In de VS is het (bij mijn weten) grootste onderzoek ooit gepubliceerd over het verband tussen PM2.5 – blootstelling enerzijds en sterfte anderzijds.
Het onderzoek is opgezet onder verantwoordelijkheid van professor Francesca Dominici van de Harvard T.H. Chan School of Public Health. Mevrouw Dominici is een toonaangevend expert in de biostatistiek. “Her life’s work has focused broadly on developing and advancing methods for the analysis of large, heterogeneous data sets to identify and understand the health impacts of environmental threats and inform policy” aldus de website van de Harvard T.H. Chan-school. Het PM2.5-onderzoek laat zien dat daar geen woord teveel aan gezegd is. De overige auteurs zijn X.Wu, D.Braun, J.Schwartz, en M.A. Kioumourtzoglou.
Voor het onderzoek zijn de gegevens gebruikt van ruim 68.5 miljoen mensen die afhankelijk waren van Medicare. Ze zijn dus in de leeftijd >=65 jaar en de uitspraken van het onderzoek beperken zich dan ook tot deze doelgroep. Elke persoon leverde per levensjaar een observatie’.’Men kwam tot 573.370.257 ‘persoon-jaren’, dus observaties. De persoon-jaren startten in 2000 als de persoon toen al in Medicare zat en anders in het jaar dat hij daarin kwam, en eindigden bij de dood en anders op 31 december 2016. De Medicare-gegevens zijn aangevuld met Censusgegevens uit 2000 en 2010, gegevens van de CDC (Center for Disease Control) en van het Prevention’s Behavioral Risk Factor Surveillance System (BRFSS), alsmede meteorologische data. Men kan het met recht een heterogene dataset noemen. Een en ander was bekend tot op postcodeniveau.
Een permanente discussie bij dit soort onderzoek is of een gevonden verband een correlatie is of een oorzakelijk verband. Bij een correlatie treden twee grootheden X en Y samen op, maar je kunt niet zeggen of X Y veroorzaakt, of Y X, of dat beide het gevolg zijn van een onbekende oorzaak Z. Bij een causaal verband kun je ondubbelzinnig zeggen dat X de oorzaak is van Y. Een causaal verband aantonen vraagt dus veel meer dan een correlatie aantonen. Eigenlijk moet je dan bewust aan experimenteren met dubbelblind proeven (groepen mensen wel en niet blootstellen aan PM2.5), maar dat kan uiteraard niet.
De dataset is echter zo omvangrijk, dat hij op allerlei manieren gekneed kon worden. Dominici koos ervoor om vijf verschillende statistische methodieken naast elkaar toe te passen, twee traditionele regressietechnieken en drie ‘causal inference’-technieken. Als je wilt bewijzen dat X (in casu de PM2.5-blootstelling) de oorzaak is van Y (het sterftecijfer per jaar), moet je X apart houden van allerlei andere mogelijke sterfteoorzaken zoals hoe dik mensen zijn, of ze roken, of ze arm zijn of zwart, enz – alle eveneens levensduur verkortend maar iets anders dan PM2.5 . Dat noemen ze ‘confounders’.
Hieronder staat vertikaal een lijst van meegenomen ‘confounders’ . Het diagram geeft voor de hele doelgroep en voor de drie ‘causale’ technieken aan hoe goed men die confounders apart heeft kunnen zetten. Links van 0,1 is heel goed en nog verder naar links nog beter. Let wel dat de 0 dus niet betekent dat er geen verband is (uiteraard is er verband tussen armoede en sterfte), maar dat men dat verband apart heeft kunnen zetten van het hoofddoel – de PM2.5 – invloed. Elke onderzoekskikker heeft zijn eigen kruiwagen.
Vervolgens is het artikel één grote techniek- en statistiekoefening, onderbroken door de uitkomst – interessant als oefenstof voor wie er tentamen in moet doen, maar ik laat het hier verder buiten beeld. Bij het artikel hoort een enorme smak hulpmateriaal, via de site te bekijken.
Die uitkomst ziet er voor alle onderzochte personen samen zo uit:
Dit vraagt enige uitleg. Dit diagram geeft aan hoe het jaarlijkse sterftecijfer reageert in het denkbeeldige geval dat de blootstelling aan PM2.5 10µgr/m3 lager zou zijn. De linkse twee zijn de uitkomsten volgens de traditionele regressiemethodes, de rechtse drie volgend de drie ‘causal inference’-methodes. De stip is de meest waarschijnlijke waarde en het balkje de 95%-onzekerheidsgrens. Als er op de vertikale as 1.06 staat (meest linkse kolom), betekent dat het sterftecijfer 1 – 1/1.06) * 100% = afgerond 6% groter is.
Dit alles in lopende tekst: als de concentratie PM2.5 in een gebied (dat groot genoeg is voor statistiek) 10µgr/m3 lager zou zijn, zou het algemene sterftecijfer volgens de Cox-methode 6% omlaag gaan (en volgens de andere methodes ook zoiets, want ze zitten dicht bij elkaar).
Het WHO-advies Volgens de WHO zou de PM2.5-concentratie op <=10µgr/m3 moeten zitten. Ook daaronder bestaat overigens nog steeds gevaar, maar elke norm is bijna altijd een compromis. Als extraatje hebben Dominici e.a. de volgende hypothetische situatie doorgerekend: stel dat in de VS alle postcodegebiedjes die boven de 10µgr/m3 zitten op 10µgr/m3 gezet worden, en dat alle postcodegebiedjes die onder de 10µgr/m3 zitten, op dat niveau blijven. Hoeveel doden zou dat schelen? Het antwoord is ruim 143.000, opgeteld over tien jaar (de 95% – grenzen liggen bij 115.581 en 170.645 ). Dus meer in normale mensen aanduidingen zo’n dikke 14000 per jaar.
Trump en de olie De Chan-studie praat slechts in indirecte termen over politiek. Deze studie is er een (zij het veruit de grootste) in een lange rij die allemaal ongeveer hetzelfde zeggen. Krachten in de VS, die het minder goed voorhebben met het milieu, proberen de studies en de interpretatie daarvan tegen te werken door in te perken van wat mee mag tellen. Bijvoorbeeld alleen causale relaties accepteren (wetende dat die op dit terrein als regel niet te leveren zijn), of eisen dat alle informatie over deelnemende personen openbaar gemaakt worden (dus bijvoorbeeld hoe dik iemand is of hoe arm zij is). Dit zijn in essentie sabotagetechnieken. Dominici e.a. spreken zich hier fel tegen uit. verdre vindt Dominici dat de norm (in de VS 12µgr/m3 , de EU-grenswaarde is overigens 20µgr/m3) onvoldoende bescherming biedt en omlaag moet.
De onlineversie van de Scientific American (29 juli 2020), via welke ik van het Dominici-onderzoek hoorde, spreekt zich veel explicieter uit. De mening dat luchtverontreiniging schadelijk is wordt door medici breed gedeeld, en ook de EPA (de Milieudienst van de VS) vindt dat eigenlijk. Maar een politieke benoeming van Trump in de EPA, gesteund door politieke consultants uit de olie- en gasindustrie, dwong de uitspraak af dat al die luchtkwaliteitsonderzoeken geen oorzakelijk verband aan toonden.
Dominici gaf op haar brute kracht-manier antwoord. Als mogelijk de voornaamste deskundige op biostatistisch gebied in de VS stelde ze expliciet dat de lange termijn-blootstelling aan PM2.5 een causaal verband heeft met de sterfte.
Voor een eerder artikel op deze site over de effecten van kortdurende blootstelling aan PM2.5 en ozon zie https://www.bjmgerard.nl/?p=6088.
Update dd 11 december 2020 Het Kennisplatform Veehouderij en Humane Gezondheid heeft op 11 nov 2020, en mede naar aanleiding van Covid-19, een ‘duiding’ van diverse studies (waaronder bovenstaande) uitgebracht. Deze is te vinden op www.kennisplatformveehouderij.nl/covid-19/duiding .
De SciAm over de NREL De Scientific American Online van 27 juli 2020 had een kort verhaal over research bij het Department of Energy, National Renewable Energy Laboratory (NREL), waar men biokerosine kon maken uit rioolwater, mest en ander dierlijk afval, en voedselresten. Het triggerde mij omdat ik (met een groep) op het onderwerp synthetische kerosine ben afgestudeerd, en ik daarbinnen verantwoordelijk was voor het deelonderwerp biokerosine. Zie www.bjmgerard.nl/?p=8829
Dit soort onderzoek gebeurt op veel plaatsen in veel vormen. Het op de SciAm gebaseerde verhaal moet gezien worden als een voorbeeld dat specifiek geldig is voor de VS.
Bij de NREL ligt geen hapklare publicatie klaar over dit specifieke onderwerp uit 2020. Waarschijnlijk heeft de journalist een bezoek gebracht en gespreksinformatie gepubliceerd.
In dit type biomassakwesties spelen vaak meerdere strategische lijnen door elkaar heen. Defensie wil minder van buitenlandse olie afhankelijk zijn, gemeentelijke en andere autoriteiten en bedrijven willen van hun afval af en (in dit geval) vliegtuigmaatschappijen willen minder klimaatbelastende kerosine.
De SciAm-journalist (John Fialka) stelde dat de op deze wijze geproduceerde biokerosine 50% CO2 zou besparen. Dat getal is niet onderbouwd, maar het ligt, gezien de context, in een aannemelijke range. Bovendien resulteren zuurstofloze afbraakprocessen in onbewerkt organisch afval vaak in methaanontwikkeling, ook een krachtig broeikasgas. Een goedgeorganiseerde afvalverwerking kan de methaanontwikkeling verminderen.
Waste to Energy biofuel production potential for selected feedstocks in de US Om de algemene beweringen van de SciAm wat in te kleuren, ben ik op zoek gegaan naar een geschikt artikel. Dat werd “Waste-to-Energy biofuel production potential for selected feedstocks in the conterminous United States” waar o.a. Anelia R. Milbrandt aan meegewerkt heeft, die het het NREL werkt. Het artikel is Open Access en te vinden op https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1364032117313631 .
Het klimaat speelt in deze publicatie geen rol. Geen cijfers over bespaarde CO2 of methaan, en hoeveel waterstof er nodig was voor de beschreven productie.
Het legt zichzelf de gebruikelijke hierarchieën op in de omgang met afval en brengt daarna de regionale beschikbaarheid in kaart van diverse soorten organisch afval, die hier niet interessant is. Wel de uiteindelijke uitkomst, uitgedrukt in hoeveel % elke afvalsoort afzonderlijk, en alle samen, zouden hebben kunnen leveren van de kerosinevraag in 2016 in de VS (zonder Alaska en Hawai).
Bij elkaar zou men er in principe bijna een kwart van de vraag naar in de VS geleverde vliegtuigkerosine mee kunnen voldoen. “In principe” omdat het artikel geen economische analyses brengt, en omdat je met sommige soorten afval ook bijvoorbeeld gas kunt maken.
In Europa en in Nederland Ook in Nederland en Europa voorbeelden van zinvol gebruik van organisch afval.Onderstaand verhaal bestaat uit, kort beschreven, voorbeelden en is zeker niet volledig.
In de RED II – richtlijn van de EU vallen brandstoffen uit deze grondstoffen over de Advanced Fuels, zoals benoemd in Annex IX A en B. Die tellen voor het duurzame brandstofverbruik dubbel mee.
Sky NRG wil in Delfzijl een fabriek bouwen met de categorie Used Cooking Oil and Animal Fat (UCOAF) als vertrekpunt, dus wat hierboven FOG is. Neste Oil (met een raffinaderij in Rotterdam) zegt in zijn Sustianability Report 2019 dat het 80% van de grondstoffen uit ‘wastes and residues’ betrekt. Niet meteen duidelijk is wat er in die 20% zit – Neste Oil gebruikt in elk geval, naar eigen zeggen, gecertificeerde palmolie. Waarschijnlijk voor biodiesel – de productie voor de KLM is gebaseerd op UCOAF.
Ook rioolwaterzuiveringen in Nederland (RWZI) doen interessante dingen. Op www.atlasnatuurlijkkapitaal.nl/praktijkvoorbeelden/rwzi valt te lezen over groen gas-productie en groene chemie op bepaalde grondstoffen. De RWZI van Tilburg bijvoorbeeld heeft zichzelf omgedoopt tot “De Energiefabriek” (zie www.efgf.nl/projecten/energiefabriek-tilburg ). Het rioolslib wordt onder hoge druk en temperatuur voorbewerkt in een CAMBI-installatie (harde celwanden kapot), waarna het beter vergist kan worden. De installatie bedruipt zichzelf energetisch en exporteert zelfs groen gas naar het net. Bovendien wordt fosfaat teruggewonnen.
De CAMBI-installatie van de RWZI van Tilburg
De STOWA (het wetenschappelijk bureau van de waterschappen) experimenteert met superkritische vergassing. Dat levert een hoop waterstof en methaan. Zie www.bjmgerard.nl/?p=7771 . In theorie zou men van het groene gas biokerosine kunnen maken, maar in deze hoeveelheden loont dat niet.
Ook de omgang met restanten door COSUN Beet Company (vroeger de Suiker Unie) is befaamd (en als voorbeeld gebruikt in het recente SER-advies). Zie www.cosunbeetcompany.nl .
Biomassa afkraken Er lopen veel mensen rond die kritiekloos alle ‘biomassa’ afkraken. Meestal is dat onzin en vaak is het schadelijke onzin. Daar worden we het voorlopig niet over eens. Maar de schade zou al beduidend minder zijn als men biomassa niet als containerbegrip zou hanteren, maar het op zou splitsen naar zijn, zeer uiteenlopende, componenten die allemaal hun eigen verhaal hebben. Dan hoeft men tenminste niet het soort afvalbehandelingstechnieke af te kraken zoals hierboven beschreven.
Ik heb me altijd al afgevraagd waar de bewering dat er 11,4 miljard naar het bijstoken van biomassa in kolencentrales vandaan komt. Die stond op 4 oktober 2019 in het Algemeen Dagblad/Eindhovens Dagblad zonder enige bronvermelding.
Het was een expliciete reactie op het onderzoek “Serous mismatches continue between science and policy in forest bioenergy”, gepubliceerd 22 aug 2019. Daar staat het cijfer 11,4 miljard geheid zeker niet in. Dat zou ook niet logisch zijn, want het artikel gaat over mondiaal en niet over Nederland. En het gaat specifiek over het bijstoken van hout uit bossen, zonder de wijze vna opstoken te vermelden. Ik heb overigens dit rapport uitvoerig bestudeerd en er mijn commentaar op geleverd, zie www.bjmgerard.nl/?p=10525 . Ik vind het een slecht rapport.
Letterlijk zegt het Algemeen Dagblad-artikel “In totaal hebben opeenvolgende kabinetten al 11,4 miljard Euro subsidie voor allerlei biomassa-installaties uitgetrokken.” Niet genoemd wordt wie dit uitgezocht heeft, hoe het uitgezocht is, welke opeenvolgende kabinetten het zijn en over welke jaren geteld is, en wat precies bedoeld wordt met ‘allerlei biomassa-installaties‘.
Ik heb me suf gezocht hoe ik op enigerlei wijze aan 11,4 miljard kon komen, maar dat lukte voor geen meter. Het enige waar ik op uit kwam, is dat biomassa, over de volle looptijd van de SDE, onevenredig weinig SDE+-subsidie krijgt in verhouding tot het aandeel energie dat biomassa levert. Onderstaand diagram bevat (exclusief najaar 2019) 48 miljard aan SDE(+)subsidies, waarvan 36% opging aan alle vormen van biomassa samen . Dit terwijl biomassa goed is voor ruim 60% van de hernieuwbare energie. Ik krijg in dit overzicht op geen enkele manier 11,4 miljard bij elkaar gesprokkeld.
De 11,4 miljard is dus niet meer dan het fakegetal van een onbekende journalist.
SDE(+) subsidies door de jaren heen, uitgesplitst naar energiecategorie
Vervolgens nam Jan en Alleman het onzingetal over, tot in de Tweede Kamer en in academische kringen toe (academici die zich voor wetenschappelijke uitspraken beweren op zomaar een krantenbericht).
In de Telegraaf schreef oud-minister Ronald Plasterk deze week “Wij besteden als land 11,4 miljard euro subsidie aan het ombouwen van kolencentrales naar centrales voor biomassa. Dat is gemiddeld 671 euro per persoon.”
Dat getal klopt niet. Plasterk zit er minimaal een factor 3 naast. De maximale subsidie voor de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is namelijk niet 11,4 miljard euro zoals Plasterk schrijft, maar maximaal 3,5 miljard euro. Zie onderstaande tabel uit deze brief (pdf) van minister Wiebes aan de Tweede Kamer.
De bedragen in de tabel zijn de maximale uitgaven over de looptijd van de subsidie. In het geval van bij- en meestook van biomassa is dat 8 jaar. De totale waarde van de subsidiebeschikking is het maximale bedrag als de stroomprijs gedurende hele looptijd op laagste niveau ligt. De minister schrijft in de genoemde brief dat er uitgegaan kan worden dat de daadwerkelijk uitgaven circa 2/3 van het maximum zal zijn.
U kunt in de tabel ook zien dat de totale waarde van subsidiebeschikkingen voor allerlei soorten biomassa veel hoger is dan de 3,5 miljard euro voor bij- en meestook in kolencentrales. Plasterk heeft het in zijn column echter nadrukkelijk over kolencentrales.
Om nog wat preciezer te zijn: de subsidie is niet voor de ombouw van kolencentrales, maar voor het produceren van elektriciteit door het bij- of meestoken van biomassa. Het is dus niet een bedrag dat in een keer wordt uitbetaald, maar gedurende de looptijd van de subsidie en afhankelijk van de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit en de elektriciteitsprijs.
U kunt zeggen dat het niet om het bedrag gaat, maar om de vraag of we subsidie moeten verstrekken aan het bij- en meestoken van biomassa in kolencentrales. Dat kan. Ik vind op mijn beurt dat een columnist die het totale subsidiebedrag centraal zet in zijn column, de moeite moet nemen om even het goede getal op te zoeken. Zeker als het een oud-minister is.
In de bedrijfsmodellen van de luchtvaart staat de klant centraal. Op het internationale spoor staat het eigen functioneren van de bedrijven op de binnenlandse vervoersmarkt centraal.
Verduurzaming van het vervoer en de rol van de trein versus het vliegtuig De Europese Unie wil een leidende rol spelen bij de uitvoering van het Klimaatakkoord van Parijs (2015). De emissies van broeikasgassen moeten in 2050 op 10% zitten van het niveau in 1990. De EU wil in 2030 op 60% (of minder) zitten van de emissies in 1990, en in 2050 op (netto) 0%. Het uitvoeringstraject is geschetst in de recentelijk uitgebrachte Europese Green Deal. Deze is nu in discussie. ( Op www.europa-nu.nl/id/vl4ck66fcsz7/europese_green_deal een overzicht).
Verkeer en vervoer zijn een belangrijke bron van broeikasgassen. Een subdoel van de Green Deal is dan ook een schoner, goedkoper en gezonder privaat en publiek openbaar vervoer. Een reizigerskilometer met de trein stoot veel minder CO2 uit dan idem met vliegtuig of auto. Vandaar dat de EU het jaar 2021 wil uitroepen tot Jaar van de Trein.
In vliegveldkritische groepen (waartoe ik ook zelf behoor) wordt het argument in eigen recht gebruikt ter ondersteuning van andere redenen waarom men minder vliegbewegingen wil (geluid, fijn stof, ruimtelijke ordening-beperkingen), en waarom men een overstap van vliegtuig op de trein wil. De bewering is dat de vliegsector geen accijns en BTW betaalt en daarmee een voordeel heeft op de trein, en dat als dit voordeel zou verdwijnen, de trein op afstanden tot ca 750km van het vliegtuig zou winnen. Het eerste deel van deze zin is juist, het tweede deel niet (althans, niet automatisch). Het internationale railvervoer kent veel meer, en belangrijker, knelpunten dan alleen een prijsverschil. Nog sterker: de trein is niet eens altijd duurder dan het vliegtuig op hetzelfde traject, zoals blijkt uit bijgevoegde staatje van de Consumentenbond uit 2019 en Treinreiziger uit 2018.
(Overigens geven treinen (met name goederentreinen) ook overlast in de omgeving met geluid, slijpstof, ongevalsgevaar en vooral trillingen. Betere treinen en railsystemen zijn een nadrukkelijke voorwaarde voor meer treinen en ook voor de acceptatie van omwonenden daarvan.)
Het rapport van de Rli laat voor het internationale personenvervoer per spoor (de Rli laat goederenvervoer grotendeels buiten beschouwing) zien wat die andere knelpunten zijn, en wat je eraan zou moeten doen.
Het vierlagen-model en hoe de klant daar tegen aan kijkt De Rli hanteert een vierlagen-model, waarbij vanuit de gebruiker genummerd wordt.
De eerste laag bestaat uit de mobiliteitsdiensten zoals verkeersinformatie, outeplanners, ticketbestellingen, en nieuwe concepten als Mobility As a Service (MAAS)
De tweede laag bevat de vervoersdiensten: de spoorwegmaatschappijen en hun materieel
Daaronder de verkeersdiensten, die het spponetwerk laten functioneren, zoals de treinbeveiligings- en -besturingssystemen en de treinpadentoedeling
De vierde laag is de fysieke infrastructuur: sporen, stations, emplacementen, en ICT-hardware
Je kunt dit geheel vanuit de klant bekijken, en vanuit het systeem bekijken.
De klant heeft geen boodschap aan het vierlagen-systeem. Die ziet een stel problemen:
In vergelijking met andere vervoerswormen (vergelijk het vliegtuig) is de toegang gebrekkig. Je moet zoeken, boeken is moeilijk, tickets zijn meestal pas drie maand van te voren beschikbaar, en je kunt een probleem hebben als je de aansluiting mist. “Kennis, vindbaarheid, boekbaarheid en zekerheid” zijn een probleem. Mijn vrouw is een grootmeester op dit gebied, maar ook die komt er niet altijd uit zonder de Treinreiswinkel. En als je de fiets mee wilt nemen, is het al helemaal een bezoeking.
De reiziger denkt dat de trein duur is, hoewel dat feitelijk niet altijd zo is en hij bij het vliegtuig vaak bijkomende kosten over het hoofd ziet (zoals voor- en natransport en bagage)
Er zijn te weinig rechtstreeks verbindingen en dus moet je overstappen, met alle ongemak van dien. De directheid van de verbinding blijkt vaak een belangrijker factor dan de snelheid. De rechtstreeks Berlijn-lijn blijkt vaak geliefder dan de ICE-lijn met overstap in Hannover die 20 minuten sneller is. Bovendien kan een overstap van invloed zijn op passagiersrechten.
Treinen zijn te langzaam, zelfs vaak langzamer dan technisch hoeft. Omdat de scope van het treinwezen in essentie nog nationaal is, zitten er in een HSL-lijn vaak stops die nationaal begrijpelijk zijn, maar internationaal niet.
Knelpunten, vanuit het systeem geredeneerd Overall noemt de Rli drie onderliggende verklarende factoren:
De belangrijkste partijen in het spoorsysteem hebben overwegend een nationale oriëntatie. Ze worden op hun nationale presteren afgerekend. De internationale verbindingen hangen er maar een beetje bij. De Eurostar zou bijvoorbeeld 16 minuten eerder in Londen zijn als de vijf infrastructuurmanagers op het traject over hun nationale fixatie heen zouden kunnen (en mogen) stappen.
Verbetering wordt vaak gedefinieerd als vooral een infrastructureel probleem. Er bestaan inderdaad de nodige infrastructurele problemen (waarover verderop meer), maar het kost decennia en kapitalen om die op te lossen. Gegeven wat er al ligt, is er ook al met ‘zachte’ maatregelen veel te bereiken. Creatiever omgaan met het Nederlandse basis(half)uurpatroon zou al veel schelen. Je zou dan bijvoorbeeld twee keer zo vaak naar Brussel kunnen rijden, en veel vaker naar Berlijn en Frankfurt.
De technische harmonisatie van het Europese spoorsysteem is te weinig toegespitst op het verbeteren van de hoofdverbindingen in het netwerk (de corridors), die voor de internationale treinreiziger van belang zijn. De aandacht is gespreid over het hele spoornetwerk.
Deze onderliggende factoren verklaren waarom de concrete knelpunten bestaan die bestaan:
Knelpunten bij de mobiliteitsdiensten:
Geen passagiersvriendelijk aanbod van informatie en tickets. Een reiziger die zelf een reis wil plannen en boeken komt terecht in een wirwar van regels en informatie. Iedere spoorwegonderneming biedt vrijwel alleen tickets aan voor haar eigen treinen. Het aanbieden van tickets van andere maatschappijen, ook al betreft dit aansluitende treinen, gebeurt slechts beperkt (bijvoorbeeld alleen wanneer het samenwerkende partners zijn). Verder heeft iedere spoorwegonderneming haar eigen verkoopkanalen en digitale systemen.
Treinreis van combinatie van spoorvervoerders moeilijk te boeken
Er is tot op heden geen uniform Europees boekingssysteem voor treinreizen. Er zijn in Europa (grofweg) twee systemen te onderscheiden voor treinboekingen. In het ‘Duitse’ systeem wordt een ticket gekocht voor het reizen op een specifiek traject op een specifieke dag, waarbij geldt dat op die dag van verschillende treinen gebruik mag worden gemaakt. Dit is gunstig voor een reiziger die een aansluiting mist. In het ‘Franse’ systeem wordt een ticket gekocht voor het reizen met een specifieke trein op een specifieke dag. Hiervoor geldt dat op een vast tijdstip moet worden gereisd, zitplaatsreservering is dan verplicht (NS International, z.d.-b). Beide boekingssystemen zijn in de praktijk lastig te combineren.
Onduidelijk wanneer kortingen op basis van abonnement van toepassing zijn
Dienstregelingen niet op tijd beschikbaar. Voor de reiziger zijn dienstregelingen veelal pas drie maanden van tevoren beschikbaar.
Onvoldoende aandacht bij vervoerders voor ‘last mile’ . Er is onvoldoende aandacht bij treinvervoerders voor de zogenoemde ‘last mile’. Hoe kom je als reiziger na aankomst op het station met metro, bus, fiets of te voet op je eindbestemming? Overigens is dit probleem bij de luchtvaart groter.
Knelpunten bij de vervoersdiensten:
Dominantie nationale vervoerders met focus op binnenlandse markt. Door de (verborgen) barrières die een landsgrens ondanks het Europese opengrenzenbeleid nog steeds met zich meebrengt (bijvoorbeeld als het gaat om taal en gebruiken), blijft het overgrote deel van de treinreizigers binnen de landsgrenzen. Het is dus niet verwonderlijk dat de afspraken met de NS in de huidige concessie voor het hoofdrailnet merendeels gericht zijn op de prestaties voor deze doelgroep. Tijdens de Rli expertsessies bleek dat deze afspraken als zo dwingend worden ervaren, dat ze risicomijdend gedrag bij de vervoerders in de hand werken.
Tot op heden weinig concessies voor internationale verbindingen
Barrières voor toetreden nieuwe vervoerders. De Rli is voorstander van concurrentie op het spoor. Dat kan tot betere prestatie leiden.
Geen leasemarkt voor rollend materieel. Een nieuwe marktpartij heeft niet zomaar nieuwe treinwagons.
Niet delen van data. Spoorvervoerders beschouwen veel data als bedrijfsvertrouwelijke informatie. Zij delen deze informatie dus niet met potentiële nieuwe toetreders of derden die tickets willen verkopen. Ook app-bouwers die informatie-apps willen bouwen, krijgen deze data niet.
Geen coherente visie op internationale dienstregeling. Men kletst in Nederland wat af over grensoverschrijdende treinen, maar op de keper beschouwd wordt er weinig strategisch overlegd.
Geen gelijk speelveld ten opzichte van andere vervoerwijzen. Hier komt het ontbreken van BTW en accijns op de luchtvaart aan de orde. De Rli vindt dat de milieulasten in de ticketprijs verwerkt moeten worden.
De prijs die spoorwegmaatschappijen betalen voor gebruik van de infrastructuur is te hoog. Men kan hier ‘politiek mee spelen’, door bijv. voor langere trajecten of nachttreinen lagere tarieven te rekenen.
Knelpunten bij verkeersdiensten:
Technische en beveiligings-/beïnvloedingssystemen niet compatibel Alleen al het simpele gegeven dat er niet één omgangstaal is binnen de spoorwereld (zoals het Engels in de luchtvaart) zegt al wat. Hieronder de Europese variatie in de spanning op de bovenleiding en de treinbeveiliging.
Invoering ERTMS kostbaar en tijdrovend. Met dit beveiligingssysteem kunnen treinen bijvoorbeeld dichter op elkaar rijden.
Het toepassing van veiligheidseisen vliegverkeer op internationale treinen zou kostenverhogend en vertragend werken en nodeloos op safe spelen. Bovendien verbiedt het de charme van de ‘last -minute’ boeking.
Knelpunten bij infrastructuur:
Geen samenhangend internationaal HSL-netwerk, beperkte toegang tot HSL-infrastructuur. De HSL-projecten zijn nationaal opgezet. Daarom is het HSL- en ICE-netwerk op Europees niveau een lappendeken. De snelheid op de verbinding Amsterdam-Utrecht-Arnhem-Duisburg-Düsseldorf bijvoorbeeld ligt op dit moment ver onder de gewenste 160 tot 200 km/uur. De Europese Rekenkamer heeft hier naar gekeken en was niet blij. “Er is een ondoeltreffende lappendeken van slecht verbonden nationale lijnen aangelegd”, aldus Oskar Herics van de Europese Rekenkamer. Een HSL-lijn bouwen kost om en nabij €25 miljoen per kilometer en €90 miljoen per minuut reistijdwinst. Dat goudgeld komt omdat het spoor ontworpen is voor 300km/uur, terwijl die treinen dat in praktijk zelden halen. Wat gematigder ambities (bijv. bestaand spoor opwaarderen tot 160 a 200km/uur zou wel eens een fors betere kosten-batenverhouding kunnen hebben.
Capaciteit stations te beperkt
Maatschappelijke kosten-batenanalyses eenzijdig gericht op binnenlandse baten. Bij de eventuele reactivering van de ‘Ijzeren Rijn’ (Belgie-Weert-Roermond-duitsland of daaromtrent) voelde men zich niet in staat om een ‘totaal-MKBA’ te maken en werden alleen de kosten en baten in Nederland berekend. Voor de eventuele verbinding Groningen-Bremen is een Nederlandse, een Duitse en een gezamenlijke/Europese MKBA gemaakt.
Aanbevelingen Een en ander brengt de Rli tot de volgende aanbevelingen:
Zet in op corridorcoördinatie
Verbeter de vindbaarheid en boekbaarheid van internationale treinreizen
Zorg dat treintickets minimaal negen maanden van tevoren beschikbaar zijn
Verbeter reizigersrechten
Stimuleer nieuwe internationale vervoersdiensten
maak van de internationale trein een aantrekkelijk product
Verbeter afstemming treinpaden ten behoeve van internationale treinreiziger
Stimuleer toepassing informatietechnologie voor beter gebruik spoorcapaciteit
Investeer in grensoverschrijdend spoor
Investeer in één oostelijke corridor
Ontvlecht regionaal, nationaal en internationaal spoorvervoer
Deze elf aanbevelingen zijn in de tweede figuur met het vierlagen-systeem aan een laag toegekend.
(Op de startfoto het HSL-treinstation in Luik (foto bgerard))
Ook in mijn favoriete buitenland, Ierland, is een proces geweest zoals dat van Urgenda in Nederland. En ook in Ierland heeft de actie gewonnen. Zie onderstaand bericht.
31 juli 2020
The case was brought to the Supreme Court by Friends of the Irish Environment after the High Court rejected its case in September.
THE SUPREME COURT has found in favour of a case taken against the government on its plans to tackle climate change.
Chief Justice Clarke found that the government’s National Mitigation Plan falls “well short” of being specific enough to provide the transparency required to comply with the Climate Action and Low Carbon Development Act 2015.
The case was brought to the Supreme Court by Friends of the Irish Environment after the High Court rejected its case in September.
Counsel for Friends of the Irish Environment argued that a 2017 government plan to tackle climate change would not have an adequate impact on rising emissions, and that breaches the Act because it did not specify how the government would achieve the 2050 objectives.
They argued that lack of sufficient action from the government was a breach of the Constitution and the European Convention on Human Rights in the area of rights to life, bodily integrity, and to a healthy environment with human dignity.
Chief Justice Clarke found that the 2015 Act “requires a sufficient level of specificity in the measures identified in a compliant plan that are required to meet the National Transitional Objective by 2050″.
He said that the 2015 Act involves transparency in formal government policy for achieving the climate objectives laid out in the NTO by 2050.
“A compliant plan is not a five-year plan but rather a plan covering the full period remaining to 2050.”
“The Plan falls well short of the level of specificity required to provide that transparency and to comply with the provisions of the 2015 Act,” Chief Justice Clarke found.
Een piek aan problemen De Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) komt met enige regelmaat negatief in het nieuws. Maar in de laatste weken was die regelmaat wel erg hoog. Een lijstje:
(RTL Nieuws van 25 juli, zie www.rtlnieuws.nl/nieuws/artikel/5172849/nvwa-noordelijke-slachthuizen-friesland-drenthe-groningen-ziek-onderzoek en NRC van 25 en 27 juli 2020) Het Openbaar Ministerie heeft een strafrechterlijk onderzoek naar drie slachterijen in het Noorden van het land moeten afbreken, omdat de NVWA er niet in slaagde binnen een redelijke tijd bewijsmateriaal aan te leveren. Die zouden zieke dieren hebben vervoerd en geslacht, en fraude hebben gepleegd om het vlees te kunnen verkopen. Dat onderzoek liep al sinds 2018. “Wij onderzoeken nu waarom het niet binnen anderhalf jaar afgerond kon worden” aldus een woordvoerder “en als we dat weten, zullen we daar ook maatregelen bij nemen”.
(Eindhovens Dagblad 27 juli 2020, NRC 28 juli 2020 en RTL Nieuws 25 juli 2020, zie www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/5173423/kort-geding-nvwa-offerfeest-slachthuizen ) Twee halalslachters in Nijkerk en Harderwijk wilden Coronaveilig kunnen slachten voor het islamitische Offerfeest, een belangrijk religieus feest en bovendien een grote bron van inkomsten. Ze hadden, zonder enige aanwijzing van de NVWA,zelf maar een plan gemaakt en toen ineens, poef, moest de tent dicht van de NVWA. Dit zonder enig toelichtend dossier. De NVWA beweert dat er wel contact is geweest en richtlijnen zijn uitgevaardigd, maar de rechtbank in kort geding gaf de slachters gelijk en eiste dat de NVWA ‘constructief’ overleg aan moest gaan als er aanpassingen nodig waren. (Ik spreek hiermee geen persoonlijke mening uit over halal slachten en slachten in het algemeen).
(De Boerderij van 28 juli 2020, zie www.boerderij.nl/Home/Nieuws/2020/7/VVD-onderzoek-naar-afhandeling-meldingen-mestfraude-619224E/ en het Eindhovens Dagblad van 15 juli 2020). Daar stond n dat er in verschillende sloten in Reusel en Someren teveel stikstof en fosfor zat. VVD-er Helma Lodders is al langere tijd met het onderwerp bezig en heeft er vragen op poten over gesteld op 27 juli 2020 ( https://helmalodders.vvd.nl/nieuws/40385/vragen-over-de-aanpak-van-mestfraude-door-de-nvwa ). Lodders stelt dat de NVWA een van de kanalen is waarlangs meldingen gedaan kunnen worden over illegale lozingen, dat de NVWA een te beperkte definitie van mestfraude hanteert, dat er een aantal meldingen binnengekomen was waar de NVWA niets mee gedaan had.
(De Boerderij, 28 juli 2020, zie www.boerderij.nl/Akkerbouw/Nieuws/2020/7/Pootgoedsector-furieus-op-NVWA-voor-afbreken-fraudeonderzoek-619472E/ ) Breeders Trust is een branche-organisatie die, kort door de bocht, voor de sector het copyright op aardappelrassen bewaakt. Zeeland Trade had met vervalste certificaten pootaardappels aan boeren in België verkocht. Het onderzoek door Breeders Trust loopt al sinds 2019 en heeft geresulteerd in aangifte. Die de NVWA had moeten uitzoeken, maar die heeft het onderzoek stopgezet, “Tot nu toe heeft de pootgoedsector bewezen corrigerend te kunnen optreden tegen illegaal pootgoed. Nu doen we een keer een beroep op de overheid en dan wordt het onderzoek stopgezet.” Helma Lodders heeft ook hier vragen over gesteld (ze stelt trouwens goede vragen).
Structuurfouten Dat het publiek en de sector in wanhoop emotioneel reageren valt te begrijpen. Ik ben geen als regel complotdenker, maar in dit specifieke geval is dat op zijn plaats. De complotteurs zitten bij het CDA en, in mindere mate, bij D66.
Alle Nederlandse inspecties zijn onderbemand en afgetakeld, maar daarnaast zit de NVWA ook nog eens bij het verkeerde ministerie. De slager keurt bijna letterlijk zijn eigen vlees. Om te snappen hoe de huidige, dieptrieste situatie kon ontstaan, moet men in de geschiedenis van de NVWA duiken.
Men kan het geloven of niet, maar vroeger had Nederland een Keuringsdienst van Waren met een internationaal befaamde reputatie en waarvoor de voedingssector sidderde en beefde. In 2002 gingen er 120.000 inspecties uit, resulterend in 27000 waarschuwingen en bijna 10000 processen verbaal. Dat beschrijft Marcel van Silfhout in zijn boek “Uitgebeend – hoe veilig is ons voedsel nog?” Op Bol.com is het nog tweedehands te krijgen (www.bol.com/nl/f/uitgebeend/9200000025422605/ ), maar anders heeft de bibliotheek het misschien.
Vroeger viel de Keuringsdienst van Waren onder Volksgezondheid. Daartegen organiseerde de landbouwsector een jarenlange stammenstrijd, door Van Silfhout de ‘boerenoorlogen’ genoemd. Meerdere aanvallen zijn afgeslagen (o.a. in 1986 en 1993), maar in 2003 plantte het nieuw aangetreden kabinet Balkenende-II (CDA, VVD (dus de partij van Lodders) en D66) alsnog, in een soort coup bij verrassing, de Keuringsdienst van waren over naar het ministerie van Landbouw. Daar zit het nu nog (kijk maar op www.nvwa.nl ). Als “Haagse Haantjes” bij deze staatsgreep noemt Van Silfhout voor het CDA Maxime Verhagen en (toen demissionair Landbouwminister) Veerman, en D66-er Brinkhorst. De CDA-ers legden bij de onderhandelingen de eis op tafel dat de VWA (inmiddels versterkt met de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV), van VWS naar Landbouw over moest komen, want anders wilde Verhagen geen minister worden. Dat was ten tijde van de (potentieel voor mensen gevaarlijke) vogelgriep en kort na de varkenspest en mond-en-klauwzeer. Multinationals als DSM en Unilever, die hun voedselzaken als regel op orde hadden, waren tegen de overgang. In een manifest van beide: ”Het controleren en het adviseren lopen door elkaar heen, terwijl je die uit elkaar moet houden. Controle moet echt controlezijn, met een adviseur. Nu is de NVWA partner in crime en het ministerie ook.” In deze mening gesterkt door de Consumentenbond. De Tweede Kamer liet het passeren.
Alle laboratoria verdwenen en een indrukwekkende personeelskrimp volgde (van 2200 in 2004 tot 1500fte in 2007). Van de inspectiefrequentie uit 2003 was nog maar het twaalfde deel over. Onder CDA-er Henk Bleeker werd er nog verder het mes gezet in het apparaat, zodanig dat ook uitvoerend inspecteur-generaal Schreuder het niet meer kon aanzien en in een eigen adviesbureau vluchtte. Er werd toen nauwelijks meer gecontroleerd. Onder CDA-er Verburg werden er ook nog eens de Algemene Inspectie Dienst en de Plantenziektekundige Dienst aan vastgeplakt. Achteraf, aldus Van Silfhout op gezag van toenmalig VWS-topambtenaar Bekker, is er een waterhoofd ontstaan en de beoogde bezuiniging kostte in praktijk veel meer geld dan eerst.
Van de 1000 personeelsleden van de vroegere Keuringsdienst van Waren waren er in 2013 nog 340 over, en die moesten 100.000 Nederlandse voedsel- en horecabedrijven onder de loep nemen.
Van Silfhout beschrijft het allemaal in meer bestuurlijke detail dan waar deze kolommen plaats voor bieden. Daarnaast ook hoofdstukken per dierziekte onder beeldende namen als ‘Gekke koeien en gifkippen’, ‘Broodje Salmonella’, de ‘Vergeten bacterie’ (de q-koorts), en ‘Kadaverdiscipline’.
Lezing van het boek wordt aangeraden.
De gemeente Eindhoven was heel erg blij toen men de kapitale overheidsdienst NVWA had binnengehaald. Er werd een kapitaal pand neergezet aan de Montgomerylaan. Heel lang stonden in glanzende metalen letters naast het Rijkswapen ‘Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit’. Op een archieffoto van de site van Foodlog zijn die letters nog te zien. Nadien is het pand omgebouwd. Op dit moment (juli 2020) is de NVWA nog slechts medehuurder. De letters zijn van de gevel verdwenen, maar je kunt nog zien waar ze stonden en min of meer wat er stond. Een en ander lijkt symptomatisch voor de neergang van de dienst.
O ja, je moet stevig drukken om gehoord te worden.
Het Energieakkoord en het 6000MW-windplan gemonitord Een van de bepalingen uit het Energieakkoord uit 2013 is dat er op 31 december 2020 in Nederland 6000MW nominaal windvermogen op het land opgesteld moet staan.
(Het nominaal vermogen is het vermogen bij windsnelheden waar de grafiek vlak loopt. Hierboven de ‘power curve’ van een Vestas van 3,0MW)
De 6000MW is door de provincies onderling verdeeld. Brabant heeft 470,5MW toegewezen gekregen. Wat een provincie niet op tijd afkrijgt, moet in principe voor 2023 dubbel worden ingehaald. Inmiddels heet dat ‘later’ de Regionale Energie Strategie. Dat is als het ware de volgende bestuurlijke generatie. De RES’sen eisen een bepaalde minimum opwekking met wind en grootschalige zon en dat past dus prima. Het moet sowieso.
De uitvoering van deze bepaling wordt jaarlijks gemonitord, zowel nationaal als per provincie. Ik heb er op deze site al eens eerder over geschreven, zie … . De Monitoring van 2019 is net uit.
De Monitoring 2019 landelijk Op 31 december 2019 stond er landelijk 3534MW opgesteld (dus van de 6000MW), en was 3092MW netto in voorbereiding. Met ‘netto’ wordt bedoeld dat er bij de bouw van een nieuw park met grote molens soms oude, kleine molens worden afgebroken, die het landschap aantasten en onevenredig weinig opleveren. Met ‘in voorbereiding’ wordt bedoeld dat er een bouwvergunning is die nog aangevochten kan worden, en dat de SDE+-subsidie aangevraagd of verkregen is. De ‘in voorbereiding’-categorie kan dus nog mislopen. Daarom hebben de provincies reserveprojecten op de plank (dat komt ook van pas voor de RES). Die zitten nog vroeger in de procedure. Geschat wordt dat van de ‘in voorbereiding’- categorie ca 975MW op tijd afkomt, zodat er op 31 december 2020 opgesteld staat 4509MW nominaal vermogen. Driekwart van de taakstelling.
De Monitoring 2019 in Noord-Brabant Op 31 december 2019 stond er in NBrabant 236,9MW nominaal vermogen feitelijk opgesteld (de helft van wat moet).
Van de projecten De Spinder in Tilburg en Windpark Kabeljauwbeek in Woensdrecht is alles af, op de feitelijke bouw na: de SDE+ is rond, zo ook de vergunningen, er is transportcapaciteit op het elektricitietsnet en de turbines zijn besteld (categorie donkergrijs in bovenstaand projectoverzicht). Met deze twee projecten erbij zal het opgesteld vermogen op 31 december 2020 met grote waarschijnlijkheid 266,3MW zijn (59%, minder dan landelijk gemiddeld maar meer dan sommige andere provincies).
Bij het middelgrijze project op het industrieterrein Moerdijk is alles geregeld, maar is het materiaal vertraagd. Bij alle lichtgrijze projecten is er nog geen onherroepelijke vergunning en is er nog geen groen licht van de SDE+. In het theoretische geval dat alle lichtgrijze projecten aanslaan, zou er in Noord-Brabant voor of in 2023 opgesteld staan 654,4MW . Het verschil met de geëiste 470,5MW is een reservecapaciteit.
Kabeljauwbeek en De Spinder Deze twee ‘donkergrijze’ projecten laten beide vaak voorkomende oorzaken zien waarom windenergieprojecten vaak een gebed zonder einde zijn.
Kaart opstelling windturbines Kabeljauwbeek
Kabeljauwbeek speelt al van voor 2011. In het toenmalige ruimtelijke ordening-beleid van de provincie was de locatie niet opgenomen omdat dat toen niet kon vanwege de Defensieradar op Woensdrecht. IN 2011 werd daarvoor een oplossing verzonnen, maar toen was de Verordening Ruimte al klaar. De provincie probeerde daar met een slimmigheidje onder uit te komen, maar dat werd afgestraft door twee ‘natuur’organisaties die de belangen van de natuur geheel verkeerd inschatten en het vrije uitzicht op de Antwerpse haven belangrijker vonden dan duurzame en schone energie. Het heeft jaren geduurd voor er turbines eindelijk gebouwd worden (zie www.bjmgerard.nl/?p=954 en www.eneco.nl/over-ons/Wat-we-doen/In-de-praktijk/Windpark-Kabeljauwbeek/ .
Ook de Tilburgse Spinder heeft natuurvrienden-problemen ondervonden, in dit geval van Natuurmonumenten. De vier turbines staan op een gribusterrein waar zware milieutaken zitten, maar vanuit een nabijgelegen natuurterrein kijk je tegen die lelijke molens aan. Ook weer lang gezeur. Zie www.bjmgerard.nl/?p=10149 en www.spinderwind.nl .
De lijst met projectknelpunten De projectknelpunten vormen een diverse en leerzame lijst.
Eerstens is er de groep (vier locaties) van defensieradar-problemen, soms door de centrale radar die men van Nieuw-Milligen naar Herwijnen wil verplaatsen , soms door de naderingsradarsystemen van de vijf Brabantse militaire vliegvelden. De blokkade is niet altijd absoluut, maar wel hinderlijk. Zie www.bjmgerard.nl/?p=11787 .
Dan is er de groep die last heeft van hogere belangen (het gebied rond het Amerterrein, de aanleg van de 380kV-leiding en de toekomst van de sluizen in het Volkerak).
Er lopen bij twee projecten processen bij de Raad van State. Bij het A16-proces heeft de Raad op 22 juli 2020 de provincie in een tussenvonnis gevraagd negen fouten in het provinciale inpassingsplan te verbeteren. De Raad verwacht dat dat moet kunnen lukken en gunt de provincie een half jaar.
Tenslotte zijn er uiteenlopende, en niet altijd verheffende, taferelen op gemeentelijk niveau, met de gemeente Steenbergen als dieptepunt, die door de provincie in dee onder curatèle geplaatst is.
Op de keper beschouwd, dat zegt ook de Monitor, valt de provincie weinig te verwijten. Haar deel van het verhaal is af en de problemen zitten elders. Misschien dat zelfs Forum voor Demokratie er weinig meer tegen doen kan.
De CommissieMER is een onafhankelijke overheidscommissie, die advies uitbrengt over Milieu Effect rapporten. Bij de Luchtvaartnota 2020-2050 hoort een dergelijk milieueffectrapport (in dit geval een PlanMER). Op 27 juli 2020 heeft de CieMER zijn advies uitgebracht. Dat staat hieronder afgedrukt. De CieMER had ook al advies uitgebracht voorafgaand aan, tussentijds en nu dus na afloop van de PLanMER.
Ik druk hier het persbericht van de CieMER integraal af.
Ook is nog geen bruikbare milieu-informatie beschikbaar om concrete doelen voor de verdere ontwikkeling van de luchtvaart te onderbouwen. Dat zegt de Commissie voor de milieueffectrapportage in haar advies over het milieueffectrapport. Minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat had de Commissie gevraagd om het rapport te beoordelen.
De Luchtvaartnota 2020-2050 schetst de verhouding tussen de kwaliteit van de leefomgeving en de ruimte voor de luchtvaart. Ze legt weliswaar een reductiedoel voor CO2 vast, maar benoemt verder geen concrete doelen voor luchtkwaliteit, geluid of bescherming van de natuur. Ze kondigt vooral vervolgbesluiten aan en onderzoek dat daarvoor nodig is. Voordat de minister besluit over de nota, zijn de gevolgen van mogelijke ontwikkelingen onderzocht in een milieueffectrapport. In het rapport zijn vier alternatieven voor het gebruik van de grote Nederlandse luchthavens geschetst. De uitersten zijn een alternatief zonder groei en een alternatief dat groei maximaal ondersteunt. Aan ieder alternatief zijn maatregelen gekoppeld, zoals de introductie van een nieuw criterium voor ernstige hinder of aanpassing van het banenstelsel op Schiphol. Nu de nota hierover niets vastlegt, is onduidelijk hoe het rapport heeft bijgedragen aan de nota. Bovendien is onduidelijk wat iedere maatregel inhoudt, waarom hij aan een alternatief is gekoppeld en in hoeverre hij de milieueffecten beïnvloedt. De Commissie concludeert dat het rapport niet aansluit bij de nota en dat bruikbare milieu-informatie om concrete doelen of maatregelen te onderbouwen, nog niet beschikbaar is. Hoe nu verder? De doelen die de minister wil bereiken moeten concreet worden gemaakt. Zo moeten de nieuwe milieugrenzen worden gedefinieerd waaraan luchthavens worden gehouden. Daarvoor moet bijvoorbeeld worden onderzocht welke ontwikkeling nog mogelijk is zonder schade aan de natuur en in hoeverre de neveneffecten van de inzet van synthetische en biobrandstof vermijdbaar of aanvaardbaar zijn. De Commissie adviseert de minister om dit te onderzoeken voorafgaand aan nieuwe luchthavenbesluiten. Op de website vindt u het volledige advies op www.commissiemer.nl/adviezen/3372 .
Voor meer informatie kunt u bellen met Gijs Hoevenaars, 030 – 234 76 10.
De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage is bij wet ingesteld en adviseert over de inhoud en de kwaliteit van milieueffectrapporten. Zij stelt voor ieder project een werkgroep samen van onafhankelijke deskundigen. De Commissie schrijft geen milieueffectrapporten, dat doet de initiatiefnemer. Het bevoegd gezag – in dit geval de minister van Infrastructuur en Waterstaat – besluit over het project. Zie ook www.commissiemer.nl.
De Gezondheidsraad heeft een rapport uitgebracht “Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden”. ‘Vervolg’ , want het is een continuing story waarin steeds meer studiemateriaal beschikbaar komt. Inmiddels boekenkasten vol. De regering en de Tweede Kamer hadden om dit advies gevraagd. Zie www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2020/06/29/vervolgadvies-gewasbescherming-en-omwonenden . De SP in Provinciale Staten heeft in 2017 en in 2019 ook al vragen gesteld over dit onderwerp, maar toen kon respectievelijk wilde het College van GS geen antwoord geven – het laatste omdat een belangrijke studie toen nog niet officieel uit was. Die is nu wel uit en ligt mede onder het rapport van de Gezondheidsraad, dus de vragen nog maar eens gesteld, met wat aanpassingen vanwege het nieuwe rapport.
Alle onderzoeken samen tonen statistisch significante verbanden tussen bestrijdingsmiddelen enerzijds en Parkinson anderzijds (dat wou de Tweede Kamer weten). Het verband is niet hard genoeg om ‘oorzakelijk’ te mogen heten, maar wel hard genoeg om het Europese voorzorgsbeginsel toe te passen. Dat leidt tot het advies dat de verduurzaming van de landbouw intensiever en sneller moet. In Frankrijk is Parkinson inmiddels officieel tot beroepsziekte onder telers verklaard. Duitsland overweegt hetzelfde.
Er is ook een statistisch significant verband tussen bestrijdingsmiddelen en neurologische problemen bij ongeboren en jonge kinderen.
RIVM_Bestrijdingsmiddelen en omwonenden
De Gezondheidsraad doet ook een paar concrete uitspraken op deelgebieden.
Met name in de bollenteelt (die apart onderzocht is) wordt het meest gespoten. In de, minder goed onderzochte, fruitteelt wordt minder gespoten, maar vaak wel horizontaal of omhoog. Nader onderzoek is hier nodig.
De boeren trekken zich te weinig van het beleid aan. Ze blijven met het giftigste gif spuiten en ruimen zelden verpakkingen en restanten op de juiste wijze op. Arbeiders worden vaak onvoldoende geïnstrueerd – niet zozeer zij die spuiten, want die zijn wel beschermd en geschoold, maar zij die na het spuiten werkzaamheden verrichten. Het gevaar houdt niet gelijktijdig met het spuiten op.
Effecten zijn aantoonbaar tot op 250m van de bron.
Er wonen in Nederland 90.000 mensen binnen 50m van een bollen- of fruitperceel. 18% van de bevolking in landelijk gebied woont binnen 250m van een landbouwperceel, anders dan gras.
De provincie is niet de eerste lijn tegen gewasbeschermingsmiddelen, en heeft alleen wettelijke bevoegdheden in waterwingebieden. Desalniettemin boekt het project ‘Schoon Water voor Brabant’ op vrijwillige basis toch goede resultaten.
Er is echter meer mogelijk, zij het niet altijd wettelijk vastlegbaar. De provincie kan bijvoorbeeld streven naar spuitvrije zones, op vrijwillige basis afspraken maken of de gemeenten stimuleren dat te doen, monitoringsprogramma’s en verder onderzoek mede financieren, en spuitvrije zones vastleggen in de Interim Omgevingsverordening.
De vragen aan GS gaan over wat er op dit gebied mogelijk is. Ze zijn te vinden op –>
Ze willen zowat niks. Het is allemaal hun taak niet, maar of die van de gemeenten of die van het Rijk. Dit standpunt is formeel juist, maar dat geldt wel voor meer onderwerpen waarmee de provincie zich toch bemoeit. De provincie zou bijvoorbeeld best wel gemeenten kunnen stimuleren en faciliteren om in de Omgevingswet passages over spuiten en spuitvrije zone’s op te nemen. Het College laat zelfs in het midden of het succesvolle programma Schoon Water voor Brabant, dat eind 2020 afloopt en nu geëvalueerd wordt, voortgezet wordt.
Het enige waartegen GS geen nee zeggen, is tegen medewerking aan onderzoeks- of demonstratieprojecten ‘weerbare teeltsystemen’, zoals strokenteelt of een biodiversiteitsmonitor. Dit samen met Wageningen. Dit idee wordt verder niet geconcretiseerd.
De dorpscoöperatie Traais Energie Collectief (TEC) wil Terheijden binnen vijf jaar energieneutraal maken, en dit geheel in eigen beheer. Daartoe worden een aantal projecten uitgevoerd, waarvan een zelfbeheerd warmtenet het opvallendste is.
Het initiatief hoort bij de eerste ronde van door het Rijk gesubsidieerde ‘Proeftuin aardgasvrije wijken’ – ronde. Hier een analyserende beschrijving van een goed initiatief.
Terheijden ligt een paar kilometer ten Noorden van Breda, maar valt onder de gemeente Drimmelen.
De voorgeschiedenis, de financiering en de organisatie. Zie https://traaisenergiecollectief.nl/collectief/ . Het Traais Energie Collectief is tot stand gekomen door de inzet van Petra Kimmel en oud-Terheijdenaar Pim de Ridder, specialist in duurzame energie. Met zijn bedrijf Izzy Projects helpt hij burgers bij het opzetten van duurzame initiatieven.
Het TEC is een coöperatie waarvan inwoners van Terheijden lid kunnen worden. Dat kost eenmalig €10 en daarna €15 per jaar. Het TEC heeft vooral bestuurlijke, vertegenwoordigende en enthousiasmerende taken.
Zie https://traaiseenergiemaatschappij.nl/vraag-en-antwoord/organisatie/nog-een-titel-van-ene-andere-vraag/ . De feitelijke arbeid (die professionele vaardigheden eist) is georganiseerd in een holding “Traaise Energie Maatschappij (TREM)” die onder controle staat van de coöperatie. De aandelen van de holding zitten bij het TEC (met een prioriteitsaandeel) en bij de Brabantse Duurzame Energiewerken (BDEW), een initiatief van Izzy Projects BV. BDEW heeft de investeringen tot nu toe voorgefinancierd. De bedoeling is dat BDEW zich medio 2023 grotendeels teruggetrokken heeft en zijn geld terug krijgt op basis van uren- en kostenstaten en een deel van het toekomstig rendement.
Onder de holding hangen, indien zinvol, rechtspersonen voor de afzonderlijke activiteiten.
Naast de voorfinanciering door BDEW heeft het project 3,4 miljoen subsidie van het Rijk ontvangen in het kader van de ‘Proeftuin aardgasvrije wijken’- project. De provincie Noord-Brabant heeft daar 0,125 miljoen aan toegevoegd.
De Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) is in beeld geweest voor deelname in de holding, maar heeft zich voorlopig teruggetrokken. Woordvoerder De Kool zei in de NRC van 23 juni 2020 dat de sterk uiteenlopende risico’s van zon en wind enerzijds, en warmte anderzijds, binnen één organisatie teveel van het goede waren voor de condities binnen de BOM. Dit terwijl ook De Kool het een goed plan vond. Misschien later, zei hij, als het allemaal wat overzichtelijker is.
De banken beginnen sowieso niet aan een dergelijk project. Ze vinden het risico gigantisch (weer de NRC), terwijl initiatiefnemen De Ridder dat erg vindt meevallen.
Om aan verder werkkapitaal te komen, is TEC gestart met de verkoop van ‘Traaise bouwstenen’ . Traaise Bouwstenen zijn een lening aan de Traaise Energie Maatschappij. Een Bouwsteen kost € 250,-. In totaal verstrekt de Traaise Energie Maatschappij in deze fase € 505.000,- aan obligaties. Dat zijn 2020 Traaise Bouwstenen. Een persoon kan voor maximaal 80 Traaise Bouwstenen inschrijven. De inschrijfperiode loopt van 11 juni tot en met 6 september 2020. Men ontvangt een vaste rente van 7%. De looptijd van een Traaise Bouwsteen is vier jaar, met een mogelijke verlenging tot 8 jaar. Ter gelegenheid van de feestelijke aftrap (op Zoom) was er een obligatie-tripel gebrouwen. Dd juli 2020 stond de teller op €300.000 .
Een en ander geeft aan dat de TEC nog in zijn beginstadium is. Dat geldt, in wisselende mate, ook voor de concrete projecten.
Het haventje en (op de achtergrond) de Mark bij Terheijden (foto bgerard)
Welke, en hoeveel, energie moet er eigenlijk verduurzaamd worden? De gemeente Drimmelen telde op 01 jan 2020 27629 inwoners, waarvan er 6261 in Terheijden wonen. Ook wat betreft het aantal huizen is Terheijden 23% van Drimmelen. Deze omweg is nodig, omdat de standaard-website in deze, de Klimaatmonitor, slechts tot op gemeenteschaal specificeert. De aanname is nu dat de verhoudingen binnen Terheijden dezelfde zijn als binnen Drimmelen als geheel.
In Drimmelen als geheel ging in 2017 1570TJ op aan warmte en 420TJ op aan stroom (en verder 977TJ aan voertuigbrandstof, maar dat staat buiten het coöperatiegebeuren). Van de totaal aan warmte en stroom van 1990TJ ging dus 79% naar warmte en 21% naar stroom. De aanname is dus dat dat in Terheijden ook zo is. De website https://allecijfers.nl/buurt/Terheijden-drimmelen/ komt over2018 per gemiddelde woning in Terheijden op 44GJ/y warmte uit gas, en op 11GY/y uit stroom – wat nagenoeg dezelfde gas-stroomverhouding is, maar dan alleen voor woningen.
In de categorie ‘Gebouwde omgeving’ , waartoe de werkzaamheden van TEC zich beperken, is Drimmelen als geheel, over 2017 en over 2018) goed voor 893TJ. Hiervan 23% toerekenend aan Terheijden zadelt dit dorp op met 205TJ ter afdekking van de gebouwde omgeving, dus onderverdeeld in 162TJ warmte en 43TJ stroom.
Warmtepompen, die in aanvulling op de TEO nodig zijn, roepen een extra stroomvraag op. Hoe groot die is, is moeilijk in te schatten. Meestal rekent men (grof) dat om 4J warmte te leveren,je 1J stroom nodig hebt. Bovenstaande elektriciteitsvraag zou dan verdubbelen. Maar door de TEO (als dat lukt) zal dat minder zijn. Hoeveel minder is onduidelijk.
Overigens valt in de Klimaatmonitor de enorme post landbouw (en bosbouw en visserij, maar die tellen niet mee). Dat was in 2018 de grootste post van alle, en dat komt door de kastuinbouw bij Made, de hoofdkern van de gemeente Drimmelen.
Het project ‘Energiebesparing’ Het TEC heeft een besparingsteam opgezet, dat gratis huisscans uitvoert en een gratis energiebox levert. Met de uitkering Regeling Reductie Energiegebruik (RREhelpt de gemeente Drimmelen huiseigenaren om energie te besparen.
Het project ‘Zon op Traaise daken’ Het eerste dakproject bestaat uit 120 PV-panelen op het dak van de schietclub Wilhelm Tell, elk 330Wp, die samen jaarlijks goed zijn voor 37000kWh (0,13TJ). Dit loopt via de postcoderoosregeling, die gedurende 15 jaar vrijstelling van energiebelasting verzorgt. Die 15 jaar is ook de looptijd van de afspraak met de schietclub (die 14 panelen krijgt). Voor dit project is een satelliet-coöperatie opgericht, dus een aparte rechtspersoon. Dit paneel moet €377 gaan kosten.
Bedoeling is dat andere dakprojecten volgen.
Ontwerp van Zonnepark de Bergen door de landschapsarchitecten Hofstra en Heersche
Het project zonnepark De Bergen Dat park moet 27000 panelen gaan tellen. De bouwvergunning van de gemeente is rond, evenals de SDE+ (zoals gebruikelijk voor 15 jaar). Er loopt nog beroep (niet van mensen uit Terheijden). Men is optimistisch in Terheijden. Het park (SDE+ gegevens zie hieronder) moet 11,3MWp worden en daarmee goed zijn voor ongeveer 11 miljoen kWh (ongeveer 38TJ) .
Locatie en SDE+ gegevens van het zonnepark.
Het project Windturbine De Noord Er komen 28 windturbines langs de A16, verdeeld over vijf clusters. Een van die vijf clusters is windpark Zonzeel, waar zes turbines komen (zie https://windparkzonzeel.nl/projectinfo/ ): twee van Eneco, drie van Pure Energy en één (via Izzy Projects) van het TEC. Er loopt nog beroep bij de Raad van State. Men is optimistisch in Terheijden.
De precieze kenmerken zijn volgens de website van windpark Zonzeel (dd juli 2020) nog niet bepaald, maar ze moeten ongeveer tussen de 3,5 en 4,5MW worden (tiphoogte rond de 200m). TEC zegt dat ongeveer 16 miljoen kWh gaat worden opgewekt (ca 58TJ), wat een molen van ca 4,5MW impliceert. Mogelijk loopt de website van Zonzeel achter?
De molen kost ca 6,5 miljoen €.
Het project Warmtenet Dat is het meest bijzondere deel van het geheel. Kleine, zelfgerunde, warmtenetten zijn zeldzaam. En riskant, vinden nogal wat mensen. Minstens 70% van de huishoudens moet meedoen.
De eerste fase, die 500 huizen verzorgt, is inmiddels af. Daarna komt geleidelijk aan de rest van het dorp aan de beurt. De aanleg gebeurt in elk geval niet roekeloos. Traaise Energie Maatschappij werkt samen met een aantal partners: Rotterdam Engineering, Aannemersbedrijf Nijkamp, Bouwbedrijf Strukton en Kuijpers zijn de partners voor de ontwikkeling, de aanleg van het netwerk en het inregelen van de installaties. Ook voor het leveren van warmte hebben we de juiste partner gevonden, het Brabantse bedrijf Kelvin (dat de vergunning van de ACM inbrengt). De levering van warmte via het warmtenet wordt ondergebracht bij de dochteronderneming Eerste Traais Warmtebedrijf (ETW) .
De warmte wordt onder 70°C aangeleverd. Dat betekent dat er geen ingrijpende maatregelen aan de woning nodig zijn (al is goede isolatie natuurlijk altijd verstandig).
Er is een voorziening voor piekmomenten en technisch falen.
Monteur aan het werk bij de leidingen van het warmtenet (foto bgerard)
Aansluiting is tot €3000 gratis (voor de burger). Daarna geldt de gebruikelijke tarifering van de Warmtewet, met een vastrecht en een prijs per afgenomen GJ. Dit volgt het Niet Meer Dan Anders-beginsel (er staat overigens een nieuwe Warmtewet op de rol bij de Tweede Kamer).
Een warmtenet is net zo duurzaam als zijn voeding. Het warmtenet moet gaan draaien op warmte uit het nabijgelegen riviertje de Mark en, indien mogelijk, op geothermie. Beide zijn nu nog niet beschikbaar. Daarom draait het warmtenet nu op ‘transitiegas’. De bedoeling is dat dat in vijf jaar afgebouwd wordt, waarna Terheijden energieneutraal zou moeten zijn.
De Mark Thermische Energie uit Oppervlaktewater (TEO) is een techniek die nog aan het begin staat. Het idee is dat je ’s zomers warmte aan het water onttrekt (waardoor dat bijvoorbeeld van 21 naar 19°C gaat), en dat je dat water van 20°C in de bodem opslaat, waarna je het er ’s winters weer uithaalt. Als je de verwarmingsinstallatie in je huis achterstevoren laat werken en die warmte ook in de grond stopt, heb je koeling – ook nooit weg.
De TEC-site heeft een leuke animatie op https://youtu.be/hWoMxkeN2vU . Daar blijkt overigens uit dat bij heel lage wintertemperaturen het warmtenet bijgestookt wordt met lokaal geteelde houtige biomassa uit olifantsgras – een goed idee, maar het komt in de hoofdtekst van de site niet terug.
Links gaat zomers de warmte de diepte in, rechts gaat de warmte ’s winters de diepte uit, richting gebruikers. Hoe de ondergrondse opslag gerealiseerd wordt, is niet op de TEC-site te vinden. En omdat de Mark bevaarbaar is, kun je niet zomaar je warmtewisselaar in de rivier leggen. Ook elektriciteitsoverschotten kunnen in warmte worden omgezet en ondergronds opgeslagen.
Om ’s winters van water van bijv. 20°C het beoogde water van 70°C te maken, wordt een forse centrale warmtepomp nageschakeld (die weer extra stroom vreet).
Mij lijkt het schema uitvoerbaar, maar de praktijk moet het situatiegebonden aantonen.
Geothermie Geothermie is nooit een bij voorbaat gelopen race. Het is wel erg warm op 1,5 km diepte, maar er moet ook nog zoiets zijn als een poreuze zandlaag waar water doorheen geperst kan worden. En er moeten geen geologische breuken zijn die kunnen gaan schuiven..
Initiatiefnemer De Ridder heeft een opsporingsvergunning aangevraagd bij het ministerie van EZK, maar heeft die nog niet binnen. Ondertussen heeft het Ministerie van EZK een opsporingsvergunning verleend aan Geothermie Brabant en Hydreco Geomec (Geothermie Brabant is een coproductie van het Energiefonds van de provincie en de projectontwikkelaar Hydreco Geomec, en Hydreco Geomec was een dochter van Brabant Water, maar de aandelen zijn in januari 2020 verkocht aan ENGIE). Deze opsporingsvergunning geeft hen het recht om gedurende 4 jaar naar aardwarmte te zoeken. De vergunning is afgegeven voor het zoekgebied ‘Made 2’. Dit zoekgebied van circa 53 km2 ligt op het grondgebied van de gemeenten Drimmelen, Oosterhout en Geertruidenberg. Er zijn al gegevens beschikbaar over de diepere ondergrond van een gedeelte van het zoekgebied. Op basis daarvan wordt een boorlocatie in het kastuinbouwgebied Plukmade het meest kansrijk ingeschat. Hoe de gewenste opsporingsvergunning van De Ridder en de verleende opsporingsvergunning aan Hydreco Geomec en het Energiefonds zich onderling verhouden, is mij op dit moment niet duidelijk. Mogelijk kunnen beide naast elkaar bestaan.
De geologie van het zoekgebied van het Hydreco Geomec_Geothermie Brabant onderzoek (presentatie aan de gemeenteraad van Drimmelen dd 12 sept 2019)
Het hoofdkwartier, annex ‘De Energiebrouwerij’. De stroomkabels van Windmolen de Noord en Zonnepark de Bergen komen in de brouwerij bij elkaar. Vanuit hier gaat de stroom verder het elektriciteitsnet op. Een deel van de stroom gebruiken we voor de warmtepompen in de Energiebrouwerij. Met deze pompen brengen we de warmte voor het Traais Warmtenetwerk op de juiste temperatuur, voordat het de huizen in gaat. De nieuwste technieken voor duurzame energie worden hier toegepast. Een belangrijke toepassing is cablepooling. Bij deze techniek gaat energie, opgewekt uit wind en zon, door één kabel naar het elektriciteitsnet. Zo wordt de infrastructuur optimaal gebruikt. Verder wordt gewerkt aan energieopslag en flexibele energielevering.
Het moet een publieke omgeving worden met een markante uitstraling. Omwonenden en (binnen)huisarchitecten hebben al van gedachten gewisseld.
De Energiebrouwerij zou in 2021 open moeten gaan.
Een korte nabeschouwing Twee opmerkingen.
De eerste is of het hele project organisatorisch en energetisch haalbaar is (financieel is voor mij niet te beoordelen). Mijns inziens zit het project organisatorisch, in elk geval op papier, goed in elkaar. Wat er feitelijk achter de schermen gebeurt onttrekt zich aan mijn waarneming, maar er zijn geen aanwijzingen die op interne ellende wijzen. Als de vergunning voor het zonnepark en de windturbine definitief zijn, is daarmee in elk geval de jaarlijkse elektriciteitsbehoefte gemiddeld ruim afgedekt (met reserve voor de nieuwe warmtepompen). Praktische zaken als de capaciteit van Enexis en eventuele eigen elektriciteitsopslag worden op de site niet behandeld. Mogelijk komt dat nog. Het warmteverhaal is op dit moment, vanwege het ontbreken van concrete cijfers, nog niet beoordeelbaar. Het is aannemelijk dat TEO zal werken en flink zal opleveren, maar meer dan dat valt op dit moment niet te zeggen. Geothermie in Terheijden is een open vraag.
De Mark bij Terheijden (foto bgerard)
De andere is of de Terheijdense aanpak model kan staan voor heel Nederland. Nee, niet omdat het model slecht is, maar omdat het noodzakelijkerwijs beperkingen kent. Dat valt de initiatiefnemers niet aan te rekenen. Een van de beperkingen is dat het project, ook binnen Terheijden zelf, alleen over de gebouwde omgeving gaat en bijvoorbeeld niet over verkeer en vervoer. Binnen de ruimere schaal van de hele gemeente Drimmelen neemt het project bijvoorbeeld ook niet de grootverbruikers in de landbouw mee. Een andere beperking is dat de Mark een specifieke, eindige energiebron is. Het is niet bewezen, maar wel aannemelijk dat Terheijden genoeg warmte uit de Mark kan halen voor eigen gebruik. Het is al iets minder aannemelijk dat dat voor de hele gemeente Drimmelen zou lukken, en nog minder aannemelijk als bijvoorbeeld ook Breda warmte aan de Mark gaat onttrekken. Net als de Maas steeds verder opwarmt door de warmtelozingen van de kerncentrales onderweg, kan de Mark steeds verder afkoelen door de onttrekkingen onderweg.
Hoe dan ook beslaat het totaal aan Nederlandse woningen slechts ongeveer 12%, en de totale Nederlandse gebouwde omgeving slechts ongeveer 20% van het totale Nederlandse energiebudget . Er zijn mensen die denken dat je er bent als je alle huizen geïsoleerd hebt, maar dat is veel te simpel. Het probleem is zeer veel groter dan alleen de woningvoorraad, en dus ook zeer veel groter dan met alleen burgercoöperaties kan worden opgelost.
Een deel bestaat uit gangbare problemen. Bij het graven is munitie gevonden uit de Tweede Wereldoorlog. De Traaise windturbine is een van de zes windturbines die bij Zonzeel langs de A16 staan (het B-cluster). De Raad van State heeft een aantal bedenkingen geformuleerd tegen het A16-plan. Die zijn niet fundamenteel, maar de provincie moet er een antwoord op verzinnen en dat kost weer tijd. Voor wat de povincie ervan vindt, zie www.brabant.nl/actueel/nieuws/ruimtelijke-ontwikkeling/2020/raad-van-state-in-basis-akkoord-met-plan-windenergie-a16 .
Het vervelendste is dat de rechter de vergunning blokkeert voor zonnepark De Bergen. Er gaat een heel verhaal aan vooraf over hoe de gemeente Drimmelen eerst heel veel zonneparken wilde en, na protesten, uiteindelijk maar 10 hectare die men ondershands aan het Traais Energie Collectief gegund had. Maar er was een Italiaanse zonneparkenboer (NaGa Solar) die in de begintijd al een claim op veel meer lappen in de toen nog veel grotere opzet geclaimd had. NaGa Solar vond dat zij evenveel recht hadden op de 10 hectare die overbleef en er op dezelfde manier mee om konden gaan als het TEC dat van plan was. De gemeente Drimmelen had zijn wensen niet secuur genoeg in beleid omgezet. Wat er stond, had een te algemeen karakter waardoor iedereen aan kon voldoen. Dd dit commentara was nog niet duidelijk wat het TEC ging doen.
Het probleem zou niet bestaan als de productie en levering van energie in dit land niet als een commerciele dienstverlening gedefinieerd was, maar als een openbare Nutsverplichting die daarom niet aanbestedingsplichtig was.
Boven: de Mark bj Terheijde (foto bgerard) Links: plattegrond van de windturbines langs de A16. Een van de zes molens in cluster B is van het TEC