Mestbewerking vermindert soms hoeveelheid micro-organismen (en soms niet)

Er wordt veel beweerd (en tot nu toe weinig bewezen) over het effect is van de mestbewerking op de hoeveelheid micro-organismen in die mest.

Dit is nu onderzocht. Het blad H2O van de waterleidingbedrijven publiceerde op 3 maart 2016 de uitkomsten van een onderzoek door mensen van het RIVM en uit Wageningen. (zie www.vakbladh2o.nl/index.php/h2o-online/recente-artikelen/entry/overleving-van-pathogenen-bij-mestverwerking ).

De inrichtingen
Het onderzoek vond plaats bij
– zes inrichtingen voor varkensdrijfmest die indikken en scheiden en filtratie door omgekeerde osmose (RO = Reversed Osmosis).
processchema voor mineralenconcentraat
Er zijn drie eindproducten: de vaste fractie, een geconcentreerde vloeibare fractie en schoon water. Het tweede product heet mineralenconcentraat, het derde het effluent. Men hoopt dat met het mineralenconcentraat kunstmest kan worden vervangen. Dat mag nu niet.
– één inrichting voor varkensdrijfmest, dikke rundermest en covergistingsmateriaal die lauw vergistte en daarna hygieniseerde (= minstens een uur verhitten op 70⁰C.
Het covergistingsmateriaal bestond uit een reststroom uit supermarkten, glycerine, gerstsubstraat en cacaodoppen.
processchema dig-Hyg
Het product is de vergiste mest (digestaat). Deze werd gehygieniseerd. Het digestaat is technisch en juridisch nog steeds mest.
– één inrichting die rundveedrijfmest indikte en scheidde en de vaste fractie ongeveer een etmaal hygieniseerde.
processchema rundveemest_scheiding-Hyg
Het product heet in het onderzoek gecomposteerde mest.
Wat er met de (na scheiding) dunne fractie gebeurt, vermeldt het verhaal niet.

De micro-organismen
Het onderzoek werd verricht aan zes bacterien en twee virussen:
– de gewone E. Coli (normale darmbacterie, meestal niet ziekteverwekkend, flinke hoeveelheid, goed te meten)
– De ESBL-E. coli (ziekteverwekkend, hoeveelheid veel kleiner maar wel te meten)
– Enterococcen (normale darmbacterie, meestal niet ziekteverwekkend, flinke hoeveelheid , goed te meten)
– Salmonella (ziekteverwekkend, hoeveelheid veel kleiner maar wel te meten)
– Clostridium difficile (sporevormend, ziekteverwekkend, hoeveelheid detecteerbaar maar te klein voor kwantitatieve bepaling)
– MRSA (ziekteverwekkend, hoeveelheid op de rand van het detecteerbare)
– somatische colifagen (virus dat darmbacteriën aanvalt, normaal in de darm aanwezig, niet ziekteverwekkend, flinke hoeveelheid, goed te meten, vooral relevant als meetinstrument)
– Hepatitis E (virus, ziekteverwekkend, hoeveelheid detecteerbaar maar te klein voor kwantitatieve bepaling)
twee bacterien

De uitkomsten
– Bij het eerste proces verandert het aantal micro-organismen niet of nauwelijks. Alleen de verdeling verandert: de bacteriën zitten wat meer in de vaste fase, de virussen wat meer in het concentraat, en het effluent is schoon en kan op het riool geloosd worden, zolang het RO-filter heel blijft (wat het niet altijd doet).
– Bij het tweede proces worden de gewone E. coli, de Salmonellen en de somatische colifagen door de vergisting en hygienisatie volledig ver-
wijderd, en de enterococcen gedeeltelijk.
In het ingaande materiaal werd geen MRSA of E. coli-ESBL en hepatitis E gevonden, en dus valt niet te beoordelen wat het proces ermee gedaan zou hebben. Aannemelijk is dat dat de E. coli-ESBL en het Hepatitis-E virus verwijderd zouden zijn, en de MRSA-bacterie gedeeltelijk.
resultaten van vergisting+hyg
– Bij het derde proces werden er in het ingaande materiaal E.coli-bacterien gevonden, enterococcen en somatische colifagen. In het uitgaande materiaal werd niets gevonden.

Mijn meningen en conclusies
– Er is veel te veel mest in Nederland en speciaal in Brabant, want er zijn veel te veel dieren
– Onbewerkte mest is een gevaarlijk materiaal. Bewerkte mest kan veel minder gevaarlijk zijn, afhankelijk van de bewerkingsmethode. Hoe gevaarlijk het bewerken zelf is, hangt van de vormgeving af, van de locatie, van de vergunningverlening en van de handhaving daarvan. Er zijn veel gevaarlijke productieprocessen in Nederland waar dit voor geldt. Er is niet meteen reden voor paniek.
– Het vergisten en hygiëniseren van mest levert energie op en heeft een behoorlijk ontsmettende werking op het eindproduct, dat nog steeds als mest bruikbaar is. Ook bij veel minder dieren is dit procedé nog steeds een te overwegen traject. Hoeveel mest eventueel vergist zou moeten worden, hangt van allerlei factoren af.
– Het onderzoek richt zich maar op zes inrichtingen volgens procedé 1, één volgens procedé 2 en één volgens procedé 3. Enige relativering lijkt op zijn plaats.
– Wat er gebeurt met medicijnresten en hormonen is niet onderzocht. Het ligt niet voor de hand dat alleen maar scheiden en indikken daar wat aan doet. Vast staat dat een intact RO-filter die tegenhoudt, maar daarmee zijn ze niet verdwenen.
– Het bewerken van mest, volgens welk procedé dan ook, leidt niet tot minder mest omdat die hoeveelheid gemeten wordt aan het aantal kilo fosfaat en dat neemt bij geen enkel procedé af. Mestbewerken wordt dus pas mestverwerken als de mest uit het Brabantse systeem verdwijnt, en in praktijk ook uit het Nederlandse. Dus export.
– Mij lijkt dat ongehygiëniseerd mineralenconcentraat niet als kunst-
mestvervanger aangemerkt mag worden. Dat staat in andere bewoor-
dingen ook in de conclusies van het rapport.
Mij lijkt eveneens dat het niet exporteerbaar is. Dat staat niet met zoveel woorden in het rapport.

Snelheidsverhoging leidt waarschijnlijk tot normoverschrijding luchtkwaliteit – update

“Mijn” organisatie Milieudefensie heeft op 2 maart 2016 onderstaand bericht op de website gezet. Ik neem dat hier over.
Zie https://milieudefensie.nl/luchtkwaliteit/nieuws/snelheidsverhoging-leidt-waarschijnlijk-tot-normoverschrijding-luchtkwaliteit
130-bord
——————————–
Minister Schultz heeft het effect van 130 kilometer per uur onderschat. Het is waarschijnlijk dat ergens langs de 19 snelwegtrajecten waar de maximumsnelheid pas is verhoogd naar 130 kilometer per uur de luchtkwaliteitsnorm zal worden overschreden. De kans dat het ergens mis gaat, wordt ruwweg geschat op zo’n 80%. Dat blijkt uit onze berekeningen op basis van gegevens van Rijkswaterstaat.

Kansspel
Rijkswaterstaat heeft meer details openbaar gemaakt van de studie die zij liet uitvoeren om de effecten van de snelheidsverhoging op de lucht-
kwaliteit in te schatten. Op basis daarvan heeft Milieudefensie de werke-
lijke kans op overschrijding van de normen berekend. “Per traject is er een kleine kans dat de norm overschreden gaat worden. Op de A27 bij-
voorbeeld zo’n 20 procent. Maar als je kijkt naar alle 19 trajecten, schatten we de kans dat de concentratie op enige locatie in de rode cijfers komt op ongeveer 80 procent”, zegt Anne Knol, campagneleider mobiliteit bij Milieudefensie. “De Europese regels zijn geen vriendelijk advies dat je zomaar naast je neer kan leggen. Nederland overtreedt de wet als we de norm overschrijden. Bovendien ligt die norm veel te hoog om onze gezondheid te beschermen.”

Onzekere onderbouwing
Begin deze maand twijfelden het RIVM en TNO openlijk in de Volkskrant over berekeningen van minister Schultz waarmee ze probeerde te onderbouwen dat de verhoging van de maximumsnelheid tot 130 kilometer per uur niet leidt tot normoverschrijding. Volgens de kennisinstituten was onvoldoende rekening gehouden met de onzekerheid van de modellen waarmee de schattingen zijn gemaakt.

Harder rijden schaadt de gezondheid
Harder rijden leidt tot meer uitstoot van schadelijke stoffen. Een auto die 130 kilometer per uur rijdt, stoot per kilometer gemiddeld 27% meer schadelijke stikstofoxiden uit dan wanneer 120 kilometer per uur gereden wordt. Het verschil met 100 kilometer per uur is zelfs bijna 50%. Die extra uitstoot leidt tot hogere concentraties luchtvervuiling rondom de snelwegen waar 130 mag worden gereden. “De mensen die daar wonen, op plekken waar de luchtkwaliteit sowieso al slecht is, krijgen nog meer extra vervuiling en gezondheidsschade voor hun kiezen. Het is onvoorstelbaar dat de minister symbolische tijdswinst van groter belang acht dan gezondheid, natuur, klimaat en leefomgevingskwaliteit”, aldus Anne Knol.

Toptien
tabel_luchtverontreiniging_snelheid130_MilDef_mrt2016
(Volledige lijst via de link naar het persbericht)

Toevoeging:
Inmiddels heeft de Tweede Kamer van minister Schultz opheldering geëist. D66 heeft een motie ingediend dat het RIVM alsnog een onafhankelijk onderzoek moet uitvoeren naar de vervuiling, die het gevolg is van de verhoging van de maximum snelheid naar 130 km/uur. De motie is aangenomen. Zie Een NRC-artikel over de motie .

De Warmtewet moet anders!

Inleiding
De Warmtewet zou kleine afnemers van warmtenetten vanaf 1 januari 2014 moeten beschermen tegen machtsmisbruik door de warmtedistributeur. De wet roept echter bij op een warmtenet aangesloten huishoudens veel onvrede op (zie Strijd rond de Helmondse stadsverwarming of Stadsverwarming Meerhoven: gefeliciteerd en toch gemengde gevoelens ).

Om de effecten in kaart te brengen, heeft het Ministerie van EZ Ecorys gevraagd de wet te evalueren. Minister Kamp heeft veel ambitie op warmtegebied. Warmte moet helpen het Energieakkoord te halen. (Ik deel deze ambitie overigens.)

Ecorys heeft deze Evaluatie op 9 februari 2016 aangeleverd (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/02/09/evaluatie-warmtewet-en-toekomstig-marktontwerp-warmte ). Een grondig werkstuk dat te veel facetten belicht om hier systematisch te behandelen. Ik beperk mij hier tot de stadsverwarming, maar het gaat bijvoorbeeld ook over alternatieven, toegang van derde partijen tot het warmtenet en over de eindigheid van gas als maat der Nederlandse dingen.

Het grote warmteplaatje en het maatschappelijk belang
Om het geheel te plaatsen eerst het totaalplaatje.
primair energieverbruik en warmte 2013
Het totale energieverbruik in 2013 bedroeg 3227PJ. Dit budget wordt als volgt opgedeeld:
1096PJ heet ‘feedstock en verliezen’: ongeveer 658PJ eindigt in industriële producten zoals plastic, en 438PJ in afvalwarmte (onbedoelde warmte die ongebruikt geloosd wordt).
De 45PJ blijft buiten beschouwing.
2086PJ wordt geleverd aan de eindverbruiker als elektriciteit, t.b.v. het transport, en voor 1224PJ als bedoelde warmte.

Van die bedoelde warmte wordt 1076PJ gebruikt waar hij wordt opgewekt (bijv. in een huiskamer), en wordt 148PJ getransporteerd.

Die 148PJ gaat voor ca 112PJ naar industriele netten, en voor ca 36PJ naar niet-industriele netten.

In de niet-industriele netten gaat ca 4PJ naar de glastuinbouw en 27PJ naar huishoudens, scholen etc die bij de ACM aangemeld zijn. De rest, ca 5PJ, is niet aangemeld (er zijn uitzonderingsbepalingen).
De Warmtewet gaat over die 27PJ.

De maatschappelijke belangen zijn:
– dat er in totaal minder warmte nodig is, waardoor er in totaal ook minder energie nodig is.
– dat er minder afvalwarmte op het oppervlaktewater geloosd wordt (verslechtert de waterkwaliteit)
– dat een deel van de onbedoelde warmte bedoelde warmte wordt
– dat de warmtebronnen duurzaam worden
Ik ben zelf in de huidige omstandigheden voorstander van stadsverwarmingssystemen, mits een aantal voorwaarden.

aantal kleinverbruikers per leverancier_Ecorys2016

warmtebronnen stadswarmtenetten

geografische ligging warmtenetten

bestemming warm water

De ervaringen van huishoudelijke consumenten
De Vereniging Eigen Huis heeft in 2015 een warmte-enquête uitgezet onder 15000 panelleden, waarvan er 1307 reageerden, waarvan er 488 aan een warmtenet hingen. Daarvan voelde 43% zich niet beschermd door de wet en 57% zou er het liefst onderuit gaan. Ook enkele andere kleinschalige onderzoeken tonen flinke onvrede.
Om de aantallen te plaatsen: bij de ACM zijn 762.569 aansluitingen bekend, waarvan de grote meerderheid huishoudens. Enige relativering van de respons is dus op zijn plaats.
Ecorys stelt dat een flink deel van de aangesloten huishoudens zich onvoldoende beschermd voelt

Het beoogde doel van de wet was de bescherming tegen twee gevaren: dat de consument meer betaalt dan een vergelijkbare afnemer gas (het Niet Meer Dan Anders- of NMDA-beginsel), en het voorkomen van overwinsten bij de exploitant.
Dat laatste lukt eenvoudig, want een warmtenet is momenteel een economisch marginale activiteit.
Over het eerste doel zegt Ecorys: “Ten aanzien van het eerste uitgangspunt kan men concluderen dat een gebonden afnemer van warmte beter wordt beschermd dan voor de inwerkingtreding van de Warmtewet en over het algemeen niet meer betaalt dan een gemiddelde verbruiker van gas. In sommige gevallen worden warmteafnemers echter wel bloot gesteld aan additionele kosten. Dit betreft met name aspecten rondom de warmtelevering die nog niet gereguleerd zijn en die buiten de NMDA maximumprijs vallen”

tariefcomponenten NMDA

Op het variabele deel bestaat de kritiek dat het NMDA-beginsel vergeleken wordt met de gemiddelde gasafnemer, en dat je je eigen gasleverancier niet mag kiezen.

De meeste onvrede betreft de gebruiksonafhankelijke componenten. Weer Ecorys:” De uitgespaarde integrale kosten van een cv-ketel zijn onderdeel van de opbouw van de maximale gebruiksonafhankelijke kosten (vastrecht). Afhankelijk van de hoogte en de opbouw van de niet gereguleerde eenmalige aansluitbijdrage (voor aansluitingen op een nieuw net) bestaat er een kans op dubbeltelling. De kosten voor een aansluiting op een nieuw warmtenet worden in de praktijk door de warmteleverancier soms onderbouwd met een opsomming van de uitgespaarde kosten van
bijvoorbeeld: aansluiting op het aardgasnet, aanschaf cv-ketel, bouwkundige voorzieningen, rookgaskanaal en bijdrage aan EPC-reducerende maatregelen.”
Daarnaast wordt er geklaagd over ongunstig vastgestelde leidingverliezen, vreemde regelingen rond huur of koop van afleversets (en de onduidelijke definitie daarvan waardoor toezicht door de ACM in praktijk onmogelijk is), niet transparante vaststellingen etc.

Dat van die “EPC-reducerende maatregelen” is cru.
Voor een woning, die voor de stadsverwarming gebouwd is, mag die stadsverwarming in de Energie Prestatie Coëfficient (EPC) als bovengemiddeld plus meegeteld worden, waardoor de woning zelf minder dan gemiddeld mag zijn. De combinatie moet aan de EPC-eis voldoen. Daardoor zijn veel voor de stadsverwarming gebouwde woningen slechter geïsoleerd dan een vergelijkbare woning op gas. De stadsverwarmingsbewoner betaalt dus meer stookkosten in een slechtere woning terwijl hij, met een beetje mazzel, ook nog opdraait voor het op de bouwkosten bespaarde bedrag.

Nog één passage uit Ecorys, want daar gaat de juridische procedure in Meerhoven over:
Eenmalig aansluittarief nieuw net
Voor een aansluiting op een nieuw warmtenet worden geen gereguleerde tarieven bepaald. Vaak zijn de kosten voor een dergelijke aansluiting bij de prijs van de woning inbegrepen. De Memorie van Toelichting bij de Warmtewet geeft aan dat bij nieuwbouw de aansluitbijdrage tot stand komt in overleg tussen projectontwikkelaar, gemeente en warmteleverancier. Dit overleg zou zich afspelen in een situatie waarbij de project-
ontwikkelaar en gemeente vrije keuze hebben ten aanzien van de energievoorziening en er geen sprake zou zijn van een gebondenheid ten gevolge van een monopoliepositie. In praktijk is deze eenmalige aansluit-
bijdrage vaak anders dan de naam suggereert. Het tarief is vaak niet direct gerelateerd aan de werkelijke kosten voor de gerealiseerde aansluiting maar vormt een sluitpost om het betreffende warmteproject levensvatbaar te maken.

Voor dergelijke aansluitingen zijn aansluittarieven tot € 7.000 bekend. Het is vaak echter niet transparant welk bedrag wordt betaald voor de feitelijke aansluiting en welke bedrag daar nog bovenop komt met het oog op de rentabiliteit van het project. De ACM wordt daarbij geconfronteerd met verbruikers die jaarlijks nog een termijnbedrag moeten betalen ten behoeve van deze ‘eenmalige’ aansluitbijdrage.”

 Conclusies
Ecorys komt in h.7 tot een waslijst aan conclusies en adviezen, die er samen op neerkomen dat het systeem grondig op de schop moet. Een kleine selectie:

Het NMDA-beginsel zou op korte termijn uitgebreid moeten worden met een index-beginsel.
Warmte moet aantrekkelijker gemaakt worden, omdat de financiën op dit moment zowel aan de leverende als aan de ontvangende kant een probleem zijn. Een onrendabele top zou afgedekt kunnen worden, zoals dat elders bij duurzame energie ook gebeurt middels de SDE+ regeling.

Ecorys stelt voor de aansluiting van een nieuwe gebruiker op een nieuw warmtenet alsnog te reguleren. De interessante vraag is of dat met terugwerkende kracht zou kunnen.

 

Strijd rond de Helmondse stadsverwarming

Veel mensen balen
Uit een onderzoek van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dd juni 2015 blijkt dat ruim de helft van de warmteafnemers onder afnameplicht uit zou willen, als dat kon. Dat staat in de Evaluatie van de Warmtewet door Ecorys (9 februari 2016) (zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/02/09/evaluatie-warmtewet-en-toekomstig-marktontwerp-warmte ). Bij dezelfde VEH zijn sinds begin 2014 (toen de wet van kracht werd) ca 4300 klachten binnengekomen, waarvan ca 3000 over de tarieven en de rest vooral over de monopoliepositie.

aantal kleinverbruikers per leverancier_Ecorys2016

Het burgerinitiatief in Helmond
Ook in Helmond is de onvrede al jaren heel groot. Dat heeft geleid tot een Burgerinitiatief Stadsverwarming, waarin aan de gemeente drie dingen gevraagd werden.
1) Te komen tot ontbinding van de verplichting tot afname van warmte bij exploitant Ennatuurlijk
2) Bij de start is afgesproken dat er gebruik wordt gemaakt van restwarmte (van de elektriciteitsproductie). Klopt dit nog of wordt er alleen gas gebruikt voor de stadsverwarming en wordt er geen elektriciteit (en dus geen restwarmte) meer opgewekt?
3) De raad moet een onderzoek instellen om, samen met de gebruikers, te komen tot een modern, betaalbaar warmtenet. Dit kunnen ook andere energiebronnen zijn of de aanleg van een gasleidingennet. Vrijheid voor de consument.
(Zie http://www.helmond.nl/BIS/2016/Notities%20en%20kaarten/Raadsnotities/RN%20007%20Burgerinitiatief%20stadsverwarming.pdf )

Het antwoord
Op 1 december 2015 namen B&W het besluit om:
1) te antwoorden dat de gemeente niet over de afnamecontracten ging, en dat de minister bevoegd gezag was
2) te antwoorden dat er inderdaad nog steeds gebruik gemaakt wordt van restwarmte
3) een voorstel aan de gemeenteraad voor te leggen “Verduurzaming Stadsverwarming, Versnelling duurzaamheid”. Dit voorstel is op 5 januari 2016 aangenomen.

De bijlagen bij dit voorstel omschrijven de installatie als volgt.
De installatie bedient 6500 huishoudens en een aantal bedrijven.
Hij dateert rond 1985. Hij bestaat uit twee SToom- En Gasturbines (STEG) die elk 25MW warmte en 25MW elektriciteit kunnen leveren. Daarnaast staat er een gasketel van 40MW en grote buffers waarmee warmte kan worden opgeslagen. Een dergelijk systeem heet een Warmte-Kracht Koppeling (WKK).
In 1985 was dit een moderne WKK-installatie en ook nu nog moet er een heel behoorlijk systeemrendement mee gehaald kunnen worden. Maar nu is het systeem oud. Kort na 2020 moeten er grote investeringen gedaan worden om de zaak aan de praat te houden, maar voor die tijd zijn er ook al problemen. In 2013 waren er klachten over lekkages in de hoofdleidingen, maar die zijn inmiddels weer een eind opgekalefaterd. De “last mile” leidingen naar de huizen zouden nog goed zijn.

Commentaar (bgerard)
Bij vraag 1:
hier doet zich de verkoop van de publieke voorzieningen voelen (door de gemeente Helmond van de WAMOB en door de provincie van Essent, beide aan RWE). Mijn partij, de SP, heeft zich hier vergeefs tegen gekeerd.
De exploitatie van een stadsverwarmingsnet is, anders dan vaak gedacht, een economisch marginale activiteit. Uit een onderzoek uit 2010 van (toen nog) de NMA bleek, dat het overgrote deel van de grote netten niet aan de vaste lasten plus 6,3% rente kwam. Overigens bleek ook dat de kleinverbruikers 13% meer zouden gaan betalen, en de grootverbruikers minder).
Daarna is deze activiteit in handen gekomen van Ennatuurlijk, waarin pensioenfonds PGGM en Dalkia (=Veolia). Ik vermoed dat deze bedrijven rendement zoeken op iets wat eigenlijk nauwelijks rendabel is en daartoe trucs hanteren.
Bij vraag 2:
De elektriciteitsprijs (op de beurs) zit nu rond de 2,5 a 3 cent per kWh. Dat is onwaarschijnlijk laag. Dat komt door overproductie, door de lage kolenprijs en door de energiesubsidies. Voor die stroomprijs kunnen WKK-
installaties niet draaien en die worden dan ook in den lande steeds vaker stilgelegd.
Die in Helmond draait nog omdat de warmteopslag toestaat dat er in de dure uren gedraaid kan worden. Verder (vermoed ik) omdat men het onderhoud uitstelt en met een installatie doorwerkt die op zijn tandvlees loopt.
Bij vraag 3:
Er wordt echt niet achteraf nog een gasnetwerk aangelegd. Alle trends wijzen de andere kant op. Een andere individuele oplossing (bijv. met een warmtepomp, inclusief de noodzakelijke woningaanpassingen) acht ik voor duizenden huishoudens onbetaalbaar en mogelijk ook niet betrouwbaar genoeg. Ik denk dat Helmond aan zijn stadsverwarming blijft vastzitten. Dat die modern en betaalbaar moet worden spreekt vanzelf.

Geothermiekansen, uit Geothermische energie uit Trias aquifers in de ondergrond van Noord-Brabant
Geothermiekansen, uit Geothermische energie uit Trias aquifers in de ondergrond van Noord-Brabant

Het verduurzamingsvoorstel
Een korte behandeling doet het voorstel onrecht, maar helaas (kijk anders op http://www.helmond.nl/BIS/2016/Notities%20en%20kaarten/Raadsnotities/RN%20007%20Voorstel%20Verduurzaming%20Stadsverwarming%20Versnellingsagenda%20Duurzaamheid.pdf ).
Enkele belangrijke onderwerpen:
– De woningbouwvereniging Woonpartners heeft 2000 huizen in de Rij-
pelberg, Brouwhuis en Helmond-Oost. Die hebben bijna allemaal label C of D en Woonpartners wil dat in 2020 verbeterd hebben tot label B. Daarbij wil Woonpartners streven naar lagere woonlasten.
– Helmond wil de stadsverwarming uiterlijk 2018 op geothermie overzetten. Op zich een logische gedachte, maar de case is niet erg duidelijk opgeschreven. Sowieso is er nog erg weinig ervaring in Brabant met deze energievorm, en is de bodem slecht in kaart gebracht. Helmond hoopt water van 90⁰C op te kunnen pompen van 3 km diepte en daarmee één of twee STEGS te kunnen voeden.
– Het voorstel noemt als mogelijkheid om de STEG te voeden met hout of met biogas uit mest, maar dat is niet verder uitgewerkt.

Commentaar (bgerard)
Het verduurzamingsvoorstel is een goede stap, maar er is meer nodig, o.a. voor de 4500 huizen op de stadsverwarming die niet van Woonpartners zijn, en op de nog langere termijn voor de rest van Helmond. Helmond is partner in de provinciale Nul op de Meter-deal. De eerste stap zou moeten passen bij een toekomstige Helmondse Nul op de Meter-strategie.

warmtebronnen stadswarmtenetten

PAS bewijst zijn nut – update

PAS-header-1
Ongeveer een jaar geleden heeft de provincie Noord-Brabant ingestemd met de PAS, de Programmatische Aanpak Stikstof. Het programma is op 1 juli 2015 in werking getreden.
De PAS is een uiterst ingewikkeld compromis tussen de belangen van de natuur enerzijds (vooral van de Natura 2000 – gebieden) en van de mogelijkheden tot verdere economische groei anderzijds. Het verband tussen beide is dat de eerste geschaad wordt door stikstofemissies van de tweede. De door de landbouw, de auto’s, de industriële processen uitgestoten ammoniak en oxides werken verwoestend op kwetsbare natuur zoals de Peel, de Kampina, etc. Met de PAS dalen die emissies een klein beetje sneller dan zonder de PAS. Een klein beetje maar, want de verbeteringsmaatregelen zijn maar beperkt en het grootste deel van de te behalen winst had de provincie al eerder via een aparte Verordening binnengehaald.
Ik heb er op deze site op 31 jan 2015 een verhaal over geschreven, zie –> PAS

(Natura2000 – gebieden in Brabant)
(Natura2000 – gebieden in Brabant)

Een passage in dat verhaal was “Er zitten nu knoppen aan het systeem die je in de toekomst verder kunt dicht draaien”. Dat is precies wat nu nuttig blijkt.

De eerste knoppendraai was dat Gedeputeerde Staten (GS) besloten om de zes jaar dat het programma duurt in zes gelijke jaarschijven op te knippen en de geplande ontwikkelruimte ook (dus 16% per jaar). Dat voorkwam de ontwikkeling dat alle ontwikkelruimte al in het eerste jaar werd uitgegeven en dat je dan nog maar moest afwachten wat er van de maatregelen terecht kwam. Deze knop is verwoord in een aanvullende Brabantse Beleidsregel, die ook op 1 juli 2015 in ging.

OP 23 februari 2016 maakten GS (bij monde van SP-gedeputeerde Van den Hout) bekend dat er een tweede ingreep plaats zou gaan vinden.

Zoals te verwachten was, was de eerste jaarschijf in bijna heel Brabant in een mum van tijd overtekend. 95% van de aanvragen betreft veehouderijen, het grootste deel daarvan het opvullen van nog niet volle stallen met koeien, en het grootste deel daar weer van aan boeren die
nog niets extra’s doen voor een zorgvuldige veehouderij.
Omdat die zorgvuldige veehouderij een provinciale speerpunt van beleid is, wordt de aanvullende Brabantse beleidsregel afgeschaft en wordt de uitgifte in plaats daarvan beperkt tot enkele voorkeurscategorieën:
– veehouderijen die zich in de richting van een Zorgvuldige Veehouderij ontwikkelen (die dus extra investeringen doen om de omgeving te sparen)|
– overige bedrijven die energiebesparingsmaatregelen nemen die zich binnen 6 jaar terugverdienen. (Dat zo neerkomen op een provinciale variant van de landelijke MJA-regeling – die overigens vaak ontdoken wordt, dus controle nodig bg)
– wegprojecten (bijvoorbeeld: in Boxtel ligt een legale weg, waaraan door de PAS geen legale op- en afritten toegevoegd zouden kunnen worden. Dat laat zien hoezeer de uit zijn krachten gegroeide veehouderij andere economische sectoren in de weg begint te zitten)
– initiatieven waarvoor al een salderingsbesluit is uitgegeven (dat zijn boeren die al eerder lozingbeperkende maatregelen genomen hadden).

In feite is dus de ene knop vervangen door de andere knop.

De Brabantse Verordening Stikstof eist dat alle Brabantse veehouderijen in 2028 aan de vereisten van een zorgvuldige veehouderij voldoen. De gekozen vorm van rantsoenering ondersteunt dus het beleid op de lange termijn.

Op het provinciale besluit zijn verschillende reacties gekomen.
De Brabantse Milieu Federatie (BMF) klaagt (in mijn bewoordingen weergegeven) dat de 6*16% regel afgeschaft is, waardoor de ontwikkelingsruimte op de pof kan worden uitgegeven. De huid wordt verkocht voor de beer geschoten is (in casu voordat de extra maatregelen effect hebben). Dat is op zich waar, maar het zegt niet zoveel want de PAS is in Brabant maar een heel klein beertje. Ik schat in dat de nieuwe categorieënknop beter regelt dan de oude faseringsknop.
De boerenbelangenorganisatie ZLTO klaagt andersom over de te strenge eisen, die nu aan het invullen van de ontwikkelingsruimte gesteld worden “GS spreekt met twee monden”.

PAS-header-3

Van chemische naar ecologische bestrijding – 2

Ik was bij het KNAW-symposium “Van chemie naar ecologie – perspectieven voor ecologische gewasbescherming” op 19 februari 2016. Het was heel druk. Veel professoren, maar ook mensen uit het bedrijfsleven en andere geïnteresseerden.
Ik ga er in twee verhalen over vertellen. Dit verhaal gaat over risico’s en baten van biociden voor de mens, het andere over risico’s voor het ecosysteem.

Ecologische risico’s
Daarover spraken Frank Berendse, Wageningen, Hoogleraar natuurbeheer en plantenecologie; Nico van Straalen, VU, hoogleraar dierecologie; en Louise Vet, NIOO-KNAW en hoogleraar evolutionaire ecologie, Wageningen. Die vertelden samen veel meer dan ik hier kan opschrijven. Hun verhalen kunnen gelezen worden als verschillende aspecten van één werkelijkheid.

Van Straalen
ecology goes underground
Ik leg het zwaartepunt bij Van Straalen, omdat in mijn politieke omge-
ving de bodemkwaliteit een belangrijke rol speelt en ook simpelweg omdat het voor mij de meeste nieuwe kennis bevatte.

De bodem biedt onderdak aan een onwaarschijnlijk aantal microbiële soorten, waarvan hooguit 20% bekend is (maar waarschijnlijk minder). Het is een soort tropisch regenwoud onder de grond. In 100kg goede bodem zitten alleen al zo’n vier miljoen soorten bacteriën. Daarnaast ook Archaea die stikstof blijken te kunnen binden, schimmels, en hogere planten en dieren.
Veel van die soorten hebben we nog nooit gezien, maar kennen we alleen omdat we hun DNA opgevist hebben. Vaak weten we ook nog niet waar al die soorten goed voor (kunnen) zijn.

De diensten die het ecosysteem biedt kunnen in algemene zin als volgt worden weergegeven:
belang bodem voor ecosysteemdiensten
Bij ‘ziekten’kan het ook om ziekten voor de mens en dier gaan, zoals bijv. de anthraxbacterie (miltvuur), een bacterie die van nature in de bodem voorkomt, of een parasitair wormpje.

Wat is goed voor een goede bodem? Erosie tegengaan, bijv. door afdekgewassen; berscherming van de infiltratriecapaciteit (tegengaan verslemping en te veel afdekking); niet teveel mest geven; voorkomen van zich opbouwende vervuiling met bestrijdingsmiddelen, zware metalen en PAK’s; stimuleren van organische stof (gewasrotatie, beperkte grondbewerking, gewasresten niet weghalen).
Een goede bodem helpt bij de bestrijding van plaaginsecten.
land use management
Men zou verwachten dat bestrijdingsmiddelen, die boven de grond giftig zijn, dat onder de grond ook zijn. Dat blijkt bij onderzoek inderdaad zo te zijn. Van wat neonicotinoiden onder grond doen, is nog weinig bekend. Vast staat dat met name de bollenteelt een uitdaging is.

Berendse
Waarmee het verhaal op het terrein van de anders sprekers komt. Berendse moet de neonicotinoiden niet. Die leken aanvankelijk een goede greep, maar toen ze die middelen preventief gingen toepassen,
bijvoorbeeld door zaden te coaten, kwam 80% in de bodem terecht zonder ooit de plant van binnen gezien te hebben. In de bodem bleken ze soms een veel langere halfwaardetijd te hebben dan gedacht (van een maand tot 2,5 jaar).

Berendse had vooral onderzoek gedaan naar men boven de grond kon zien, zoals planten, loopkevers, vogels en bladluizen. Bij vatte dat samen in dit staatje:
effecten intensivering biodiversiteit
(AES = agri-environment schemes, experimenten om de soortenrijkdom langs slootranden te vergroten).

Neonicotinoidenonderzoek (dat nog niet zo eenvoudig is, elke onderzoeksvorm heeft zijn eigen voor- en nadelen) bleek overigens juist bij honingbijen tegenstrijdige resultaten op te leveren. Bij minder tot de verbeelding sprekende dieren als solitaire bijen en aardhommels bleken de effecten veel rampzaliger.
aardhommelkolonies
Berendse vindt dat de Europese Sustainable Pesticides Directive nieuw leven moet worden ingeblazen:
– alleen chemicaliën als het niet anders kan, dan sterk gelokaliseerd en met een zeer korte levensduur
– nieuwe investeringen in de ontwikkeling van biologische bestrijding in open systemen
– accepteer lagere productieniveau’s en biedt de boer een prijs waarbij dat kan

Vet
Waarna Louise Vet fungeerde als dagsluiter. Dat was een gloedvol betoog over biologische bestrijding (waarover overigens in de wandelgangen wel enige scepsis te horen was). Wij kunnen ons de luxe permitteren om bijvoorbeeld 20% van de oogst kwijt te raken, was het idee, maar wat moeten ze in Afrika als ze zonder spuiten maar 20% overhouden?
Een plaatje over het verband tussen oorwormen en wolluizen op een appelboom:
oorworm en wolluis
Haar uiteindelijke aanbevelingen:

aanbevelingen-2aanbevelingen-1

Wat vind ik er zelf van?
Ik lever graag concrete kennis aan ten behoeve van de milieudiscussies in mijn omgeving, maar ik ben geen gelovige. Ik heb sympathie voor ideeën voor een meer duurzame wijze van gewasbescherming en bodembeheer en ik denk dat er een flink stuk gelijk in zit, maar ik durf niet goed te zeggen hoe ver dat gelijk gaat. Ik ben terughoudend met een eindoordeel over onderwerpen waarvan ik niet echt verstand heb.

Van chemische naar ecologische bestrijding – 1

Ik was bij het KNAW-symposium “Van chemie naar ecologie – perspectieven voor ecologische gewasbescherming” op 19 februari 2016. Het was heel druk. Veel professoren, maar ook mensen uit het bedrijfsleven en andere geïnteresseerden.
Ik ga er in twee verhalen over vertellen. Dit verhaal gaat over risico’s en baten van biociden voor de mens, het andere over risico’s voor het ecosysteem.
Veel van wat hier gezegd gaat worden is in de professionele wereld een open deur. Deze site wil vooral natuurwetenschappelijke kennis vertalen en verspreiden naar politieke contexten, en daarvoor is deze kennisoverdracht zinvol.

Baten en risico’s voor de mens
Hierover sprak Martin van den Berg, hoogleraar toxicologie bij het IRAS van de Universiteit van Utrecht (zie http://www.dub.uu.nl/gebruiker/martin-den-berg ). Hij is tevens adviseur van de Gezondheidsraad, de WHO en het UN Environmental Program.

Er is verschil tussen “hazard” en “risk”. “Hazard” is een pure stofeigenschap (cyaankali is zeer giftig), maar de “risk” ervan is zeer gering omdat de kans dat je de stof onbedoeld binnenkrijgt nagenoeg nul is. “Risk” wordt bepaald door de intrinsieke giftigheid en de blootstelling samen. Het niet maken van dit onderscheid leidt tot veel discussies.

(Alles in Italic komt niet van Van den Berg, maar van mij. Ik wil een paar opmerkingen aan het verhaal toevoegen.
De nu lopende felle discussie over het verlengen van de toelating van glyphosaat binnen de EU vertoont kenmerken van deze verwarring – glyphosaat is het actieve bestanddeel van de onkruidverdelger Roundup. Het WHO-onderdeel IARC plaatst glyphosaat in de categorie ‘waarschijnlijk kankerverwekkend’ – een hazard -, terwijl de producerende bedrijven met man en macht lobbyen bij de Europese Commissie ‘dat de mens van glyphosaat geen kanker krijgt’. Het Bundesinstitut für Risicobewerbung formuleert het als “
no carcinogenic risk to humans is to be expected from glyphosate if it is used in the proper manner for the intended purpose”. Dat klinkt als een risk.
Het helpt niet dat de bedrijven (waaronder een door Monsanto geleide coalitie) zich beroepen op drie interne rapporten die vanwege bedrijfsgeheimen niet onthuld zouden mogen worden.
Wat aan de andere kant ook niet helpt is dat glyphosaat bij de bestrijders ervan een soort duivelse icoonfunctie heeft, terwijl op bijvoorbeeld de FAO-pesticidenlijst
ACCEPTABLE DAILY INTAKES, PROPOSED MRLs AND ESTIMATED GLs je van alle pesticiden van glyphosaat het meeste binnen mag krijgen. Zoek maar op http://www.fao.org/fileadmin/templates/agphome/documents/Pests_Pesticides/JMPR/Evaluation94/annexi.pdf .
Dit is geen pleidooi voor glyphosaat, maar wel een pleidooi om wat minder ritueel en wat meer analytisch naar landbouwgiften te kijken. Een stof als bentazon komt in het Brabantse grondwater en in de Maas ongeveer even veel voor als glyphosaat, maar je mag er drie keer zo weinig van binnen krijgen. Bentazon is dus eigenlijk gevaarlijker, maar daarover hoor je nooit iemand.

De IARC-classificatie
De IARC-classificatie

Het is verder van belang, aldus weer Van den Berg, je te realiseren dat chemici tegenwoordig hoeveelheden van 10-15 gram kunnen aantonen. (Dat is zo vreselijk weinig, dat je zo ongeveer elke stof in elk willekeurig monster kunt aantonen.) Ergens onder de 10-6 de gram (een microgram, μg) is het toxicologisch niet meer van belang.

Als er dus in Duits bier 30μg/liter glyphosaat zit (NRC, 26 feb 2016), is er dus een blootstellingsroute die toxicologisch nog van belang kan zijn. De Acceptable Daily Intake voor glyphosaat is 300 μg per kg lichaamsgewicht per dag, dus een volwassene van 70kg “mag” 700 liter bier per dag drinken.
Er zijn, zoals gezegd, ergere vergiften dan glyphosaat.

Voor alle giftige stoffen geldt een dosis-effectrelatie. Hieronder een voorbeeld van een niet-genoemd vergif. Let op de logarithmische horizontale as (elke streep is *10).
dosis-effectrelaties humane toxicologie

Van den Berg wees erop dat voor zwangere vrouwen en kinderen de dosis veel kritischer komt! In dit voorbeeld zit er tussen de dosis van een zwangere en een niet-zwangere vrouw zowat een factor 100 verschil.
De meeste vergiften hebben een NOAEL, een drempel waaronder ze geen uitwerking meer hebben. Dat geldt niet voor genotoxische stoffen. Daarvan worden er geen nieuwe meer gemaakt.

Hormoon-verstorende stoffen (Endocrine Disrupting Chemicals) hebben bijna altijd een drempelwaarde, maar geven toch reden tot zorg. Ze zijn niet in een Petrischaal te onderzoeken en hebben, mede omdat ze in een functionerend hormoonsysteem terecht kunnen komen, een complexe werking.
Ook diermodellen hebben hier maar een beperkte waarde, omdat de ontwikkeling van de menselijke hersenen in de vroege kinderjaren er niet meer getest kan worden. Van den Berg noemde in dit verband een onderzoek, waaraan hij meegewerkt had, en dat de daling van de IQ bij kinderen onderzocht had in reactie op blootstelling aan organofosfaten.

lost IQ-points and OP

En ook
maatschappelijke kosten EDC-bestrijdingsmiddelen
(ED = Endocrine Disruptors – waaronder biociden, maar ook andere stoffen)

Van den Berg sloot af met een statement over de Derde Wereld.
Wij zitten in zoverre in een luxe positie dat wij ons hier wat kunnen permitteren. Kort door de bocht:
Er zijn in ons deel van de wereld nauwelijks ziekten die door insecten worden overgedragen, en als wij niet spuiten verliezen wij bijvoorbeeld 20% van de oogst.
In Afrika is dat heel anders. Daar is het vergeven van de door insecten overgedragen ziekten en als ze daar niet spuiten, houden ze maar 20% over. Bestrijdingsmiddelen daar zijn (in elk geval in de huidige omstandigheden) een kwestie van leven of dood.
ziekteverwekkende insecten

Tenslotte: Van den Berg benadrukte dat zijn verhaal vooral over toxische effecten op de mens ging, omdat dat zijn leerstoel is.
Hij deelde de zorgen over de toxische effecten op het ecosysteem. Daarover het tweede verhaal.

Effecten van een milieuzone voor bestel- en personenauto’s in Eindhoven

De gemeente Eindhoven presenteerde onlangs een breed scala aan aspecten van de Eindhovense luchtkwaliteitsproblematiek. Dat was een mooi werkstuk. Ik pik er in afzonderlijke artikelen wat issues uit. De eerste ging over de ultrafijn stof emissies door het vliegveld. Zie daarvoor –> UFS-onderzoek rond Schiphol vertaald naar Eindhoven

Twee sheets gingen over de effecten die zouden optreden als Eindhoven een milieuzone zou instellen voor bestel- en personenauto’s. Nu geldt die slechts voor oude diesel-vrachtwagens (Euro 4 of beter is toegestaan). Onderstaand verhaal is dus wat een milieuzone voor lichte voertuigen zou toevoegen aan het bestaande.
Mijn club Milieudefensie Eindhoven heeft voorgesteld de bestaande zone (zijnde Eindhoven binnen de Ring, maar slechts ten dele gehandhaafd) ook verboden te verklaren voor oude dieselbusjes.
Aangenomen wordt dat de milieuzone voor bestel- en personenauto’s zich vanaf 2017 richt tegen Euro 0-3 diesel en Euro 0-benzine, en vanaf 2020 tegen Euro 0-4 diesel en Euro 0-benzine.

Eerst voor beter begrip even de herkomst van verschillende soorten vervuiling in Eindhoven.
Presentatie_Luchtkwaliteit-feb 2016-sheet PM25 roet

Nu de stellingen volgens de gemeente Eindhoven, met enig commentaar van mij:
Een milieuzone voor lichte voertuigen:
– helpt niet of nauwelijks voor PM10 en PM2.5 . Die deeltjes zijn slechts voor een klein deel van het lokale verkeer afhankelijk.
– helpt nauwelijks voor NO2 (want in praktijk zijn nieuwe Diesels nauwelijks schoner dan oude, men denke aan het Volkswagenschandaal)
– helpt behoorlijk tegen roet (EC) op knelpuntlocaties als de Vestdijk. Roet is van belang voor de volksgezondheid. Het effect is ca 15% in 2020.
– helpt een beetje tegen roet op matig belaste locaties als de Montgomerylaan
Presentatie_Luchtkwaliteit-feb 2016-sheet roeteffecten
– helpt tijdelijk en moet daarom om de drie jaar aangescherpt worden, omdat auto’s “vanzelf” ook schoner worden en dat effect de scherpere eisen van de milieuzones na een paar jaar inhaalt
– helpt alleen als er vrijwel geen ontheffing verleend wordt voor oudere auto’s
– en veronderstelt daarom op termijn een schoon stedelijk distributienetwerk
– de luchtvervuiling in de oude wettelijke categorieën NO2 en PM10 daalt zeker, maar langzaam. Hieronder de gemiddeldes per categorie per jaar.
Het gaat om metingen op 35 locaties in Eindhoven, onderverdeeld in vier categorieën, en binnen de categorie jaargemiddeld over alle stations. Dus de gemiddelde drukke straat ging terug van 36 naar 31μgr/m3 over vier jaar.
Tegelijk stijgt de kennis over de giftigheid van de stoffen.
De beweringen over de concentraties in 2020 berusten op rekenmodellen waarin de maatregelen en andere ontwikkelingen als input ingevoerd worden (in de hoop dat die input de juiste is….) .
Presentatie_Luchtkwaliteit-feb 2016_daling vervuiling

Volgens Milieudefensie-onderzoekster Anne Knol kan het roet-reducerende effect groter zijn als de milieuzone groter is. In Berlijn wonen een miljoen mensen binnen de milieuzone en is de milieuzone streng, en daar zou het effect een halvering zijn. In Utrecht (voor welke stad Knol haar informatie gaf, sept. 2015) verwacht Knol een reductie met 30%. Zie –> Achtergrondinformatie-Milieuzone-Utrecht_Knol_3sept2015  .

Er valt nog wel wat te wensen in Eindhoven.

 

 

UFS-onderzoek rond Schiphol vertaald naar Eindhoven (update 23feb2016)

Geschiedenis
Op 23 sept 2015 presenteerde (ex) staatssecretaris Mansveld de resultaten van een RIVM-onderzoek (ondersteund door ECN/ TNO) naar de verspreiding van UltraFijn Stof (UFS), dat uit de vliegtuigmotoren op Schiphol komt. Met “UFS” wordt bedoeld met een diameter < 0.1μm (dus PM0.1). Dit is het eerste onderzoek in zijn soort in Nederland.

Windroosonderzoek in Zwanenburg (ufp=ufs)

Dit onderzoek was een vervolg op een eerder onderzoek. Daaruit bleek dat ultrafijn stof aantoonbaar was in het Amsterdamse Bos, en dat het herleidbaar was tot Schiphol. Het onderzoek verscheen in december 2014 in het tijdschrift Lucht.
Het onderzoek was te beperkt om uitspraken te kunnen doen over de ruimtelijke spreiding van de UFS-vervuiling.

De vertaling naar Eindhoven
Minder vliegtuigen op vliegveld Eindhoven stoten minder vervuiling uit dan op Schiphol. Dat wil niet zeggen dat deze Eindhovense UFS-uitstoot verwaarloosbaar is.
Ik heb geprobeerd hier een ruwe indruk van te krijgen. Daartoe heb ik in gedachten de Eindhovense startbaan over de Schipholse Kaagbaan gelegd en vervolgens een aantal wijken en dorpen rond het vliegveld ingetekend (een soort virtuele volksverhuizing). Voor verdere uitleg zie ‘De onderbouwing van de vertaling naar Eindhoven’.
Wat opvalt is dat de woonbebouwing rond vliegveld Eindhoven dichter op de startbaan ligt dan rond Schiphol. Een woongebied als Wintelre of Zand-Oerle zul je rond Schiphol niet aantreffen.

Mijn educated guess voor 2014 luidt:
Wintelre en Veldhoven-de Kelen kregen een jaargemiddelde UFS-toevoeging rond de 3000 a 3500 deeltjes/cm3.
Oirschot ligt het verst van de baan en krijgt jaargemiddeld pakweg 1000 a 1500 deeltjes/cm3.
De rest zit hier tussen in. Jaargemiddeld rond de 2500 a 3000 deeltjes per cm3 in Zand-Oerle en Eindhoven Zandrijk, en rond de 1500 a 2000 bij de rest.
omgeving_EhvA

Is dat veel?

De RIVM-studie zegt dat stedelijke achtergrondconcentraties jaargemiddeld tussen de 8000 en 15000 deeltjes per cm3 uitkomen. In zwaar verkeersbelaste straten kan dat fors hoger liggen. Ik prik plaatsen die ver van de snelweg liggen (de twee Veldhovense wijken en Wintelre) op 10000, Oirschot, Eindhoven Zandrijk en Eindhoven Driehoeksbos (beide met een snelweg aan één kant) op 12000 en de rest (waar meer drukke wegen omheen liggen) op 15000 deeltjes per cm3.

Het uiteindelijke resultaat in tabel:
schatting-tabel
Nogmaals: dit is slechts een ruwe schatting.

Update 23 feb 2016:
ik ontving gisteren een mail met daarin een presentatie over de Eindhovense luchtkwaliteit. Dat is in eigen recht een interessant onderwerp dat ik apart zal behandelen.
UFP_rond EhvA_berekening gemeente Ehv_2016
Maar nu heb ik er één plaatje uitgepikt, nl een berekening (met een model) van de UFS-concentraties rond het vliegveld, bij 43000 vliegbewegingen (=2020), inclusief de snelweg en exclusief Defensie.
Bij mij waren het 30000 civiele en (op de gok) 15000 militaire vliegbewegingen (=2014), exclusief de snelweg.
Ik kom dan voor Wintelre (waar de snelweg geen rol speelt) op concentraties die 1,3* de achtergrond zijn (zie boven). Ga ik naar 2020 (met 43000+15000 vliegbewegingen, dus 1,3*zoveel, dan zou ik in 2020 op een concentratie in Wintelre komen die 1,7* de achtergrond is (aangenomen dat die gelijk gebleven is).
Ga je peuteren in bovenstaand plaatje met een best wel lastige extrapolatie van al die moeilijk te onderscheiden kleurtjes, dan kom ik in 2020 voor Wintelre op 1,1* de achtergrond uit zonder militaire vliegtuigen, dus grofweg op 1,5* de achtergrond met militaire vliegtuigen.

Gegeven de vele aannames en onnauwkeurigheden valt de overeenstemming best wel mee.

Gezondheidsrisico’s
De meettechniek voor UFS is nog zo jong dat er geen langdurige epidemiologische onderzoeken mogelijk geweest zijn. Geleerden verwachten dat chronisch UFS schadelijk is, maar zijn nog niet in staat geweest dat te bewijzen of te weerleggen.

Voor grotere stofdeeltjes als PM10 en vooral PM2.5 is er in de afgelopen drie jaar wel veel langdurig epidemiologisch onderzoek gepubliceerd, waaruit wel duidelijke oorzaak-gevolgrelaties met medische effecten naar voren komen.
Zie op deze site Sterfteschattingen door luchtverontreiniging luchtvaart en Reusachtig Nederlands onderzoek naar luchtvervuiling en sterfte

(Update 23 nov 2015) Een van mijn kennissen uit de bewonersorganisaties rond Schiphol heeft ov er de gezondheidseffecten van ultrafijn stof contact gehad met emeritus-hoogleraar Lucas Reijnders. Deze vindt dat het RIVM ten onrechte wetenschappelijke studies over nanodeeltjes niet meegenomen heeft. Hij noemt met name artikelen in het tijdschrift Nanotoxicology en het artikel van Oberdörster ea . Voor de abstract zie –> Toxicology of nanoparticles_A historical perspective_Oberdoerster_2007_abstract
of  http://dx.doi.org/10.1080/17435390701314761 voor het hele artikel.

Grootteverdeling en samenstelling van het UFS – twee deelresultaten
deeltjesgrootte_ECN-TNO
ECN/TNO hebben een maand lang de meting in het Amsterdamse Bos van 2014 herhaald. Daaruit komt bovenstaande meting van de deeltjesgrootte. De rode en gele lijn zijn overdag gemeten op twee dagen dat de wind vanaf Schiphol waaide, de blauwe toen de wind overdag niet over Schiphol waaide, en de groene ’s nachts (als er weinig gevlogen wordt). De bijdrage van de vliegtuigen zit vooral rond de 10 a 20nm. De blauwe lijn geeft de achtergrond aan.
Vrij Elementary Carbon (‘roet’) en gasvormig SO2 zijn op deze locatie zwak of niet windrichting-afhankelijk, omdat er teveel andere bronnen zijn, zoals het verkeer.
Onder de 10nm kon het apparaat niet meten.

In de volgende tabel de samenstelling. Ter uitleg:
De deeltjesgrootte (linkerkolom) loopt van 0 tot 1μm (0 tot 1000nm), dus vormt de categorie PM1.
De deeltjes < 0.1μm heten ‘ultrafijn’ in de zin zoals bedoeld in dit verhaal (UFS).
elementsamenstelling_PM1
De koolstof(C) en zuurstof(O) duiden op aan deeltjes gebonden roet en organische koolstofverbindingen. De S duidt op zwavelzuur (dus zijn die deeltjes in feite fijne druppeltjes). De N kan betekenen dat het zwavelzuur in de atmosfeer ammoniak oppikt en geneutraliseerd wordt tot ammoniumsulfaat.

Conclusies
1) De methode om via de ingewikkelde omweg over Schiphol schattingen af te leiden voor Eindhoven is zodanig houtje-touwtje dat dit met professioneel onderzoek over gedaan moet worden. Mooie taak voor de provincie.
2) Er is nog zo weinig bekend over UFS dat er nader onderzoek nodig is, alsmede langdurig epidemiologisch onderzoek.
3) De impact van een vliegveld op de omgeving is in het ultrafijn stof – gebied verhoudingsgewijs beduidend groter dan in de klassieke categorieën NO2 , PM10 en PM2.5 die in de MER- rapportages worden meegenomen
4) Het geheel van alle onderzoeken toont aan dat vliegvelden binnen pakweg een straal van 10km een aanvullende oorzaak van ziekte en dood zijn. Die is echter relatief beperkt t.o.v. andere milieuoorzaken zoals bijvoorbeeld autoemissies en mogelijk geluid
5) Het ontzwavelen van kerosine zou de situatie verbeteren.
6) De ideale vliegtuigmotor is heel stil, heel zuinig en stoot geen roet uit. Er moet verder naar deze heilige graal gezocht worden.

Luchtvaart vliegt in de eigen tegenwind

In het Eindhovens Dagblad van 10 febr stond “Vliegtuigen met de neus in de (tegen)wind”. Door de klimaatverandering doet de straalstroom raar en daardoor duurt een vlucht van Europa naar Amerika langer (en kost meer kerosine), en de andere kant op korter. Zie –> vliegen duurt langer vanwege klimaatverandering_ED_10feb2016  .

straalstroom-6

Ik wil er graag op wijzen dat de luchtvaartmaatschappijen hier in de tegenwind vliegen die ze mede zelf opgewekt hebben. Het effect van wolkvorming meegeteld is de luchtvaart nu al goed voor 5% van de klimaateffecten. De sector houdt zich aan herrie noch klimaat en eist de onbelemmerde vrijheid op om broeikasgassen te blijven lozen. OP de Klimaattop in Parijs wist de branche voor zichzelf een uitzondering te bedingen.
Straks moet de rest van de wereld fors terug t.o.v. 1990, maar de lozingen van de luchtvaart mogen nog enkele keren over de kop.

De sector zou zichzelf eens grenzen moeten stellen.

Bernard Gerard