Afzetkansen voor bewerkte mest?

Een teveel aan mest leidt tot grote problemen. Mest stinkt en is gevaarlijk, methaan is een krachtig broeikasgas, nitraat bemoeilijkt de zuivering van drinkwater, de bodem verzuurt, de biodiversiteit neemt af, en het bodemleven verslechtert.

Rijksbeleid legt aan de provincies dwingend op om een voorgeschreven deel van de mest te ‘VERwerken’. In Zuid-Nederland is dat in 2016 55%, in 2017 indicatief 60% en dat moet oplopen tot 75%.
Nu kan men op mest allerlei technische BEwerkingen loslaten, maar dat wil op zich nog niet zeggen dat daarmee het mestprobleem opgelost is. De eenheid van mest is in praktijk de kg fosfaat, en geen enkele vorm van mestBEwerking leidt tot minder kg fosfaat. Daarnaast speelt ook de nitraatrichtlijn een rol.
BEwerken wordt pas VERwerken als men met de producten van die bewerkingen ergens anders naar toe kan. Het Rijk neemt aan of hoopt dat dat zal lukken, maar een blik op onderstaande kaart alleen al leert dat dat niet zo eenvoudig ligt.
fosfaatbalans dierlijke mest_2010
De roodgekleurde gebieden op de kaart zijn de gebieden waar de fosfaathoeveelheid in dierlijke mest groter is dan de behoefte van het gewas. Daar mag van de EU (terecht) geen nieuwe fosfor meer terecht komen. Men moet dus vanuit Brabant een heel eind richting buitenland. Dit artikel probeert in beeld te brengen of het buitenland ‘onze’ mest wil en of de afzet economisch loont.

Met die afzet van de (al dan niet BEwerkte) mest staat of valt het regeringsbeleid. De minister heeft Wageningen UR gevraagd daar een studie naar te doen. Die is in mei 2016 verschenen en is hier –>  WUR-studie mestafzet te vinden.
De studie geeft antwoord op de vraag of er ‘een markt voor is’. Met andere woorden: of een product op papier tegen een aannemelijke prijs verkoopbaar is. Als dat zo is, beschouwt WUR het product als VERwerkt. Let op het wezenlijke verschil tussen BEwerken en VERwerken.

Enige technische uitleg
De studie beperkt zich tot drijfmest. Het vloeibare eindproduct van een mestvergister, digestaat, wordt in de studie gelijkgesteld met drijfmest. Die drijfmest wordt eerst met een pers of centrifuge gescheiden in dik en dun. Beide fracties worden hanteerbaarder gemaakt, de dikke door hem steekvast te maken, de dunne door hem door steeds fijnere ‘zeven’ te persen, waardoor er (als alles goed gaat) nagenoeg schoon water uitkomt en een concentraat achter blijft.
Het schema ziet er globaal zo uit:
schema mestverwerking
Mest wordt gekarakteriseerd door getallen te geven voor drie chemische elementen: stikstof (N), fosfor (P) en kalium (K) (die zijn bijv. ook te vinden op een potje kamerplantenvoeding). Elk soort plant vraagt zijn eigen verhouding. Gras moet bijv. niet veel kalium hebben en aardappels juist wel.
De fosfor komt voor het overgrote deel terecht in de dikke fractie, de stikstof en kalium in de dunne fractie en daarna in het (mineralen)concentraat. Het concentraat bevat ca 0,7% stikstof en 0,9% kalium, en liefst 0% fosfor.
Daarnaast is ook de hoeveelheid organische stof van belang (vooral dus het element koolstof C), maar de studie spreekt daar slechts zijdelings over.
De minimumeis voor alle te exporteren mest, bewerkt of onbewerkt, is dat hij minstens een uur op 70°C verhit wordt om de meeste ziektekiemen te doden (‘hygieniseren’).

Enige juridische uitleg
Nederland kent drie relevante gebruiksnormen: de stikstof-, de fosfaat- en de dierlijke mest-gebruiksnorm. Voor dierlijke meststoffen gelden ze alle drie, voor kunstmest, overigens organische meststoffen en bodemverbeteraars alleen de eerste twee.
De gebruiksnorm dierlijke mest zegt dat een boer maar 170kg stikstof per hectare (ha) op mag brengen. De EU geeft Nederland hiervoor al jaren ontheffing tot 230 of 250kg/ha.
De stikstofgebruiksnorm staat hogere giften toe, afhankelijk van het gewas. De branche ziet dan ook graag het woordje ‘mest’ uit ‘mestproducten’ vervallen. De Tweede Kamer heeft dit bij motie ondersteund, omdat dat een circulaire productie bevordert. Maar het bevordert ook dat er meer stikstof op het land mag.
De fosfaatgebruiksnorm bedraagt 80-100 kg/ha per jaar. In praktijk werkt die norm het meest ondubbelzinnig en daarom wordt de kg fosfaat per ha per jaar meestal als standaard gebruikt.

Lees: fosfaatproduktie in dierlijke mest 171,7 fosfaatafzet dierlijke mest 47,7+124,0=171,7 aanvoer en afvoer van fosfaat in kunstmest en overige organische mest = 15,6 Alles in miljoen kg.
Lees:
fosfaatproduktie in dierlijke mest 171,7
fosfaatafzet dierlijke mest 47,7+124,0=171,7
aanvoer en afvoer van fosfaat in kunstmest en overige organische mest = 15,6
Alles in miljoen kg.

De belangrijkste uitkomsten van de WUR-studie:
1)         Investeren in mestverwerkers is risicovol
2)         In Nederland kan geen nieuwe fosfaat meer worden afgezet
3)         Er zijn in Nederland nog gebieden (met name gras op klei en in mindere mate gras op zand) waar nog ruimte is voor een stikstofgift. Bouwland op zand biedt geen ruimte meer en op de zuidelijke zandgronden wordt er nu al meer stikstof gebracht dan toegestaan is
4)         (Mineralen)concentraat is minder geschikt voor melkvee-
bedrijven omdat er teveel kalium in zit (slecht voor de koeien). Omdat het weinig product in veel water is, beperken de transportkosten de inzet tot een straal van ca 20 a 25km vanaf de bron.
5)         Wil mineralenconcentraat “kunstmestvervanger” worden (en dus geen dierlijk product meer heten), dan moet de stikstofconcentratie naar minstens 10% (zijnde 15* nu) en moeten de verliezen bij het opbrengen verminderen, terwijl het kaliumgehalte gelijk blijft. Er is nog geen procedé dat dat kan.
6)         pluimveemestkorrels worden al jaren over grote afstanden geëxporteerd
7)         de gebieden vlak over de grens zijn al verzadigd met lokale mest en met Nederlandse gehygieniseerde ruwe mest
8)         in de landbouw in sommige verder weg gelegen delen van Europa is in principe behoefte aan fosfaatrijke organische mest uit de dikke fractie, mits aan enkele voorwaarden voldaan is. Invoerbeperkingen van sommige Europese landen moeten afgeschaft zijn, de samenstelling van de mest moet min of meer constant zijn, er moeten niet te veel zware metalen en andere troep inzitten, en de mest moet de juiste fosfor-kalium verhouding hebben of kunnen krijgen.
Boven de 600km kan men voor mestproducten evenveel vragen als voor kunstmest, boven de 300km en onder de 600km kan men 80% van de kunstmestwaarde vragen. Uiteraard nemen met de afstand ook de transportkosten toe.
De WUR-studie gebruikt het woord ‘marktkansen’, niet ‘marktuitkomsten’. Er wordt geen schatting gemaakt van afgezette tonnages. Men kan wel een prijs vragen, maar niet duidelijk is wat het antwoord is.
9)         de kunstmestindustrie kan in principe iets met mestproducten als calciumfosfaat en struviet (magnesiumammoniumfosfaat), mits die aan hoge kwaliteitseisen voldoen, in een voldoend hoge stroom worden aangeleverd en niet duurder zijn dan de huidige grondstof fosfaaterts (€150 tot 200 per ton). Ook hier wordt ‘in principe’ niet gevolgd door ‘in praktijk’.
10) mineralenconcentraat levert de boer per saldo weinig voordeel op.
Fosfaatexport kan de verwerker in beginsel geld opleveren. Daardoor gaat het de boer 5 tot10% minder kosten om zijn mest af te voeren.
11) 90% van de rundveemest wordt op het eigen bedrijf afgezet, 35% van de varkensmest en 20% van de pluimveemest.

Mijn eigen conclusies:
–   
er moet in Brabant een onopgelost nitraatprobleem zijn. Er is teveel, ver weg brengen loont niet, en dumpen mag niet
–    er is een bedrijfsmodel denkbaar voor de fosfaathoudende dikke fractie, gebaseerd op export, maar het is onduidelijk in hoeverre de praktijk de theorie gaat volgen
–    op zich is het recyclen van fosfaat een goede zaak. Het is een eindige grondstof.
–    ook bij minder dieren blijft er in Brabant met name voor varkens een doordachte omgang met mest nodig

 

Brabantse mestdialoog: doorbraakclaim verdient vraagteken

Het Rijk eist mestverwerking van de provincie en de bevolking eist een veeteeltbeleid met minder dieren van de provincie. De ‘ham’vraag is of die twee elkaar volledig uitsluiten, of dat er een marge gevonden kan worden waar de standpunten elkaar overlappen.
De ‘mestdialoog’, die de afgelopen maanden gevoerd is, was (en is) een moeizaam en gespannen proces. Ik heb daarvan voor de BMF verschillende zittingen bijgewoond – een leerzame ervaring.

Dialoogbespreking in BMF-kantoor (ik sta ook op de foto)
Dialoogbespreking in BMF-kantoor (ik sta ook op de foto)

De bevolking van de vee-concentratiegebieden voelt zich al decennia gekoeieneerd en sleepte zich, stijf van het wantrouwen, naar (in hun ogen) de zoveelste praatsessie.
De provincie toonde zich welwillender dan vroeger. Dat vindt zijn oorzaken mede in de crisis in de landbouw, die zich steeds verder verdiept, in de mest die nu in zo grote hoeveelheden aangeleverd wordt dat een groot deel illegaal geloosd wordt (tot de schijt ons doodt), in de al dan niet op de mens overspringende dierziektes enz. En, niet te vergeten, in het nieuwe College van GS dat er zit, voor het eerst zonder het CDA.

Uiteindelijk bracht het College van GS het stuk uit ‘Brabants mestbeleid’ waarvan onderstaande tekst het ontwerpbesluit is:
ontwerpbesluit mestbeleid 31mei2016

Goede bedoelingen
Het besluit bevat verschillende goede bedoelingen.
Voor de bevolking is de belangrijkste passage “de effectieve en juridisch houdbare aanpak die leidt tot geen verdere groei en op termijn een zekere krimp van de veestapel in Brabant”.  “Voor het eerst is er in de staten zo duidelijk gesproken over een stop op het aantal dieren.” Aldus Maria Berkers van Stop de Stank uit Deurne in het Eindhovens Dagblad van 29 juni, maar “vervolgens hebben ze wel heel politiek met zijn allen om de hete brij heengedraaid.”

Ook de passages onder 2a), met woorden als circulariteit, minder
kunstmest, emissies en risico’s minimaliseren en een beter verdienmodel stemmen tot tevredenheid.

De passage “De eerste bewerking op het eigen veehouderijbedrijf en verdere bewerking op een bedrijventerrein” klinkt niet erg duidelijk. De boerenbelangenorganisatie ZLTO leest er in het vakblad De Boerderij (6 juni 2016) in dat drijfmest direct vergist moet worden op het boerenerf. Dat staat niet met zoveel woorden in het besluit, maar past wel in de begeleidende tekst van het besluit.
Als deze interpretatie juist is, ben ik er zelf in beginsel blij mee, want ik ben voor mestvergisting als aan een aantal voorwaarden voldaan is. Niet omdat mestvergisting het mestprobleem oplost, maar omdat er energie gewonnen wordt, omdat er veel minder methaan in de atmosfeer geloosd wordt, en omdat mest door het vergisten microbiologisch minder gevaarlijk wordt.

Ik zeg het dus nog maar eens, want ik wil niet misverstaan worden en ik kan dus niet vaak genoeg zeggen: ik vind dat er minder dieren moeten komen, iets in de geest van wat Natuur & Milieu op 30 juni zei: 30% minder varkens, 10% minder koeien en 5% minder kippen, een en ander te bereiken met financiele ondersteuning door het Rijk zodat het een niet al te koude sanering wordt (zoiets als bij de Limburgse mijnsluiting).
Maar deze mening staat los van mijn opinie dat men, ook als er minder dieren zouden zijn, het nog steeds zinvol kan zijn (een deel van) de mest te bewerken.

De monovergister. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De monovergister van zuivelboerderij Den Eelder

Mijn reserves
De goede bedoelingen worden (nog?) niet concreet ingevuld. Dat moet in de komende maanden gebeuren. En er zit nogal wat drijfzand onder de fundamenten van het politieke bouwwerk.

Ik zie twee hoofdbedreigingen: de ene is (1) dat de provincie niet kan leveren, de andere (2) is dat de mestproblematiek niet oplosbaar zal
blijken te zijn.
Beide zinsnedes vragen enige uitleg.

  • Anders dan het publiek vaak denkt, heeft de provincie over een heleboel onderwerpen niet wat te vertellen. De zeggenschap over dierrechten bijv. zit bij het ministerie en de zeggenschap over kleine mestvergisters bij de gemeenten.
    De provincie staat vooral sterk bij ruimtelijke ordening-wetgeving en bij vergunningverlening en -handhaving van die inrichtingen, waarover hij zelf gaat. Als het al kan, kan de provincie alleen via omwegen iets aan het aantal dieren doen, bijvoorbeeld door groei van het bedrijf A mogelijk te maken als bedrijf B stopt, en dat eventueel met een zekere afroming. Ik kan mij niet voorstellen dat dat soort processen zich afspelen zonder dat er provinciaal geld bij gaat. De bereidheid daartoe moet blijken.
    Zo ook moet de ‘Raad van State-bestendigheid’ van de regelgeving
    blijken.
    Tenslotte moet blijken of de provincie zijn handhavingstaak aan kan.
  • Anders dan vaak gedacht wordt, leidt het BEwerken van mest niet als vanzelfsprekend tot het VERwerken van mest. Elders op deze site is dat al vaker uitgelegd: de eenheid van mest is de kilogram fosfaat en geen vorm vanfosfaatontwikkelingen_30juni2016_Boerderij
    mestBEwerking vermindert het aantal kg fosfaat (bij vergisting met co-materiaal wordt het zelfs meer). VERwerking betekent dat er fosfaat uit het systeem gehaald wordt, en dat betekent export. BEwerken is technologie en VERwerken is logistiek en commercie.
    Ten tijde van de mestdialoog was er geen bruikbaar document waaruit zelfs maar in benadering afgeleid kon worden wat eigenlijk de exportkansen waren. Zeer onlangs heeft Wageningen daar een studie over gepubliceerd op Wageningse mestafzetstudie  (ik heb hierover een apart verhaal geschreven, zie Afzetkansen voor bewerkte mest ). Voor fosfaat bestaan op papier mogelijkheden na honderden kilometers transport en wat daarvan in praktijk terecht komt, moet blijken. Voor nitraat lijken er geen mogelijkheden aanwezig.
    Het is mogelijk dat uiteindelijk blijkt dat er een heel circus opgetuigd wordt om de mest te bewerken, en dat vervolgens blijkt dat de producten daarvan even moeilijk afzetbaar blijken als de oorspronkelijke mest zelf.

De tijd moet leren wat het antwoord op de ‘ham’vraag is.

Klimaateffecten in Brabant 6 – het KNMI over recent extreem weer in 2016. Daarnaast verzekerbaarheid.

Het KNMI heeft een beschrijving annex klimaatanalyse uitgebracht over de extreme buien van eind mei en begin juni 2016, en een beschrijving van het noodweer van 22 en 23 juni.

Het KNMI over 31 mei en 1 juni 2016
De eind mei-studie is te vinden op www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/achtergrond/klimaatanalyse-van-extreme-buien-eind-mei-begin-juni-2016 .
Eind mei lagen Limburg en Zuidoost Brabant aan de rand van een groot neerslaggebied. Die neerslag hoorde bij een depressie boven Frankrijk en Duitsland, die ruim een week bleef hangen.
Belgie en Zuid-Nederland kregen hevige onweersbuien van mee, leidend tot lokale wateroverlast.
boxmeer
In Zuid-Duitsland leidden relatief kleinschalige, maar zeer hevige buien tot flash floods en aardverschuivingen.
In Frankrijk viel de regen aanhoudend over een groot gebied, waardoor in het stroomgebied van de Seine en de Loire de rivieren recordhoogtes bereikten en buiten hun oevers traden. Het Louvre werd voor de zekerheid gesloten.

Gemiddelde neerslag in mm/dag in Frankrijk op 29-30-31 mei - bron NOAA/CPC

De klimaatwetenschap wordt gestaag beter, maar zeer lokale gevolgen als het buiten de oevers treden van een rivier kunnen nog niet berekend worden. De regen, die er de oorzaak van was, kan al wel in lokale modellen gevangen worden.

Het KNMI stelt dat de buien in Duitsland niet met een veranderend klimaat in verband kunnen worden gebracht. De kans dat ergens in Zuid-Duitsland in april, mei of juni een dergelijke buiencomplex optreedt eens in de 20 jaar. Dat is niet heel zeldzaam en de tijdreeksen van 250 weerstations vanaf 1951 laten een afname in de extreme neerslag zien.

Gemiddelde neerslag in mm/dag in Frankrijk op 29-30-31 mei - bron NOAA/CPC
Gemiddelde neerslag in mm/dag in Frankrijk op 29-30-31 mei – bron NOAA/CPC

Voor Frankrijk komt het KNMI tot een ander oordeel.. De kans op dit type neerslag is sinds 1960 voor de Seine 1.8* zo hoog geworden is, en voor de Loire 1.9* zo groot. Dat kan gelezen worden als dat de kans op zoveel regen in het stroomgebied van de Seine gestegen is van 1 op 900 naar 1 op 500 per jaar. Bij de Loire is dat van 1 op 180 naar 1 op 100 per jaar.

De onderliggende natuurkunde is simpel, stelt het KNMI. De Clausius-Clapeyronvergelijking zegt dat +1°C (de temperatuurstijging sinds 1960) maakt dat de lucht 7% meer waterdamp kan bevatten (wat inderdaad ook gebeurt).

Overigens heeft het KNMI ook voor de zware regenval in juli 2014 (waardoor onder andere delen van Tilburg onderliepen, zie Klimaateffecten in Brabant – 2: Tilburg en het noodweer van 28 juli 2014) een klimaatanalyse gemaakt. Daaruit kwam ruwweg dezelfde verdubbeling van de kans op een dergelijke hoeveelheid neerslag.

Het KNMI over het noodweer rond 23 juni 2016

De tekst is te vinden op http://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/achtergrond/zware-onweersbuien-op-22-en-23-juni-vol-extremen .
In de nacht van 22 op 23 juni, op 23 juni en in de nacht van 23 op 24 juni kwam het in Brabant en Limburg tot een extreem noodweer. Op de neerslagradar van het KNMI was boven Brabant een heuse ‘supercel’ te zien met rolwolken, vuistgrote hagel, valwinden en uitzonderlijke neerslag.

Supercel boven Brabant rond 23 juni 2016. weerradar KNMI
Supercel boven Brabant rond 23 juni 2016. weerradar KNMI

Delen van Brabant zagen er uit alsof er een oorlog gewoed had.
dak+glas_juni2016
Het KNMI heeft (nog?) geen klimaatanalyse gemaakt van het noodweer rond 23 juni.

 Schade en verzekering
Alleen al in een agrarische gemeente als Someren kwamen de gemeente en de boerenorganisatie ZLTO tot een half miljard schade. Nu zal daar enig natte vinger-werk inzitten en er liggen nog geen officiele schademeldingen onder, maar ongetwijfeld zal het heel veel zijn. Over het hele rampgebied samen inderdaad misschien wel een miljard.
In de beste traditie eiste de ZLTO geld voor zijn achterban voor deze “nationale ramp”.

Wateroverlast op de aardappelvelden
Wateroverlast op de aardappelvelden

Staatssecretaris Van Dam had er niet meteen zin in. In de NRC (28 juni 2016) liet hij weten dat zijn ministerie er al jaren op aandringt dat boeren een weersverzekering afsluiten en dat, nog sterker, het ministerie daar zelfs een subsidie van 9 miljoen per jaar voor klaar heeft liggen. En, zegt het ministerie, als men via de rampenregeling geld wil vangen, kan dat alleen als het om onverzekerbare schade gaat.
Mensen die er meer van af weten dan ik, moeten maar bepalen wat wijsheid is. Misschien is een deel van de schade onverzekerbaar en misschien kunnen er voorwaarden verbonden worden aan een eventueel hulpbedrag. En omvallende boerenbedrijven kosten de staat, linksom of rechtsom, ook geld.

Ondertussen kan men zich de meer fundamentele vraag stellen in hoeverre het concept “verzekering” als zodanig in dit soort situaties bruikbaar blijft.
Een verzekering gaat fundamenteel van de aanname uit dat het incident uitzondering is en het niet-incident regel. Als de herhaalfrequenties van extreem weer toenemen, moet dat vroeg of laat gevolgen hebben voor de grondslagen van de verzekering. Op zijn gunstigst gaat de premie omhoog en op zijn slechtst houdt de verzekerbaarheid op. Zie op deze site Klimaatverandering en financiele stabiliteit

Waar de verzekerbaarheid ophoudt, moet het overheidsbeleid starten. Na de watersnoodramp van 1916 is de Afsluitdijk gebouwd, en na die van 1953 de Deltawerken. Men heeft toen ook niet voor gekozen voor een benadering “het Rijk betaalt de schade en tot de volgende overstroming”. Die mentaliteit zou ook hier getoond moeten worden.

Misschien zouden de regering en de Tweede Kamer een groter gevoel van urgentie t.a.v. klimaatverandering ten toon moeten spreiden.
In Brabant is onlangs het “Deltaplan Hoge Zandgronden” van kracht geworden waarin het beheer van het zoetwater op de zandgronden onderwerp van beleid is (zie Klimaateffecten in Brabant – 1 Het Deltaplan hoge zandgronden ). En waarin, het is navrant, vooral droge zomers afgedekt zijn – en niet zonder reden, want het weer wordt extremer, zowel in de natte als in de droge richting. Misschien moet de provincie eens haar Deltaplan-beleid ter evaluatie naast de feitelijke ervaringen van mei en juni 2016 leggen.
En misschien moet de bevolking minder bezwaar gaan maken tegen maatregelen die beogen het klimaat binnen aanvaardbare grenzen te houden, zoals windturbines, hoogspanningsleidingen en mestvergisters.

Glyfosaat heeft nadelen, maar de campagne ertegen ook

Voorzitter Nol Verdaasdonk van de Brabantse Milieu Federatie (BMF) plaatste op 2 juni 2016 een gastopinie in het Eindhovens  Dagblad (ED) over Roundup (zie http://www.brabantsemilieufederatie.nl/nieuws/politiek-zwicht-voor-giftige-lobby/ ).

BMF-directeur Nol Verdaasdonk bij het tekenen van het Brabants Energie Akkoord
BMF-directeur Nol Verdaasdonk bij het tekenen van het Brabants Energie Akkoord

Ik heb waardering voor de inzet van mijn goede kennis Nol als voorzitter van de BMF, en ik heb er begrip voor dat een milieuorganisatie het als haar taak ziet om voor een landbouw te pleiten die vrij is van
bestrijdingsmiddelen. Bovendien neemt “mijn” eigen organisatie Milieudefensie verwante standpunten in.

En toch wil ik kritisch reageren op Nols verhaal. Ik vind dat er nadelen aan verbonden zijn.

In elk geval heb ik een andere insteek. Nol speelt vooral op de emotie (andere milieuorganisaties doen het ook, het is een soort tijdgeest). Ik heb mij voorgenomen mij in deze kolommen zo goed mogelijk te onderwerpen aan een natuurwetenschappelijke discipline. “Het” publiek bestaat niet. Mogelijk is het deel van het publiek, dat bereikt wordt met het emotieverhaal, groter is dan wat ik bereik met mijn analytische verhaal. Dat zij dan zo.

De emotie is angst voor de menselijke gezondheid. Sidder en beef, want u krijgt kanker.

Wie geloof je?
Het Internet is een open riool, waarin wij onze kinderen leren zwemmen” aldus de Leidse astrofysicus Vincent Icke. Met groot gemak wordt baar-
lijke onzin in omloop gebracht, die duizend keer heen en weer echoot, en zodoende tot een zichzelf bewijzende waarheid wordt.
Men moet dus een geloof-strategie hebben. Bovenaan de teksten staan bij mij tijdschriften als Nature en Science, mijn Scientific American, en ook goede wetenschapsrubrieken. Ik baseer mij op instituten als de World Health Organisation (WHO), de Food and Agriculture Organisation (FAO) van de VN, het IPCC en bijv. ook het nederlandse RIVM.
Van “mijn”organisaties BMF en MilieuDefensie geloof ik dat ze in elk geval niet opzettelijk onwaarheid vertellen, maar ik vertrouw hun deskundigheid afhankelijk van het onderwerp en niet blindelings.
Greenpeace staat lager op mijn geloofwaardigheidsladder.
Deze lijst is bij lange na niet volledig.

Is Roundup inderdaad vergiftig en kankerverwekkend?
De gevaarinschatting door de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) volgt een tweestappen-procedure.
De IARC (die onder de WHO valt) zegt  dat er omstandigheden denkbaar zijn waarin  de stof glyfosaat giftig is  en misschien kankerverwekkend  (de meningen van deskundigen lopen overigens uiteen). Daarna moet bestudeerd worden of deze omstandigheden zich daadwerkelijk voor doen. Dat heeft een gezamenlijke werkgroep van de FAO en de WHO onlangs gedaan.
Het oordeel is  dat glyfosaat via het dieet, langs reëel voorkomende blootstellingsroutes niet giftig is voor de mens (zie “Pesticide residues in food 2016″, mei 2016). Er is een drempelwaarde waarboven glyfosaat giftig wordt (ergens rond de 100mg per kilogram lichaamsgewicht). De reëel gevonden concentraties zitten daar ordes van grootte onder.
De pis bijvoorbeeld van Europarlementariers, die gemiddeld op 1,7μgr/liter zat, 17* de norm voor oppervlaktewater dat voor drinkwater bestemd is. De PR is briljant, maar de wetenschap is onzin omdat niemand die pis onbewerkt drinkt. En als je even op lompe wijze afziet van allerlei wetenschappelijke subtiliteiten, zit de pisconcentratie dus ongeveer 60000 keer onder de drempelwaarde voor giftigheid.

Glyfosaat in Brabant
glyfosaat in de Maas_RIWA_juni2013

Glyfosaat wordt veel gebruikt, en daardoor kan de glyfosaatconcentratie in de Maas (hier bij Keizersveer) soms de norm van 0,1μgr/liter overschrijden voor water waaruit drinkwater gewonnen wordt. Vanaf 2006 zit het glyfosaatgehalte op of onder de norm.
Overigens halen de waterleidingbedrijven dat glyfosaat er gewoon uit, maar dat kost allemaal extra werk en moeite en het water wordt er duurder door.

In het grondwater in Brabant en Limburg heeft men volgens de Brede Screening Bestrijdingsmiddelen Maasstroomgebied 2011-2012 (Haskoning) 36889 metingen verwerkt van 170 stoffen. Daarvan gaven 392 metingen een resultaat boven een detectiegrens, veroorzaakt door (minstens) een van 34 stoffen. Daarna kan bijv. bepaald worden hoeveel stoffen boven de drinkwaternorm zitten.
Het resultaat:
overschrijding drinkwaternorm 2011-2012-A
overschrijding drinkwaternorm 2011-2012-B

Mijn conclusie is dat glyfosaat in Brabant en Limburg niet vaak voor een drinkwaterprobleem zorgt, en dat andere stoffen dat vaker doen. Bij-
voorbeeld bentazon, ook een herbicide die gevaarlijker is en slechter afbreekt dan glyfosaat, en DMS (een afbraakproduct van de fungicide tolylfluanide.

Zie ook http://www.clo.nl/indicatoren/nl0277-bestrijdingsmiddelen-in-drinkwater?i=3-126&source=rss .

De nadelen van de anti-glyfosaatcampagne
De gastopinie van Nol  wil een doel bereiken (een biologische landbouw), maar fixeert zich op middelen; daarbinnen specifiek op één mengsel, Roundup; daarbinnen vooral op het actieve bestanddeel glyfosaat; en daarbinnen alleen op de giftigheid voor de mens.
In die tunnelvisie is Glyfosaat  een symbool van alles wat vies en voos is.  Dat leidt tot een soort duiveluitdrijvende rituelen, waarbij over het hoofd gezien wordt dat in Brabant glyfosaat een tamelijk onbeduidende duivel is.

Elke beperkende stap betekent een impliciet nadeel.

De fixatie op giftigheid voor de mens (die er waarschijnlijk niet is) houdt de giftigheid voor het ecosysteem buiten beeld, die waarschijnlijk veel groter is. De regenworm, de bodembacterie en de watervlo worden niet beschermd door een waterleidingsysteem. Overigens heeft Nol in 2014 een artikel geschreven dat daar wel op in gaat.
ecology goes underground
De fixatie op het actieve bestanddeel glyfosaat in het mengsel Roundup belemmert de blik op de andere bestanddelen, zoals bijv. de hulpstof POE-tallowamine die mogelijk giftiger is dan het glyfosaat zelf. Daardoor mist Nol de boodschap, dat Europees Commissaris Andriukaitis POE-tallowamine wil gaan verbieden, zoals het Europees Parlement wilde.
De rituele fixatie op Roundup/glyfosaat zorgt ervoor dat de BMF (maar niet alleen de BMF) andere stoffen mist die in Brabant  relevanter zijn, zoals bijvoorbeeld bentazon en DMS. Zo kon het ook gebeuren dat op een dikke 20km ten Noorden van het BMF-kantoor in Tilburg de drinkwaterinlaat op de Afgedamde Maas drie maand naar de Lek verlegd is zonder dat de BMF dat meegekregen had. Er was vanuit de glas-
tuinbouw dimethoaat ingelopen, een insecticide uit de parathionfamilie die vele malen giftiger is dan glyfosaat. Dimethoaat zorgt vaker voor problemen dan glyfosaat.

Ik vind het prima dat de BMF zich inzet voor  vooruitgang in de richting van een biologische landbouw. Ik heb te weinig verstand van landbouw om een oordeel uit te spreken in hoeverre en onder welke voorwaarden dit ideaal uitvoerbaar is, oa omdat ik er geen zicht op heb in hoeverre de beperkte ervaringen van nu opschaalbaar zijn naar een situatie waarin biologische landbouw de norm is en niet langer de uitzondering.
Ik heb dus behoefte aan een goed verhaal over hoe die omschakeling zou moeten, en wat er de gevolgen van zijn. De huidige zinloze glyfosaat-paniek helpt mij daar niet bij.

Op werkbezoek bij zuivelboerderij Den Eelder

Tijdens het provinciale Energiefestival op 1 juni 2016 waren er allerlei workshops en excursies. Een interessante excursie ging met de bus naar zuivelboerderij Den Eelder, bij Kerkwijk en Ammerzoden. Eigenaar is de familie Van der Schans.
Zie ook http://www.deneelder.nl .
koeien op Den Eelder
Op Den Eelder hebben ze momenteel 550 melkkoeien en 350 stuks jongvee op eigen (zware klei)grond. Het is dus een relatief grote boerderij. Een deel van de koeien staat een deel van de tijd in de wei.

Den Eelder draait (het zijn mijn woorden, niet die van hen) half-biologisch. De familie zegt veel elementen van biologisch boeren toe te passen, maar ze gebruiken kunstmest en ze passen in een eerder stadium dan biologische boeren curatieve antibiotica toe. Preventieve antibiotica worden niet toegepast.

De familie Van der Schans wilde wat betekenen voor een duurzamer aarde. Op zijn minst moest het eigen bedrijf energieneutraal. Ze wilden niet aan een windturbine en kozen uiteindelijk voor het vergisten van de mest van hun koeien.

Daar kun je twee kanten mee op: mono- en covergisting. Bij monovergisting wordt alleen de mest zelf vergist, bij covergisting gaat er plantaardig materiaal en bepaalde soorten afval en reststoffen bij. Elk van beide technieken heeft voor- en nadelen.
Covergisting brengt makkelijk 5 tot 10 keer zoveel op (in mest zelf zit niet heel veel energie, die zit vooral in de maïsstengels en het bermgras dergelijke), maar de prijzen van covergistingsmateriaal kunnen omhoog schieten bij schaarste en/of als ze in Duitsland gesubsidieerd worden.
Uiteindelijk heeft men op Den Eelder voor monovergisting gekozen op het eigen erf.

De mestschuif
De mestschuif

De mest wordt verzameld met een permanent doorlopend schuifsysteem, naar de vergister gevoerd en daar in real time verwerkt. Daardoor komt er maar heel weinig methaan uit de mest in de atmosfeer. Dat is een groot voordeel, want het is een krachtig broeikasgas.

Omdat er in mest op zich relatief weinig energie zit (het is veel water), is voor een bescheiden vermogen een forse installatie nodig.

De monovergister. (op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)
De monovergister.
(op de foto dhr. Gosselink van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij BOM)

De installatie verwerkt 15.000 ton dagverse mest per jaar en produceert daarmee jaarlijks via een gasmotor 0,50 miljoen kWh elektrische energie (1,8TJ) en (via die motor en een kachel) 1,5 kWh miljoen warmte (5,4TJ) in de vorm van water van 110⁰C.
De installatie heeft €800.000 gekost en bespaart jaarlijks voor 10% van dat bedrag aan stroom en gas. Daarnaast krijgt  Den Eelder 12 jaar lang SDE+ subsidie. Het komt net uit.

Het processchema
Het processchema

Daarnaast liggen er bij Den Eelder ongeveer 1100 zonnepanelen op het dak van de bedrijfsgebouwen. Die moeten volgens de gangbare statistiek jaarlijks ongeveer 0,85TJ leveren.

Een deel van de 1100 zonnepanelen
Een deel van de 1100 zonnepanelen

Als je alles optelt (wat officieel niet mag) kom je aan 8,0TJ per jaar. Dat dekt volgens Van der Schans ongeveer de eigen jaarlijks energiebehoefte. Hij levert niet veel terug aan het net.

Van der Schans erkent de gangbare wijsheid dat het vergisten niet helpt voor de fosfor- en stikstofproblematiek, waaraan de wettelijke bepalingen zijn opgehangen. Hij zou ooit nog wel eens een scheidingsinstallatie achter zijn vergister willen hangen om het restproduct uit de vergister, het digestaat, tot kunstmestvervanger op te waarderen..

Een blik op de melkverwerkingstechniek
Een blik op de melkverwerkingstechniek

Als men de zaal met de melkverwerkingstechniek ziet, en de vergister en de zonnepanelen, rijst de vraag in hoeverre het eigenlijk zinvol is een scherpe scheiding te hanteren tussen een agrarische en een industriële bestemming.
Bij de Raad van State speelt dat ongetwijfeld een rol. Maar als die niet in beeld is, kan men zich gevoeglijk de vraag stellen hoe materieel eigenlijk het verschil is tussen een groot boerenerf en een klein industrieterrein.

MRSA-bacterie via de lucht in boerenneuzen

De Journal of Exposure Science and Environmental Epidemiology (nr 26, May/June 2016) (hier de abstract –> Transmission through air as a possible route of exposure for MRSA_JESEE_2016 ) geeft de samengebrachte resultaten van drie onderzoeken naar het verband tussen drie grootheden
–  enerzijds de concentratie LA-MRSA in de stallucht (kalf of varken) en de wekelijkse blootstellingsduur (gemeten met electrostatische apparatuur)
–  anderzijds hoeveel MRSA er in de neus zat (gemeten met wattenstaafjes).

MRSA-bacterie
MRSA-bacterie

MRSA staat voor Methicillin-Resistant Staphylococcus Aureus (in de volksmond de ziekenhuisbacterie) en LA staat voor Livestock-Associated.
De MRSA-bacterie komt regelmatig in het nieuws omdat hij resistent is tegen de meeste antibiotoca en daarom moeilijk te behandelen infecties veroorzaakt bij mensen met weinig weerstand. Een redelijk verhaal erover staat op de informatiesite Alles over MRSA .
De meeste auteurs van de studie komen uit Nederland, waaronder prof. Heederik van de Universiteit van Utrecht (diergeneeskunde).

Heederik geeft leiding aan het nu lopende en in 2013 gestarte VGO-onderzoek naar de gezondheidseffecten van de intensieve veehouderij in Brabant. Op  https://vng.nl/files/vng/20150219_presentatie-prof-heederik-volksgezondheid-en-veehouderij.pdf is een tussenpresentatie te vinden van dit onderzoek.

MRSA-bacterie
MRSA-bacterie

Het onderzoek kan worden samengevat in twee zinnen:
–  bij mensen, die meer dan 20 uur per week in de stal werken, is er een sterke correlatie tussen de MRSA-afzetting in de neus en de MRSA-concentratie in de stal
–  bij mensen, die minder dan 20 uur per week in de stal werken, is er een sterke correlatie tussen de MRSA-afzetting in de neus en het gewerkte aantal uren per week

Dit onderzoek geeft vooral informatie over de kans dat boeren (en eventueel hun personeel) een beroepsziekte oplopen. Het zegt niet iets over het risico dat omwonenden lopen. De tussenpresentatie zegt daar wel wat over.

Ik heb op deze site eerder een Amerikaans onderzoek over dit onderwerp geplaatst, dat in hetzelfde tijdschrift JES stond –> Ziektekiemen als functie van de afstand tot een intensief melkveebedrijf  .

 

 

Drinkwaterinname uit Afgedamde Maas na bijna drie maand weer open

Het innamepunt van waterleidingmaatschappij Dunea op de Afgedamde Maas is op 7 april 2017 na bijna drie maand weer in gebruik genomen. De stillegging volgde op een lozing van het insecticide dimethoaat – een gif uit de parathionfamilie en bovendien een hormoonontregelende stof.

Het inlaatpunt aan de Afgedamde Maas
Het inlaatpunt aan de Afgedamde Maas

Drie maand is lang. Weliswaar ligt elk drinkwaterpunt in het stroomgebied van Maas en Lek er jaarlijks wel eens uit, maar meestal gaat het dan om enkele dagen tot hooguit een maand. Drie maand is uitzonderlijk.

In het persbericht van Dunea (zie –> Dunea hervat inname uit Afgedamde Maas_07april2016 ) valt verder te lezen dat het onderzoek door het Gelderse Waterschap Rivierenland naar de veroorzaker van de calamiteit afgerond is. Deze heeft op aanwijzingen van het waterschap maatregelen genomen om verdere verontreiniging te voorkomen. Er is een procedure opgestart om de kosten te verhalen. Ook is procesverbaal opgemaakt dat binnenkort naar het Openbaar Ministerie gestuurd wordt.

Wij maken ons niet voor niets sterk voor een duurzame oplossing voor de afvoer van bedrijfsafvalwater uit de glastuinbouw.” aldus De Waal Malefijt, sectormanager Water van Dunea op het eind van het persbericht.
Blijkbaar bestaat die duurzame oplossing nog niet…

Voor het eerdere bericht over dit onderwerp zie Bestrijdingsmiddel in Afgedamde Maas dwong tot innamestop drinkwater  .

Milieudefensie bij kaasproeverij Ekoplaza

Een van de ‘actie-merken’ van Milieudefensie is de actie Allemaal Lokaal. De actie richt zich tegen de import van soja vanaf de andere kant van de wereld, met de bijbehorende natuurverwoesting, monocultures en van het land gejaagde kleine boeren, en voor een landbouw die functioneert op basis van gesloten kringlopen.
Dit standpunt past goed bij de in Brabant alom geuite wens dat het aantal dieren omlaag moet vanwege de mestproblematiek (de achterkant van het proces waarvan de soja-import de voorkant is), dierziektes, stank en stof, etc.
Bij Allemaal Lokaal hoort een petitie.

Er bestaan al praktijkvoorbeelden van producten die op basis van gesloten kringlopen tot stand komen, dus op basis van regionaal veevoer. De lentekaas ‘Aurora’ is daarvan een voorbeeld. De kaas is biologisch (wat wel meer kazen zijn) en daar bovenop regionaal. Niet alle biologische boeren halen hun biologische veevoer uit de nabije omgeving. Dat valt ze niet kwalijk te nemen, want dat is geen eenvoudige taak. Aan soja uit Zuid-Amerika maken ze zich in elk geval niet schuldig.
Zuid-Amerikaanse soja kan vervangen worden door soja uit Nederland of Europa in ruimere zin, maar ook door veldbonen, lupinen en grasklaverweiden.
Aurora lentekaas is een jonge kaas van gepasteuriseerde koemelk naar Gouds recept, verrijkt met paardenbloem, gember, ui en madeliefjes. Het smaakt best lekker.
Hanny en Marlijn_kaasproeverij_09april2016-red

Ekoplaza aan de Stratumsedijk organiseerde een kaasproeverij. Mensen van Milieudefensie hebben daar klaasblokjes aan de klanten gepresenteerd en daarbij over het begin sel van de actie gepraat en om een handtekening voor de petitie verzocht.

De dag eindigde met een kleine 80 handtekeningen.

Zie ook  Milieudefensie op Groenmoesmarkt in Oirschot

De Brabantse Uitvoeringsagenda Energie – het ECN-advies

Ik had beloofd nav de Uitvoeringsagenda Energie een derde artikel te schrijven, dat specifiek inging op de Quick Scan Warmte Noord-Brabant.

Die Quick Scan is een typisch verhaal.
De eerste reden is dat de Quick Scan gebruikt wordt om in het begin (blz9) de Uitvoeringsagenda Energie een wetenschappelijke tint te geven, terwijl de provincie zichzelf op het eind een taak oplegt (uitgedrukt in % van 287PJ). De koppeling tussen beide valt niet te achterhalen. Of die koppeling is goed verstopt, of ECN heeft zijn scan voor Piet Snot gemaakt.

Ontwikkeling bij autonoom beleid als de landelijke maatregelen uit het Energieakkoord uitgevoerd zijn
Ontwikkeling bij autonoom beleid als de landelijke NEV-maatregelen uit het Energieakkoord uitgevoerd zijn

Tweedens: de provincie maakt op blz9 een ernstige fout door hier bij-
stook in de Amercentrale en in de industrie, ter waarde van 6,4PJ, op te nemen. Die 6,4PJ zit al in de maatregelen waarmee ECN, op basis van autonoom beleid en uitvoering van maatregelen uit de Nationale Energie Verkenning (NEV), tot 36,4PJ duurzame opwekking in 2020 komt (zie boven). Dat is niet genoeg want 12,4% (zie mijn eerste artikel over dit onderwerp), en daarom doet ECN een pakket aanbevelingen, die het %
duurzame opwekking iets boven de gewenste 14% tillen. Dat pakket staat correct verwoord op blz 9 (bolletje 1,2,3,4,6). Bolletje 5 (genoemde 6,4PJ) mag daar niet staan, want dubbelop. Consequenties heeft dit niet, want het staatje wordt toch verder niet gebruikt.
Het is bovendien sowieso de vraag of de Amer9 open blijft.
Tenslotte geeft ECN om mij onduidelijke redenen alleen warmteopties als aanvullende maatregelen. Het klopt dat warmte een grote post is, en het is inderdaad verstandig om naar warmtemaatregelen te kijken, en ECN komt ermee tot 14%, maar het is niet logisch om je daartoe te beperken. Waarom niet bijvoorbeeld extra zonne-energie opgevoerd? Per slot van rekening moet er na 2020 verder verduurzaamd worden en zelfs al eerder als het Urgenda-vonnis standhoudt..

Maar de warmtevoorstellen van ECN zijn interessant in eigen recht want er moet sowieso een Brabants warmteplan komen (zie Brabants warmteplan nodig ). Daarom loop ik er doorheen.

De berekening van de opbrengst van de Nul op de Meter-operatie (NodM)
Dit is een ingewikkeld verhaal!  Ik heb er minstens een uur op zitten puzzelen. Ik geef het toch, want er is tot nu toe onverantwoord weinig informatie over dit onderwerp gegeven. Ik weet overigens niet of het verhaal op de natte vinger van ECN berust of op bestuurlijk vastgestelde uitgangspunten. Ik denk het eerste.

Het verhaal heeft drie hoofdmoten: het aantal woningen, de besparing per woning, en de extra eisen die die besparing stelt.
–  Het aantal. In de NEV worden 100.000 NodM-huizen opgevoerd als nationale maatregel. Brabant is 14,4% van Nederland, dus heeft Brabant er 14400 van het Rijk ‘te goed’. Het is me niet duidelijk of dat financieel al afgedekt is.
Brabant wil in 2020 40000 huizen NodM maken. Het verschil met die 14400 wordt opgevoerd als “Brabantse plus”. ECN rekent dus met 25600 woningen.
–  ECN gaat er van uit dat de gemiddelde woning label B is (realistisch?). Die verbruiken elk gemiddeld 14991kWh warmte uit gas (1686m3 – realistisch?).
Als de woning NodM wordt, verbruikt hij in het model van ECN nog 8510kWh. Dat is een besparing van 14991-8510 = 6481kWh = 23,3GJ. Dit bij 25600 huizen –> 0,59PJ besparing.
Die 8510kWh wordt toegevoerd met een warmtepomp met een COP van 2,6. Dat kost 8510/2,6 = 3273kWh aan stroom. Het verschil 8510-3273 = 5237kWh = 18,8GJ wordt opgevoerd als besparing per woning. Over 25600 woningen –> 0,48PJ besparing.
–  Die 3273 kWh stroom moet ergens vandaan komen. Bij NodM-huizen betekent dat extra opwekking door zonnepanelen, over 25600 huizen –> 0,30PJ extra opwekkingstaak .
Bovendien gebruiken de bewoners ook stroom voor het leven van alledag, bij ECN 3000kWh (het huidige gemiddelde). Over 25600 huizen –> 0,28PJ vervangende opwekkingstaak .
ECN gaat ervan uit dat deze 0,58PJ (=0,30+0,28) er inderdaad komt, en boekt het resultaat in als provinciale plus aan duurzame opwekking, zonder die overigens op blz 9, als bolletje 7 te noemen.
Dat betekent 22,6GJ per woning. Bij de huidige standaardpanelen betekent dat 29m2, dus 20 panelen per dak. Kan alleen als een deel van die panelen in de wei komt te staan.

Het zou verstandig zijn om de NodM-operatie eens een keer goed in PS door te praten.

Besparingen anders dan woningen
ECN denkt dat het (als provinciale plus) mogelijk moet zijn om 2,3PJ te besparen door een betere afstelling van utiliteitsgebouwen (overheid, diensten, handel).
Bij de industrie krijgt de provincie geen poot aan de grond, denkt ECN. Daar wordt geen extra besparing als provinciale plus geprogrammeerd.

Geothermie
Geothermie in Brabant is nu afwezig. ECN gaat (op gezag van de provincie) uit van geothermie t.b.v. de Helmondse stadsverwarming (die daartoe eerst wel fors opgekalefaterd moet worden) en van drie industriele projecten, elk goed voor 0,25PJ. Samen dus 1,0PJ opwekking als provinciale plus.

Verduurzaming warmtenet Amer en Eindhoven
ECN gaat ervan uit dat het Amer-warmtenet open blijft en voor de helft gevoed wordt uit biomassa-bijstook of geothermie, en dat Eindhoven geen extra verduurzaming krijgt. Dat resulteert in een totaal van 0,74PJ duurzame opwekking als provinciale plus, welk getal verder nauwe-
lijks gespecificeerd wordt. (1TJ = 0,001PJ, NEV = het autonome beleid inclusief maatregelen Energieakkoord)

(1TJ = 0,001PJ, NEV = het autonome beleid inclusief maatregelen Energieakkoord)

Biogas en mestvergisting
In het autonome beleid (zie tabel) zijn volgens ECN de categorieën rioolwater, covergisting, overige vergisting en groen gas (=idem na zuivering tot aardgaskwaliteit) samen goed voor 2,3PJ in 2015 en 3,6PJ in 2020.
ECN meent dat het (als provinciale plus) redelijk is als aanvullende
duurzame  0,2PJ
in te programmeren voor een GFT-vergister en 0,3PJ voor monovergisting van mest. Voor nog meer covergisting van mest ziet ECN geen ruimte bij gebrek aan voldoende covergistingsmateriaal.

Mestvergister
Mestvergister

Kleinschalige durzame warmte
ECN meent dat in de categorieën zonneboilers, biomassaketels en warmtepompen (anders dan in NodM-woningen) ongeveer 0,5PJ opwekking toegevoegd kan worden aan de ca 4PJ die al in het autonome beleid zit (mits de bijbehorende maatregelen inderdaad uitgevoerd worden).

Biomassa in de (meer grootschalige) industrie
Op basis van ervaringen bij bedrijven en clusters als Moerdijk, Cosun en Bavaria heeft het autonome beleid al ca 4PJ ingeboekt. ECN meent dat het redelijk is om als provinciale plus twee biomassaketels extra te programmeren, samen goed voor 1,6PJ opwekking.

Restwarmte in de industrie
Het theoretische potentieel aan 120⁰C-afvalwarmte in Brabant is ongeveer 12PJ. Tussen droom en daad zitten echter wetten in de weg en veel praktische bezwaren en uiteindelijk maakt ECN dit voor 2020 af op 2PJ.
Merkwaardig genoeg telt hergebruik van afvalwarmte in de landelijke wetgeving niet mee voor de duurzame taakstelling. ECN telt die 2PJ bij de besparing op.
kansen restwarmtebenutting Brabant

Al met al
Al met al meent ECN dat het op warmtegebied als provinciale plus boven op het landelijke beleid mogelijk moet zijn om
–  5,4PJ te besparen (1,1 NodM, 2,3 utiliteitsbouw, 2,0 restwarmte industrie)
–  4,9PJ duurzaam op te wekken (0,74 verduurzaming warmtenetten excl Helmond, 1,0 geothermie incl Helmond, 0,5 biogas, 0,5 kleinschalige warmteprojecten, 1,6 twee nieuwe biomassaketels industrie, 0,58PJ extra PV-opwekking tbv NodM)

Milieudefensie op Groenmoesmarkt in Oirschot

Onze Eindhovense Milieudefensieafdeling heeft op 20 maart 2016 op de Groenmoesmarkt in Oirschot gestaan met handtekeningen voor de landbouwactie Allemaal Lokaal. Deze actie wil bereiken dat er een eind komt aan gesleep met o.a. soja over de hele wereld en het verlies aan savanne en tropisch regenwoud dat daarvoor nodig is, en voor gesloten landbouwkringlopen op regionale schaal.
Dat zou tegelijk de mestproblematiek, die Brabant al tot over de lippen gestegen is, oplossen of minstens sterk verkleinen, want een dergelijke opzet lukt alleen met minder dieren. Anders is het “tot de schijt ons doodt”.

De Groenmoesmarkt is een grote markt/beurs voor volkstuinders en andere kleinschalige boeren.

De actie was mogelijk door samenwerking met onze zusterorganisatie Transition Towns.
DSCF2524-rot-reduced

We hebben ongeveer 70 handtekeningen opgehaald.