Nieuw onderzoek naar luchtkwaliteit op en rond vliegvelden

Aanleiding een presentatie in LEO
In het Luchthaven Eindhoven Overleg (LEO) van 21 maart 2024 verscheen in het informatieve deel een presentatie namens het Ministerie van I&W “effect luchtvaart op lokale luchtkwaliteit’, waarin (mogelijk onbedoeld) lichtelijk een niks-aan-de-hand-sfeertje sprak. Dit verdient nuancering, vond ik namens BVM2, waarbij ik overigens niet wil doorslaan naar de andere kant alsdat er existentiële rampen dreigen. Het klimaat is in dit verband urgenter, maar daar gaat het nu niet over.
De presentatie is een goede aanleiding om eens goed uit te zoeken wat feiten en verdichtsels zijn rond de luchtkwaliteit in het vliegveldgebied. Alleen moet men daar wel eerst de originele documenten bij pakken waarop de presentatie zich baseert.
Het verhaal gaat over de vijf grote luchthavens in Nederland, maar ik heb me beperkt tot Eindhoven waar ik actief ben. (Schiphol is erger).

De presentatie is te vinden op


De Kamerbrief van Harbers
“Er is in de afgelopen jaren in toenemende mate aandacht ontstaan voor de gezondheidseffecten van de luchtvaart” aldus minister Harbers. “Tijdens contacten met omwonenden komen de zorgen over de luchtkwaliteit regelmatig terug.”.
Harbers heeft de gebruikelijke onderzoeksinstellingen gevraagd onderzoek te doen.

Voor een juist begrip kan men hier het beste onderscheid maken tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ vormen van luchtvervuiling.

De ‘oude’ luchtvervuiling bestaat uit de stoffen NO2, PM10 en PM2.5  (PM is engels voor fijn stof en het getal is de maximum diameter). Hiervoor bestaan normen (oude Europese cq Nederlandse normen en nieuwe, strengere WHO-richtlijnen). Deze worden al vele jaren over de plattegronden rond vliegvelden heen geprojecteerd en ze worden soms ook gemeten.
Roet kan men het beste als ‘oud’ karakteriseren, maar daarvoor bestaat nog geen norm (wel een informele GGD-richtlijn).
Met de ‘oude’ vormen van luchtvervuiling heeft het systeem leren leven. Die zijn goed modelleerbaar en meetbaar. Ze verschijnen standaard in mer-procedures. De bevolking is er aan gewend geraakt en heeft ermee leren leven – soms meer dan goed voor ons is.

Benzeen is de kleinste aromatische verbinding en bouwsteen voor grotere

De ‘nieuwe’ luchtvervuiling bestaat uit ultrafijn stof (UFS of op zijn engels UFP), en Vluchtige Organische Stoffen (VOS), waarvan een subgroep uit Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) bestaat. ZZS is een officële categorie vanuit de Europese wetgeving, die Nederland verplicht overgenomen heeft. Het is dus niet een gevoelsmatige kreet, maar een kreet met een juridisch bindende werking en dat niet voor niets, want ze kunnen bijvoorbeeld kankerverwekkend of hormoonverstorend zijn.
VOS-stoffen zijn allemaal niet of niet volledig verbrande brandstoffen. Meestal is VOS een ingewikkeld mengsel.
Kerosinedamp is VOS, maar geen ZZS. Benzeen en formaldehyde zijn zowel VOS als ook ZZS.
Loodresten uit vliegtuigbenzine bijvoorbeeld zijn wel ZZS, maar geen VOS (want niet vluchtig).
Voor VOS als zodanig bestaat geen norm (en ook geen WHO-richtlijn).
Voor een aantal ZZS-stoffen bestaat een Maximaal Toegestaan risico (MTR). Alleen voor benzeen bestaat een norm in de ‘oude’ zin van het woord, maar die is zo hoog dat die alleen bij Pernis overschreden wordt.

Voor ZZS-stoffen geldt juridisch dwingend het ‘minimalisatie-beginsel’. Europa vindt (terecht) dat deze stoffen niet in de leefomgeving thuishoren, maar dat is onhaalbaar (er zijn bijvoorbeeld heel veel benzeenbronnen) en daarom moet elke aanspreekbare bron om de vijf jaar een plan inleveren om de emissies verder te beperken.
Er is nog relatief weinig bekend over de (minstens) tientallen ZZS-stoffen en de vele (mogelijk honderden) VOS-stoffen.
De ‘toegenomen zorgen’, waarover Harbers spreekt betreffen met name de ‘nieuwe’ vormen van luchtverontreiniging. Deels omdat er nog weinig over bekend is, deels omdat ze niet voor niets ZZS zijn, en deels omdat je  nu eenmaal moeilijk een katalysator of een roetfilter op een vliegtuiguitlaat kunt zetten.
Bovendien heeft Harbers in den beginnen geprobeerd om met een juridische truc onder de ZZS-verplichtingen uit te komen (zogenaamd omdat als een vliegtuig één cm van de grond is, hij er op basis van de Wet luchtvaart niet meer over zou gaan – dat heeft bijgedragen aan het wantrouwen).

Harbers heeft na die foutieve start dus terecht besloten een en ander goed te laten onderzoeken. Dat heeft geresulteerd vijf rapporten, waarvan de laatste vier als bijlage toegevoegd zijn aan een Kamerbrief dd 21 december 2023. De Kamerbrief, met bijlagen, is te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2023/12/21/kamerbrief-effecten-van-luchtvaart-op-lokale-luchtkwaliteit .

De onderzoeken
Geen van de onderzoeken heeft de emissie en immissie van Ultrafijn stof onderzocht. Dat gebeurt wel bij andere gelegenheden.

TNO heeft de emissies van VOS en meer specifiek van acht Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) onderzocht (emissies is wat uit de straalpijp komt). Dat onderzoek is al een tijd geleden uitgebracht. De versie die op 10 febr 2023 uitgebracht is, is op deze site besproken op https://www.bjmgerard.nl/zzs-in-vliegtuiguitlaten-snelwegen-en-de-asfaltcentrale/ (en zie meteen ook maar https://www.bjmgerard.nl/kanker-door-formaldehyde-nog-waarschijnlijker-ingeschat/). Nadien heeft TNO ook een versie dd 10 mei 2023 uitgebracht. Deze laatste versie is te vinden op https://repository.tno.nl/SingleDoc?find=UID%20318b03ec-0db8-481b-aa79-98a0ad99f7bc .
Een belangrijk onderzoeksresultaat is dat veruit de meeste VOS-stoffen uitgestoten worden als de motor laagbelast draait, dus bij het taxiën. Ook de APU (de hulpmotor in de staart) speelt een meetbare rol.

(Ook de NLR ziet veruit de meeste ZZS-emissie bij het taxiën)

Het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) heeft de schattingen van TNO vertaald naar een immissiepatroon met contouren (dat is wat er in je neus komt). Dat werkt met een voorgeschreven verspreidingsmodel, dat (bijvoorbeeld rond Eindhoven) een gebied van 15*15 km modelleert met 461 rekenpunten, waarvan de meeste 1 km uit ellkaar liggen (in het gebied dicht op het vliegveld liggen ze 250m uit elkaar). Ik kan dit verspreidingsmodel niet zelf narekenen.

ADECS Consultants hebben vooral de ‘oude’ vervuiling onderzocht en die vergeleken met andere bronnen. ADECS trekt een lijn om het vliegveld heen die steeds op ca 3 km van het hek ligt en rondt die naar buiten toe af tot de kleinste rechthoek die daar omheen past. ADECS definieert zo drie soorten gebied (het vliegveld zelf, een langwerpige, op een rechthoek afgeronde, 3 km brede ring om het vliegveldterrein heen, en de woonkernen binnen deze rechthoek. (De auteur van de presentatie in LEO heeft deze opzet verkeerd begrepen als hij spreekt over een studiegebied van 3*3km buiten het luchthaventerrein. Het studiegebied is veel groter. Daar vallen bijvoorbeeld heel Meerhoven, grote delen van Veldhoven en heel Wintelre in).

ADECS neemt alleen emissies tot 3000 voet hoogte mee.

De studies van TO70 worden hier niet besproken. De ene gaat over de vlootontwikkeling  op de drie kleinere luchthavens, en de andere is alleen technisch.

Wat er voor vliegveld Eindhoven uitkomt.
Alle onderzoeken beperken zich tot alleen het civiele vliegen.

Het emissieonderzoek van TNO is in deze kolommen dus al eerder besproken, en bovenstaande tabel is al eerder gegeven ( https://bvm2.nl/zeer-zorgwekkende-stoffen-uit-vliegtuigmotoren/ ).

Verder werkend met het TNO-resultaat komt het NLR tot de volgende VOS-contouren rond vliegveld Eindhoven:

(het lichtgele vierkant is het eerder genoemde modelleringsgebied van 15*15km). De contouren lopen buiten het vierkant door, maar zijn daar niet getekend.

ADECS dubbelt in zijn emissiebepaling met TNO, maar krijgt daar, merkwaardig genoeg, over hetzelfde jaar 2019 niet hetzelfde uit. Zo komt bijvoorbeeld TNO voor Eindhoven Airport op jaarlijks 165kg benzeen en ADECS op 83kg. Idem naftaleen 57kg versus 27kg (naftaleen hoort in de PAK-familie thuis). Zo ook voor formaldehyde 1209kg versus 610kg per jaar. De reden voor dit verschil is niet duidelijk. De hogere waarden van TNO lijken meer in lijn met eerdere berekeningen.
Niet voor niets werkt ADECS met grote onzekerheidsmarges.

De eerste tabel geeft de emissies. Bijvoorbeeld: in het rechthoekige studiegebied van en rond het Eindhovense vliegveld zorgt de luchtvaart voor 4100kg per jaar aan zwaveldioxide en dat is 38% van wat er in dat gebied in totaal is uitgestoten (dat heeft een logische reden, want kerosine is niet ontzwaveld en de rest van de samenleving grotendeels wel).
Die vliegveld-zwaveldioxide mengt (ook met zwaveldioxide van buiten de rechthoek) en waait weg en draagt daarna binnen het hek van het eigen vliegveld voor 4% bij aan de zwaveldioxide-concentratie die daar heerst (de rest komt van elders). Gemiddeld over het studiegebied buiten het hek draagt de ‘eigen’ zwaveldioxide-concentratie voor een halve procent bij aan ‘de hele’ zwaveldioxide-concentratie. In woonkernen varieert de concentratie rond de 0,33%, omdat die op wisselende afstand van het hek liggen.

Enzovoort.

Commentaar van BVM2, nu en uit het verleden
Eerst de principiële vaststelling dat hier iets raars gebeurt. Dat één bron van een stof bij een ontvanger klein is t.o.v. het geheel dat die ontvanger van die stof ontvangt, is een gangbare situatie. De immissie van benzeen bij iemand in de Eindhovense wijk ’t Ven vanuit de Asfaltcentrale is ongetwijfeld klein t.o.v. alle benzeen die die persoon binnenkrijgt. Er zijn namelijk heel veel benzeenbronnen.
Toch wordt de Asfaltcentrale volkomen terecht aangepakt. De milieuwetgeving vindt dat om een collectief resultaat te boeken elke individuele bron genormeerd moet worden. Wie dan toch een presentatie tegen het scherm gooit waarin hij/zij omstandig één specifieke bron als ‘klein’ benoemt, roept de gedachte op dat die specifieke bron een specifieke behandeling verdient. Maar mogelijk zijn dit ‘dirty thougts in a dirty mind’.

Dit zij even als voorafje gezegd. Nu even concreet op de zaken ingaan.

De conclusie van ADECS, dat het vliegveld procentueel voor slechts een klein deel van de immissie verantwoordelijk is, is op zich juist. De uitkomst is wel gevoelig voor de keuze van het onderzoeksgebied. Hoe groter dat gebied, hoe relatief onbelangrijker het vliegveld.

BVM2 heeft altijd gesteld dat bij de ‘oude’ vormen van luchtverontreiniging het vliegveld geen grote speler is en dat de invloed niet ver reikt. Kijkt men bijvoorbeeld naar de PM2.5 -plattegrond uit de MER bij het Luchthavenbesluit 2014, dan zie je dat die volledig gedomineerd wordt door het autoverkeer, door de bevolking  en de regionale achtergrond. Kanttekening is dat steeds meer auto’s elektrisch worden en dat dus de autodominantie verhoudingsgewijs wat zal afnemen.

PM2.5 -plattegrond uit de MER bij het Luchthavenbesluit 2014,

In zijn concentratieschattingen gaat ADECS vooral op de ‘oude’ luchtverontreiniging in. Grosso modo bevestigt ADECS de uitkomsten van eerdere modellen (met een flinke onzekerheidsmarge).

BVM2 kon minder stellig zijn over ‘nieuwe’ vormen van luchtverontreiniging (UFS en VOS/ZZS) omdat daarover simpelweg minder bekend was. Vermoed werd dat er een effect bestond; dat zich dat beperkte tot een onbekende korte afstand tot de startbaan; en dat vooral het personeel op het vliegveld en in de nabij gelegen bedrijven de meeste risico’s liepen (hoogste concentraties bij de langste verblijfsduur).

Sinds 2022 geeft het Regionale Meetnet enige experimentele duidelijkheid voor wat betreft UFS, en dat spreekt deze gedachte niet tegen https://www.bjmgerard.nl/luchtmetingen-op-en-rond-eindhoven-airport-in-2022/.  Maar UFS staat in dit verhaal niet ter discussie.

(Deze tabel uit het NLR/TNO-onderzoek gaat over de samenstelling van het VOS-mengsel op EhvA. Van de acht, door het NLR onderzochte stoffen, zijn er vanwege de omvang van de tabel  zeven weergegeven. De achtste is niet van essentieel belang)

De eerder afgedrukte contouren van het NLR (die dus alleen van het vliegveld zijn) bevestigen het beeld.
De uitvergrote contour hoort bij 0,294 µg/m3 .
Volgens bovenstaande samenstellingstabel bestaat daarvan ongeveer 1/8ste uit formaldehyde en ongeveer 1/60ste uit benzeen. Dus de werknemers op en nabij het vliegveld zitten jaargemiddeld door het vliegveld in minstens 0,036 µg/m3 formaldehyde en in 0,0005 µg/m3benzeen. In bijvoorbeeld Wintelre zijn die concentraties ongeveer zes keer zo klein.

Nu kun je hier op meer manieren mee omgaan.

Je kunt zeggen dat de MTR-lucht  (Maximaal Toelaatbaar Risico) op 10 resp. 5 µg/m3 is, dus het vliegveld voldoet voor deze stoffen aan de norm. Maar als je dat doet met naftaleen (de eenvoudigste PAK-verbinding), zou je boven de MTR uitkomen – ware het niet, dat die voor de familie van PAK-verbindingen zo ingewikkeld geformuleerd is en daardoor zoveel onbekenden kent, dat het NLR er niet aan begonnen is.

Je kunt ook ADECS erbij pakken (bovenste tabel van de drie) dat de luchtvaartformaldehyde–emissie  5,4% is van wat er in het studiegebied door andere formaldehydebronnen uitgezonden wordt. Officieel hoort daar een verspreidingsmodel achter, maar als je dat even niet doet, worden de formaldehydeconcentraties ongeveer 18* zo groot. Dat is nog steeds onder de MTR. Idem benzeen en twee andere stoffen.
Overigens komt het overgrote deel van de niet-vliegveldformaldehyde van het autoverkeer in het studiegebied, en dat is voor een deel vliegveldgebonden, dus eigenlijk kan het toch aan het vliegveld toegerekend worden.

Je kunt ook vinden dat als formaldehyde en benzeen Zeer Zorgwekkende Stoffen zijn, waarvoor bij het vliegveld het Europese minimalisatiebeginsel geldt, de ideale concentratie nul is. Per slot van rekening zijn het kankerverwekkende stoffen waarvoor geen veilige ondergrensconcentratie bestaat.
In praktijk betekent dat dat het taxiën en de APU en de grondoperaties zo snel mogelijk richting zero emission moet gaan. Het vliegveld wil dit in 2030 bereikt hebben.

BVM2 heeft het aspect luchtkwaliteit ingebracht in de zienswijze op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau t.b.v. het MER bij het nieuwe Luchthavenbesluit (dat alsmaar vertraagd raakt). Zie https://www.bjmgerard.nl/piketpaaltjes-voor-het-nieuwe-mer-van-eindhoven-airport-vliegbasis-eindhoven/ .

De presentatie in LEO belooft een vervolg.
I&W wil een expert review laten uitvoeren op de recente onderzoeken. Daarbij worden omwonenden betrokken, ze mogen iemand voor deze expertgroep aanwijzen. Enkele andere omwonendengroepen hebben iemand voorgesteld die dat namens het gaat doen. BVM2 heeft met deze persoon ingestemd.

Wordt vervolgd.

Luchtmetingen op en rond Eindhoven Airport in 2022

Intro
Er hebben in 2022 twee onderzoeken plaatsgevonden, die beide, op basis van metingen, uitspraken doen over de luchtkwaliteit op en rond Eindhoven Airport.

Het ene onderzoek is uitgevoerd namens de gemeenten en provincie, academisch begeleid door TNO, en met de administratie bij de Omgevingsdienst ODZOB. Hiertoe is het Regionaal Meetnet ILM2 opgericht .
Onlangs is hiervan het Jaarrapport over 2022 uitgebracht.
Alle Nieuwsbrieven en alle openbare documenten betreffende het meetnet zijn te vinden op https://odzob.nl/meetnet?cookie=1594390759271 . Voor 2022 zijn relevant de Aanbiedingsbrief, de Infograhic en het rapport zelf, alle over 2022.
De Infographic is dynamisch. Wie hem in interactieve vorm wil, kan hem vinden op https://odzob.nl/file-download/download/public/2879 . Bovenstaande afbeelding is de still ‘Luchthavengebied’ uit deze infographic.
In deze Jaarrapportage 2022 worden drie hoofdgebieden onderscheiden: het stedelijk gebied Eindhoven-Helmond, het Luchthavengebied en het buitengebied.
Dit artikel spreekt slechts over het Luchthavengebied en over de regionale achtergrond: die werkt overal, ook in het Luchthavengebied. Voor een bredere scope kan men terecht op https://www.bjmgerard.nl/jaarrapportage-luchtkwaliteit-zo-brabant-2022/ .

Drie van de 49 stations van het Regionaal Meetnet bevinden zich rond het vliegveld (verderop een plattegrond). Alle stations van het Regionaal Meetnet meten NO2 en de fijnstofdiameters (in micrometer µm) PM10, PM2.5, en PM1. Daarnaast meten de drie stations rond het vliegveld ook PM0.1, oftewel ultrafijn stof oftewel UFP (UltraFine Particles, met een ondergrens van 0,01 µm). UFP wordt geteld (in aantal/cm3 )

Het Jaarrapport 2022 van het Regionaal Meetnet behandelt het Luchthavengebied in een apart hoofdstuk.

Het andere onderzoek  is ook door TNO (Van Dinther et alii) uitgevoerd, maar nu in opdracht van Eindhoven Airport, met als doel een indicatieve waarde te geven van de concentraties waaraan het personeel wordt blootgesteld. Daartoe zijn twee locaties op het platform gedefinieerd  LIMA-1 en LIMA-2. De plekken zijn ‘worst case’ gekozen: men verwacht dat het daar het ergst is.
Op beide locaties wordt gemeten van PM0.007 t/m PM3 (weer µm).
Op LIMA-1 werd ook roet gemeten.
De meting is uitgevoerd van 07 april 2022 t/m 09 mei 2022.
Het resultaat van dit onderzoek is te downloaden op https://assets.ctfassets.net/80dqdqpre1qk/UAP7ZOgVr6eslsLfemUtS/fda0e863dc2649893c28436cbdcdd249/TNO_rapport_R11315_-_UFP_concentraties_op_Eindhoven_Airport.pdf . Enkele afbeeldingen uit dit rapport worden in dit artikel gebruikt.

Vanwege de andersoortige locaties en de andere technische kenmerken zijn de UFP-metingen van het Regionale Meetnet en van de EhvAirport-meting niet zomaar een op een te vergelijken. De op  LIMA-1 en -2 gebruikte instrumenten meten door hun technische specificaties  in overigens gelijke omstandigheden meer deeltjes.

De achtergrond
De gangbare stoffen NO2 en PM10 t/m PM1 worden over een groot gebied en op vele statios gemeten. Daardoor kan er een soort regionale achtergrondconcentraties worden vastgesteld ( namelijk door simpelweg aan te nemen dat de waarde waaronder de laagste 10% van de meting zit de achtergrond is.
De achtergronden zijn seizoen-, weer- en wind- en stofafhankelijk, dus variabel. Als men over alle stations in de regio en  steeds over een maand middelt, kwam daar in 2022 ongeveer het volgende beeld uit (denk om elk grafiekpunt een foutenmarge, dus neem alles niet te letterlijk):

Een betrouwbare achtergrondmeting voor UFP is met het beperkte aantal meetinstrumenten en de beperkte meettijd van LIMA-1 en -2 niet goed mogelijk.
Het Regionaal Meetnet noemt voor zijn drie meetstations buiten het vliegveld een uurgemiddelde achtergrond van 3000 tot 5000 deeltjes per cm3.
Het EhvAirport-onderzoek komt op een uurgemiddelde achtergrond van 5000 tot 10.000 deeltjes/cm3 .

Resultaten Regionaal Meetnet ter plekke van het vliegveld

Rond het vliegveld staan de regionale meetstations I02 (bij de Zuidwestpunt van de baan), I14 (bij de Noordoostkant, ongeveer bij de Spottershill)  en I25 (ongeveer op de hoek van EhvAirport en Flight Forum). Station I02 geeft het meest zuiver alleen het vliegveld weer, omdat daar geen andere grote bronnen in de buurt liggen.
Onder de tabel met de drie vliegveldstations ter vergelijking  de scores als men over alle metingen van alle stations in de hele regio in het hele jaar 2022 middelt. De drie vliegveldstations scoren meestal iets slechter op de gangbaar gemeten stoffen dan het regionaal gemiddelde.

Twee kanttekeningen:

  • Er waren in 2022 wegwerkzaamheden nabij de Spottershill, zodat I14 teveel fijn stof aangeeft en te weinig NO2 (minder verkeer) dan normaal
  • Na afloop bleek dat de UFP-sensoren een tijd niet goed gewerkt hadden. Men heeft dat opgelost door de verslagperiode te verschuiven van juli 2021 t/m juni 2022, zodat de periode alsnog een heel jaar was. Bijkomende mazzel was dat men daardoor de wegwerkzaamheden grotendeels misliep.


(Verloop van de UFP-concentratie op de drie ILM-stations in het verloop van de dag)

Resultaten van de platformmetingen LIMA-1 en -2
Eerst de kanttekening dat de meetapparaten nu dicht bij de motoren staan. Over die korte afstand spreidt en verdunt de pluim nog nauwelijks. Dat wil zeggen dat de meter de emissie slechts registreert als de wind precies van de motor naar de meter waait (zeker als het hard waait). Er zit dus een duidelijk toevalselement in de metingen.
Metingen bestaan daardoor in ruwe vorm vooral uit een groot aantal korte, hoge pieken. Zo hoog, dat sommige pieken boven de bovengrens uitkwamen van wat de meetapparatuur nog kon verwerken. Gemiddeldes kunnen dus lichtelijk een onderschatting zijn.

Met een spijkerbed aan metingen valt niet te werken. Enige vorm van middeling is nodig en dan hangt het er van af van welke middelingsperiode men kiest. Hoe langer de middelingstermijn, hoe lager de concentratie,

Middelingsperiode = 1 sec, meetperiode is 33 dagen

Middelingsperiode = 1 uur, metingen gecomprimeerd tot één etmaal, afgezet tegen aantal vluchten

Lopend acht uurs-gemiddelde, meetperiode is 33 dagen

Middelingstermijn is de hele meetperiode van 33 dagen

Normen en richtlijnen voor UFP voor werknemers
Normen (in juridische zin) bestaan nog niet, gesettelde richtlijnen ook nog niet. Er beginnen wel informele richtliujnen te ontstaan, die zich baseren op een acht uurs-gemiddelde.
Het RIVM heeft in 2010 tijdelijke nano-referentiewaarden gepubliceerd voor 23 chemicaliën in de nanovorm ( https://www.rivm.nl/publicaties/tijdelijke-nano-referentiewaarden-bruikbaarheid-van-concept-en-van-gepubliceerde ) . Het RIVM zit (pragmatisch, geen garanties) op 20.000 tot 40.000 deeltjes/cm3 .
Rijkswaterstaat gebruikt een bedrijfsinterne referentiewaarde voor blootstelling aan UFP van 60.000 deeltjes/cm3 op acht uurs-basis en van 50.000 deeltjes/cm3 op weekbasis . De regel is ontworpen voor mensen die langs de weg werken.

Het acht  uurs-gemiddelde zat tussen 9 en 17 uur op LIMA-1 19% van de tijd boven de 60.000 deeltjes/cm3 , en op LIMA-2 63% van de tijd, aldus TNO (die ook een vinger in de pap heeft in de ARBO-wetenschap).

Roet
De LIMA-1 meting leidt tot een over de meetperiode gemiddelde roetconcentratie van 0,82µg/m3 (roetdeeltjes worden gewogen, niet geteld).
Ter vergelijking: de kast van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM aan de Eindhovense Noord-Brabantlaan (bij het Evoluon) geeft 0,95µg/m3 .
Wat roet betreft is het platform ongeveer even vuil als het trottoir van de Noord-Brabantlaan.

Update dd 15 dec 2023: Overigens stond er in Environmental Science and Technology (een serieus blad) van 05 juli 2023 een artikel, waarin de auteur uitlegde hoe het roetgehalte van uitlaatgassen van een straalmotor door nabehandeling. Zie https://doi.org/10.1021/acs.est.3c01048 .

Het militaire vliegveld
Dat heeft geen meetbare invloed op de twee meetpunten op het platform (het militaire vliegveld heeft ongeveer zeven keer zo weinig vliegbewegingen). Andersom zal de invloed er wel zijn.

Medische effecten
De TNO-studie is in deze beknopt en verwijst vooral naar het rapport van de Gezondheidsraad uit 2021 https://www.gezondheidsraad.nl/binaries/gezondheidsraad/documenten/adviezen/2021/09/15/risicos-van-ultrafijnstof-in-de-buitenlucht/achtergronddocument-Gezondheidseffecten-ultrafijnstof.pdf .
Ultrafijnstof komt in de bloedbaan en kan effecten hebben elders in het lichaam, maar de geleerden zijn nog terughuodend met sterke uitspraken. Mogelijk is er schade aan hart en bloedvaten en aan de groei van een foetus.
Op deze plaats geen uitgebreide verhandeling. Zie eventueel Ultrafijnstofonderzoek RIVM rond Schiphol en Over en naar aanleiding van het UFP-rapport van de Gezondheidsraad .

Vergelijking met Schiphol
TNO was eerder ook in beeld bij UFP-metingen op Schiphol.
De vergelijking is moeilijk omdat er een aantal uitgangspunten verschillen (o.a. Corona, vaste versus mobiele metingen, Schiphol zes startbanen versus Eindhoven één, op Schiphol intercontinentale dus zwaardere vliegtuigen).
Voor wat het waard is: volgens TNO zitten de UFP-concentraties op Schiphol anderhalf tot vier maal zo hoog als op Eindhoven.

Aanbevelingen van TNO

  • Voer een persoonsgebonden blootstellingsonderzoek door, dus niet alleen de concentratie meten, maar ook hoe werknemers zich daarbinnen bewegen
  • Maak alles zoveel mogelijk elektrisch (staat al voor 2030 gepland, kan mogelijk sneller? Bg)
  • Hoe werknemers uit de buurt van startende motoren

Over gas en elektrisch koken, de lucht in huis en werken de meeste afzuigkappen niet?

‘’Gas hob’ is wat wij een kookplaat noemen. In bovenstaande grafiek geven de grijze lijnen de kookmomenten weer en de rode lijnen de NO2 – niveaus in de woning, voor zover die binnen het bereik van de meter passen, zijnde 478µg/m3 . Dat maximum wordt met name bij gasovens overschreden (bron:TNO/CLASP).

Het binnenmilieu
De meeste mensen maken zich druk om de luchtkwaliteit buitenshuis. Daar is alleszins reden toe, maar het is niet het hele verhaal. Binnenshuis wordt aan die buitenshuis-concentraties het nodige toegevoegd. Dat kan uit ontgassende meubels komen, uit spaanplaat, en uit die gezellige waxinelichtjes.
De rijksorganisatie Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) heeft er al een aantal jaren een apart binnenmilieuprogramma voor, waarvan de projectomschrijving te vinden is op fijnstof_huis_koken . De pagina dateert uit 2017 (ik heb er toen al over geschreven op deze site onder https://www.bjmgerard.nl/koop-een-goede-afzuigkap-en-zet-die-aan/ ). De pagina linkt door naar een rapport uit 2019, dat over diverse aspecten van het binnenmilieu gaat en over de bijbehorende medische gevolgen.

Koken en het binnenmilieu
Koken heeft veel invloed op het binnenmilieu. Dat heeft twee redenen:

  • In elk verbrandingsproces bij hoge temperatuur reageren stikstof en zuurstof uit de lucht met elkaar. Dat geldt ook voor gas bij het koken. En hoewel de verbranding van gas verder schoon is, valt aan stikstofoxiden niet te ontkomen.
    Bij elektrisch koken (meestal inductief) gebeurt dit niet.
  • De feitelijke kookhandeling. Je kookt water (geeft fijne druppeltjes), of je brengt organisch materiaal in contact met hete olie. In deze gevallen ontstaat (ultra?)fijn stof – wat een verzamelnaam is van zeer uiteenlopende korreltjes of druppeltjes die puur selecteert op grootte.
    Bij elektrisch koken gebeurt dit in dezelfde mate als bij op gas koken.

Het maatregelenpakket uit TNO 2019. Voor de leesbaarheid is de literatuurkolom weggelaten.

Het binnenmilieu-programma van TNO loopt door, en TNO doet ook onderzoek in opdracht, dus zodoende verscheen er op 08 november 2023 een uitgebreid veldwerkverslag van TNO ( koken-overschrijding-stikstofdioxide/ ) in opdracht van de niet op winst gerichte NGO CLASP, die zich mondiaal bezig houdt met het bevorderen van schone en zuinige apparaten ( www.clasp.ngo ). CLASP maakte van het saai ogende TNO-rapport een net en met veel fleurige plaatjes gelayoute publicatie van, die (samen met het onderliggende TNO-rapport) te downloaden is onderaan het persbericht op https://www.clasp.ngo/updates/gas-cooking-appliances-regular-pollution-breaches-homes-europe/ .
CLASP wilde het onderzoek, omdat de EU de Ecodesign-wetgeving aan het updaten is.
De intro-afbeelding komt uit deze publicatie.


Het onderzoek – de concentraties
Aan het onderzoek deden 247 huishoudens mee uit zes landen uit de EU (waaronder 37 uit Nederland) en uit Groot-Brittanië. Daar mocht niet gerookt worden en ze mochten niet dichtbij een drukke weg of een industrieel complex wonen. Huishoudens moesten minstens drie maal per week zelf koken. 80% kookte met een gaskookplaat en/of een gasoven, 20% elektrisch (in Nederland geen gasoven en 29 huizen tegen 8 gas-elektrisch.
Elke meetperiode duurde 13 dagen. De Nederlandse meting startte als eerste op 27 jan 2023.
Gemeten is op NO2 , koolmonoxide CO en fijnstof PM2.5 . De limietwaarden van de EU en de richtwaarden van de WHO zijn voor diverse tijdsintervallen hierboven te vinden.


De logische verwachting was dat de NO2 – concentratie in Nederlandse woningen met koken op gas hoger ligt dan in die met elektrisch koken, en dat komt uit.
Deze waarden zijn gemiddeld over de volle 13 dagen dat de proef geduurd heeft (dus inclusief de lange periodes dat er niet gekookt is). De jaargemiddelde norm van de EU is 40µ/m3 en de richtwaarde van de WHO 10µ/m3 . Elektrisch kokend kan men dus het WHO-advies min of meer halen.

Er wordt niet uitgelegd hoe het kan dat de NO2 – concentratie in elektrisch kokende huizen binnen een stuk lager is dan buiten. Andere bronnen leggen dat vagelijk uit. In de winter, als er minder dan normaal geventileerd wordt, lost NO2 in water op en vormt salpeter(ig)zuur, of gaat een reactie aan met materialen in de woning. Het verdwijnt en wordt niet aangevuld, tenzij je bij elektrisch koken het raam openzet.


Als men NO2 – concentraties over kortere periodes middelt zoals een etmaal of een uur (het zijn piekbelastingen), worden de bijbehorende hogere norm- resp, richtwaarde, zijnde 200µ/m3 , soms wel overschreden. Hierboven het aantal uren over de meetperiode dat de uurwaarde voor NO2 per Nederlandse woning overschreden is.

De koolmonoxidemetingen zijn grotendeels mislukt omdat het gebruikte instrument ook aansloeg op schoonmaakmiddelen of zelfs de ethanol uit een glas rode wijn.

In de Nederlandse PM2.5-scores laten, zoals verwacht, geen verband zien met de soort warmtebron. Zetmeel met aanhangend ijspoeder in fritesvet van 180°C gooien levert een hoop fijn stof, ongeacht de warmtebron.
De resultaten zijn grillig, maar hangen waarschijnlijk vooral samen met de nationale kookgewoonten.

Werken afzuigkappen wel?
De grootste verrassing van het onderzoek was dat afzuigkappen (cooking hood) bijna geen effect op de concentraties zouden hebben.
Enige argwaan is op zijn plaats. De data zijn gammel, want berusten op, soms slecht uitgevoerde, zelfrapportage en men is vanuit TNO niet op locatie wezen kijken naar een afzuigkap in Roemenië. TNO durft geen uitspraken te doen. CLASP doet die wel, maar de vraag is waar CLASP de stelligheid vandaan haalt.

Je hebt drie situaties:: een afzuigkap met een filter en een pijp naar buiten en een gemotoriseerde ventilator; eentje met een filter en een gemotoriseerde ventilator, die de lucht terugblaast in de keuken (recirculatie) en die geen  afvoerpijp heeft; en geen afzuigkap.


(average is gemiddeld over de 13 dagen van de proef, en over alle huizen in alle landen)

Volgens CLASP doet een afzuigkap bijna niets en een recirculatie-afzuigkap nog minder. Die helpt eigenlijk alleen maar tegen de geur.

Dat is een beetje lullig voor TNO, want TNO had in de voorafgaande jaren zwaar ingezet op afzuigkappen als oplossing. TNO ziet dit terecht als volksgezondheidskwestie.
In de tweede afbeelding van dit artikel staat een set maatregelen, horend bij het artikel uit 2019, dus betrekking hebbend op diverse binnenmilieu-problemen. Voor PM2.5 wordt een afzuigkap aanbevolen van 83 liter/sec (300m3/uur), die het PM2.5-probleem voor >93% oplost als de kap zo diep is dat hij over de hele kookplaat reikt.
TNO bewijst dit onder andere met fraai gekleurde CFD-plaatjes die op de website staan (Computational Fluid Dynamics).


Er zijn maar weinig mensen die TNO tegen durven te spreken, maar op het Internet is er toch een te vinden die met enig inzicht en enige consistentie lijkt te spreken, en dat is Ron Houtenbos van de éénmansonderneming Induventus. Een goede second opinion is nooit weg. Zie https://www.induventus.nl/tno-onderzoek-brengt-efficiente-kookafzuiging-niet-dichterbij/ , dit is een reactie op het TNO-artikel uit 2019. Houtenbos valt niet de systematiek aan, maar meent dat TNO die slordig uitvoert en te pessimistisch rekent. TNO zou met 300m3/uur te hoog zitten, en het zou bij inductief koken ook met 180m3/uur kunnen.
De aanbeveling van TNO om 300m3/h af te zuigen, is in een moderne luchtdichte woning praktisch haast niet te realiseren. Wanneer mijn inschatting juist zou zijn, worden de praktische mogelijkheden een stuk groter.” Aldus Houtenbos, Voor wat het waard is, ik kan het niet controleren.

Waar zit nou het verschil tussen theorie en praktijk (als dat er is)?

Eerstens heeft TNO ongetwijfeld een mooie nieuwe afzuigkap laten installeren.
Vervolgens citeer ik mijn vrouw, die na heel veel koken inmiddels een gerenommeerde ervaringsdeskundige geworden is:”(a) Veel mensen onderhouden de filters van hun afzuigkap niet of niet goed genoeg. Je moet die filters regelmatig schoonmaken of vervangen (b) zet het ding op tijd aan en laat hem na het koken nog even doordraaien (c) de kap heeft een te lage capaciteit of mensen zetten hem in een te lage stand (d) het hoogteverschil tussen kookplaat en afzuigkap kan groter zijn dan de bedoeling is en (e) het hangt ervan af wat en hoe je kookt (zoiets als een deksel op de pan bijvoorbeeld).”  TNO is het met haar eens en wil dat afzuigkappen automatisch aan slaan bij het eerste teken dat er gekookt wordt.

Er zijn tegenwoordig overigens ook afzuigsystemen die in de kookplaat zitten, zoals bij Miele.

Hoe zit het in je eigen huis?
We wonen in een middelgroot rijtjeshuis met open keuken.

Wij hebben een A++ HANANTO HIAB9051 afzuigkap ( https://www.123apparatuur.nl/HIAB9051-HANANTO-wandschouw-afzuigkap/item/73837 ) . Die haalt in de hoogste stand (heeft er vier) 600m3/uur bij 66,35dB. Daar valt voor korte periodes mee te leven.
De kap spreidt zich uit over de hele kookplaat.
De filters gaan regelmatig mee in de afwasmachine.
De kap hangt 64cm boven de kookplaat en dat is bijna het minimum dat de specificaties toestaan.

Als we water moeten koken met niet wat erin (zoals aardappels), maar bijvoorbeeld voor thee, doen we dat niet meer op gas, maar elektrisch. Verder deksels op pannenwaar dat kan en zin heeft.

Luchtwachter fietst met snuffelhond

Persbericht                                                             Eindhoven 16 April 2018

Deze week fietst Lisa van der Geer (14) met een digitale snuffelhond naar school. Op de bagagedrager deze keer geen schooltas met boeken, maar een geavanceerd meetinstrument van TNO dat continu de luchtkwaliteit meet en registreert. Hiermee probeert Rijkswaterstaat, in samenwerking met de gemeente, inzicht te krijgen in hoe vervuild de lucht nu werkelijk is die duizenden fietsers dagelijks inademen.

Eindhoven

Dat in Eindhoven de wettelijke normen voor luchtkwaliteit niet gehaald worden is inmiddels bekend. Maatregelen zijn nodig. Op initiatief van Milieudefensie zijn er in alle grote steden van Nederland luchtwachters die het beleid volgen. Lisa van der Geer uit Eindhoven is de jongste, en de reden dat ze zich inzet voor gezonde lucht is dat vooral kinderen in de groei veel last kunnen hebben van ongezonde lucht. Deze keer is het alleen geen campagnevoeren, maar bijdragen aan het onderzoek naar de luchtkwaliteit in de stad. En dat is hard nodig, want veel informatie ontbreekt of is onduidelijk.

Meten is weten

De normen voor luchtkwaliteit zijn gebaseerd op computerberekeningen. Maar kloppen die wel? In Eindhoven zijn er meetkasten van AiREAS en van het RIVM, en ook op de fietsroute van Lisa naar school staat er een. “Maar die meetkast staat niet achter een stinkende brommer bij een rood stoplicht, en dat is wél de lucht die ik inadem”, zegt Lisa van der Geer. Hoe ongezond is de lucht voor al die middelbare scholieren die dagelijks naar school fietsen? Is het zinvol fietspaden te verleggen? Moeten fietspaden worden omgeven door groene bomen, of juist niet omdat daardoor de vervuilde lucht moeilijker weg kan? Met dit initiatief van Rijkswaterstaat in samenwerking met de gemeente gaat Lisa samen met tientallen andere fietsers genoeg data verzamelen om zulke vragen te beantwoorden.

 

Wethouder Schreurs heeft het mis over de luchtvervuiling door het vliegveld

Inleiding
In december 2017 stond in deze kolommen een artikel “Wethouder Schreurs: 10% luchtvervuiling door vliegtuigen”. Dat had de Eindhovense wethouder zich in een artikel in het ED van 12 december “Stadslucht kost mensenlevens” zich laten ontvallen.

Nu is wethouder Schreurs wel vaker een beetje wazig, dus het leek verstandig eerst eens precies te vragen wat ze bedoelde. Als het waar zou zijn, zou het namelijk best wel een grote sensatie zijn. Daarom is  BVM2 met de Eindhovense SP overeengekomen dat die door mij namens BVM2 opgestelde technische vragen zou indienen. De vragen zijn in het eerdere artikel te vinden ( Wethouder Schreurs: 10% luchtvervuiling door vliegtuigen ).
Die vragen zijn onlangs beantwoord ( 11012018 Beantwoording technische vragen SP EA.doc )

Het antwoord
Het antwoord houdt, verkort weergegeven, in:

  • Het gaat om jaargemiddelde cijfers over 2010
  • Het gaat om een percentage van de concentratie in de atmosfeer (dus niet van de emissie)
  • Voor NO2 is dat 10%, voor benzeen 20%, en voor PM10 bijna niks. Andere stoffen komen niet aan bod.
  • Het betreft de bijdrage aan een ruime, maar niet gespecificeerde omgeving van de luchthaven
  • Het gaat om een combinatie van metingen en modelberekeningen. Daarbij is het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit gebruikt van het RIVM.

Ter aanvullende informatie:

  • 10% van de achtergrondconcentratie aan NO2 betekent ongeveer 2µgr/m3 . Dat is (volgens het antwoord) bij het aantal civiele vliegtuigen in 2010, zijnde 18600 plus nog een paar duizend militaire. Dat aantal is inmiddels toegenomen tot 36400 civiele vliegbewegingen in 2017, en de directeur van het vliegveld werkt met een interne planning van 70000 civiele vliegtuigen in ? (bijvoorbeeld 2030). Volgens Bartjens moet de achtergrond dus verrijkt zijn met 4µgr/m3  in 2018 en met 8µgr/m3  in (bijvoorbeeld) 2030.
  • De benzeenconcentraties in Eindhoven schommelen al jaren rond de 0,9 µgr/m3 . In de wijde omgeving is dat 0,5 a 0,7 µgr/m3  . Het is geen fijn idee dat je in de open lucht benzeen kunt meten, want dat is geassocieerd met leukemie en ander leed, maar het is onder de norm (die 5 µgr/m3  is). In dit verhaal speelt dit echter verder geen rol.

Als het antwoord juist zou zijn, zou dat inderdaad sensationeel schokkend zijn, want dan liep onmiddellijk het verkeer in de Eindhovense binnenstad vast. Grote delen van die binnenstad zitten namelijk dicht onder of iets boven de wettelijke norm voor NO2 . Als de achtergrond opgetild wordt, schieten in het hele stationsgebied en op het grootste deel van de Kennedylaan buiten de Ring in de illegaliteit. Zo ook stukjes van de ring en de Poot van Metz nabij de Lievendaal. Men moet zich eens voorstellen dat die aangepakt werden als de Vestdijk….

Windroosanalyse door TNO op Spottershill in 2012

Maar het antwoord is onzin
Maar de Eindhovense automobilisten hebben geluk, want het antwoord blijkt onjuist.

Omdat grote claims grote bewijzen verdienen, heb ik de in het antwoord genoemde bron van herkomst van de gegevens erbij gepakt. Zodoende bivakkeerde ik uren lang in de MER bij het Luchthavenbesluit uit 2013 en in krochten van het archief van de COVM, de Commissie Overleg & Voorlichting Milieuhygiëne van de vliegbasis (zeg maar de officiële permanente inspraakcommissie van het vliegveld), op zoek naar een TNO-rapport. Wat er inderdaad te vinden was. Het TNO-rapport is een windroosonderzoek (dat kijkt wat je op een vast punt meet bij verschillende windrichtingen).

Nu volgt een leerzaam staaltje informatieverlies bij stapsgewijze overdracht van informatie. Dat werkt niet alleen op kinderpartijtjes, maar ook bij hooggeleerde of hoogverheven volwassenen.

  • De hoofdtekst van het TNO-rapport vertelt er braaf bij dat de 10 resp 20% horen bij het provinciale meetpunt, dat van 2010 t/m 2012 gefunctioneerd heeft op de Spottershill (de populaire uitkijkplek voor vliegtuigspotters). Het “Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit” (LML) blijkt één station Biest-Houtakker nabij Tilburg, dat als vergelijking dient.
  • In de samenvatting, die TNO in zijn eigen rapport geeft, is men de beperkende bepaling “op de meetlocatie” vergeten
  • Vervolgens leest een ambtenaar alleen de samenvatting
  • Vervangt “Biest-Houtakker” door “het LML” (wat zich landsbreed uitstrekt)
  • Verzint er bij, waarschijnlijk om in stijl te blijven, dat de uitspraak voor een wijde omgeving geldt (wat nergens in het TNO-rapport staat)
  • Vervangt 2010, 2011 en 2012 door “2010”
  • En vertelt dat aan de wethouder die er dan ook niet zoveel meer aan doen kan en die toch al niet van de meest precieze is (hoewel, ze heeft ooit scheikunde gestudeerd, dus misschien had ze toch onraad kunnen ruiken). Door het vliegveld veroorzaakte NO2 in 2014 in variant D. Dit plaatje komt uit een bijlage bij de MER van het Luchthavenbesluit 2013 .

De duidelijk verhoogde NO2 -concentraties (zeg maar van 1 tot 5 µgr/m3  ) zijn te vinden op het Platform en in het parkeergebied buiten de ingang. Bij langdurige blootstelling aan dit soort concentraties leidt dat tot een kleine, maar statistisch kwantificeerbare extra sterftekans. Dus vooral het personeel is de pineut, gevolgd door de vaste klanten.

En toch veroorzaakt het vliegveld luchtvervuiling
Dat het vliegveld op afstand geen grote NO2 – luchtvervuiling veroorzaakt, wil niet zeggen dat het helemaal geen luchtvervuiling op zijn geweten heeft. Alleen, die zit niet in de door de provincie gemeten en door TNO onderzochte categorieën.

Ultrafijnstof cpncentraties rond het vliegveld (de stippen vlnr Oerle, Waterrijk-Noord en Zandrijk-Noord).
Computerschatting door de gemeente Eindhoven.

Het vliegveld is vooral een grote speler in de categorie ultrafijn stof (vooral vanwege de zwavel in de kerosine) en in de categorie roet (vooral vanwege de benzeen in de kerosine). Maar die kennis is van na 2010.

Het zou een voortreffelijk idee zijn als men daar eens systematisch op ging meten. Daar hoef je alleen maar een stel AiREAS-kastjes voor rond het vliegveld te zetten. Dat is al eens voorgesteld, maar directeur Meijs van het vliegveld had er geen zin in.

Zie ook Roet en zwavel uit straalmotoren: dat kan veel minder!  en andere artikelen op deze site.

 

TNO ontwikkelt warmtebatterij op basis van het hydrateren van zouten (update)

Er is behoefte aan opslagsystemen die een overschot aan warmte zomer kunnen opslaan en in de winter kunnen vrijmaken.
Die bestaan al. Warmte-Koude Opslag in de bodem is een voorbeeld, Ecovat in Uden doet het met grote watertanks en ook het Mijnwater-project in Heerlen is op dit gebied actief (zie ook Warmte in Brabant en het Mijnwaterproject )

“TNO is er, met Europese wetenschappelijke partners en bedrijven, als eerste in geslaagd een batterij te ontwikkelen die zonnewarmte in de zomer opslaat door middel van het hydrateren en dehydrateren van zouten. Het prototype is ontwikkeld en daarmee is een grote stap voor commerciële ontwikkeling gezet.” Zo begint een bericht van TNO (maart 2017) op zijn website ( de oorspronkelijke link bestaat niet meer . Nieuwe links zie onderaan dit artikel in de update).

Ook op de website van TNO, maar gedateerd 16 sept 2016, staat een interview met Huub Keizers, programmamanager Energie in de bebouwde omgeving. Dit is te vinden op https://time.tno.nl/nl/artikelen/zomerwarmte-voor-in-de-winter/ . Dit interview legt aan leken in begrijpelijke taal uit hoe het systeem werkt.

— – – –
Zomerwarmte voor in de winter

1. Wat is een warmtebatterij?
“Zoals een gewone batterij stroom opslaat, zo slaat de warmtebatterij warmte op. Zo kan zomerwarmte worden opgeslagen om er winterkou mee te verdrijven. TNO werkt in het internationaal consortium MERITS aan de ontwikkeling van een prototype van een warmtebatterij, die geschikt is voor woningen.”

2. Hoe werkt het?
“Het hart van de warmtebatterij is een groot vat gevuld met zout. Voor de liefhebbers: bij het systeem van TNO gaat het om natriumsulfide, een materiaal dat goedkoop is en ruim voorradig. Laden en ontladen van de batterij gebeurt op basis van hydratatie. De warmte die de batterij inkomt, droogt het zout. Wanneer later water wordt toegevoegd, komt de warmte weer vrij. Dit heet thermochemische opslag. Het invangen van de warmte kan bijvoorbeeld met zonnecollectoren, zoals mensen ze nu al op hun huis hebben liggen. De warmte die weer uit de batterij komt, is te gebruiken om water in een boiler op te warmen. Het warme water kan dan worden gebruikt voor de centrale verwarming of als warm water.”

“Het hart van de warmtebatterij is een groot vat gevuld met zout. Voor de liefhebbers: bij het systeem van TNO gaat het om natriumsulfide, een materiaal dat goedkoop is en ruim voorradig. Laden en ontladen van de batterij gebeurt op basis van hydratatie. De warmte die de batterij inkomt, droogt het zout. Wanneer later water wordt toegevoegd, komt de warmte weer vrij. Dit heet thermochemische opslag. Het invangen van de warmte kan bijvoorbeeld met zonnecollectoren, zoals mensen ze nu al op hun huis hebben liggen. De warmte die weer uit de batterij komt, is te gebruiken om water in een boiler op te warmen. Het warme water kan dan worden gebruikt voor de centrale verwarming of als warm water.”

3. Waar is een warmtebatterij voor nodig?
“We werken aan een toekomst waarin huizen geen energie meer verbruiken, maar zelfs energie opleveren. Het gaat dan om goed geïsoleerde, prettig leefbare en gezonde huizen, die beschikken over systemen om energie op te wekken. Dat zijn bijvoorbeeld zonnepanelen voor stroom en zonnecollectoren voor warmte. Om een huis echt energieneutraal te maken, is de opslag van energie essentieel – ook over de seizoenen heen. Bij duurzame energie zijn vraag en aanbod namelijk niet goed op elkaar afgesteld: op zonnige zomerdagen is de productie hoog en het verbruik laag, op donkere winterdagen is dat omgekeerd. Met een warmtebatterij is het overschot van de zomer ’s winters in te zetten.”

4. Wat doet TNO?
“TNO is een van de deelnemers aan het Europese samenwerkingsproject MERITS. Doel van het project is het aantonen van de technische haalbaarheid van de warmtebatterij. Behalve wetenschappers en onderzoekers van instellingen als TNO werken er ook industriële partners en het MKB mee. Het projectteam heeft een prototype gebouwd, dat nu naar Nederland komt. De technologie werkt, nu gaat het om het marktrijp maken. De komende jaren werken TNO-onderzoekers aan de verfijning van het ontwerp. Er is nog een belangrijke slag te maken om het systeem compacter te maken. Bijvoorbeeld door de energiedichtheid van het zout te verhogen en de toe- en afvoer van warmte en vocht te verfijnen. Hoe beter je dat doet, hoe kleiner het systeem wordt. Ook de levensduur en stabiliteit zijn belangrijk: de module moet probleemloos honderden keren kunnen laden en ontladen. Het belangrijkste doel is nu om de warmtebatterij kleiner te maken, liefst tien keer zo compact. Met de huidige efficiëntie zou de warmtebatterij namelijk nog te groot zijn voor in huis. We willen toe naar maximaal drie kubieke meter, zodat de batterij bijvoorbeeld in een kelder of kruipruimte past.”

5. Hoe verhoudt de warmtebatterij zich tot andere vormen van energieopslag?
“De compactheid is een voordeel; het zout kan veel energie bevatten. Nu gebruiken tuinders waterbassins om restwarmte in op te slaan. Dat werkt ook, maar dan heb je grote volumes nodig. Een ander voordeel van de warmtebatterij is dat eenmaal opgeslagen warmte niet ‘weglekt’, wat bijvoorbeeld bij de opslag van warmte in warmwaterbassins en stroom in gewone batterijen wel gebeurt. Dat betekent dat de warmte maanden opgeslagen kan blijven. Er is markt voor allerlei vormen van energieopslag, de warmtebatterij is een van de kleuren op het palet. Energieopslag zal altijd maatwerk zijn: wat in het ene huis werkt, kan niet in een ander huis, of werkt alleen goed bij opschaling naar wijkniveau.  (…)

6. Wanneer is de warmtebatterij te koop?
“We hopen over zes jaar een product op de markt te hebben voor ‘early adopters’. Het is echter nog te vroeg om te praten over de terugverdientijd van de warmtebatterij. Dat hangt van zoveel factoren af. Maar het is duidelijk dat de prijs dusdanig moet zijn, dat het voor huiseigenaren interessant is. De verdere ontwikkeling van de warmtebatterij van TNO gebeurt onder andere binnen het Meerjarenplan Compacte Conversie en Opslag en het Europese project CREATE. TNO stopt dus veel energie in de warmtebatterij, om die – geheel in stijl – later terug te zien in een vernieuwende technologie voor de bouw- en energiemarkt.”

– – – – – –

Warmtebatterij TNO

Enkele punten van commentaar van mijn kant. (zie ook Warmte in Brabant en het Mijnwaterproject )

Zoals Keizers terecht zegt, zijn er verschillende vormen van seizoenoverstijgende vormen van warmteopslag, en is maatwerk nodig. Ik doe dan ook geen uitspraak over de kansen en bedreigingen van de ene opslagvorm versus de andere.

TNO streeft er naar het systeem onder de 3m3 te krijgen (maar dat is het nog niet), maar zelfs 3 kuub is voor een individuele woning al veel. Bovendien komen er waarschijnlijk extra voorzieningen bij, bijvoorbeeld aanvullende verwarming voor tapwater.
In een nieuwbouwwoning kan men misschien nog om een tank van 3 kuub  heen bouwen (plus toebehoren), maar ik zie in een bestaande woning nog niet zo’n tank geïnstalleerd. Bovendien is het de vraag hoeveel dat allemaal kost.
Keizers zegt dan ook terecht dat het systeem mogelijk alleen werkt bij opschaling tot wijkniveau. Het zou dan een rol kunnen spelen bij een stadsverwarmingssysteem.
Ik zie dit verhaal als de zoveelste aanwijzing dat de verduurzaming van de bestaande woningbouw om nieuwe vormen van centrale warmtelevering zal gaan vragen.

De container op de afbeelding, waarin TNO zijn opslagtanks ondergebracht heeft, wordt verwarmd met een zonnecollector. Die wijze van verwarming is echter niet essentieel voor het project. Elke warmtebron kan ingezet worden, bijv. ook geothermie, restwarmte van bedrijven, overtollige elektriciteit uit PV-systemen, enz. Dat maakt de bruikbaarheid van het systeem groter.

Thermochemische opslag van warmte (TNO), gebaseerd op CaCl2 . De afbeelding is downloadbaar op de eerste van bovenstaande websites (onderaan).

Update dd 09 mrt 2021

Sinds de publicatiedatum maart 2017 is TNO een eind verder. De webpagina’s www.tno.nl/nl/tno-insights/artikelen/een-warmtebatterij-voor-in-huis-compact-stabiel-en-betaalbaar/ en www.tno.nl/nl/over-tno/nieuws/2020/9/doorbraak-in-ontwikkeling-warmtebatterij-voor-woningen/ geven de nieuwere informatie.
TNO is erg tevreden over de ontwikkelingen. TNO is er, naar eigen zeggen, nu in geslaagd de opslagdichtheid te verdrievoudigen naar 0,35 GJ/m3, en dat is een primeur en wereldrecord.

Een woning-exemplaar zou de grootte hebben van ongeveer een koelkast.

Bij deze reactie komt warmte vrij. Het prototype dat TNO binnen het Europese OPZuid-project SSUSG (Sustainable Selfsupporting Urban Smart Grid) met partners heeft ontwikkeld, bestaat uit twee thermisch geïsoleerde modules met compartimenten voor het zout en voor het te verdampen of condenseren water. Het laden en ontladen van de warmte kan op deze manier in een compact apparaat dat makkelijk in een woning past. 
De door TNO ontwikkelde batterij kan warmte zowel voor korte periodes als voor een heel seizoen opslaan. Zo kan in de zomer opgewekte energie worden opgeslagen en gebouwen in de winter verwarmen en van warm water voorzien. Bovendien kan de batterij tevens elektrische energie in de vorm van warmte opslaan.
” aldus TNO op bovenstaande webpagina dd 09 september 2020 .

Het product van TNO is interessant, maar ik waag mij op deze site niet aan technische adviezen. Of een warmtebatterij in een concrete woning mogelijk en zinvol is, hangt van meer af dan alleen maar de batterij zelf. Zoals isolatie, leidingen, woningtype, warmteanabod en dergelijke. De warmtebatterij moet passen in een groter geheel.