Inleiding Het Ramplaankwartier (genoemd naar een vroegere familie Ramp met veel grond in het gebied) is een wijk in het westen van Haarlem. De wijk telt 1124 woningen. De eerste golf hiervan is gebouwd rond 1910 als toenmalig nieuw tuindorp. In de jaren ’30 is er een tweede bouwgolf geweest, en daarna is er steeds verder toegevoegd. Ongeveer driekwart van de wijk bestaat uit koopwoningen.
De wijk heeft een actieve buurtorganisatie. Zie https://ramplaankwartier.nl/ . Deze is nauw bij de verduurzaming betrokken en leidt de ontwikkelingen eerder dan dat ze die volgt.
Voor het
Ramplaankwartier geldt wat voor veel Nederlandse wijken geldt. Er zijn weinig
duurzame warmtebronnen in de omgeving, er is weinig ruimte voor duurzame
opwekking en ambitieuze isolatiemaatregelen zijn voor veel woningtypen
onhaalbaar of onbetaalbaar.
Toch begint er een plan vorm te krijgen dat het aardgasverbruik op termijn misschien drastisch kan terugdringen. Omdat de wijk model kan staan voor mogelijk 1 tot 3 miljoen woningen in Nederland, bestaat er van hogerhand veel interesse. De bewoners vonden steun bij de TU Delft, waar al een dergelijk plan in concept op de plank lag, en daarna ook bij het Rijk. De Topsector Energie vond het plan €350.000 subsidie waard. Inmiddels is er een consortium gevormd met de o.a. de Sichting Raamplan, TU Delft, Deltares en TripleSolar. In de Stuurgroep zitten mensen van de gemeente, bewoners, en Sabine Jansen van de TU Delft. Zie o.a. https://projecten.topsectorenergie.nl/projecten/lage-temperatuur-feed-in-zonnewarmtenetten-00031480 .
Het is de bedoeling om medio 2021 een wijk Energie Bedrijf op te richten voor de praktische uitvoering.
PVT-paneel van TripleSolar
De opzet van het plan Op het dak van de woning denkt men zich PVT-panelen van (in principe) TripleSolar (dit bedrijf is bij het project betrokken). Dat zijn dubbellaags panelen. De voorste laag is een regulier PV-paneel voor stroom, de achterste laag is een paneel dat warmte opneemt uit de omgeving en afgeeft aan het erdoor stromende water (met glycol). Die warmte komt deels van het PV-paneel (dat warm wordt tijdens bedrijf) , deels uit de buitenlucht. Er wordt dus ook warmte opgenomen als de zon niet schijnt en dat gaat door tot -7°C. (Daarna volgt elektrische bijverwarming). Omdat het langsstromende water de PV-panelen koelt, werken die wat beter. TripleSolar stelt dat zijn PVT-panelen, in een stand alone-situatie, voor stroom een piekvermogen van 180W/m2 (inmiddels goede standaard) hebben en voor warmte een bronvermogen van 300W. Gangbare kengetallen m.b.t. het aantal vollastbedrijfsuren leiden tot een jaarscore voor elektriciteit van ca 0,6GJ/m2, en voor warmte ergens rond de 2 GJ/m2. Maar deze cijfers moeten gezien worden als een orde van grootte- schatting, het hangt van veel zaken af. Om deze cijfers te plaatsen: een gemiddeld Nederlands huishouden verbruikte in 2017 1340m3 gas (43GJ) en 2830kWh stroom (10GJ). Een goed geïsoleerd huis verbruikt veel minder gas (zie www.milieucentraal.nl/energie-besparen/snel-besparen/grip-op-je-energierekening/gemiddeld-energieverbruik/ ).
De warmte gaat via een lage temperatuur-wijkwarmtenet
in de zomer de grond in en wordt daar op 100m diepte bewaard. In de winter is
de stroomrichting andersom en komt het water met een temperatuur van ca 20°C
weer boven (dus een collectief WKO-systeem).
De bewoners worden eigenaar van deze
collectieve structuur. Het werkt als een coöperatie.
De woningen krijgen een eigen
warmtepomp die het water verder verhit tot (in principe) 55°C. Daarmee kan de
woning, soms zonder ombouw van het radiatorsysteem, verwarmd worden, als die
woning voldoende geïsoleerd is.
Het basis-isolatiepakket omvat dichting van kiezen en naden, spouwmuurisolatie, vloer- en/of dakisolatie, en isolerend glas. Een aanvullend pakket omvat warmte-terug-win-ventilatie en exta radiatorcapaciteit. De officiele documentatie noemt geen label, maar de projectleider Fortuijn stelt in Gebiedsontwikkeling.Nu van 14 oktober 2019, dat alle woningen isolatiewaarde C of beter moeten hebben.
Alle maatregelen zijn ‘off the shelf’.
Ze bestonden al en moesten alleen nog worden gecombineerd.
Meer comfort voor evenveel woonlasten De operatie moet een woonlasten-neutrale uitkomst krijgen en door de aanpassingen meer wooncomfort gaan bieden. De bewonersorganisatie noemt de te verwachten toekomstige stijging van de gasprijzen als argument.
Kanttekeningen Men kan uiteraard kanttekeningen maken bij dit verhaal, zowel in het negatieve als in het positieve.
In de beschrijving worden nog weinig
harde getallen genoemd. Op basis van de eerste berekeningen acht de buurtorganisatie
het plan ‘haalbaar, betaalbaar en aantrekkelijk’. Maar er zijn nog geen
concrete getallen anders dan globaal. Daaraan wordt nog gerekend, per huistype.
De onderdelen van het plan mogen dan wel
‘of the shelf’ zijn, de combinatie is dat nog niet. De technische specificaties
alsmede de meet- en regeltechniek ontbreken nog. Aldus de Topsector Energie,
die dit plan vooralsnog inboekt als studieobject.
De ambitie is dat de woningen aardgasvrij
worden, niet dat ze energieneutraal worden. Het eerste doel kan slagen, van het
tweede is dat onduidelijk. Als men een beetje jongleert met als voorbeeld 10
panelen van 1,67m2 en de gegeven kengetallen, is er zonder meer
sprake van een sterke teruggang in het totale energieverbruik (minus een
heleboel warmte en plus 3 a 4 GJ stroom), maar haal je de energieneutraliteit
niet omdat er per saldo meestal nog stroom het huis in zal gaan.
Bedacht moet ook worden (maar daar kan het Ramplaankwartier niet wat aan doen) dat huishoudens maar voor een klein deel van het Nederlandse energieverbruik zorgen. Veel mensen denken dat je klaar bent als je de huishoudelijke energievraag opgelost hebt, maar dat is niet zo – bij lange na niet.
In het positieve de observatie dat de
combinatie van lage temperatuurwarmte plus een collectieve WKO plus een
individuele warmtepomp een format is dat kansen biedt. Er is erg veel lage
temperatuurwarmte in Nederland (bijvoorbeeld restwarmte van datacenters), en
als deze combinatie levensvatbaarheid heeft, heeft hij dat misschien op meer
plaatsen, al dan niet in combinatie met PVT-panelen.
En tenslotte: de organisatiewijze van de buurt is leerzaam.
Update: Het blad Solar heeft op 17 mei 2021 een special aan PVT-oplossingen gewijd. Het Ramplaankwartier werd daarin ook genoemd. Enkele artikelen zijn hieronder te vinden.
Met enige vertraging geef ik op deze plaats de tekst van de samenvatting van de recente cassatie-uitspraak in de zaak van Urgenda tegen de Staat. De samenvatting, omdat het hele vonnis een lap tekst is die te veel is voor deze omstandigheden. Kortheidshalve heb ik ook wat formele passages weggelaten. Wie de hele tekst wil zien, kan hem vinden op https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2019:2006&mc_cid=d72eb9f695&mc_eid=0ad9ee6d3b .
Ik ben geen jurist en ik ga daarom niet veel commentaar geven. Als leek valt mij op – dat de Staat geen poot aan de grond krijgt – dat wijzen naar de buurlanden in het bijzonder ontkracht wordt – dat de uitspraak gebaseerd is op het Verdrag van de Europese Rechten van de Mens (EVRM), waarmee het argument Europabreed gehanteerd kan worden
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT), zetelende te Den Haag,
EISER tot cassatie, hierna: de Staat,
advocaten:
mr. K. Teuben, mr. M.W. Scheltema en mr. J.W.H. van Wijk,
tegen
STICHTING URGENDA, gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, hierna: Urgenda,
advocaat:
mr. F.E. Vermeulen.
Samenvatting
van de uitspraak
Het gaat in
deze zaak om de vraag of de Nederlandse Staat verplicht is de uitstoot van
broeikasgassen vanaf Nederlandse bodem per eind 2020 met minstens 25% te
verminderen ten opzichte van 1990, en of de rechter de Staat daartoe een bevel
kan geven.
Vordering
Urgenda en oordelen van rechtbank en gerechtshof
Urgenda
heeft bij de rechter gevorderd de Staat te bevelen de uitstoot van
broeikasgassen zodanig te doen beperken dat deze per eind 2020 met 40%
verminderd zal zijn ten opzichte van 1990, en in ieder geval met minimaal 25%.
De rechtbank
heeft in 2015 de vordering van Urgenda toegewezen, in die zin dat een bevel aan
de Staat is gegeven om de uitstoot per eind 2020 met minstens 25% terug te
brengen ten opzichte van 1990.
In hoger
beroep heeft het gerechtshof in 2018 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Cassatieberoep
Tegen de
uitspraak van het hof heeft de Staat cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld.
De Staat heeft een groot aantal bezwaren aangevoerd tegen de uitspraak van het
hof.
De
plaatsvervangend Procureur-Generaal en de Advocaat-Generaal hebben de Hoge Raad
geadviseerd het beroep van de Staat te verwerpen en dus de uitspraak van het
hof in stand te laten.
Oordeel Hoge
Raad
De Hoge Raad
komt tot het oordeel dat het cassatieberoep van de Staat moet worden verworpen.
Dat betekent dat het door de rechtbank gegeven en door het hof bekrachtigde
bevel aan de Staat om de uitstoot van broeikasgassen per eind 2020 met minstens
25% terug te brengen ten opzichte van 1990, definitief in stand blijft.
Het oordeel
van de Hoge Raad berust op feiten en uitgangspunten die het hof heeft
vastgesteld en die in cassatie door de Staat en Urgenda niet ter discussie zijn
gesteld. In cassatie beoordeelt de Hoge Raad of het hof het recht juist heeft
toegepast en of het oordeel van het hof, uitgaande van de gegevens die het in
aanmerking kon nemen, begrijpelijk is en voldoende gemotiveerd.
De
motivering van het oordeel van de Hoge Raad staat hierna in de hoofdstukken 4-8
van de uitspraak. Deze motivering wordt hierna samengevat. Deze samenvatting komt
niet in de plaats van de motivering van deze uitspraak en vormt geen volledige
weergave van het oordeel van de Hoge Raad.
Gevaarlijke
klimaatverandering
(zie hierna
in 4.1-4.8)
Urgenda en
de Staat onderschrijven beide het klimaatwetenschappelijke inzicht dat een
reële dreiging bestaat van een gevaarlijke klimaatverandering in de komende
decennia. Over die dreiging bestaat in de klimaatwetenschap en de
internationale gemeenschap een grote mate van overeenstemming. Het gaat
daarbij, kort gezegd, om het volgende.
De uitstoot
van broeikasgassen, waaronder CO2, leidt tot een steeds hogere concentratie van
die gassen in de atmosfeer. Deze broeikasgassen houden de door de aarde
uitgestraalde warmte vast. Doordat de laatste anderhalve eeuw (sinds het begin
van de industriële revolutie) steeds meer broeikasgassen worden uitgestoten,
warmt de aarde steeds verder op. De opwarming in die periode bedraagt ongeveer
1,1 oC, waarvan het grootste deel (0,7 oC) in de laatste veertig jaar heeft
plaatsgevonden. In de klimaatwetenschap en binnen de internationale gemeenschap
bestaat een grote mate van overeenstemming over het uitgangspunt dat de
opwarming van de aarde beperkt moet blijven tot maximaal 2 oC, en volgens de
meest recente inzichten zelfs tot maximaal 1,5 oC. Een grotere opwarming van de
aarde kan zeer schadelijke gevolgen hebben, zoals extreme hitte, extreme
droogte, extreme neerslag, verstoring van ecosystemen waardoor onder meer de
voedselvoorziening in gevaar komt, en stijging van de zeespiegel doordat het
ijs van gletsjers en van de poolkappen smelt. Ook kan die opwarming leiden tot
klimaatomslagen, waarbij het klimaat op aarde of gebieden op aarde abrupt en
ingrijpend verandert (zogeheten ‘tipping points’). Door dit alles worden de
levens, het welzijn en de woonomgeving van velen bedreigd, wereldwijd en ook in
Nederland. Die gevolgen doen zich voor een deel nu al voor.
Bescherming
van mensenrechten op grond van het EVRM
(zie hierna
in 5.2.1-5.5.3)
Het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM) verplicht de staten die bij het verdrag zijn aangesloten ertoe om voor
hun ingezetenen de rechten en vrijheden te verzekeren die in het verdrag zijn
vastgesteld. Art. 2 EVRM beschermt het recht op leven, en art. 8 EVRM het recht
op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven. Volgens de rechtspraak
van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een verdragsstaat op
grond van deze bepalingen verplicht om passende maatregelen te treffen, indien
een ‘real and immediate risk’ voor het leven of het welzijn van personen
bestaat en de staat daarvan op de hoogte is.
De
verplichting om passende maatregelen te treffen geldt ook als het gaat om
milieugevaren die grote groepen of de bevolking als geheel bedreigen, en
eveneens als de gevaren zich pas op langere termijn kunnen realiseren. De art.
2 en 8 EVRM mogen niet ertoe leiden dat een onmogelijke of onevenredige last op
een staat wordt gelegd. Maar die bepalingen verplichten wel tot het treffen van
maatregelen die daadwerkelijk geschikt zijn om het dreigende gevaar zoveel als
redelijkerwijs mogelijk is af te wenden. Het nationale recht moet volgens art.
13 EVRM een effectief rechtsmiddel bieden om tegen een schending of dreigende
schending van de door het EVRM gewaarborgde rechten op te komen. Dat brengt mee
dat de nationale rechter moet kunnen voorzien in effectieve rechtsbescherming.
Wereldwijd
probleem en nationale verantwoordelijkheid
(zie hierna
in 5.6.1-5.8)
Het risico
van een gevaarlijke klimaatverandering heeft een mondiaal karakter: de uitstoot
van broeikasgassen vindt niet alleen plaats vanaf Nederlands grondgebied, maar
wereldwijd. Ook de gevolgen daarvan worden wereldwijd ondervonden.
Nederland is
partij bij het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties (VN-Klimaatverdrag). Dat
verdrag heeft tot doel om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op
een niveau te houden waarop een door menselijk handelen veroorzaakte verstoring
van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Het verdrag berust op het uitgangspunt
dat alle aangesloten landen maatregelen moeten treffen om klimaatverandering te
voorkomen, in overeenstemming met ieders specifieke verantwoordelijkheden en
mogelijkheden.
Ieder land
is dus voor zijn deel verantwoordelijk. Daarom kan het argument dat de eigen
uitstoot, op wereldschaal bezien, een relatief geringe omvang heeft en dat een
reductie van de eigen uitstoot op wereldschaal slechts een gering effect heeft,
een land niet ontslaan van de op hem rustende deelverantwoordelijkheid om
maatregelen te nemen. De Staat is dan ook verplicht om, overeenkomstig zijn
aandeel, de uitstoot van broeikasgassen vanaf zijn grondgebied te verminderen.
Deze verplichting voor de Staat om ‘het zijne’ te doen berust op de art. 2 en 8
EVRM, omdat een ernstig risico bestaat dat een gevaarlijke klimaatverandering
plaatsvindt die het leven en het welzijn van velen in Nederland bedreigt.
Wat houdt de
verplichting voor de Staat om ‘het zijne’ te doen, concreet in?
(zie hierna
in 6.1-7.3.6)
Bij de
invulling van de positieve verplichtingen die de Staat op grond van de art. 2
en 8 EVRM heeft, moet worden gelet op breed gedragen inzichten in de wetenschap
en internationaal aanvaarde standaarden. In dit verband zijn onder meer de
rapporten van het IPCC van belang. Het IPCC is een in het verband van de
Verenigde Naties opgerichte wetenschappelijke en intergouvernementele
organisatie op het gebied van de klimaatwetenschap en klimaatontwikkelingen. In
zijn rapport van 2007 heeft het IPCC een scenario opgenomen waarin de opwarming
van de aarde naar redelijke verwachting beperkt zal blijven tot maximaal 2 oC.
Om deze doelstelling te halen, moeten de zogenoemde Annex I-landen (dat zijn de
ontwikkelde landen, waaronder Nederland) hun uitstoot in 2020 hebben
gereduceerd met 25-40% ten opzichte van 1990, en in 2050 met 80-95%.
Op de
jaarlijkse klimaatconferenties die in het kader van het VN-Klimaatverdrag zijn
gehouden, is vanaf 2007 met regelmaat door vrijwel alle landen gewezen op de
noodzaak om het scenario van het IPCC te volgen en om in 2020 een reductie van
de uitstoot van broeikasgassen met 25-40% te bereiken. Door en in de EU is
diverse malen uitgesproken dat op wetenschappelijke gronden in 2020 een
beperking van de uitstoot met 30% ten opzichte van 1990 noodzakelijk is.
Bovendien is
in de jaren na 2007 het eveneens breed gedragen inzicht gegroeid dat een
veilige opwarming van de aarde niet tot maximaal 2 oC beperkt moet blijven,
maar tot maximaal 1,5 oC. In het Akkoord van Parijs van 2015 is dan ook
uitdrukkelijk opgenomen dat de staten ernaar streven de opwarming tot 1,5 oC te
beperken. Dat noodzaakt dus tot een nog grotere reductie van de uitstoot dan
eerder werd aangenomen.
Al met al
bestaat dus een grote mate van consensus over de dringende noodzaak van een
reductie van de uitstoot van broeikasgassen in 2020 van minimaal 25-40% door de
Annex I-landen. Met de consensus over deze doelstelling moet bij de uitleg en
toepassing van de art. 2 en 8 EVRM rekening worden gehouden. De dringende
noodzaak van een reductie in 2020 van 25-40% geldt ook voor Nederland
individueel.
Het beleid
van de Staat
(zie hierna
in 7.4.1-7.5.3)
De Staat en
Urgenda zijn beide van mening dat het noodzakelijk is om de concentratie
broeikasgassen in de atmosfeer te beperken teneinde de 2 oC-doelstelling, dan
wel de 1,5 oC-doelstelling, te kunnen behalen. Maar zij verschillen van mening
over het tempo waarin de uitstoot van broeikasgassen moet worden verminderd.
Het beleid
van de Staat was tot 2011 erop gericht om in 2020 een reductie van de uitstoot
van 30% te behalen ten opzichte van 1990. Dat was volgens de Staat nodig om op
een geloofwaardig traject te blijven om de 2 oC-doelstelling binnen bereik te
houden.
Na 2011
heeft de Staat zijn reductiedoelstelling voor 2020 echter verlaagd van 30%
reductie door Nederland naar 20% reductie in EU-verband. De Staat heeft het
voornemen om de reductie na 2020 in een versneld tempo op te voeren tot 49% in
2030 en 95% in 2050. Die doelen voor 2030 en 2050 zijn inmiddels vastgelegd in
de Klimaatwet. De Staat heeft echter niet toegelicht dat en waarom een reductie
van slechts 20% in 2020 in EU-verband verantwoord is te achten, dit in
afwijking van de internationaal breed gedragen en noodzakelijk geachte reductie
in 2020 van 25-40%.
In de
klimaatwetenschap en binnen de internationale gemeenschap bestaat een brede
consensus dat naarmate reductiemaatregelen later worden getroffen, deze
ingrijpender en kostbaarder moeten zijn om het beoogde einddoel te halen. Ook
bestaat dan een groter risico op een abrupte klimaatverandering omdat een
omslagpunt (‘tipping point’) wordt bereikt. In het licht van dat algemeen
onderschreven inzicht lag het op de weg van de Staat om toe te lichten dat de
voorgenomen versnelling van de reductie na 2020 praktisch haalbaar en voldoende
effectief zal zijn om de doelen voor 2030 en 2050, en daarmee de 2 oC- en de
1,5 oC- doelstelling, binnen bereik te houden. Dat heeft de Staat echter niet
gedaan.
Het hof
heeft dan ook kunnen oordelen dat de Staat zich in elk geval aan de
internationaal noodzakelijk geachte doelstelling van minimaal 25% reductie in
2020 moet houden.
Rechter en
politiek domein
(zie hierna
in 8.1-8.3.5)
De Staat
heeft aangevoerd dat het niet de taak van de rechter is om politieke afwegingen
te maken die nodig zijn voor de besluitvorming over reductie van
broeikasgassen.
In het
Nederlandse staatsbestel komt de besluitvorming over de reductie van uitstoot
van broeikasgassen toe aan de regering en het parlement. Zij hebben een grote
mate van vrijheid om de daarvoor vereiste politieke afwegingen te maken. Het is
aan de rechter om te beoordelen of de regering en het parlement bij hun
besluitvorming zijn gebleven binnen de grenzen van het recht, waaraan zij zijn
gebonden. Die grenzen vloeien onder meer voort uit het EVRM. De Grondwet
schrijft voor dat de Nederlandse rechter de bepalingen van dit verdrag toepast.
Dat moet de rechter doen overeenkomstig de uitleg daarvan door het EHRM. Deze
opdracht aan de rechter tot het bieden van rechtsbescherming, ook tegen de
overheid, is een wezenlijk onderdeel van de democratische rechtsstaat.
Het oordeel
van het hof is met het voorgaande in overeenstemming. Het hof heeft immers
geoordeeld dat het beleid van de Staat met betrekking tot de reductie van de
uitstoot van broeikasgassen evident achterblijft bij de uit de art. 2 en 8 EVRM
voortvloeiende verplichting om passende maatregelen te nemen voor de
bescherming van de ingezetenen van Nederland tegen een gevaarlijke
klimaatverandering. Verder heeft het hof het aan de Staat gegeven bevel beperkt
tot de ondergrens (25%) van de internationaal onderschreven, minimaal
noodzakelijke reductiedoelstelling voor 2020 van 25-40%.
Het gegeven
bevel laat het aan de Staat over om te bepalen met welke concrete maatregelen
hij zal voldoen aan dat bevel. Als daarvoor wetgevende maatregelen nodig zijn,
is het aan de Staat om te beoordelen welke specifieke wetgeving wenselijk en
noodzakelijk is.
Conclusie
Samengevat
komt het oordeel van de Hoge Raad erop neer dat het door de rechtbank gegeven
en door het hof bekrachtigde bevel aan de Nederlandse Staat om de uitstoot van
broeikasgassen per eind 2020 met minstens 25% terug te brengen ten opzichte van
1990, in stand blijft. Het hof heeft op grond van de art. 2 en 8 EVRM kunnen en
mogen oordelen dat de Staat verplicht is die reductie te behalen, vanwege het
risico van een gevaarlijke klimaatverandering die ook de ingezetenen van
Nederland ernstig kan treffen in hun recht op leven en welzijn.
Introductie De provincie Noord-Brabant wil de overgang op aardgasvrije wijken ondersteunen.
Die woningen, nuts- en bedrijfsgebouwen en industrieën hebben warmte nodig.
Dat kan restwarmte zijn of warmte die uit de natuur gewonnen kan worden. Het is
van belang om inzicht te hebben in het bestaande en potentiele warmteaanbod.
De provincie geeft op de kaart zelf de volgende toelichting:
Warmtebronnenregister van Brabant (versie 2019)
De energietransitie is een enorme opgave. De
noodzaak ervan wordt onderstreept door forse internationale en nationale
ambities, met als mijlpalen het Akkoord van Parijs en het nationale
Klimaatakkoord. Ook in Brabant committeren wij ons aan deze doelen en streven
we naar een energieneutrale samenleving in 2050.
Het aardgasvrij maken van wijken moet een
belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van de CO2-uitstoot in de
gebouwde omgeving. Er is afgesproken dat de regio’s in Nederland regionale energiestrategieën
maken en dat alle gemeenten in 2021 transitievisies warmte opleveren.
De Provincie Brabant levert hieraan een
bijdrage door het beschikbaar stellen van een Brabantbreed
warmtebronnenregister. Dit register geeft een geografisch overzicht van huidige
en potentiële warmtebronnen in Brabant inclusief de infrastructuur.
Status warmtebronnenregister In april 2019 lanceerden we de eerste versie van het warmtebronnenregister op basis van openbare data. Stapsgewijs verrijken we het warmtebronnenregister met data uit landelijke onderzoeken (bijv. restwarmtelozingen op Rijkswateren) uit lokale potentieel studies (bijv. thermische energie uit oppervlaktewater).
Wilt u op de hoogte blijven van data
updates of heeft u zelf aanvullingen? Dan nodigen we u uit voor de werkgroep
warmtebronnenregister op www.energiewerkplaatsbrabant.nl.
Hier vindt u tevens relevante informatie, handige tools en een
evenementenkalender.
Bij
(technische) problemen met de viewer: geo@brabant.nl.
Disclaimer De gegevens in het warmtebronnenregister zijn afkomstig uit openbare bronnen, opgehaald bij bedrijven/instanties of ontstaan uit interpretaties van lokale potentieel studies. Samen met CE Delft streven we naar de meest betrouwbare en actuele informatie en verzorgen we periodieke wijzigingen. Hierdoor is het warmtebronnenregister continu aan verandering onderhevig en kunnen gegevens afwijken van de werkelijkheid. Niemand kan op een of andere manier rechten ontlenen aan de inhoud. Beslissingen op basis van informatie uit het warmtebronnenregister zijn voor uw eigen risico.
Er bestaat al een warmte-inventarisatie door het Rijksagentschap RVO in de vorm van een landelijke Warmte-atlas. Die is gemaakt door RVO Nationaal Expertisecentrum Warmte ( http://www.rvo.nl/NEW ) en is te vinden op https://rvo.b3p.nl/viewer/app/Warmteatlas/v2 . Wat het verband tussen beide kaarten is, weet ik niet. Wie er bij de provinciale kaart niet uitkomt, kan het ook eens bij de nationale proberen.
Om enig gevoel te krijgen voor de omvang van de taak: in 2016
verbruikte Brabant netto 290PJ energie
waarvan 144PJ in de vorm van warmte
Hoe de kaart werkt Beide zijn interactieve kaarten. Ik druk hieronder voor instructiedoeleinden een paar maal de provinciale kaart af, maar om de informatie per gemeente en warmtesoort binnen te halen, moet men dus naar de website. Ik krijg de gemeentegrenzen er meestal niet op. Wel geeft de kaart de provinciegrenzen en de begrenzing van de vier RES-gebieden (Regionale Energie Strategie).
Hoge temperatuur-warmte (>80 graad C) in het MRE-gebied
Dit is het overzicht van bronnen in het MRE-gebied die warmte leveren > 80°C. Het MRE-gebied is tevens het RES-gebied N-Brabant Zuidoost. Lees dat dus als: in Eindhoven is er één bron van 100-500MWtrermisch (dat is de biomassacentrale Strijp) en een handvol warmtebronnen onder de 100MWth . De grote stip in Helmond is de stadsverwarming van Ennatuurlijk van 122MWth . Hoeveel energie die bron per jaar levert, hangt van de bedrijfstijd af die niet gegeven is. Als voorbeeld een bron van 100MWth bij 1000 uur bedrijfstijd per jaar levert 100 miljoen kWh= 0,36PJ.
De paarse tinten geven de geschatte opbrengsten aan voor diepe geothermie.
Ik zou die vooralsnog met een grote korrel zout nemen.
De Eindhovense rioolwaterzuiveringsistallatie (RWZI) en die van Asten-Someren produceren beide een beperkte hoeveelheid hoge T-warmte uit het vergisten van rioolslib, maar die van Eindhoven maakt daaruit blijkbaar alleen maar warmte (onbekend hoeveel), en die van Asten-Someren 2,3 TJ stroom en 3,65TJ warmte. De RWZI van Asten-Someren zou een kleine 100 huizen kunnen verwarmen, als er een warmte-opslagsysteem aan gekoppeld zou zijn.
Lage temperatuurwarmte <80 graad C) in RES-gebied Midden-Brabant
Er is een datacentrum van NBrIX in Tilburg dat < 25TJ/jaar warmte levert onder de 80°C . 25TJ/jaar zou, als er een
warmteopslag bij hoort en het systeem niet teveel verliest, goed zijn voor orde
van grootte paar honderd woningen. Grofweg hetzelfde wb dat van Dataplace in
Waalwijk.
De RWZI kan technisch (met WKO = warmte-opslagsysteem) 0,89PJ per jaar leveren en zonder WKO 0,82PJ. De RWZI heeft een geavanceerd slib-verwerkingssysteem, dat biogas en stroom maakt maar die ook weer in eigen huis verbruikt. Het is me niet duidelijk in hoeverre het genoemde getal netto of bruto is. Dit illustreert dat men niet klakkeloos informatie van de kaart in politieke eisen kan omzetten. Nadere studie is nodig. (De RWZI van Breda levert warmte aan de stadsverwarming, zie https://ennatuurlijk.nl/warmtenet-midden-en-west-brabant ).
Voor de TAB bioreststromen heb ik de RES-regio NO Brabant genomen, en de gemeente Oss aangeklikt. Dat geeft een cijfer voor biomassa die door vergisting in het energetische circuit gebracht wordt (biogas), en idem door verbranding (biomassa). In Oss bedragen deze 0,40 resp. 0,29PJ . De kaart geeft default de kleuren voor biomassa (als je in de legenda biomassa weg klikt, krijg he de kleuren voor biogas). De informatie-inzet specificeert naar soort materiaal.
Vaste biomassa (beoogd voor verbranding) in RES-regio NO-Brabant
Zoals al gezegd, moet men de informatie uit het Warmteregister niet klakkeloos gebruiken. Het vraagt altijd nader denkwerk alvorens men er wat mee kan. Maar in politieke en bestuurlijke discussies over de energietransitie op lokaal en regio-niveau kan de informatie ook ideeën aanreiken. Bij bijvoorbeeld Waterschappen leven interessante ideeën rond hun RWZI’s.
Ter inleiding De provincie NBrabant wil in 2030 50% minder CO2 lozen. Dat vraagt veel inzet.
Een van de terreinen betreft warmte. De provincie heeft niet altijd wettelijke zeggenschap, maar als middelgrote speler met geld wel vaak invloed. Over het algemeen gaat de provincie hier goed mee om. Zie Brabants Warmteplan nader geanalyseerd .
In het Regeerakkoord is afgesproken dat er per jaar 30.000 tot 50.000 woningen van het aardgas af worden gehaald. Het is bepaald nog niet duidelijk hoe dat moet en daarom is er een Rijksprogramma proeftuinen aardgasvrije wijken opgesteld, waar 85 miljoen bij hoort voor wijken die al in 2018 gestart zijn (van een totaalbedrag dat in eerste instantie 120 miljoen bedraagt). Gemeenten konden daar geld uit vragen en in de eerste lichting waren 27 gemeenten de gelukkige. In NBrabant waren dat
Eindhoven
(de wijk ’t Ven, die aangesloten moet worden op de biomassacentrale in
Meerhoven)
Tilburg
(delen van de wijk Quirijnstok)
Drimmelen
(voor het aardgasvrij maken van het centrum van Terheijde)
Zes
Brabantse gemeenten vielen buiten de boot, waaronder Roosendaal en Breda.
Bij de
begrotingsbehandeling 2019 (op 09 november 2018) namen Provinciale Staten een
motie aan, waarin aan Gedeputeerde Staten gevraagd werd om een middelgrote of
kleine gemeente alsnog te verblijden met subsidie, mits deze
Zich
voor de eerste lichting aangemeld had
50%
zelf bijlapte
De
inwoners van de betreffende wijk participeren
Indien
het om een warmtenet ging, dat dat in publieke handen moest zijn
De motie is
ingediend door D66, de PvdA, de SP, GroenLinks, CU/SGP en Lokaal Brabant.
Roosendaal In Roosendaal staat de afvalverbrander en grondstofrecycler Suez (zie www.suez.nl/nl-nl/locaties/reenergy . Het bedrijf draait er nu jaarlijks 386.000 ton afval doorheen en wil dat opvoeren naar 460.000 ton/y . Voor deze uitbreiding loopt nu een MER-procedure. Als output levert de fabriek nu, naast grondstoffen, 270.000 MWh stroom (ca 0,97PJ), en een heleboel water van 40°C . De transportleiding heeft een capaciteit van 20MW (die bij een fictieve 2000 bedrijfsuren/jaar in vol bedrijf goed zou zijn voor ca 0,15PJ/jaar). 40°C is (o.a. vanwege de legionella) te koud voor tap- en douchewater. Daarvoor is elektrische naverwarming nodig.
S
De warmte wordt in ontvangst genomen door het (gemeentelijke) Duurzaam Energiebedrijf Roosendaal (DER), die het verder distribueert via een eigen stadsverwarmingsnet. Naast enkele andere complexen wordt de nieuwbouwwijk Stadsoevers verzorgd. Daarna was er nog veel warmte over. DER zegt warmte aan te bieden voor 20% minder dan het maximale Niet Meer Dan Anders-tarief (zie https://energieder.nl/veelgestelde-vragen/#vraag1 ).
Met de steun van de provincie (€1,5 miljoen) worden bijna 800 huurappartementen van de woningbouwvereniging Alwel in de bestaande wijk Westrand op de stadsverwarming aangesloten. Dit als onderdeel van een grootscheepse renovatie. Alwel meent dat het gecombineerde pakket in staat moet zijn om de totale woonlasten omlaag te krijgen.
Westrand Roosendaal
Al eerder
heeft Roosendaal €6 miljoen van de provincie gekregen om het
stadsverwarmingsnet op te zetten.
Dit net heeft overigens momenteel geen andere warmteleverancier dan alleen Suez. Een dergelijk privaat monopolie is niet ideaal. Anderzijds produceert Suez in normaal bedrijf sowieso warmte, die het bedrijf hoe dan ook kwijt moet – en nu vangen ze er geld voor. Ik hoop dat de Roosendaalse politiek het contract aandachtig bestudeerd heeft. Er wordt gepraat over andere warmtebronnen (bijv. geothermie), maar de ervaring leert dat dat niet zo gemakkelijk is.
Breda De provincie financiert een haalbaarheidsonderzoek naar aquathermie (Thermische Energie uit Oppervlaktewater, TEO). De locaties Gasthuisvelden en/of Crossmark zouden zich lenen voor de winning en lozing van warmte uit het water van het riviertje de Mark, die via een collectieve voorziening in de huizen gebracht wordt. Dit kan ecologische gevolgen hebben (niet alle plantjes en beestjes kunnen even goed tegen temperatuurwisselingen). Daarom heeft de provincie, samen met Deltares en TNO, een subsidieaanvraag bij het Rijk ingediend. Zie (zie www.deltares.nl/nl/issues/duurzame-energie-uit-water-en-ondergrond/thermische-energie-uit-oppervlaktewater/ ).
Schema van Thermische Energie uit Oppervlaktewater
De proef heeft geen vanzelfsprekend positieve uitkomst. De Wageningse hoogleraar aquatische ecologie Piet Verdonschot ziet wel wat beren in het water .Aquathermievoorstanders zien juist voordelen. Zie ook www.stowa.nl/deltafacts/zoetwatervoorziening/verzilting/ecologische-effecten-koudwaterlozingen . Het is eindoordeel staat nog niet vast, maar de Mark is geen grote rivier. Voorzichtigheid lijkt geboden.
Inleiding Veel winkeliers runnen hun bedrijf, ook midden in de winter, met open deuren. Boven die deuren hangt verwarming, bijvoorbeeld een warme luchtblazer, en veel van de warmte verdwijnt naar buiten. Er moet in Nederland fors op energie bespaard worden. Winkeliers zouden dat kunnen doen met een gewone duwdeur, met een automatische schuifdeur of met plastic lamellen.
Winkeliers denken dat mensen dan minder makkelijk hun winkel binnenstappen. Er is echter onderzoek dat dat tegenspreekt. In 2016 hebben enkele grote winkeliersorganisaties en de stad Antwerpen aan bureau Haystack International gevraagd wat het zou uitmaken als winkels met gesloten deuren zouden werken. Voor de omzet en het aantal klanten zou het niet uitmaken, aldus Haystack International. Maar het aardgasgebruik daalt met 37%.
In
verschillende steden zijn er al initiatieven ondernomen: Wageningen, Tilburg,
Gent, Barneveld.
De actie in Eindhoven In Eindhoven had Milieudefensie op 21 december 2019, het Winkelcentrum Woensel uitgekozen. Om praktische redenen, niet omdat het daar speciaal erg is.
Er was een
publieksflyer voor iedereen en er was een raamposter, die winkeliers konden
ophangen als de deur dicht was en de winkel toch open. Twee ploegjes van elk
twee mensen gingen met de winkeliers praten, en een derde ploegje deelde flyers
aan het winkelende publiek. Dat liep verder allemaal probleemloos.
Bij het winkelend publiek bestaat veel (en vaak spontane) steun voor de actie. Men vindt de situatie raar (“doe je thuis toch ook niet?”). Enige groep die blij was met open winkels was de groep rolstoelrijders (die overigens met een automatische schuifdeur, zoals bij de Jumbo in het Winkelcentrum Woensel) ook goed uit de voeten kan. Er meldde zich niemand die op hoge toon eiste dat het niet hoeven openen van een winkeldeur als een fundamenteel mensenrecht moest worden aangemerkt.
De reactie
van de winkeliers was genuanceerd. Men begrijpt de wens en is er niet mordicus
tegen, maar tussen droom en daad zitten praktische bezwaren als de interne
richtlijnen binnen winkelketens (bijv. de ANWB-winkel die op die locatie geen
enkele concurrentie heeft), of technische kenmerken van de winkeldeur of
investeringskosten.
Maar daar
moet dan maar iets op verzonnen worden, zoals een onderlinge afspraken binnen
de winkeliersvereniging, een overgangsperiode, landelijke richtlijnen voor
ketens, of lokale verordeningen voor winkels, en mogelijk enige vorm van
subsidie.
Het vervolg Milieudefensie heeft een gesprek aangevraagd met de winkeliersorganisatie van het Winkelcentrum Woensel.
Er zullen in
Eindhoven vaker acties opgepakt worden als deze, ook in andere winkelcentra.
Mogelijk kan
het op nationaal niveau opgepakt worden. Daarover valt nu nog niet wat te
melden.
“Een nieuwe boom per inwoner, doen!” antwoordden B&W van de gemeente Eindhoven (18 december 2019) op een uitnodiging van Milieudefensie Eindhoven om per inwoner van de gemeente één nieuwe boom te planten. De gemeente spreekt waardering uit voor het initiatief van Milieudefensie en zegt dat dit aanleiding is om nog eens extra naar de waarde van groen in de breedste zin te kijken.
Milieudefensie Eindhoven spreekt waardering uit voor de steun van B&W van Eindhoven.
Het College van B&W stelt, dat bomen waarde hebben voor de productie, voor energie, voor leefbaarheid, voor de Eindhovense identiteit, maar vooral voor klimaat en milieu. Bomen helpen tegen de hittestress, zuiveren de lucht, vergroten de biodiversiteit, leggen CO2 vast en dragen bij aan recreatie en landschapsbeleving.
Concreet heeft de gemeente met dhr. Teeuwen en Edelbroek van Milieudefensie afgesproken:
De gemeente brengt in beeld waar en op welke termijn vanuit bestaande budgetten bos en houtsingels kunnen worden aangeplant (buitengebied) op kleinschalig niveau
De gemeente overlegt intern, o.a. met programmaleiders, op welke termijn de visie met uitvoeringsprogramma voor het aanplanten van extra groen en bomen, samen met belanghebbenden en -groepen en waar nodig met omliggende gemeenten wordt opgepakt
B&W stellen dat hun steun voor het bomenplan van Milieudefensie aansluit bij bestaande trends. Het huidige groenbeleid, met zijn bestuurlijke en financiele instrumenten, is al gericht op behoud en verbetering van landschappelijke elementen en de vergroening van de binnenstad. De extra aanplant kan gezien worden als een intensivering van dit beleid.
Als bijlage treft u de brieven van Milieudefensie aan de gemeente en van de gemeente aan Milieudefensie aan.
Actievoerders
storen zich eraan dat de Shell voorlichting geeft/reclame maakt bij basisschoolleerlingen.
Ik doe nu geen algemene uitspraak over de merites van deze strijd, maar beperk
me tot een specifieke uitspraak over Gas To Liquid brandstof (GTL).
Shell maakt GTL in zijn complex in Qatar. Daar komt veel aardgas vrij en
vroeger werd dat alleen maar afgefakkeld. Nu wordt er brandstof van gemaakt die
te vergelijken is met diesel.
Schets van het strijdperk Er stond dus een reuzenrad bij het Generation Discover Festival (het Shell-initiaitef in kwestie), bedoeld voor kinderen in de leeftijd 8-14 jaar. Bij dat reuzenrad stond een groot bord met een tekst en een logo. De tekst was: “Alle elektriciteit die nodig is voor dit festival wordt opgewekt door generatoren, dus ook voor dit reuzenrad. (…) Deze dynamo’s hebben brandstof nodig om te werken en op dit festival draaien ze allemaal op de alternatieve dieselbrandstof: GTL (Gas-to-Liquids) Fuel. (…) Via chemisch knip-en-plakwerk maakt Shell van aardgas een vloeibare brandstof. Hierdoor verbrandt GTL schoner dan gewone diesel en is er minder uitstoot van lokale emissies. Dit leidt tot verbetering van de luchtkwaliteit in de omgeving waar GTL wordt gebruikt. Wel zo fijn als je achter een bus of vrachtwagen fietst of geniet van het uitzicht in het reuzenrad! (…)” Het logo zei:” “7 DUURZAME EN BETAALBARE ENERGIE”. Naast dit logo staat: “Deze activiteit draagt bij aan het volgende ontwikkelingsdoel: Betaalbare, moderne en schonere energie in voldoende mate beschikbaar maken voor iedereen.”
De actievoerders
waren naar de Reclame Code Commissie (RCC) gestapt en hadden daar op alle
fronten verloren. Daarop waren ze naar het College van Beroep (CvB) gestapt, waar
ze gedeeltelijk gelijk kregen. Dat leidde tot een persbericht (NRC dd 31 okt
2019):
Dat interesseerde mij, omdat ik aan de Open Universiteit afgestudeerd ben op een literatuurstudie over synthetische kerosine, en omdat de tekstboodschap (dus die over lokale luchtkwaliteit) tot op zekere hoogte ook zou gelden voor alle vormen van synthetische diesel en kerosine, dus ook voor biokerosine en Power to Liquid-kerosine. Diesel en kerosine lijken op elkaar, maar zijn niet identiek. Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=8829 .
De RCC had geoordeeld dat Shell in
zijn recht stond omdat
Klimaataspecten en luchtkwaliteitsaspecten als aparte
grootheden behandeld mogen worden
de
bewering over de lokale luchtkwaliteit duidelijk in relatieve zin bedoeld was (‘beter
dan gewone diesel’), en in die zin juist was.
Het logo inderdaad dat van Sustainable
Developments Goal 7 (SDG7) is, en de tekst erachter voldoende daarmee in lijn.
Shell nergens beweerde dat de klimaatimpact van
GTL gunstig was
Het CvB (het hoger beroep) oordeelde dat
Ongelijksoortige grootheden als luchtkwaliteit
en klimaat opgeteld moeten worden tot een soort ongedefinieerde ‘milieubelasting
als geheel’
De lokale luchtkwaliteit niet significant
verbeterde (dit gebaseerd op de Brandstofranking Personenauto’s van Natuur en
Milieu).
De bewering van de Shell, dat over de gehele
levensduur gerekend (‘well to wheel’) de CO2– productie van GTL (94,3)
nagenoeg gelijk is aan die van conventionele diesel (95,1gr/MJ)
De verwijzing naar de SDG’s suggereert dat GTL
voor ‘het milieu als geheel’ een alternatief was
Die suggestie misleidend was.
Tabel uit de “Brandstofranking personenauto’s”
De Brandstofranking personenauto’s van Natuur en Milieu
Natuur & Milieu baseren hun ranking op een klimaat- en een gezondheidscomponent. Beide tellen even zwaar. In deze ranking is benzine (Euronorm 6) voor beide categorieën op 100 gezet. De gezondheidscomponent bestaat op zijn beurt weer uit twee componenten, NOx en PM10, waarvan de wijze van optelling niet gegeven is en waarvan voor de gezondheidsschade verwezen wordt naar een studie van CE Delft uit 2014 “Externe en infrastructuurkosten van het verkeer”.
Pakt men deze erbij ( www.ce.nl/publicatie/externe_en_infrastructuurkosten_van_verkeer/1491 , blz 113) dan blijkt dat de grootheid PM10 daarin aangeduid wordt als ‘slijtage-emissie’ (banden, remmen, asfalt en zo). Omdat de slijtage-emissie van een auto, rijdend op fossiele diesel en idem op GTL dezelfde zijn, is PM10 niet geschikt als onderscheid tussen brandstofsoorten. CE Delft voert PM2.5 op als brandstofspecifiek (maar die zit niet in de tabel van Natuur & Milieu) , en laat PM0.1 (ultrafijn stof) buiten beschouwing terwijl daar juist de crux zit. De studie van CE Delft leent zich dus, wat betreft PM10, niet voor het doel dat Natuur en Milieu er mee heeft. PM10 is daarin geen onderscheidende factor. In feite hanteert Natuur & Milieu dus alleen NOx als onderscheidende factor. Daarin scoren GTL en Diesel een stuk slechter dan benzine, maar dat was al lang bekend. Onderling scoren GTL en diesel gelijk en dat is te verwachten. Niemand heeft beweerd (ook Shell niet) dat dat anders zou zijn. Overigens is dit probleem met Selective Catalytic Reduction (‘Ad Blue’) goed terug te dringen.
De bewering van Shell, namelijk dat GTL bij verbranding minder roet uitstoot, kan niet naast de ranking van Natuur & Milieu gelegd worden, omdat deze zich baseert op een bron die nu juist deze vervuilingssoort buiten beschouwing laat (want grotendeels PM0.1). Toch is nu net deze bewering waar; voor de volksgezondheid essentieel; en omstandig bewezen in nog veel meer publicaties dan de Shell voorgelegd heeft. Bovendien bestaat voor dit standpunt een goede moleculaire onderbouwing. Het College van Beroep (CvB) heeft dus een onbruikbare bron gehanteerd om zijn oordeel te onderbouwen. De bron (CE Delft) laat bij PM10 brandstofverschillen buiten beschouwing en vervolgens concludeert het CvB dat er geen brandstofverschillen zijn. Terwijl de essentie van het brandstofverschil (roet) buiten beschouwing gelaten is. Het is dus een dom verhaal.
CO2-aspecten Onomstreden is gebleven dat de klimaatimpact van GTL en die van fossiele diesel, gerekend over hun levensloop (LCA) nagenoeg gelijk is. Dit nu verbaasde mij aangenaam, want in mijn afstudeerscriptie deed GTL het 15% slechter dan fossiel. Maar dat was bij kerosine, niet helemaal hetzelfde als diesel. De belangrijkste conclusie, die blijkbaar moet worden getrokken, is dat in vergelijking met fossiele diesel (mogelijk ook kerosine) GTL voor het klimaat even goed of even slecht is, en voor de leefomgeving, minstens wat betreft de roetproductie, beter.
Optellen wat niet opgeteld mag worden Ik heb een hekel aan wazige containerbegrippen en ‘het milieu als geheel’ is precies zo’n containerbegrip wat je krijgt als je ongelijksoortige begrippen in de blender doet. Soep is lekker en een ovenschotel ook en pudding ook, maar niet samen in één prutje. Dat is precies wat het CvB doet.
Het klimaat is een begrip met zijn eigen specifieke kenmerken, mogelijkheden en moeilijkheden. Het milieu (in casu de luchtkwaliteit) is een ander begrip met andere specifieke kenmerken, mogelijkheden en moeilijkheden. Soms werken die mogelijkheden en moeilijkheden met elkaar mee, soms werken ze tegen elkaar in. OM daar zo goed mogelijk mee om te gaan is helderheid nodig en geen containerbegrippen. Het uiteindelijke resultaat van het CvB is dat een verbetering op het ene vlak ontmoedigd wordt , terwijl dat op het andere vlak geen nut heeft.
Minder roet bij inzet van GTL-brandstof
Ik deel het oordeel in eerste instantie van de Reclame
Code Commissie.
Het rapport van DNV GL – het CO2 – deel Rond 30 oktober 2019 stonden de kranten er vol van: ‘Biomassa toch niet zo duurzaam’ en ‘Meer uitstoot dan bij kolen’ (Eindhovens dagblad 30 okt 2019) en ‘Meer uitstoot dan bij kolen’ (idem) en ‘Biomassa blijkt schadelijker dan gas en kolen’ (Trouw) of ‘biomassacentrales stoten meer CO2 uit dan steenkoolcentrales’(NOS) . Dat zou allemaal in een rapport staan dat ingenieursbureau DNV GL geschreven had voor het Ministerie van I&M.
Nu helpt het niet mee dat genoemd rapport (waar de pers al bovenop gesprongen
is) nog niet gepubliceerd is. Noch op de site van I&M, noch op die van DNV
GL is het te vinden. Merkwaardig dat er
al wel op een of andere, onbekende, manier informatie naar de pers gegaan is.
Maar het rapport zwerft, ondanks de niet-gepubliceerde status, toch op het Internet en ik heb het maar gedownload en bestudeerd. En wat blijkt: de CO2 – bewering is volledig quatsch. Dat ligt niet aan het rapport van DNV GL, want dat is een prima rapport, maar òf aan dat of de journalisten slechts een selectie van het rapport voorgelegd hebben gekregen òf, indien niet, dat ze incapabel waren of van kwade trouw. Want er staat, waar het om CO2 gaat, het tegenovergestelde in. Kijk zel;f maar op
DNV GL heeft als onderzoeksvraag van I&M gekregen om de directe
emissies, behorend bij een aantal centrale-scenario’s, in kaart te brengen. Dat
is braaf gebeurd en die cijfers zien er aannemelijk uit.
Maar iedereen die in deze materie enigszins capabel is weet, dat je bij het opwekken van energie over de gehele levenscyclus van een een proces moet kijken. Uiteraard weet ook DNV GL dat en daarom staat er vier keer een zinnetje dat ‘De CO2 die afkomstig is van de inzet van biomassa, wordt aangemerkt als kort-cyclisch’. En dat betekent niets anders dan dat de, bij de verbranding vrijgekomen CO2 weer door planten opgenomen wordt. Over de hele levenscyclus dus is het verstoken van biomassa CO2 – neutraal (of bijna CO2 – neutraal als er agrarische of bosbouwkundige bewerkingen nodig zijn).
Het rapport van DNV GL –
het niet – CO2 – deel De zes onderzochte scenario’s
zijn:
1,2 en 3: een moderne kolencentrale van 800MWel , slechts
bedoeld voor elektriciteit, met een bij
een moderne kolencentrale horende rookgasreiniging, die voor 0% resp 30%
resp 100% met biomassa bijgestookt wordt.
4: een voor biomassa ontworpen en daarop draaiende centrale van 40MWel
, slechts bedoeld voor
elektriciteit, met rookgasreiniging
5: een voor biomassa ontworpen en daarop draaiende ketel van 100MWth ,
slechts bedoeld voor warmte, met rookgasreiniging
6: een gasgestookte ketel van 100MWth
, slechts bedoeld voor warmte, met rookgasreiniging
Verder moet gemeld worden dat de hieronder genoemde emissiewaarden een worst case-uitkomst zijn. Dit omdat bij de berekeningen aangenomen is dat de concentraties die zijn welke het Activiteitenbesluit als maximum toe staat. In werkelijkheid kunnen de emissieconcentraties veel lager zijn
Omdat het bevoegd gezag bij IPPC-inrichtingen
scherpere eisen mag stellen dan het Activiteitenbesluit
Omdat ook zonder dat de concentraties al onder
de limiet blijven, zoals bijvoorbeeld in biomassa(bij)stook voor zwavel. Er zit
gewoon weinig zwavel in biomassa.
Tenslotte wordt in scenario 2 en 3 aangenomen dat als een kolencentrale op (deels) biomassa overgaat, de rookgasreiniging niet verbouwd wordt (en dus ontworpen blijft voor kolen). Dat is een ongunstige aanname. In biomassa zit bijvoorbeeld 20* zo weinig as als in kolen. Dat zou dan ook ongeveer 20* zo weinig fijn stof betekenen als bij kolen, ware het niet dat biomassa-as en kolen-as verschillen waardoor een op kolen ingerichte rookgasreiniging slechter werkt met biomassa.
Al met al komt er dit plaatje uit:
De waarden zijn dus per eenheid van output (MWh) en niet, zoals een
populaire denkfout wil, per eenheid van input.
Wat hierna komt is van mij en niet van DNV GL.
Een nieuwe biomassacentrale op een plaats, waar er eerst geen stond, brengt nieuwe toxische emissies met zich mee. Dat is een belangrijke overweging. Dit geldt echter voor zeer veel productie-inrichtingen, of het nou de DAF is of een cementfabriek of een kippenboer. In alle gevallen stelt de gangbare milieutechniek eisen aan de emissies. En verder kent de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een zoneringsbeleid dat afstanden voorstelt tussen een inrichting en een woonwijk. De gangbare aanpak in milieuvergunningen is hier van toepassing en als men die niet goed genoeg vindt, kan hij worden aangescherpt. Men krijgt bekende afwegingen die niet wezenlijk anders zijn dan bij bijvoorbeeld een zwaar bedrijventerrein.
Verder brengt de bouw van een biomassacentrale op de plaats, waar er eerst
geen stond, nieuwe stikstofdepositie met zich mee. Afhankelijk van de locatie
in Nederland kan dat op dit moment een blokkade zijn. In hoeverre die blokkade
blijvend is, hangt van het toekomstige stikstofbeleid af.
Een biomassacentrale is niet ideaal. Het punt is dat andere vormen van
duurzame energie, om andere redenen, dat ook niet zijn. De keuze bij duurzame
energievormen gaat niet tussen zwart en wit, maar tussen grijs en grijzer of,
zo men wil, tussen lichter en donkerder groen.
De Amercentrale is goed voor 631MW elektrisch en 350MW thermisch. Het
warmtevermogen wordt geleverd aan de glastuinbouw van Made en aan de
stadsverwarming van o.a. Tilburg en Breda.
Energetisch is de Amercentrale binnen Brabant een speler van belang. Alvorens men lichtvaardig politiek correcte meningen naar voren brengt, is het goed wat eenvoudige rekensommetjes te maken. De provincie Brabant vraagt jaarlijks momenteel om ca 290PJ aan energie (elektrisch en niet-elektrisch samen). Er komt tot nu toe weinig terecht van energiebesparing, maar stel, met enig optimisme, dat het verbruik in 2030 260PJ is. Daarvan zou volgens het concept-klimaatakkoord de helft in 2030 duurzaam moeten zijn, dus 130PJ. Als de Amercentrale in 2030 nog bestaat, is die goed voor ongeveer 18PJ duurzame elektriciteit en (momenteel) ongeveer 4PJ warmte. Hetgeen betekent dat in een optimistisch scenario 1/6de deel van de duurzame energie in Brabant van de Amercentrale komt, en in een meer pessimistisch scenario een groter deel. Men moet dus in Brabant twee wezenlijk verschillende verduurzamingstrajecten plannen: een met, en een zonder Amercentrale. Met bijbehorend toekomstperspectief voor de stadsverwarming in Tilburg en Breda.
Bij de aannames uit de provinciale POSAD-studie komt 22PJ neer op 55km2 zonnepark of 345 windturbines van 7,58MW. Dit heeft landschapsimplicaties waar het recente PBL-rapport over gaat, en ook ecologische implicaties.
Zoals gezegd bestaat er geen duurzame energie-aanpak zonder nadelen, alleen
zijn de nadelen van fossiele energie nog veel groter.
De locatie van de Amercentrale
De Amercentrale in Geertruidenberg – toxische emissies en stikstof De huidige Amer9 vertoont gelijkenis met scenario 2 van DNV GL, en de beoogde Amercentrale vanaf 2025 met scenario 3 van DNV GL. Indien men de specifieke emissies in bovenstaande outputtabel met enige relativering bekijkt, wordt duidelijk dat (dus redenerend op basis van een worst case-scenario en op basis van een niet-aangepaste rookgasreiniging) van nu naar straks
De zwavelemissies drastisch dalen (omdat de werkelijkheid veel gunstiger is
dan het theoretisch maximum)
De stikstofemissies een paar % toenemen (overigens zorgt de energiesector
maar voor 0,3% van alle stikstofuitstoot in Nederland, Junginger)
De stofemissies ca 7% toenemen
Omdat bij de Amercentrale de vergelijking gaat tussen een bestaande en een vernieuwde bestaande inrichting, kan de nieuwe situatie tot een verbetering leiden. Zelfs het eenvoudige compromis om de centrale op 90% van zijn vermogen te laten draaien betekent al een lokale verbetering van de luchtkwaliteit en van de stikstofdepositie. Het kan beter door de rookgasreiniging te optimaliseren. RVO schrijft daarover op www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/duurzame-energie-opwekken/bio-energie/toepassingen/verbrandingstechnieken .
Rookgasreiniging BWI De Lage Weide Utrecht van Eneco
Met enig googlen vindt men een rookgasreiniging van Eneco voor een installatie in Utrecht (op www.eneco.nl/over-ons/projecten/biowarmte-installatie-lage-weide/luchtkwaliteit/ ), en die zit heel anders in elkaar als de huidige rookgasreiniging van de Amercentrale. In plaats van fundamentalistisch over de morele verwerpelijkheid van biomassa te spreken, zou men ook eens over kunnen nadenken over een praktisch uitvoerbaar en liefst betaalbaar plan voor de verbouwing van de rookgasreiniging van de Amercentrale. De toxische emissies van de Amercentrale moeten een heel eind omlaag kunnen.
Actualisatie dd 20 december 2019 mbt stikstof Gedeputeerde Staten van NBrabant hebben in de nieuwe Natuurvergunning van de Amercentrale aan RWE opgedragen zijn lozingen NH3 en NOx drastisch te verminderen. Die waren al drastisch verminderd, omdat in 2015 de Amer 8 (kolencentrale) dicht gegaan is. De vigerende Natuurvergunning uit 2011 moest nog formeel worden omgezet. Dat is in december 2019 gebeurd. De feitelijke emissies waren al zeer veel kleiner dan de maxima die RWE aangevraagd had. Zoveel minder zelfs, dat men zich kon afvragen of de vergunning niet gewoon nog scherper kon. Die redeneerlijn hebben GS van Brabant gevolgd. De toegestane maxima zijn lager vastgesteld dan die welke RWE aangevraagd had. Bovendien moet RWE jaarlijks zijn ammoniaklozingen doorgeven. Als blijkt dat die voortdurend ver onder de limet van de nieuwe vergunning zitten, wordt de vergunning opnieuw aangescherpt.
Overigens is ammoniak voor de Amercentrale geen afvalproduct van de energie-opwekking, maar een ingredient voor de DENOX-installatie waarmee de NOx-lozingen tot ongeveer 20% worden teruggebracht. In het DENOX-procede reageren ammoniak en stikstofoxiden tot gewone atmosferische stikstof en water. Idealiter komt er geen ammoniak vrij, maar in praktijk is het proces niet feilloos te regelen en komt er af en toe wat vrij. De vergunning komt dus neer op calamiteitenruimte. (Je kunt het DENOX-proces vergelijken met het toevoegen van Ad Blue aan de uitlaat van dieselauto’s.) Wie meer wil weten, zie hieronder.
Junginger in de krant Hoogleraar bio-economie Martin Junginger stond in de krant ( www.ad.nl/binnenland/ban-op-biomassa-zou-rampzalig-zijn-voor-het-klimaat~a8f0610a/ ) – AD, dus ook Eindhovens Dagblad. Ik heb het artikel met grote instemming gelezen. Wat geen toeval is, want ik heb mijn mening over biomassa opgebouwd o.a. door Junginger te lezen en in levende lijve aan te horen. Ik adviseer dringend om dit artikel te lezen. Hij is een van de grote Nederlandse experts.
Het artikel is te lang om helemaal door te nemen. Een paar highlights.
Het aandeel van een nieuwe professionele biomassabijstook in de luchtvervuiling is relatief zeer gering
Alle open haarden in Nederland moeten verboden worden
Kleine biomassacentrales midden in een woonwijk moet je niet willen
Je moet een evenwicht vinden inzake het achterlaten van dood hout in een bos. Te weinig is slecht voor de biodiversiteit, te veel is slecht vanwege bosbranden
Je hebt allerlei soorten biomassa en allerlei soorten centrales
Transportverliezen over zee zijn zeer gering
Zelfs inclusief de subsidies op biomassa levert zaaghout twee tot vier keer zoveel op als pellets. Met pellets kan een deel van het dode hout economische waarde krijgen
Je kunt een bos het beste gebruiken voor energie èn materialen
Biomassa, alleen om elektriciteit te maken, moet je niet willen. Biomassa om warmte te maken zul je nog lang nodig hebben. Op de lange duur zal biomassa steeds meer naar groene chemie gaan (bijvoorbeeld kerosine en zwaar transport)
Op vrijdag 29 november 2019 was de eerste klimaatmars in Eindhoven. Ik kon er helaas niet bij zijn, want ik zat in het Helmondse Energiehuis. Er hebben wel andere mensen van Milieudefensie meegelopen.
SP-leden in het Energiehuis Helmond op 29 nov 2019 (foto bgerard)
Ik heb met de fractie van de SP in Provinciale Staten op 29 november 2019 een werkbezoek gebracht aan het Energiehuis Helmond. Ook een aantal actieve leden uit naburige SP-afdelingen was aanwezig.
Het Energiehuis Helmond is een organisatie die voorlichting geeft over besparingsmogelijkheden en energieopwekking in de gebouwde omgeving. Het bedient o.a. woningen, kantoorachtige bedrijfsruimtes en onderwijsgebouwen. Omdat woningbouwverenigingen vaak zelf al een programma hebben en bijbehorende kennis, ligt de focus van het Energiehuis vooral op koopwoningen. Er is echter wel contact met woningbouwcorporaties. Het Energiehuis heeft de organisatorische vorm van een winkel, waarin men zonder afspraak binnen kan lopen (wel even vooraf de openingstijden checken!). Maar het Huis organiseert ook thema-avonden en werkt ook voor groepen.
Het Energiehuis draait op vrijwilligers en is onafhankelijk. De gemeente Helmond betaalt de vaste huisvestingslasten. De getoonde apparatuur is afkomstig van de producenten (donatie of bruikleen), en niet van de Helmondse middenstand. Er bestaan geen voorkeursbehandelingen of sponsorrelaties. Het Klimaatakkoord definieert ook regionale adviescentra (bijv. op schaal van de MRE). Hoe dat gaat uitwerken en welke positie het Energiehuis daarin krijgt, is nog onduidelijk.
De
presentatie leidde tot een uiterst geanimeerde en vruchtbare discussie. Die
bijvoorbeeld bij enkelen tot het inzicht leidde dat de gemeenteraden al in 2021
een Warmteplan vastgesteld moeten hebben, en dat dat best snel is.