantjes. Daarom hier een samenvatting. Voor de volledige tekst zie hieronder.
HOOFDSTUK 0 OVERWEGINGEN Er wordt verwezen naar het laatste IPCC-rapport, dat bij overschrijding van de 2°C-temperatuurstijging (waar de VS zelf onevenredig schuld aan is) veel leed voorspelt, onder andere in de VS zelf. Tegelijk is er een crisis rond de positie van werknemers en achtergestelde groepen, resulterend in grote ongelijkheden en massale verarming. De nationale veiligheid wordt bedreigd. En dat terwijl het allemaal veel beter kan.
HOOFDSTUK 1 DOELEN De VS moet streven naar netto geen emissie van broeikasgassen; miljoenen goedbetaalde banen; investeringen in infrastructuur; toegang tot schone lucht en water, klimaatveerkracht, gezond voedsel, tot de natuur en een duurzame omgeving; en een einde aan het racisme
HOOFDSTUK 2 PLANNEN Hiervoor moet een 10 jaar durende nationale mobilisatie komen, om projecten te definiëren
Om klimaatrampen op te vangen
Die de infrastructuur repareren en opwaarderen en die iedereen schoon water bezorgen
Die ertoe leiden dat de energiebehoefte van de VS afgedekt wordt met “100% clean, renewable and zero-emission energy sources”
Die het elektriciteitsnet verbeteren en het mogelijk maken dat iedereen betaalbare elektriciteit krijgt
Waardoor alle bestaande en nieuwe gebouwen zo efficiënt mogelijk met energie en hulpbronnen omgaan
Waardoor de lozing van vervuilende en broeikasgassen van de industrie zo ver mogelijk teruggedrongen wordt
Waardoor de lozing van vervuilende en broeikasgassen van de landbouw zo ver mogelijk teruggedrongen wordt, en die ook aandacht besteden aan de bodem, aan een goed voedselsysteem en die aandacht geven aan gezinsbedrijven
Die de lozing van vervuilende en broeikasgassen van het transport zo ver mogelijk terugdringen
Die koolstof uit de luchthalen door herbebossing en bodemherstel
Bestaande gevaarlijke vuilstorten saneren
Andere vervuilingsbronnen verwijderen
Kennis, producten en diensten internationaal uitwisselen, zodat de VS de intgernationale leider op klimaatgebied wordt en ook andere landen hun New Green Deal bereiken
HOOFDSTUK 3 PROCES De Green New Deal moet bereikt worden via een transparante en inclusieve samenwerking met kwetsbare gemeenschappen, vakbonden de zakenwereld en de academische wereld
HOOFDSTUK 4 VOORWAARDEN De Federale regering moet
voor publiek geld zorgen, voor technische kennis en voor andere vormen van steun
alle sociale en omgevingskosten meenemen in bestaande wetten en sociale programma’s
onderwijs en opleiding aanbieden zodat iedereen mee kan doen in de Green New Deal
Investeren in R&D t.b.v. nieuwe vormen van schone energie en industrie
voor economische ontwikkeling zorgen en voor goede banen, met voorrang voor kwetsbare gemeenschappen
voor democratische participatieprocessen zorgen
arbeidersbelangen respecteren
banen creëren waarmee men een gezin kan onderhouden, inclusief goede secundaire arbeidsvoorwaarden
vrijheid van organisatie van werknemers garanderen
gezond werk garanderen
een handelssysteem optuigen, inclusief grensbeperkingen, zodat er meer binnenlands geproduceerd wordt en er geen banen en vervuiling geëxporteerd worden
optreden tegen de vervuiling van land, water en de oceanen
de rechten van inheemse volkeren respecteren
zorgen dat ondernemingen niet blootgesteld worden aan oneerlijke concurrentie en monopolies
een goede gezondheidszorg, adequate en betaalbare huisvesting, economische veiligheid schoon water, schone lucht, betaalbaar en gezond eten, en toegang tot de natuur
Wat vond men er in de VS van? Zoals te verwachten, was er rechtse, linkse en min of meer neutrale kritiek. Er was ook veel maatschappelijke steun.
De rechtse kritiek kan men eenvoudig voorspellen, de huidige cultuur bij de Republikeinse Partij kennende – zie het lot van de resolutie in de Senaat. Dat het niet te betalen was, was nog de vriendelijkste kritiek. Een niet al te wilde centrumrechtse club kwam op 95 – 177 triljoen over de eerste tien jaar (een triljoen is in de VS miljoen*miljoen. Wij zouden 1000 miljard zeggen). Overigens stelde Bloomberg Businessweek (vrij vertaald) dat Wall Street best wel met een hoop geld over de brug wilde komen als het Congres tot een fatsoenlijk plan kwam. Niet al te linkse Democraten en bijvoorbeeld ook de vakbonden hadden hun reserves, die met een wat rustiger woordkeus geuit werden.
De meest fundamentele linkse kritiek was dat de Green New Deal niet de oorzaak aanpakte, te weten de eindeloze groei en de consumptie in het kapitalisme. Men zal in de resolutie inderdaad nergens het woord ‘capitalisme’ tegen komen. De resolutie wil een vèrgaand overheidsoptreden binnen de bestaande structuur.
Het verschil tussen het oorspronkelijke voorstel van de Green Party (dat van 2016) en dat van de democraten is ook aan te wijzen in concrete passages.
De Green Party wil in 2030 van alle fossiele brandstoffen af, maar de Democraten willen in hun resolutie ‘net-zero greenhouse gas emissions’ en ‘meeting 100% of the power demand through clean, renewable and zero-emission energy sources’ . Het verschil is groter dan het op het eerste oog lijkt. De Democraten laten met deze formulering bijvoorbeeld de mogelijkheid tot kernenergie en Carbon Capture and Storage (CCS) open, de Green Party niet.
De Green Party wil een carbon taks (belasting op CO2), de Democraten spreken met geen woord over welke vorm van belasting dan ook op koolstof
De Green Party spreekt over ‘20 miljoen banen’, de Democraten over ‘miljoenen’.
Een andere discussie is wat er allemaal NIET mag. Op 10 januari 2019 spraken 626 milieu-organisaties zich uit voor de New Green Deal , zie
Maar dat met de toevoeging van wat er allemaal niet mocht: “any definition of renewable energy must also exclude all combustion-based power generation, nuclear, biomass energy, large scale hydro and waste-to-energy technologies “ en “market-based mechanisms and technology options such as carbon and emissions trading and offsets, carbon capture and storage”. Wat er wel moest: stoppen met het winnen van fossiele brandstof (merkwaardig genoeg staat er niets over import van fossiele brandstof in), met het subsidiëren van vuile energievormen (waaronder, behalve fossiele, ook bovengenoemde vallen), 100% hernieuwbare energie uiterlijk 2035 (minus wat daar niet onder mag vallen), een beter elektriciteitsnet, meer openbaar vervoer, een verbod op voertuigen op fossiele brandstof uiterlijk 2040, het aanscherpen van de Clean Air Act voor klimaatdoelen, en sociale doelen in de geest van die welke ook in de resolutie staan. Het is de eeuwige discussie over hoe recht in de leer men moet zijn. Enkele grote, gevestigde en bekende clubs, waarvan de Sierra Club in Nederland de bekendste is, tekenden de brief bewust niet vanwege de beperkende toonzetting.
De neutrale kritiek is niet gebaseerd op onwil, maar richt zich vooral op de feitelijke uitvoerbaarheid. Ik laat hier model staan (voor een ruimer palet aan meningen) een artikel uit de MIT Technology Review ( www.technologyreview.com/2019/01/18/137792/lets-keep-the-green-new-deal-grounded-in-science/ ). De ene vraag is of een breed pakket, zoals AOC dat op tafel gelegd heeft, de kans op realisatie groter of kleiner maakt. Hierover wordt in het artikel wisselend gedacht. De andere vraag is of je met zoveel beperkingen als de brief van de 626 organisaties eist, in staat bent een deuk in een pakje klimaatboter te slaan. Het algemene antwoord daarop is NEE. “You don’t confront a crisis with a limited tool set,” says Jesse Jenkins, a postdoctoral environmental fellow at Harvard, who has closely studied the costs and feasibility of varying approaches to decarbonization. “You throw everything you’ve got at it.” en “As long as organizations hold onto a rigid set of ideas about what the solution is, it’s going to be hard to make progress,” says David Hart, director of the Center for Science, Technology, and Innovation Policy at George Mason University. “And that’s what worries me.”
Maatschappelijke steun voor de Green New Deal is ruim voorradig: onder andere Naomi Klein, Al Gore, Jill Stein van de Green Party, Ban Ki-moon, de Nobelprijswinnende economen Stiglitz en Krugman.
Alexandria Ocasio-Cortez By Matt Johnson from Omaha, Nebraska, United States – IMG_3973, CC BY 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=83956630
Hoe ging het verder? Uit een artikel in The Atlantic van 12 juni 2019 ( www.theatlantic.com/science/archive/2019/06/whats-green-new-deal-nobody-knows/591391/ ) rijst het beeld op dat (in elk geval op dat moment) de overwinnaars niet goed wisten hoe om te gaan met hun overwinning. Brede vergezichten in gloedvolle woorden zijn mooi, maar nu ter zake.
De detaillering is toevertrouwd aan de denktank “New Consensus” ( https://newconsensus.com/ ), maar daar is weinig informatiefs te vinden. Ook verder onderzoek levert weinig op. Nu zijn daar ongetwijfeld redenen voor te vinden die niet met de Green New Deal te maken hebben. Ongetwijfeld is het een onderwerp waar de huidige Republikeinse Partij en zijn vertegenwoordiger in het Witte Huis niets mee te maken willen hebben.
Maar uit het Atlantic-artikel komt ook naar voren dat er interne oorzaken zijn. Een ervan is kennis. De New Green Deal is het resultaat van een campagne van actievoerders die de bestaande grote milieuorganisaties links hebben laten liggen. Daardoor zijn de verhoudingen gespannen. Geen van de vijf mensen die de denktank New Consensus runnen, had veel ervaring met energie of milieupolitiek. Daarom werd er een meeting gepland die op vier basale vragen antwoord moest geven: “welke vragen moeten we stellen?”, “Op welke debatten moeten we letten?”, “Met welke mensen moeten we praten?” en “hoe moeten wij. Volgens jullie, dit als organisatie gedaan krijgen?”. Als je die vragen na een belangrijke resolutie nog moet stellen, is er iets mis. Plus waren ze voor de meeting vergeten de vakbonden uit te nodigen. Het uitnodigingsbeleid werd op zichzelf al een punt van discussie.
En woorden luisteren soms erg nauw binnen de klimaatbeweging die zichzelf al gauw de tent uitvecht. Een zinnetje uit de Resolutie als “100% clean, renewable and zero-emission energy sources” leent zich uitstekend voor een farizeïsche discussie over de precieze betekenis van het woordje “and”. Want staat dat “and” wel of geen kernenergie en Carbon Capture Storage (CCS)-technieken toe? Vakbonden willen Carbon Capture, want dan kunnen de kolenmijnen nog wat langer doorwerken. Ook het IPCC en soortgelijk wil CCS, want elk denkbaar computermodel geeft aan dat je er zonder CCS gegarandeerd niet komt. Maar de actievoerders willen bomen planten, waar op zich niets mis mee is, maar koolstofopslag in bomen is te weinig, te langzaam en te onbetrouwbaar. In de november 2018-versie van de resolutie stond nog “massive investment in the drawdown and capture of greenhouse gases.” In de definitieve stond “Carbon dioxide should be reduced through proven low-tech solutions … such as land preservation and afforestation.” De politieke steun was daardoor breder, maar dat wat gesteund werd een heel stuk machtelozer.
Op het Party Platform van de Democratische Partij in verkiezingstijd dat over de Climate Crisis and Environmental justice gaat (te vinden op https://democrats.org/where-we-stand/party-platform/combating-the-climate-crisis-and-pursuing-environmental-justice/ ) staat dd 06 okt 2020 een lang verhaal waarin wel een toonzetting en een thematiek terug te vinden is uit de Green New Deal, maar waarin die term zelf niet voorkomt. Ongetwijfeld zijn er meer invloeden in dit verhaal terecht gekomen. In elk geval staat er de expliciete passage in “Recognizing the urgent need to decarbonize the power sector, our technology-neutral approach is inclusive of all zero-carbon technologies, including hydroelectric power, geothermal, existing and advanced nuclear, and carbon capture and storage”.
(Uit de Green Deal van de EU)
Mijn mening en het Rode antwoord op de Europese Green Deal Als SP-lid zou mijn referentiekader moeten zijn de recente publicatie “Een rood antwoord op de Europese Green Deal” (25 juni 2020, www.sp.nl/rapport/2020/rood-antwoord-op-europese-green-deal ). Dat is echter slechts ten dele zo.
De SP-publicatie noemt Ocasio-Cortez als voorbeeld (samen met Bernie Sanders).
De SP deelt met de New Green deal de basisgedachte dat energie- en klimaatbeleid slechts in samenhang met andere grote maatschappelijke kwesties behandeld kunnen worden. Deze basisgedachte vind ik juist. De meeste uitwerkingspunten zijn dat ook, al is de lijst onvolledig.
De SP heeft echter van drie dingen last.
De eerste is dat de SP een instinctief anti-Europagevoel heeft dat haar parten speelt. Zelfs als Europa iets goed doet, is het niet goed en elders is het beter. Ik waag mij hier niet aan een omvattend oordeel over de EU als geheel, want daar heb ik te weinig verstand van, maar ik heb dat instinctieve anti-gevoel niet. Als Europa met goede initiatieven komt op gebieden die ik snap, vind ik dat fijn. Zoals de schone lucht-directives, de brandstofrichtlijn, de RED II-richtlijn voor biomassa en bovenal het kunstwerk op eenzame hoogte in de wereld, de REACH-systematiek voor gevaarlijke stoffen. De SP ziet de European Green Deal als iets dat functioneert binnen een markteconomie. Dat klopt. Vervolgens neemt de SP aan dat dit een unieke EU-slechtheid is en dat klopt niet, want de als voorbeeld aangevoerde Green New Deal van Alexandria Ocasio-Cortez doet precies hetzelfde. Wat logisch is, want aan beide kanten van de oceaan komt het initiatief in essentie van sociaal-democratische politici. Ocasio-Cortez is eigenlijk de Amerikaanse Frans Timmermans, maar ze ziet er alleen een beetje anders uit. Als de SP een bij haar analyse passend voorbeeld zou willen noemen, zou ze eigenlijk in de VS de Green Party moeten noemen, want die is fundamenteel anti-kapitalistisch. Maar die propageert ook de eindigheid van de groei en het remmen van het consumentisme, en daar is de SP (nog?) niet aan toe. Ik vind overigens de onderbouwing van de Europese Green Deal oneindig veel beter dan die van die in de VS. De SP is wel voor een Europese aanpak van vervuiling, maar blokkeert vanwege haar reflexen de maatregelen die daar op Europese schaal voor nodig zijn, zoals het Emission Trade System (ETS) – net nou het een beetje begint te werken. De EU moet van alles, maar mag niks.
(Verloop van de CO2 – prijs in het ETS)
De tweede is dat doorklinkt (zonder dat dat expliciet gezegd wordt) dat in een kapitalistische markteconomie geen grote en soms goede werken mogelijk zouden zijn. Maar de Amerikanen hebben hun Manhattanproject (de eerste atoombom) en de eerste man op de maan, en wij hebben de Deltawerken. Die zijn toch echt in een kapitalistisch land door grote kapitalistische bedrijven aangelegd onder krachtige publieke sturing. En met visserijgemeenschappen die er de dupe van waren en geholpen zijn. Het socialisme is er niet dichterbij door gekomen, maar Nederland had toch echt moeilijk zonder de Deltawerken gekund.
De derde is dat het voor eenieder die zich in de klimaatbeweging waagt, onvermijdelijk is dat men in de gebruikelijke loopgraafgevechten terecht komt tussen politieke zuiverheid aan de ene kant en het halen van reële doelen aan de andere kant. De SP heeft te weinig ervaring met milieu en klimaat, en daardoor te weinig dossierkennis. Daardoor kiest de SP en New Green Deal tot voorbeeld die geen voorbeeld is, althans niet op de beoogde manier. Dat speelt haar bijvoorbeeld parten in het standpunt over houtige biomassa (waar de premisse van de redenering aantoonbaar onjuist is), en in een teveel aan fiducie in het planten van bomen als oplossing. Er is op zich niets op tegen en veel voor als men veel bomen plant (als dat tenminste de juiste bomen op de juiste plaats zijn), maar het is slechts een bescheiden oplossing voor het koolstofprobleem. Mijn positie ligt het dichtste bij die welke ik geciteerd heb van het MIT. Ik ben resultaatgericht en ik wil meters maken, en dat lukt niet als je bij voortduring bezig bent je te verschansen achter wat er allemaal niet mag. Je hebt alles nodig en meer dan dat.
In Nederland is die dossierkennis nog harder nodig dan in de VS, omdat Nederland veel dichter bevolkt is. In de VS kun je nog wel ergens 100km2 bos aanleggen en verderop 50 km2 zonnepark zonder dat je veel mensen in de weg zit. In Nederland heeft elke vierkante meter al een bestemming en men zit meestal hutje mutje op elkaar. Dat vraagt om veel moeilijker afwegingen.