De Aanvullingsregeling geluid De overheid is bezig de Omgevingswet in te voeren. Stap voor stap worden bestaande beleidsterreinen toegevoegd, waaronder nu de Aanvullingsregeling Geluid. De voorafgaande Wet en Besluit waren onopvallend gepasseerd, maar de Regeling bevat de precieze rekenvoorschriften en bij de Consultatie daarvan brak rond Schiphol paniek uit. In grote gebieden rond Schiphol kon niet of met grote moeite gebouwd worden. Hoofdredenen waren dat vliegtuiglawaai mee ging tellen bij geluidscumulatieberekeningen, en dat er met scherpere dosis-effectrelaties gewerkt werd. Nevenreden is o.a. dat ook provinciale wegen gingen meetellen (om maar eens wat te noemen de N279 langs Helmond). Het is een technisch ingewikkeld verhaal, waarvoor wij graag verwijzen naar eerdere uitleg. Zie Brabantse SP stelt vragen over woningbouw, vliegvelden en geluid.
De Regeling geldt ook in Brabant met zijn vijf militaire vliegvelden (op één waarvan Eindhoven Airport functioneert) en Seppe en Budel. De vraag ligt voor de hand of de Schipholse problemen, mogelijk in afgezwakte vorm, zich ook rond Brabantse vliegvelden voor konden doen.
De organisatie die dat in principe het beste kan weten is de provincie Noord-Brabant. Vandaar dat SP-statenleden Nico Heijmans en Willemieke Arts, de laatste tevens BVM2-bestuurder, hier vragen over gesteld hebben. En om het leed wat te begrenzen werden de vragen beperkt tot vier voorbeeldgemeenten nabij een vliegveld, te weten Best, Veghel, Uden en Gilze-Rijen. Er werd evenmin een juridisch bindende uitspraak gevraagd, maar slechts een niet-verplichtende schatting. Kan bijvoorbeeld Uden nog in dezelfde mate bouwen (mede gegeven de stationering van de F35) onder de nieuwe Aanvullingsregeling Geluid?
Gedeputeerde Staten (VVD, Forum voor ‘Demokratie’, CDA en Lokaal Brabant) geven een slap antwoord. De Provincie had vragen gesteld bij de Consultatie over de provinciale wegen en in zijn algemeenheid over luchtvaartlawaai (‘wat gaat dit betekenen?’) maar geen stelling genomen (‘dit en dit mag het niet betekenen’). En daar blijft het bij. De rest van de beantwoording bestaat uit clichées, irrelevante opmerkingen en vraagherhalingen in andere bewoordingen. Elke poging om in te schatten wat de vier genoemde voorbeeldgemeenten op woningbouwgebied boven het hoofd hing ontbreekt.
“Voor het eerst heeft zich een toeristische organisatie uitgesproken tegen de ontwikkeling van een regionale luchthaven” aldus de bekende duurzaam toerisme-professor Paul Peeters van Breda University of Applied Sciences, Centre for Sustainability, Tourism and Transport, in een mail aan BVM2-secretaris Bernard Gerard. Mede-auteurs zijn Eke Eijgelaar MA , Ivar Neelis MSc en Cheryl van Adrichem BA
Opdrachtgevers voor de studie “De impact van luchtvaartgeluid op toerisme en verblijfsrecreatie” zijn Koninklijke Horeca Nederland, Hiswa-Recron en Visit Zuid-Limburg, en de luchthaven waar het over gaat is de (met enig gevoel voor grootheidswaanzin betitelde) luchthaven Maastricht-Aachen-Airport (MAA).
De afsluitende conclusie is “Kortom, ons onderzoek laat zien dat de rustzoekende verblijfstoerist langzaam dreigt af te haken vooral door het afnemen van herhaalbezoek. Dat levert niet alleen direct jaarlijks significante omzetverliezen op die in de vele tientallen miljoenen kunnen lopen, maar raakt mogelijk ook direct een deel van het groeimechanisme van het toerisme in deze streek. Dat kan een kettingreactie veroorzaken in afname herhaalbezoek, afname draagvlak voor voorzieningen inclusief monumenten, natuurgebieden, toeristische infrastructuur en daardoor ene verder afnemen van de aantrekkelijkheid van het gebied als bestemming voor de rustzoekende toerist. Dit kan dan ook de leefbaarheid voor de bewoners aantasten omdat het financiële draagvlak afneemt voor voorzieningen in de kernen, de participatie in verenigingen en de belastinginkomsten van lokale overheden, waar weer tal van niet-toeristische voorzieningen voor burgers mee worden gefinancierd.”
Maatschappelijke aandacht Wij Limburg schrijft bijvoorbeeld (zie www.wijlimburg.nl/nieuws-overzicht/alarmerende-conclusie-wetenschappers-teloorgang-toerisme-dreigt-bij-groei-maa/ ): “De zorgwekkende uitkomsten zijn voor de drie toeristische organisaties aanleiding om met Provincie Limburg(eigenaar MAA), gemeenten en maatschappelijke organisaties het gesprek aan te gaan over de toekomst van de toeristische bedrijfstak in relatie tot de groeiambities van MAA. Immers, het toerisme in Zuid-Limburg is met 22.000 directe arbeidsplaatsen en met een directe omzet van 2,2 miljard euro een van de belangrijkste economische motoren van Zuid-Limburg. Dit wordt ook erkend door het Rijk, dat Zuid-Limburg recentelijk benoemde tot NOVI gebied, mede vanwege de kwetsbaarheid van het 5-sterrenlandschap en de belangrijke positie van de vrijetijdseconomie in Zuid-Limburg. De toeristische organisaties pleiten voor een kleine en innovatieve luchthaven. Dit type luchthaven past namelijk beter bij de fijnmazige structuur van het dichtbevolkte Zuid-Limburgen biedt ruimte voorbeide sectoren om duurzaam naast elkaar te bestaan. “
Kleinmeer in Kempenland-West, het Natura2000-gebied het dichtst bij het vliegveld
Relevantie voor de omgeving van Eindhoven De regio Eindhoven staat, anders dan Zuid-Limburg, niet bekend om zijn uitbundige landschapstoerisme van buiten. Aan de andere kant heeft ook onze regio mooie gebieden die onder invloed staan van de vliegtuigherrie, zoals de Oirschotse Heide, Kempenland-West en ook nog wel bijvoorbeeld de Cartierheide, en aan de andere kant rustige en mooie plattelandsgebieden bij Best en Boskant, en vinden er op Eindhoven Airport en op de militaire vliegbasis veel meer vliegbewegingen plaats dan op MAA. De toeristische factor is ook rond Eindhoven dus niet irrelevant.
BVM2 drukt hieronder de samenvatting van het Limburgse onderzoek af. De volledige tekst is te vinden hieronder
Cartierheide bij Eersel (boven) Gebied bij Best en Boskant (Meierijstad) (rechts)
Samenvatting
Het doel van dit onderzoek was om de mogelijke invloed van luchtvaartgeluid op toerisme en verblijfsrecreatie te verkennen in opdracht van Visit Zuid-Limburg, Koninklijke Horeca Nederland en Hiswa/Recron. Positieve effecten – in de vorm van extra bereikbaarheid – van de luchthaven MAA zijn, specifiek voor recreatie en toerisme in het Zuid-Limburgse heuvelland niet te verwachten omdat de huidige markt verreweg voor het grootste deel bestaat uit mensen uit nabije markten en omdat de luchthaven niet op voor die markten relevante bestemmingen vliegt. De hoofdvraag in dit onderzoek is of het toenemende luchtverkeer vanaf de regionale luchthaven MAA over het Zuid-Limburgse heuvelland van invloed is op de aantrekkelijkheid van dat gebied voor dag- en verblijfsrecreanten en in hoeverre een afname van deze aantrekkelijkheid een negatief economisch effect op de toerisme- en recreatiesector kan hebben. Het gaat nadrukkelijk om een verkennende studie en we zullen bij de conclusies aangeven wat de onzekerheid daarbij is.
Om antwoord te kunnen geven op bovengenoemde vragen hebben we allereerst een situatieschets van het heuvelland en het toerisme gegeven (hoofdstuk 2). Vervolgens hebben we in de wetenschappelijke en professionele literatuur gezocht naar dosis-effect relaties tussen luchtvaartgeluid en hinder voor dag- en verblijfsrecreanten. Daarbij trad een probleem op. Er worden veel dosis-effectrelaties beschreven voor bewoners maar geen voor recreanten of toeristen. Wel zijn er diverse studies die aangeven dat recreanten, en met name op natuur, landschap en rust gerichte recreanten en toeristen – de groep die bij uitstek het Zuid-Limburgse heuvelland bezoekt, beduidend gevoeliger zijn voor luchtvaartgeluid en al snel hinder of afbreuk van de kwaliteit van het bezochte gebied ervaren. Wij beschouwen daarom de hinderpercentages van bewoners als minimum aantal gehinderden.
Het Limburgse heuvelland
Om het effect op de toeristische sector in te schatten is vervolgens nodig te weten hoe een dag- of verblijfsrecreant op hinder reageert. Om daar zicht op te krijgen is een enquête uitgezet onder een representatieve steekproef uit de Nederlandse bevolking met belangstelling voor een dag- of verblijfsbezoek aan een gebied als het Zuid-Limburgse heuvelland. Daarbij hebben we naast enkele sociaal-demografische parameters gevraagd naar de rol die diverse vormen van geluidhinder spelen bij de keuze voor een dergelijke bestemming en hoe men zou reageren als hinder door deze geluidsbronnen zou worden ondervonden (zie hoofdstuk 3). De resultaten van dat laatste leverde gecombineerd met dosis-effectrelaties uit de literatuurstudie een grove inschatting van het economisch effect.
Naast deze directe effecten op de toeristische sector (aantallen bezoekers en overnachtingen) is er nog een meer algemeen effect: het huidige heuvelland behoort tot een select aantal gebieden waar natuur, landschap en rust nog overheersen. Andere gebieden zijn de duinstrook, delen van de Waddeneilanden en delen van de Veluwe. In het Zuid-Limburgse heuvelland bevinden zich een achttal stiltegebieden die echter, als werkelijk stiltegebied, verloren zullen gaan bij verdere groei van het aantal vliegtuigen van en naar MAA over het gebied. Deze teloorgang van de laatste grote rustige gebieden kan gevolgen hebben voor de gezondheid van de Limburgse én Nederlandse bevolking, die in hoge mate in een lawaaiige omgeving woont. Luchtvaartgeluid veroorzaakt in de privé/huisomgeving aanzienlijke overlast. Ontsnappen aan deze overlast, stadsgeluiden en andere stressfactoren door middel van een vakantie of een dagje uit is daarom voor velen de kans om rust en stilte te ervaren. Natuur en rustgebieden bieden deze mogelijkheden tot rust en bezinning. Het behouden van deze rust is dus van groot belang voor Zuid-Limburg. De gemiddelde bezoeker van een (gebied als het) Zuid-Limburgse heuvelland komt voor de natuur- en landschapsbeleving en is behoorlijk gevoelig voor geluidhinder. Het belang van een goede nachtrust speelt hierbij ook een grote rol: luchtvaargeluid ’s nachts wordt als hinderlijker gezien dan overdag. Een kleine minderheid zal na het ervaren van hinder een negatieve beoordeling schrijven of het op sociale media zetten. Desalniettemin, als er wel klachten over geluidhinder zijn op deze platformen, is dat voor velen een reden om een accommodatie niet te boeken.
Kortom, ons onderzoek laat zien dat de rustzoekende verblijfstoerist langzaam dreigt af te haken vooral door het afnemen van herhaalbezoek. Dat levert niet alleen direct jaarlijks significante omzetverliezen op die in de vele tientallen miljoenen kunnen lopen, maar raakt mogelijk ook direct een deel van het groeimechanisme van het toerisme in deze streek. Dat kan een kettingreactie veroorzaken in afname herhaalbezoek, afname draagvlak voor voorzieningen inclusief monumenten, natuurgebieden, toeristische infrastructuur en daardoor een verder afnemen van de aantrekkelijkheid van het gebied als bestemming voor de rustzoekende toerist. Dit kan dan ook de leefbaarheid voor de bewoners aantasten omdat het financiële draagvlak afneemt voor voorzieningen in de kernen, de participatie in verenigingen en de belastinginkomsten van lokale overheden, waar weer tal van niet-toeristische voorzieningen voor burgers mee worden gefinancierd.
Bij Vijlen
MKBA zegt: Limburg beter af zonder eigen luchthaven
Parallel aan het onderzoek van duurzaam toerisme-professor Paul Peeters van Breda University of Applied Sciences, Centre for Sustainability, Tourism and Transport in opdracht van de Limburgse toeristische sector (waarover bovenstaand verhaal gaat), is er ook een Maatschappelijke Kosten-Baten Analyse (MKBA) gemaakt die is uitgevoerd door Walter Manshanden van Neo Observatory en Leo Bus uit Rotterdam. Opdrachtgever was de Alliantie tegen Uitbreiding van MAA – dat is rond Maastricht Aachen Airport ongeveer wat BVM2 is rond Eindhoven Airport. Collega’s dus. De Alliantie moest zelf wel de opdracht geven, omdat de provincie Limburg dat niet wilde. De Alliantie heeft het benodigde geld met crowdfunding bijeen gebracht.
MAA is een overbodige luchthaven die alleen met veel gemeenschapsgeld draaiende wordt gehouden. Binnen een paar uur rijden liggen er acht andere vliegvelden, waaronder een groot vrachtvliegveld op spuugafstand bij Luik.
Doorgaan als klein verkeersvliegveld, vergroot de welvaart in Limburg met maximaal 331 miljoen euro over de periode 2025-2050. Nog beter voor de welvaart in Limburg is sluiting van de luchthaven en herontwikkeling van het 200 ha grote MAA-terrein, als daarbij wordt aangesloten op de echte pijlers van de Limburgse economie: industrie, kenniseconomie en toerisme, historische en landschappelijke kwaliteit.
(Dit is een fantasie-eiwit in de vorm van de menselijke hersenen)
In dit artikel een excursie in een gebied waarover ik normaliter niet schrijf, namelijk biochemie in relatie met medische zaken. Ik weet daar te weinig van.
Elk eiwit is een heel lang kralensnoer. De kralen zijn aminozuren en daar zijn er twintig verschillende van, die alle leven op aarde dragen. Elke combinatie in elke volgorde is denkbaar en een kralensnoer kan van enkele tot enkele duizenden kralen lang zijn. Zodoende zijn er miljarden verschillende eiwitten – in het menselijk lichaam alleen zo’n 20.000. Van het bindweefseleiwit collageen tot insuline tot keratine in je huid en haren tot insuline. En tot het spike-eiwit van het Coronavirus.
Het eenvoudigste aminozuur is glycine (links en midden). Alle 19 andere aminozuren zijn variaties op dit thema door toevoeging van extra atoomgroepen. Rechts bijvoorbeeld cysteïne dat een extra zwavelgroep heeft en o.a. in je haren zit. Aminozuren koppelen (‘rijgen’) op vaste wijze doordat de rechterkant van het ene molecuul (rood) bindt met de linkerkant van het andere molecuul (blauw). De zwarte assen zijn draaibaar om hun hartlijn. Sommige nevengroepen, zoals de zwavelgroep, kunnen ook ‘zijwaarts’ koppelen. (Om in de kralensnoer-beeldspraak te blijven: het is of sommige kralen magnetisch zijn). Daardoor gaat het snoer spontaan kronkelen tot de laagste energietoestand bereikt is.
Als een gewoon kralensnoer in elkaar gefrommeld is, is dat vervelend. Maar het leven op aarde vereist dat het aminozuur-kralensnoer in elkaar gefrommeld is. Als het spike-eiwit van Corona gewoon een rechte lijn van aminozuren zou zijn, deed het niks. Maar opgefrommeld tot de voor dat eiwit gunstigste vorm heeft het een ruimtelijke structuur die past op een receptor op een longcel, die toevallig een complementaire ruimtelijke structuur heeft. Cysteinehoudende aminozuren pakken elkaar vast met hun zwavelatomen en vormen zo de vezels waaruit je haren bestaan.
Insuline
De aminozuurvolgorde bepalen van een eiwit kan men tegenwoordig min of meer routinematig. Er verschijnen er mondiaal honderden per jaar. Vervolgens moet van die volgordes de ruimtelijke structuur bepaald worden, en dat is hogeschoolwerk.
Het kan experimenteel met bepaalde laboratoriumtechnieken, maar dat kan tonnen en jaren per eiwit kosten. Het kan ook op de computer, en wel volgens twee strategieën: een klassieke algoritmische en een AI-methode met neurale netwerken. De klassieke algorithmische is van Mohammed Al Quraishi van Columbia University (de wetenschap is veelkleurig). Die werkt snel (supercomputer, orde van grootte van seconden), maar minder precies. Soms is dat goed genoeg of is dat vanwege de snelheid beter. De AI-methode is waar nu de spectaculaire vernieuwing zit. Die werkt trager (enkele dagen computertijd), maar is onwaarschijnlijk precies. De onzekerheid in de positie is bij tweederde van de doorgerekende en gecontroleerde eiwitten orde van grootte van 0,16nanometer, orde van grootte van de diameter van een atoom. Preciezer dan dat haalt ook het lab niet, ook al omdat door de warmtebeweging de atomen nooit helemaal stil liggen.
Het AI-programma heet AlphaFold en maakt deel uit van een familie, waarvan een ander lid de wereldkampioen GO versloeg. De familie is ontwikkeld door de van oorsprong Britse onderneming DeepMind ( https://en.wikipedia.org/wiki/DeepMind ), die nu eigendom is van Google’s moederholdiong Alphabet. Dat roept veel politieke en ethische vragen op. Een nadere beschrijving van AlphaFold is te vinden op https://en.wikipedia.org/wiki/AlphaFold .
AI-programma’s worden getraind met heel veel, reeds bekende, voorbeelden. AlphaFold heeft er 170.000 toegevoerd gekregen (eiwitten waarvan de volgorde en de structuur dus al eerder bepaald waren). Dat duurde een paar weken. Vervolgens gebeurt er iets geheimzinnigs in de neurale netwerken wat vooralsnog niemand kan navertellen (AI heeft een replicatieprobleem) , en dan rolt er een oplossing uit die vaak net zo goed is als de beste laboratoriumbepalingen. Researchers zouden erg graag willen weten hoe dat geheimzinnige proces precies verloopt ‘Dan gaan er duizend bloemen bloeien’ aldus Baker, een bekend onderzoeker op dit gebied.
Van de ongeveer 20.000 menselijke eiwitten is van ongeveer 5000 de ruimtelijke structuur bekend. Die andere 15.000 zijn in principe allemaal potentiële doelwitten voor medicijnen.
DeepMind wil zich gaan toeleggen op de parasitaire ziektes leishmaniasis, malaria en slaapziekte. Daar slingeren nog een heleboel onontdekte eiwitstructuren rond.
Malariaparasiet SVG-version of Image:Esculaap3.png by Evanherk, GFDL, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=3730168
Voorgeschiedenis Het is onomstreden dat de luchtvaart een opwarmend effect op het klimaat heeft. Zo lang men zich beperkt tot alleen maar de CO2 die vrijkomt bij de verbranding van kerosine, is dit effect recht toe, recht aan uit te rekenen en bedraagt momenteel 2,4% van het effect van alle door de mens uitgestoten CO2 .
Maar vliegtuigen vliegen op zo’n 10 km hoogte en daar is het rond de -40°C , is de lucht ijl en begint de ozonlaag, en daarom gelden daar andere klimaatmechanismes die niets met CO2 te maken hebben, maar wel met de luchtvaart.
Ook dat is op zich onomstreden, maar deze effecten waren lange tijd niet recht toe, recht aan uit te rekenen. In de volksmond gebruikt men vaak een factor 2 (de niet- CO2 – effecten zijn ongeveer even groot als de wel- CO2 – effecten), maar dat is met de erg natte vinger. Maar er is vele jaren ijverig onderzoek verricht en dat heeft geholpen. De natte vinger is minder nat geworden, hoewel nog steeds niet droog.
Al in 2006 vroeg men namens de Europese Commissie af zich af of het Emission Trade System (ETS) aangevuld moest worden met een paragraaf die over stikstofoxides ging (NOx). Een onderzoek werd verordonneerd naar alle niet-CO2 – effecten van de luchtvaart en dat verscheen op 23 november 2020 . Een crème de la crème-gezelschap aan onderzoekers en instellingen heeft er aan meegewerkt, vanuit Nederland bijvoorbeeld het KNMI en Jasper Faber en Lisanne van Wijngaarden van CE Delft, maar ook bijvoorbeeld David S. Lee van de (op dit gebied toonaangevende) Universiteit van Manchester. Het is een meta-studie: een studie die bouwt op eerder verzamelde kennis van vele wetenschappers binnen en buiten de studiegroep.
Het is interessant om te zien hoe de wetenschap gevorderd is door twee exemplaren van dezelfde staat (van David Lee) te plaatsen, de ene uit 2009 en de andere uit 2020. De uitleg volgt verderop.
NIET-CO2 effecten op kruishoogte (Lee et al., 2009)NIET-CO2 effecten op kruishoogte (Lee et al., 2020, tbv Europese Commissie)
De uitkomsten Eerst de volksmond bedienen: die moet nu een factor 3 gaan gebruiken: de niet- CO2 – effecten zijn ongeveer het dubbele van de wel- CO2 – effecten, en versterken deze.
Daarbij horen echter een heleboel mitsen en maren, waarvoor verwezen wordt naar bovenstaande afbeelding dd 2020. In deze afbeelding staat rood voor opwarmend en blauw voor afkoelend.
De oorspronkelijke vraag ‘wat doen stikstofoxides (NOx) met het klimaat op 10km hoogte?’ blijkt zeer complex. Men kan de atmosfeer sowieso het beste zien als een soort soep waarin zich een groot aantal, vaak ingewikkelde, chemische reacties afspelen. NOx is niet in zichzelf een broeikasgas. Maar het is een mengsel van reactieve gassen die op 10km hoogte een uitwerking hebben op andere gassen, die wel broeikasgassen zijn, met name methaan (CH4) en ozon (O3 , ozon via twee tegengestelde mechanismes). De som van de indirect door NOx bewerkte plussen en de minnen is in de huidige atmosferische omstandigheden opwarmend (de net-NOx term, de ene grote term). Maar als de atmosfeer ooit schoner zou worden en minder methaan en andere koolwaterstoffen en minder koolmonoxide (CO) zou bevatten, zou de uitwerking van stikstofoxides ook afkoelend kunnen worden. Men moet dus voorzichtig zijn met maatregelen, die gebaseerd zijn op NOx , zoals een heffing in het ETS. In de studie blijft overigens onduidelijk wat dan het effect op de ozonlaag zelf is.
Het andere grote niet-CO2 – effect betreft wat heet ‘contrail cirrus in high-humidity regions’. Contrails zijn de strepen die je ziet achter vliegtuigmotoren. Ze gaan cirrus heten als ze verwaaien. Bij contrails en cirrus gaat het dus om water dat uit de motoren komt. Daarnaast kan er ook van nature water aanwezig zijn op grote hoogte (dat er dus ook zou zijn als er geen vliegtuigen waren). De zichtbare effecten daarvan heten ‘cloud’.
Fossiele kerosine veroorzaakt bij verbranding waterdamp en CO2 , maar ook (omdat de verbranding nooit volledig is en de kerosine niet zuiver) roet (‘soot’), zwaveloxide (SO2 ), en halfverbrande producten . Deze fijnverdeelde deeltjes heten aerosolen. De deeltjes reageren door (SO2 bijvoorbeeld tot sulfaten), klonteren, plakken aan elkaar vast en er treedt dus weer een soep aan reacties op.
Afbeelding uit Lee, 2009, Atmospheric Environment, Aviation and Global Climate Change in the 21st century
Roet heeft een direct opwarmend effect (want zwart) en sulfaten een direct koelend effect (want wit), maar beide directe effecten zijn klein. Roet heeft ook een indirect effect. De waterdamp wil in de heersende omstandigheden zo snel mogelijk kristalliseren tot ijs en kiest daarvoor het liefste kernen om op neer te slaan. Roet is een goede kristallisatiekern. Zonder roet krijg je weinig ijskorreltjes, en die zijn groot (en vallen dus snel naar beneden), met roet krijg je veel ijskorreltjes die klein zijn en lang blijven hangen. Dus meer roet, meer contrails en meer cirrus. Cirrus werkt overdag onduidelijk (kaatst zowel straling omhoog als straling omlaag terug), maar werkt ’s nachts verwarmend (dan is er geen neerkomende strlaing en werkt cirrus als een hoge deken). Het netto effect van cirrus is sterk opwarmend.
De grote onbekende in het verhaal is nog het effect van aerosolen op van nature aanwezige wolken. Daar zijn grote plus- en min-termen denkbaar, maar men weet het nog niet. David Lee heeft het in zijn 2020-plaatje open gelaten.
Zes uitwerkrichtingen (EC, 2020)
Maatregelen Alles overwegende komt de studie tot zes mogelijke richtingen voor maatregelen (zie tabel).
De eerste twee komen neer op een heffing op de tijdens een vlucht geproduceerde NOx , de ene via de internationale juridische route (ICAO) en de andere via de Europese route (ETS). Dit zou juridisch in theorie kunnen, maar is technisch lastig te berekenen, kampt met het eerder genoemde probleem dat NOx niet er definitie opwarmend werkt, en dat maatregelen die de NOx omlaag brengen, vaak de CO2 omhoog brengen (heeft te maken met de constructie en afstelling van de motor).
De derde en vierde maatregel zijn aan elkaar verwant. Aromatische verbindingen bestaan uit benzeen en daarvan afgeleide verbindingen. Bij de verbranding van benzeen en daarvan afgeleide verbindingen ontstaat onevenredig veel roet en minder roet is beter. Hiervoor bestaat een logische moleculaire verklaring en bovendien is dit, zowel op de grond als op 10km hoogte, experimenteel vastgesteld. Het aromatenpercentage mag bij hedendaagse brandstof om technische redenen tot 8% dalen, maar zit als regel bij fossiele kerosine een stuk hoger (tot 25%). De derde maatregel komt erop neer dat fossiele kerosine wordt nabewerkt met waterstof bij hoge temperatuur en druk, waardoor ongewenste bestanddelen kapot gereduceerd worden. Bij de vierde maatregel maakt men biokerosine of Power to Liquid-kerosine, die vanzelf al aromaat-arm en meestal -vrij zijn, en die bovendien ook weinig of geen zwavel bevatten. Overigens is voor die fabricage meestal ook waterstof nodig. In beide gevallen kan de zuivere brandstof probleemloos gemengd worden met fossiele brandstof, en dat zou dan verplicht gesteld moeten worden. Beide maatregelen kunnen op relatief korte termijn worden uitgevoerd: de derde vanaf een termijn van vijf jaar of meer, de vierde zou ene trject vragen van 2 tot 8 jaar (vooral een organisatorisch en financieel probleem). Beide maatregelen pakken voor de luchtkwaliteit van omwonenden op de grond ook gunstig uit.
Diagram bij het Schmidt-Appleman criterium uit 1940 over het ontstaan van contrails
De vijfde maatregel is in de zin van Air Traffic Management. Contrails vormen zich alleen in specifieke omstandigheden. Bovenstaand diagram is het Schmidt-Appleman criterium uit 1940 , uiteraard vanwege de zichtbaarheid van militaire vliegtuigen. Zie www.bjmgerard.nl/?p=12449 . Nieuwe inzichten suggereren (nog niet met hard bewijs) dat die gebieden betrekkelijk zeldzaam zijn, maar dat die wel verantwoordelijk zijn voor een onevenredig groot aantal contrails. Die gebieden zijn tientallen tot honderden km breed zijn en honderden meters dik. Met andere woorden, vliegtuigen zouden er om heen kunnen vliegen, of overheen of onderdoor, min of meer zoals ze dat nu bij een onweersbuiencomplex ook doen. Uiteraard kost dat meer brandstof en de vraag is of het op drukke routes mogeljk is.
De zesde maatregel is conceptueel simpel: gewoon geld. Als dat de externe kosten van de luchtvaart weerspiegelt, is het een heffing en geen belasting.
De Luchtvaartnota 2020 – 2050 Het kabinet noemt in de Luchtvaartnota 2020 – 2050 (blz 68-69) de niet-CO2-klimaatemissies, maar doet er niets mee. Men vindt dat ‘er over het ontstaan, het gedrag, en het klimaateffect van deze emissies wetenschappelijk nog veel onzekerheid is’ en dat ‘die emissies op termijn kunnen worden meegewogen in het klimaatbeleid voor de luchtvaart’. Een omrekenfactor zou niet mogelijk zijn. Maar de Rijksoverheid blijft zoeken.
Verder noemt de Luchtvaartnota een analyse van de niet-CO2-klimaateffecten van de Europese Commissie die in 2020 uitkomt. Dat is dus precies de studie die in dit artikel besproken is. Die wel redelijke zekerheid geeft (op zijn minst genoeg voor het voorzorgbeginsel). Die wel een vermenigvuldigingsfactor noemt (namelijk 3), en die maatregelen voorstelt.
Die alleen de minister niet zo goed uitkomen. Geheel in lijn met de rest van de Luchtvaartnota 2020 – 2050 wordt alles wat de onbelemmerde groei van de luchtvaart blokkeert, in vage bewoordingen en met onduidelijke beloftes naar een onbepaalde toekomst geschoven.
De Luchtvaartnota deugt niet. De woorden zijn mooi en de praktijk is wazig.
Moleculaire mechanismen voor het ontstaan van roet uit aromatische verbindingen (Starik, 2008)
Update dd 03 december 2020
Naar aanleiding van het bovengenoemde onderzoek hebben 33 NGO’s (Niet-Gouvernementele Organisaties) een brief gestuurd naar de Europese Commisie, Parlement en Raad gestuurd. De sleutelpassage is “Now that air traffic’s non-CO2 impacts are officially acknowledged, immediate political action must follow to mitigate aviation’s total climate impact as soon as possible. The most effective way to do so is to ensure air travel is reduced and does not return to pre-COVID levels.” Verder wijst de brief erop dat 1% van de wereldbevolking goed is voor 50% van de vliegtuigemissies.
De Werkgroep Toekomst Luchtvaart (WTL) en het Landelijk BurgerBeraad Luchtvaart (LBBL) , waarbij BVM2 aangesloten is, hebben de brief doorgestuurd naar de minister en de Tweede Kamer.
In deze kolommen is al uitgebreid aandacht besteed aan de Ontwerp-Luchtvaartnota 2020 – 2050. BVM2 heeft op dit document een zienswijze ingediend, afgestemd met onze landelijke koepel, het Landelijk Bewoners Beraad Luchtvaart (LBBL).
In het pakket zitten de resultaten van een opinieonderzoek van Motivaction naar de houding van Nederlanders t.o.v. de luchtvaart. In dit artikel wordt aandacht besteed aan dit Motivaction-onderzoek “Luchtvaart in Nederland”. De rest komt later.
Het Motivactiononderzoek is een herhaal-meting. Het eerst opinieonderzoek vond plaats in 2018. In 2019 is het herhaald (zie ook Publieksbijeenkomst Proefcasus 28 februari Evoluon) en in 2020 nog eens. De looptijd van het onderzoek lag in de Corona-periode, en daarom is er, naast de eerdere vragen, nog een vraag aan toegevoegd die betrekking heeft op Corona. Dit leidt tot vijf hoofdvragen:
Wat is de opinie van Nederlanders over en het draagvlak voor (de ontwikkeling van) de luchtvaart in Nederland?
Hoe is hun eigen vlieggedrag en houding ten aanzien van maatregelen met betrekking tot de luchtvaart?
In hoeverre kenmerken omwonenden van de luchthavens van Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven en Lelystad zich door andere opvattingen en gedrag dan niet-omwonenden?
Hoe ontwikkelen opinies, houding en gedrag zich in de periode 2018-2020?
Hoe kijken Nederlanders aan tegen de luchtvaart tijdens en na de coronacrisis?
Het onderzoek is te groot om hier goed te kunnen bespreken. Daarom is hier eerst de (uit het rapport overgenomen) samenvatting afgedrukt, waarna er nog een aparte paar resultaten uit gelicht zijn.
Samenvatting en conclusies
Sinds 2018 onderzoeken we jaarlijks in augustus het draagvlak voor luchtvaart in Nederland. De derdemeting vond plaats tijdens de coronapandemie, een periode waarin veel minder gevlogen werd dan de voorgaande jaren.
Uit deze meting – onder een representatieve steekproef van 1.746 Nederlanders (18-75 jaar) – komt naar voren dat de bevolking in 2020 iets negatiever staat tegenover luchtvaart in Nederland dan in 2018 en 2019. Verder is het draagvlak voor krimp van de luchtvaart sterk toegenomen. Nederlanders vinden nu veel vaker dan in 2018 en 2019 dat het aantal vluchten in Nederland – als de coronacrisis eenmaal voorbij is – moet afnemen ten opzichte van het niveau van voor de coronacrisis. Toekomstige metingen zullen moeten uitwijzen of het draagvlak voor krimp zo groot blijft na de coronacrisis. Veiligheid, gezondheid en ecologie zien Nederlanders als topprioriteiten voor de luchtvaart. Economieen werkgelegenheid krijgen minder prioriteit, maar worden dit jaar wel iets urgenter gevonden. Hetdraagvlak voor maatregelen om luchtvaart duurzamer te maken blijft groot, vooral als niet directduidelijk is of zij consumenten in hun portemonnee raken. Het draagvlak voor het invoeren van eenvliegtaks is kleiner, maar neemt sinds 2018 wel gestaag toe.
Een derde van de vliegreizigers verwacht na de coronacrisis minder te gaan vliegen dan ze daarvoorgewend waren. Daarbij spelen verschillende motieven een rol, zoals het besef dat vliegen schadelijk isvoor het milieu, dat we ook wel met minder vluchten afkunnen en dat er goede alternatieven zijn voorvliegen. Terwijl een derde van de vliegreizigers ‘verwacht’ post-corona minder te gaan vliegen, gevenvier op de tien aan daar ook toe ‘bereid’ te zijn.
Het is belangrijk kanttekeningen te plaatsen bij de mate waarin deze inzichten voorspellend zijn voorhet daadwerkelijke gedrag in de toekomst. De bereidheid om post-corona minder te gaan vliegen danmen gewend was, is niet gestegen ten opzichte van de bereidheid pre-corona (metingen 2018 en 2019).Bij elke meting is er een even grote groep (van vier op de tien vliegreizigers) die aangeeft bereid te zijnminder te gaan vliegen. En de groep die daartoe in 2018 bereid was, lijkt in 2019 vervolgens niet ookecht minder vaak het vliegtuig te hebben gepakt, gezien de stabiliteit in hun zelfgerapporteerdevliegfrequentie (meting 2019) en gezien de verdere groei in 2019 van het totaal aantal vluchten inNederland (CBS.nl). Het is dan ook twijfelachtig of de huidige bereidheid (en verwachting) vanvliegreizigers om post-corona minder te gaan vliegen, daadwerkelijk tot een trendbreuk zal leiden in devliegfrequentie.
De bereidheid om post-corona extra te gaan betalen voor vliegreizen door een belasting op vliegticketsof kerosine is overigens wel gestegen, evenals de bereidheid om post-corona vakanties vaker in eigenland dan in het buitenland te houden. Ook op deze punten zal moeten blijken hoe zich dit na decoronacrisis ontwikkelt en in hoeverre vliegreizigers hun gedrag daadwerkelijk gaan aanpassen.
Nog enkele observaties
Van de 1746 bevraagde Nederlanders kwam 57% van rond Schiphol, en 43% van rond de resterende regionale luchthavens samen. De regionale respondenten zijn verder als groep behandeld en niet verder opgesplitst . Er is dus geen apart resultaat van rond Eindhoven Airport.
40-45-48dB Lden contour rond Eindhoven Airport
‘Rond’ betekent bij de regionale luchthavens ‘binnen de 40 dB Lden-contour’. Die is bij Eindhoven Airport heel groot: aan de westkant tot over Goirle. Het begrip ‘rond’ heeft zo niet veel betekenis meer. Waarschijnlijk kan dit niet anders dan zo, om aan voldoende statistisch materiaal te komen. Bij een groter opgezet onderzoek (waarbij men bijvoorbeeld binnen de 45 dB Lden-contour voldoende statistiek had kunnen doen) waren de meningen in de ‘rond-groep’ mogelijk afwijkender van het gemiddelde geweest dan ze nu zijn.
Verder steunt het onderzoek de gedachte dat een kleine groep veel vliegt en een grote groep weinig. In de drie jaar voorafgaand aan Corona vloog van de ondervraagden:
39% 0* (niet-vliegers)
35% 1* (incidentele privévliegers)
15% 2* (frequente privévliegers)
8% >= 3* (hoogfrequente privévliegers)
13% >= 1* zakelijk. Omdat deze groep als regel ook privé vliegt, overschrijdt de percentagesom de 100%.
De opinies volgen in grote lijn de vliegfrequentie: hoe vaker men vliegt, hoe meer belang men aan de luchtvaart hecht, en hoe minder klimaat en ecologie wegen. OP onderstaande draagvlakbalken zitten ze aan de rechterkant.
Het aantal ondervraagden dat vóór krimp van de luchtvaart is (zegt te zijn als men een beetje cynisch van aard is) is zichtbaar gestegen.
De hoofdreden waarom mensen vóór krimp zijn is de milieuvervuiling, niet het geluid. Daarbij moet worden aangetekend dat de doelgroep “het aantal vluchten moet afnemen” over heel Nederland genomen is. Als men binnen deze deelgroep een nieuwe deelgroep zo vormen van mensen die nabij een luchthaven wonen, zou dat anders kunnen uitpakken. Ook moet worden aangetekend dat de vraagstelling, of de verslaglegging ervan, onhelder is. In de gangbare zin van het woord is milieuvervuiling en luchtvervuiling bij vliegen hetzelfde. Daar staat tegenover dat het woord “klimaat” niet als zelfstandige categorie voorkomt. De vraagstelling “Waarom krimp…..?“ bood aan de ondervraagden een vrij tekstveld aan. De tegenstrijdige indeling is dus in de nabewerking ontstaan.
Wie meer wil weten, moet de studie maar bij het Ministerie gaan ophalen.
Ik kwam in Duurzaam Bedrijfsleven een aardig bericht tegen over een server, die warmte levert aan een appartementencomplex in Amsterdam. De startup Leafcloud plaatst zijn servers decentraal, bijvoorbeeld in verwarmingsruimtes. De servers zijn watergekoeld en die warmte kan worden overgedragen op de blokverwarming. Die ontvangt zo jaarlijks 42GJ, equivalent met 1300m3 gas en 2300kgCO2. Veel is dat niet (kun je niet verwachten van één complex), maar als dit opgeschaald kan worden, kan het misschien toch aantikken.
De server van Leafcloud in de verwarmingsruimte van Eteck
Er is veel aandacht voor de energieslurpende datacenters, bijvoorbeeld die in de Wieringermeer. In deze site heb ik daaraan al eerder aandacht besteed, zie Opnieuw restwarmte van datacenters . Energetisch gezien is een server een machine die elektrische energie omzet in warmte, dus niet anders dan een elektrische boiler. Tot nu toe wordt er weinig gedaan met de afvalwarmte van servers. Leafcloud laat aan de hand van dit kleine project zien dat het ook anders kan.
Amsterdam, 20 november 2020 –Datacentra in Nederland verbruiken veel energie. De elektriciteit die door deze ICT-apparatuur gebruikt wordt, genereert ook veel warmte. Warmte die zonder goede bestemming vervolgens verloren gaat. Om die energieverspilling tegen te gaan werken Leafcloud, een leverancier van cloud hosting en Eteck, leverancier van duurzame warmte, sinds vandaag samen.
Het gebruik van clouddiensten is dit jaar in een stroomversnelling geraakt. Datacentra verbruiken 4% van alle elektriciteit in Nederland[1]. Met de gestegen cloud-consumptie is ook de aandacht gegroeid voor het energieverlies doordat de vrijgekomen warmte onbenut blijft.
Het gebruik van restwarmte uit datacentra is dan ook één van de manieren die genoemd wordt als oplossing om Nederland van het gas te krijgen en onze woningen duurzaam te verwarmen. Leafcloud speelt hierop in door haar servers te plaatsen daar waar er warmtebehoefte is zodat de restwarmte direct en lokaal ingezet kan worden.
Eteck en Leafcloud werken nu samen om lokaal en duurzaam warmte te leveren aan een Amsterdams appartementencomplex. Om de warmtelevering verder te vergroenen plaatst Leafcloud een modulair serversysteem in de gezamenlijke techniekruimte onder de woningen. De server met het formaat van een kleine koelkast wordt vervolgens aangesloten op het warmtesysteem van Eteck. Dit systeem zorgt dat de vrijgekomen warmte van de servers wordt omgezet in bruikbare warmte voor de woning, zoals ruimteverwarming en warm tapwater. De te plaatsen server levert jaarlijks ca. 42 GJ aan energie. Dat is vergelijkbaar met 1.300 m3 gas. En zo levert elke eenheid op de locatie al een reductie op van 2.300 kg CO2.
“Lokale warmtebronnen, zoals servers dicht bij de woningen, kunnen een prachtige bijdrage leveren aan de verduurzaming van onze lokale duurzame warmtesystemen.”
Rard Rijcken, directeur Eteck
Om de reductie niet teniet te doen, worden de servers voorzien van 100% duurzame Nederlandse energie zonder dat dit leidt tot hogere kosten voor de bewoners van het Amsterdamse appartementencomplex. Wel profiteren zij van een duurzamere warmtelevering en leveren daarmee een positieve bijdrage aan het klimaat.
Duurzame Nederlandse cloud hosting service De Amsterdamse startup Leafcloud biedt een groen en Nederlands alternatief voor de cloud hosting services van de bekende grote Amerikaanse leveranciers. Door innovatie is het mogelijk servers aan te sluiten op bestaande warmtesystemen. Daarbij staat de feitelijke data veilig op harde schijven in een traditioneel datacenter, terwijl de servers, die de meeste warmte genereren, op locaties staan om gebouwen van warmte te voorzien. Deze oplossing resulteert in een groenere cloud, duurzame warmtelevering en CO2-reductie.
“Mensen zijn steeds meer bewust van de energieverspilling van cloud, met deze oplossing kunnen we samen een écht groen alternatief bieden voor de bekende Amerikaanse partijen”
Thatcher Peskens, Co-founder Leafcloud
Duurzame lokale warmtebronnen
In Nederland staan bijna 8 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen die in 2050 aardgasvrij moeten zijn. Het duurzaam verwarmen van deze panden zal stapsgewijs gebeuren met focus op lokale, collectieve en duurzame oplossingen. De inzet van restwarmte van datacentra is daar één van. Ook aquathermie, waarbij warmte uit oppervlaktewater wordt gebruikt, en thermische zonne-energie in combinatie met warmte-en-koudeopslag wordt vaak toegepast en gezien als oplossingen in de warmtetransitie.
Over Eteck
Eteck streeft naar maximale impact op de verduurzaming van de Nederlandse warmte- en koudevraag. Met meer dan 250 projecten in de woningbouw en commercieel vastgoed met in totaal bijna 60.000 (woning equivalente) eindgebruikers onder contract, is Eteck de grootste leverancier van duurzame lokale warmte en koude in Nederland. We hebben de ambitie om te gaan voor 0. Nul CO2-uitstoot en nul gebruik van fossiele brandstoffen.
Over Leafcloud
Leafcloud is een Amsterdamse startup en de eerste provider van cloud hosting die energieverspilling tegengaat door lokaal warmte te leveren. Klanten kunnen bij Leafcloud terecht voor cloud servers, die per uur of per maand gehuurd kunnen worden, alsmede gerelateerde services. Gebruikers kunnen zich goed voelen omdat ze door te kiezen voor Leafcloud, ze ook een bijdrage leveren aan het tegengaan van energieverspilling.
[1] Bron: Dutch Datacenter Association. 4% is meer dan bijvoorbeeld de helft van álle beschikbare opgewekte windenergie, of meer dan het verbruik van de stad Amsterdam, of 3x zoveel als de behoefte van de NS.
De vraag Ik kreeg van Pierre van den Oord uit Boxtel de vraag “Ik lees in de Meierij dat er ideeën zijn om zelf een energiebedrijf in de gemeente Boxtel te starten. De positieve kanten ‘regie in eigen hand en dergelijke beweringen’ worden steevast genoemd. Graag wil ik van jou een compleet verhaal. De voors en tegens. De financiele kant enz.”.
De vraag volgt op een artikel in het Brabants Dagblad van 11 november 2020, waarin de grootste coalitiepartij PPA, en D66, in Sint Michielsgestel ‘een onderzoek willen naar het opzetten van een grootschalig energiebedrijf’ waarbij de PPA aanstuurt op ‘samenwerking met de buurgemeenten Boxtel en Vught’. PvdA/Groen Links in Vught willen ook wel met een plan voor vijf windturbines en vijf hectare zonneveld. Ook PvdA/GroenLinks en de SP in Boxtel hadden om een dergelijk onderzoek gevraagd, maar het College van B&W in Boxtel houdt de boot af. Althans, ‘Zelf grootschalige energie opwekken met windturbines en zonnevelden hebben we al eerder afgeraden’ (B&W van Boxtel) ‘Maar als wij als gemeente de juiste voorwaarden scheppen, kan een initiatiefnemer toch aan de slag. Dan kun je ook regelen dat inwoners ook kunnen deelnemen in zulke plannen en daar voor 50% in kunnen participeren en van kunnen profiteren.” Zie www.bd.nl/meierij/gestel-onderzoekt-gezamenlijk-energiebedrijf-met-windturbines-samen-met-boxtel-en-vught~a97116d0/ en www.ed.nl/den-bosch/pvda-gl-wil-gemeentelijk-energiebedrijf-een-miljoen-euro-winst-om-bijvoorbeeld-n65-schuld-af-te-lossen~a88e4289/ .
Ik beantwoord graag vragen. In dit geval een beetje moeilijker omdat mijn expertise vooral natuurwetenschappelijk is en niet juridisch en bedrijfseconomisch. Maar ik ga mijn best doen.
Rentabiliteit van hernieuwbare energie in Boxtel en de SDE+ – subsidie Eerst de voor de hand liggende vraag of een zonnepark in Vught of een set turbines in Boxtel zelfstandig hun broek kunnen ophouden. De hamvraag is dus of je in Boxtel e.o. wind- en zonnestroom kunt maken voor een kostprijs die onder de marktprijs ligt. Het antwoord is nee. De groothandelsprijs van stroom is te laag (let wel dat de consumentenprijs veel hoger is. Dat komt vooral door toegevoegde belastingen.) Hieronder een momentopname van de stroombeurs EPEX voor 23 en 24 november 2020, van uur tot uur. In de stille uren brengt het verkopen van stroom ca 3 cent/kWh op en in de vraagpieken rond de 6 cent/kWh. Uiteraard zit er wel fluctuatie in de prijs (bijvoorbeeld als de winter zacht is, de olie en gas goedkoop, het hard waait en er weinig gebeurt vanwege Corona of allemaal andersom). Er zit een sterk overcapaciteit-effect in.
De groothandelsprijs van elektriciteit op 23 en 24 november 2020 op de EPEX
De kosten van windenergie in de buurt van Boxtel zaten in 2017 rond de 8 cent/kWh, zegt een studie van (toen nog) Ecofys voor de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) (hieronder ligt Boxtel in gebied 4):
Uiteraard zit ook hier wel variatie in, maar de grosso modo is de boodschap helder dat de kostprijs van 1kWh in Boxtel momenteel niet gedekt wordt door wat je er voor krijgt in de markt.
Om toch hernieuwbare energie van de grond te tillen wordt er gesubsidieerd. De belangrijkste regeling is de SDE+ (tegenwoordig SDE++, maar dat maakt hier niet veel uit). De Rijksoverheid legt, vooral via die route, jaarlijks miljarden toe op de hernieuwbare energie. Politiek logisch zou zijn om aan die donaties in enigerlei vorm georganiseerde zeggenschap te ontlenen, en eigenlijk is de meest logische schaal voor een publiek energiebedrijf de nationale schaal. Maar dat gebeurt niet – integendeel, het is met de Splitsingswet eerder omgekeerd gegaan en nu proberen brave gemeentebestuurders met micromiddelen een kruimeltje zeggenschap terug te veroveren.
In de aparte tekst enkele belangrijke kanttekeningen over kostprijzen van diverse vormen van elektriciteitsopwekking. Als je de NVDE-prognose in die tekst moet geloven, moet in Boxtel in 2030 en later zonder subsidie wind ongeveer quitte gaan spelen en voor zon is het onduidelijk. Zie ook www.bjmgerard.nl/?p=5591 .
Voorlopig staat of valt energie uit wind en zon in Boxtel, Vught en SintMichielsgestel dus met de SDE+-subsidie. En om de verwerving daarvan door (in enigerlei vorm georganiseerd) duurzame energiebedrijf aannemelijker te maken, zouden de drie gemeenten een efficiënte uitvoeringsorganisatie klaar moeten hebben staan die aan de voorwaarden voldoet en die goed genoeg werkt om bij voorkeur in de goedkope categorie te kunnen bieden. Verder moet er nagedacht worden wat te doen als na 15 jaar de subsidie ophoudt en de exploitatie verder gaat. Dat moet oplosbaar zijn, want velen gingen u voor.
Wat is een Gemeentelijk Duurzame Energiebedrijf en heb je dat nodig? De vraag blijkt makkelijker gesteld dan beantwoord. Er is een range aan antwoorden en de Meierijse politieke microcosmos geeft daar al een aardige indruk van.
In beginsel is een ‘lokaal duurzaam energiebedrijf’ niet meer dan een juridisch/organisatorisch vehikel dat de realisatie en exploitatie van een duurzaam energieproject door één of meerdere initiatiefnemers faciliteert’ aldus Primum. Dat klinkt als een containerbegrip en dat is het ook. En om rood aanlopende wethouders te sussen die ‘net Nuon/Essent verkocht hebben’: het hoeft niet groot te zijn en het hoeft niet perse risicodragend te zijn.
Primum vindt het essentieel dat een Duurzaam Gemeentelijk Energie Bedrijf (DGEB) niet als doel op zich gezien wordt, maar slechts als middel. Dat is een essentiële vraag, over de beantwoording waarvan men het niet met Primum eens hoeft te zijn. Men kan ook om ideologische redenen het bezit van een productiemiddel (hoe beperkt dan ook) als een zelfstandig doel zien. Het is aan de lezer wat hij daarvan vindt.
Zonnepark in Smilde, op eigen grond en in eigen beheer van de gemeente Midden-Drente
Maar wat men daar ook van vindt, het heeft geen gevolgen voor het vervolg van de analyse. Ook een ideologisch wind- of zonnepark moet aan wetmatigheden voldoen.
Volgende vraag is wat men precies wil (meerdere antwoorden zijn mogelijk).
De lokale klimaatdoelstellingen halen?
De lokale werkgelegenheid verbeteren?
Een duurzamer imago van de gemeente?
Geld binnenhalen dat anders naar de energiecowboys gaat?
Een socialistisch gevoel hebben?
Het doel heeft invloed op de positie die men als gemeente kiest. Ook hier zijn weer meerdere antwoorden tegelijk mogelijk.
Initiatiefnemer en facilitator zijn
Voor communicatie en educatie zorgen
Grondeigenaar zijn
Afnemer van elektriciteit zijn
Financieel betrokken zijn, hetgeen kan
Zonder zeggenschap via een beleggingsfonds, een rentedragende lening, certificering van aandelen, via rentedragende obligaties en via een garantstelling (risicovergoeding)
Met zeggenschap en dan heet het een Duurzaam Gemeentelijk Energie Bedrijf (DGEB). Dat kan als Stichting; Coöperatieve Vereniging; Maatschap, v.o.f. of c.v.; of B.V. Het wordt, hoe dan ook, een rechtsvorm buiten het gemeentelijke apparaat. Gewaakt moet worden voor overtreding van de staatssteunregels.
Samenvattend overzicht uit de Primum-studie
De Primumstudie, die dit allemaal analyseert, is van vóór het Klimaatakkoord. In het Klimaatakkoord wordt 50% lokale participatie nagestreefd. Het Klimaatakkoord stelt geen eisen aan de vorm van de Participatie. Zie ook www.bjmgerard.nl/?p=10733 en www.bjmgerard.nl/?p=12483 . In Primumtermen vertaald zou je die 50% desgewenst ook nog kunnen vertalen als een soort joint venture-achtige constructie.
De Vughtse PvdA/Groen Links willen dat de gemeente volledig eigenaar blijft van de opgewekte duurzame energie zonder aan te geven welke financiele techniek gebruikt wordt. (Die hoeveelheid duurzame energie is overigens beperkt, maar niet verwaarloosbaar: het Vughtse plan met 5 ha zon en 5 turbines à 3MW moet met de natte vinger ongeveer 135TJ (ca 37 miljoen kWh) per jaar opleveren en het totale energieverbruik van Vught was in 2018 1643TJ (zonder de autosnelweg). Het merendeel komt dus nog steeds van de oude energieleveranciers.). Die 37 miljoen kWh zou de gemeente dit bedrag * 7 cent per kWh moeten opleveren en op papier is dat dus goed voor 2,6 miljoen per jaar. Bruto. De SDE+ gaat uit van een rendement rond de 10%, dus dat zou uitdraaien op ergens orde van grootte van een kwart miljoen per jaar winst. De PvdA-Groen Linksmensen verwachten er een miljoen per jaar uit te kunnen halen. Ik zou die berekening wel eens willen zien.
Per sluitend slot van rekening B&W van Boxtel hebben op zich gelijk dat men een hoop goed kan doen zonder risicodragend deel te nemen. Van afstand lijkt mij dat ze wat al te voorzichtig zijn. Het warmtebedrijf van Rotterdam als schrikbeeld nemen is wel erg buiten de Boxtelse verhoudingen. En als de schrik voor het beheer over een stel windturbines en zonneparken te groot is, zou men ook nog kunnen kiezen voor een joint venture met een commerciële partij en/of een landelijke energiecoöperatie die 49% van de aandelen krijgt, of iets dergelijks.
Een plan als dat van PvdA-Groen Links in Vught moet, met de kletsnatte vinger, enige tientallen miljoenen Euro’s incidenteel kosten. Daarvan mag 80% vreemd vermogen zijn. Klinkt niet als per definitie onmogelijk.
Dit allemaal op voorwaarde dat de SDE+ – subsidie af komt.
En uiterard op voorwaarde dat Enexis kan aansluiten.
In de digitale krant De Correspondent, waarop ik geabonneerd ben en wat ik ook anderen aanraad, schrijft Wester van Gaal over klimaat en economie. Ik lees zijn stukken altijd graag. Hij had op 21 november een stuk waarin vanuit een progressief economenstandpunt uitgelegd werd dat de aanpak van de klimaatverandering en andere grote problemen weliswaar een monsterklus is, maar niet in die mate dat niet met verrassend simpele middelen een deel ervan opgelost kon worden.
De voornaamste kritiek op het stuk van Wester van Gaal is dat de industrie en het transport er niet in voorkomen. Ik zie het daarom zelf niet als het laatste woord.
Maar ik vind het wel een mooi voorbeeld van integraal denken. Ik heb daarom het artikel hier overgenomen.
De Correspondent verwijst altijd naar bronnen buiten het artikel. Ik heb die hier niet overgenomen. Wie ze wil zien, kan het artikel zelf bekijken op
Meer hout, minder koeienpis en een hoger salaris: de ingrediënten voor een klimaateconomie zijn verrassend alledaags
Zelfs in een jaar waarin de economie in slowmotion beweegt, haalt Nederland de klimaatdoelstellingen die het zichzelf heeft gesteld niet.
Nederland hobbelt in de meeste klimaatranglijsten steevast achteraan. En met de biodiversiteit en de natuur is het in Nederland slechter gesteld dan in de landen om ons heen.
Het kabinet pleit in Europa voor ambitieuze klimaatdoelen, maar lijkt de urgentie thuis minder te voelen. En dat is vreemd: de plannen voor de verduurzaming van Nederland zijn er wel. Opgesteld door ambtenaren in Den Haag.
Hoogleraar economie Dirk Bezemer (Rijksuniversiteit Groningen) wees mij er onlangs op. Dikke rapporten, niet altijd even toegankelijk geschreven. Maar samen tonen ze een Nederland waarin de natuur herstellende is, de bewoners beter af zijn en er genoeg woonruimte is voor iedereen. Het enige dat het kabinet hoeft te doen, is deze plannen uitvoeren.
Ambtenaren schreven:
plannen voor de verduurzaming van Nederlandse steden en huizen;
een plan om de landbouw en de natuur in Nederland weer in balans te brengen;
een plan voor een stabielere arbeidsmarkt en hogere lonen (zodat burgers de verduurzaming van hun eigen huizen en vervoermiddelen kunnen betalen);
een plan voor een beter belastingstelsel, zodat vermogenden meer bijdragen en werkenden worden ontlast.
Hoe kunnen we wonen in de klimaateconomie?
Nederland heeft volgens het kabinet voor 2030 nog een miljoen gasloze, goed geïsoleerde woningen nodig. Daar komt de isolatie en verduurzaming van bestaande huizen nog bij. Een monsterklus. Ontzettend duur, maar het levert ook banen op.
Twee recente plannen laten zien hoe het kabinet dit kan aanpakken.
In ‘Groen uit de Crisis’ adviseert de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur het kabinet om juist tijdens de huidige crisis al te investeren in het renoveren en isoleren en bijbouwen van woningen. Dit om het economisch herstel aan te jagen. In ‘Panorama Nederland’ laat Rijksbouwmeester Floris Alkemade zien hoe het kabinet in dit piepkleine landje de ruimte kan vinden voor een miljoen nieuwe woningen. De rapporten zijn los van elkaar zijn geschreven, maar ze vullen elkaar goed aan.
NOM-renovatie van 18 woningen in Tilburg
Renoveren, renoveren, renoveren
Volgens de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur kan het kabinet direct beginnen met een nationale subsidieregeling voor de isolatie van woningen. Dit maakt het aantrekkelijker voor huiseigenaren, verhuurders en corporaties om huizen te verduurzamen.
Hoe hoog die subsidie moet zijn, wordt niet berekend.
Maar het onderzoeksbureau van Natuur en Milieu heeft inmiddels een voorzet gedaan door het plan tot in de puntjes uit te werken. De isolatie van 2,5 miljoen woningen leidt volgens het bureau tot 2 megaton minder uitstoot van koolstof, twee derde van de doelstelling voor de verduurzaming van woningen in het klimaatakkoord. Het prijskaartje: 3,1 miljard euro.
Niet goedkoop, maar het plan houdt wel tussen de 3.700 en 6.700 ambachtslieden aan het werk tijdens de crisis. Het kan volgens de auteurs ‘zo het regeerakkoord in’. Gert-Jan Segers (ChristenUnie) en Jesse Klaver (GroenLinks) dienden in september een motie voor een nationale subsidieregeling in die is aangenomen. Nu is het kabinet aan zet.
De regering kan de verduurzaming nog verder aanjagen door het bedrag dat de woningcorporaties betalen middels de verhuurdersheffing – 1,8 miljard euro in 2020 – aan ze terug te geven. Daar kunnen ze dan hun woningen van isoleren.
‘Verhuurdersheffing’ klinkt misschien als een ver-van-mijn-bed-show. Maar de consequentie is dat ook wie in een sociale huurwoning woont warme voeten en een lagere energierekening krijgt.
Een miljoen extra woningen: houtbouw
Volgens Rijksbouwmeester Floris Alkemade is er nog genoeg plek voor extra woningen als we slimmer gebruikmaken van de ruimte die er nog is. Miljoenen vierkante meters kantoor- en winkelruimte staan in Nederland leeg, soms al jarenlang.
In niet elke voormalige Wibra of leegstaande Schoenenreus kan je gezellig wonen. Maar het kabinet kan creatieve architecten en ontwerpers de opdracht geven te experimenteren met panden die wél geschikt zijn. Studenten in leegstaande kantoorpanden. Nieuwe gedeelde woningen op bedrijventerreinen. Het is even wennen, maar het kan.
En als er dan toch nieuwe woningen bijgebouwd moeten worden, gebruik dan hout, zegt Alkemade. Volgens hem is de verduurzaming van Nederland alleen mogelijk als we opnieuw met hout gaan bouwen. Als er doorgebouwd wordt met cement, beton en staal komt bij de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen ongeveer 5,5 megaton CO2 vrij. Bomen leggen juist CO2 vast.
Klinkt krakkemikkig? Door een relatief nieuwe techniek – Cross Laminated Timber (CLT) oftewel ‘kruislaaghout’ – is het tegenwoordig zelfs zo sterk dat er flats van gebouwd kunnen worden. Aan de Amstel in Amsterdam is al een houten toren in aanbouw van 73 meter hoog. In Wenen is een toren gebouwd van 84 meter. En in Eindhoven komen er twee torens aan van respectievelijk 150 en 110 meter.
Het is belangrijk te beseffen dat dit geen experimenten zijn. Volgens Alkemade kan hout de Nederlandse bouwsector fundamenteel veranderen. Niet alleen omdat het sterk genoeg is overigens. Houten huizen kunnen ook sneller en gemakkelijker als bouwpakket worden vervoerd. Het scheelt een hoop beton.
Maar: is er wel genoeg hout in Nederland?
Volgens Alkemade is er genoeg ‘productiebos’ in omringende landen om aan de vraag te voldoen. Bovendien is er plek in Nederland voor nieuwe boomboerderijen. Boeren kunnen hun akkers volplempen met populieren – die groeien snel, zuigen CO2 op en voorzien materiaal voor een nieuwe generatie duurzame woningen. Volgens Alkemade is 20 procent van de landbouwgrond hiervoor genoeg.
Om boeren over de streep te trekken kunnen subsidies en investeringsfondsen opgericht worden. Daarmee komen we aan op het volgende thema: de landbouw.
brock commons – tallwood house_vancouver_site UBC
Hoe kan de landbouw eruit komen te zien?
Het kabinet kan pas de adviezen van Alkemade en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur opvolgen als het de stikstofuitstoot drastisch omlaag brengt.
Dat zit zo. De biodiversiteit in Nederland holt achteruit, harder dan elders in Europa. Wilde planten en dieren delven het onderspit, omdat relatief veel grond wordt gebruikt voor intensieve landbouw. En ook natuurgebieden worden bedreigd.
Eén goedje speelt daar een hoofdrol in: stikstof. De rechter zette een streep door de stikstofaanpak van het kabinet. Boerenbedrijven, bouwplaatsen, bussen en auto’s op de snelweg, allemaal stoten ze stikstofverbindingen uit en beïnvloeden daarmee de natuur – te veel volgens de Europese norm.
Omdat de regering besloot dat de bouw het minst essentieel is, was die de pineut: alle grote bouwvergunningen werden ingetrokken. Terwijl: de verduurzaming van Nederland kan niet beginnen zonder de bouw.
Het goede nieuws: er is een plan. In juni bracht een commissie onder leiding van oud-vicepremier Johan Remkes het rapport ‘Niet alles kan overal’ uit, waarin ze uitstippelt hoe Nederland de stikstofuitstoot de komende tien jaar met 50 procent kan verlagen, én de natuur kan herstellen. Die maatregelen kunnen ervoor zorgen dat de bouw weer kan worden hervat.
Het kabinet verlaagde de maximale snelheid op de Nederlandse snelwegen overdag al van 130 naar 100 kilometer per uur. Maar er moet nog veel meer gebeuren.
De gevolgen zijn voor de landbouw nog veel groter: meer dan de helft van de stikstofuitstoot komt daar vandaan. Om de stikstofvervuiling werkelijk te reduceren, zal de Nederlandse landbouw zich moeten transformeren. Te beginnen met poep.
Poep van plas scheiden
Vreemd dat de vernieuwing van de landbouw daar begint, maar het is waar: nieuwe stallen, waarin poep en urine van koeien worden gescheiden, kunnen de stikstofuitstoot verlagen.
Nu komen poep en plas nog samen in een tank, en daar vormen ze samen de vervuilende stikstofverbinding ammoniak. Vervolgens spuiten boeren dit mengsel – gier – in de bodem, meer om ervanaf te zijn dan omdat dit goed is voor de bodem.
Als poep en plas gescheiden worden opgevangen, scheelt dat veel uitstoot en kan de poep over het land worden verspreid als bemesting met veel minder uitstoot, met minder zware machines, en zonder die penetrante ammoniaklucht. Beter voor de natuur, beter voor de landbouwgrond, en beter voor onze neuzen.
Een andere low tech oplossing is volgens Remkes: de koeien in de wei laten poepen. Heb je helemaal geen dure machines en stalvloeren meer nodig. Daarmee wordt de grond op een natuurlijke wijze bemest zodat er minder kunstmest gebruikt wordt. Nog een simpele oplossing: voer de koe minder soja en meer gras. Zo komt er ook minder stikstof vrij.
De oplossing is dus eigenlijk heel makkelijk, en doet – net als houtbouw – een beetje ouderwets aan. Het enige probleem: hoe organiseren we die omslag? Zomaar dit idee bij de boer over de schutting dumpen werkt niet. Een nieuwe plas-en-poep-sorteerstal is duur, en koeien die geen krachtvoer krijgen, geven minder melk.
Investeringsfonds voor natuurvriendelijker landbouw
Daarom schrijft Remkes: ‘Boeren kunnen niet groen zijn als ze rood staan.’ Verleid de boer! Geef subsidie voor innovatie in mest, stalsystemen, bemesting en voeding. En voor de echte ondernemers: een investeringsfonds voor boeren die hun boerderij willen vergroenen (door bijvoorbeeld een akker te vervangen door een strook productiebos).
Het rapport is ook streng. Remkes stelt een heffing voor op de uitstoot van ammonia. Het wordt dan minder aantrekkelijk om natuurvervuilend te boeren. En veehouders die halsstarrig tot hun oksel in de gier blijven staan? Die krijgen een boete.
Populierenstrook bij Best, ooit aangeplant voor de klompenfabricage. De streek kent nog steeds veel boomkwekerijen.
En hoe kan werken in Nederland weer lonen?
Dromen van houten flats en natuurvriendelijke landbouw is vooral leuk voor mensen die niet in acute geldnood verkeren.
Maar in Nederland zijn er steeds meer mensen die het einde van de maand niet halen. 20 procent van de Nederlanders had vlak voor corona al acute betalingsproblemen. Een cijfer dat door de pandemie alleen nog maar hoger zal worden.Voor hen is klimaatbeleid een bedreiging.
Gas- en lichtrekeningen zullen blijven stijgen voor de mensen die geen geld hebben voor isolatie of zonnecellen. Een belasting op CO2-uitstoot drijft de kosten alleen nog maar verder op, juist voor de mensen die het minst geld hebben om te verduurzamen. Het kabinet zal burgers dus tegemoet moeten komen.
Dat kan op twee manieren: hogere lonen en meer zekerheid. In het rapport ‘Hoe willen we werken in Nederland’ staan talloze oplossingen, maar niets is zo makkelijk als mensen gewoon een beter salaris geven.
De auteurs, onder leiding van oud-topambtenaar Hans Borstlap, adviseren een hoger wettelijk minimumloon. De overheid kan als grootste werkgever van Nederland – deze winter nog – het goede voorbeeld geven door de salarissen voor ambtenaren te verhogen.
Dan is er zekerheid. Ook daarin kan de overheid het voortouw nemen door bezuinigingen op zorg, in het onderwijs en bij justitie terug te draaien. Juist de publieke sector was de laatste jaren de aanjager van de nulurencontracten waardoor zo veel mensen in een financieel onzekere situatie verkeren. Geef deze mensen vanaf nu een gewoon tijdelijk contract, stelt het rapport.
Het meest ambitieuze plan is dat er een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor alle werkenden moet komen – van zzp’ers en flexwerkers tot kantoorklerken met een vaste baan: iedereen moet een basis hebben om op terug te vallen. Verantwoordelijk minister Wouter Koolmees (Sociale Zaken, D66) ‘onderschrijft’ het plan. Toch schuift hij de oplossingen door tot na de Tweede Kamerverkiezingen. Het kabinet is nu te druk met crisisbestrijding.
Maar het zijn juist deze maatregelen die op korte termijn de schok van de crisis en de onzekerheid van de transformaties erna voor miljoenen mensen draaglijk kunnen maken.
Hoe kan Nederland dit allemaal betalen?
Veel van de maatregelen en investeringen die ik tot nu toe heb genoemd kosten geld. Veel geld. Hoe gaan we dit allemaal betalen?
Remkes, Borstlap, Alkemade, de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur – ze roepen de regering allemaal op meer te investeren. Dat betekent: structureel hogere publieke uitgaven. Er moet een einde komen aan jarenlange bezuinigingen. Ze worden hierin gesteund door de overgrote meerderheid van economen. 92 procent vindt dat de staatsschuld nog met tientallen miljarden op kan lopen. Het kabinet lijkt voor nu te luisteren.
Maar de transformatie naar de klimaateconomie kan niet helemaal op de pof. We zullen ook anders moeten gaan belasten.
In het ‘Ontwerp voor een beter belastingstelsel’ werken economen Sijbren Cnossen, Bas Jacobs en een grote groep internationale belastingexperts en economen ideeën uit die nu ingevoerd kunnen worden. Sommige van deze hervormingen liggen al jaren op de plank, andere zijn nieuw.
Kort samengevat komt het erop neer dat:
vervuilers kunnen worden belast met een CO2-belasting en rekeningrijden;
de loonbelasting omlaag kan om ervoor te zorgen dat particulieren die belasting kunnen betalen;
de belasting op kapitaal – met name vastgoed – omhoog kan, om dat weer betaalbaar te houden voor de overheid;
een strengere aanpak van belastingontwijking – met name door multinationals – nodig is;
en het veel zal schelen als de subsidiekraan voor de luchtvaart- en fossiele industrie wordt dichtgedraaid.
vrachtauto met kerosine
Het is aan politici om te kiezen welke ideeën ze willen gebruiken. Maar zoals de auteurs van het rapport duidelijk maken in de inleiding: of het nou gaat over duurzaamheid of werkgelegenheid: belastingen kunnen ingezet worden om maatschappelijke doelen te behalen.
En het gaat om gigantische bedragen. Het kabinet subsidieert hypotheken en pensioenen nu met 35 miljard euro per jaar. Dat kan wel iets minder, vindt Jacobs. Zet een deel van dit geld in om de belasting op werken te verlagen. Mensen houden dan meer geld over voor isolatie en zonnecellen en het verzacht de impact van klimaatbelastingen.
En zo is er nog een hele waslijst verbeteringen die bij elkaar opgeteld de Nederlandse economie dynamischer en duurzamer kunnen maken.
En net als alle andere rapporten die hier zijn genoemd is de boodschap aan het kabinet: jullie zijn aan zet – en er is geen excuus om te wachten tot na de verkiezingen in maart 2021.
(Overgenomen van de site van de Provincie NBrabant dd 05 nov 2020)
Meer dan 110 bedrijven reageerden op de oproep van provincie Noord-Brabant om de potentie van restwarmte voor de industrie en gebouwde omgeving beter in kaart te brengen. Met de nieuwe inzichten kan het warmtebronnenregister geüpdatet worden. Dit helpt gemeenten, regio’s én de bedrijven om op hun beurt zelf na te denken over het slim benutten van restwarmte.
Restwarmte in de gemeente Oss
Enquête restwarmte
De provincie Noord-Brabant deed dit najaar een oproep aan Brabantse bedrijven om een enquête in te vullen om de potentie van restwarmte beter in kaart te brengen. En daar werd veelvuldig op gereageerd. Meer dan 110 bedrijven gaven input.
Met deze informatie kan het warmtebronnenregister geüpdatet worden. Het gaat hierbij niet direct om technische mogelijkheden, maar om het verkrijgen van meer inzicht en transparantie, zodat we met elkaar na kunnen denken over slimme uitwisseling van warmte.
Een kwart van de bedrijven actief bezig met restwarmte
Uit de resultaten blijkt dat een kwart van de Brabantse bedrijven al aan de slag is met restwarmteprojecten, bijvoorbeeld met intern hergebruik of het leveren van restwarmte aan omliggende gebouwen. Maar liefst 90% geeft aan mee te willen werken aan nieuwe initiatieven. Keerzijde is dat 80% van de bedrijven ook knelpunten ziet, met name als het gaat om het uitwisselen van restwarmte.
De resultaten beamen dat de warmtetransitie een leerproces is. Het is waardevol om met elkaar in gesprek te gaan over de inzet van restwarmte als warmtebron. Want de energietransitie, dat doen we samen.
Update warmtebronnenregister
Vanaf november 2020 zijn de resultaten terug te vinden in het warmtebronnenregister van Noord-Brabant. Deze informatie kan gebruikt worden voor opstellen van de Regionale Structuur Warmte en de Transitievisie Warmte. Bij vragen zijn de provinciale adviseurs warmtetransitie te bereiken via warmtetransitie@brabant.nl.
Vooraf Het is één ding (een goed ding) om te roepen dat huizen van het gas af moeten en dat de broeikasgasemissies in 2030 gehalveerd moeten zijn (en in 2050 gereduceerd met 95%) t.o.v. 1990 – wat in de Klimaatwet staat en wat de basis is van het Klimaatakkoord.
Een ander ding is dat daarvoor ter uitwerking concrete handelingen verricht moeten worden, zoals renovatieprojecten in woningen en het oprichten van grote installaties voor wind en zon. En dat valt in praktijk behoorlijk tegen. Dit verhaal gaat over de grootschalige wind en zon in de Metropool Regio Eindhoven (MRE), een van de 30 Regionale Energie Strategie (RES)-regio’s. Zie www.bjmgerard.nl/?p=13055 .
(Uit de PlanMER Kempengemeenten, november 2019. ‘ Radar’ slaat op het vliegveld)
Uiteindelijk ligt er voor 35MB aan PlanMER De Kempen, maar ondertussen zijn de gemeenten Eersel en Bladel grotendeels afgehaakt – en beetje ‘eigen Joules eerst”. De andere drie gemeenten hebben in het tweede kwartaal van 2020 de PlanMER in hun beleid verwerkt.
Het liefste zien omwonenden relatief pijnloze oplossingen. ‘Zet eerst alle daken maar vol’ en ‘als ik ze maar niet hoor en zie’ en ‘geen kostbare landbouwgrond inzetten’ en ‘het landschap verandert’ en ‘natuurgebieden worden aangetast’ enzovoort. Het klinkt allemaal goed in eigen oren, maar als je gaat rekenen komt het niet uit. Zelfs bij een relatief beperkte tussensprint als de RES ontkom je niet aan of extra windturbines of zonneparken op de grond. En ook als een besparingen inboekt, blijft er nog steeds heel veel energie over die hernieuwbaar geproduceerd moet worden. Een bekende studie als de provinciale POSAD-studie gaat uit van 290,5PJ in 2014 en 244,5PJ in 2050 voor het totale bruto eindgebruik in de provincie Noord-Brabant. Als je die vraag hernieuwbaar wilt dekken, krijg je bijvoorbeeld zo’n soort plaatje voor een maximale opbrengst aan zonne-energie:
Uit de provinciale POSAD-studie
De laatste twee kolommen zijn of – of. Er is ook zo’n plaatje waar de parken meer richting stedelijk gebied geschoven zijn, maar dat verandert niet wat aan de totaal getallen. En met ook zo’n plaatje voor wind en voor mestvergisting en voor restwarmte en geothermie kom je met allemaal samen op een geheel hernieuwbare energieproductie in Brabant in 2050.
Nu kan men delibereren over de waarde van POSAD, maar de grote lijn staat en die is dat de pijnloze oplossingen als dak en stort het bij lange na niet gaan redden. Voor de introductie van voldoende hernieuwbare energie moet een prijs betaald worden en dat vraagt om vervelende keuzes.
Aan de andere kant moet men ook niet overdrijven. 57PJ zon op land vraagt om ongeveer 150km2 en dat is 3% van de 5082km2 van Brabant (waarvan 60% voor de landbouw gebruikt wordt). In bovenstaande zonneplaatje worden bijvoorbeeld het NatuurNetwerk Brabant (NNB) en de ‘Groenblauwe Mantel’ (cultuurgronden nabij de NNB) niet gebruikt voor zonneparken.
Het komt allemaal neer op het maken van moeilijke keuzes die soms ook weer gunstige bijeffecten hebben. Een zonnepark kan ook nieuwe natuur worden of waterberging, en een windpark is goed agrarisch te gebruiken. En dan is er ook nog zoiets als een compensatieregeling, in het Klimaatakkoord 50%. Zie www.bjmgerard.nl/?p=12483 en www.bjmgerard.nl/?p=10733 . Een goede compensatieregeling scheelt een slok op een borrel. Helaas is de 50% niet wettelijk afdwingbaar.
Het zou goed zijn als bijvoorbeeld Milieudefensie zich in deze lokale problematiek ging verdiepen.
(Schetsmatige zoekgebieden voor zon en wind in de RES MRE)
De PlanMER en de NRD
De MetropoolRegio Eindhoven komt er nu niet uit – andere regio’s zijn flinker. Er is een mooie landschapsanalyse van H+N+S, maar de zoekgebieden in de RES van de MRE houden daar niet op een aantoonbare manier verband mee en veel tekst is met de natte vinger. Of het nu om serieuze kennisvergaring gaat of uit een wens om pijnlijke keuzes vooruit te schuiven of om de vrede in de regio te bewaren of een combinatie van alle, valt niet uit te maken, maar de regio is een PlanMER-procedure gestart. Een PlanMER is een Milieu Effect Rapportage van een groot Plan waarvan de uitwerkingsprojecten grote invloed kunnen hebben op het milieu.
Omdat de Metropool Regio Eindhoven, ondanks zijn imperiale naam, zelf niets mag, is het bevoegd gezag van de PlanMER de provincie.
De PlanMER van de MRE gaat alleen over de potentie en de milieugevolgen van grootschalige opwek van wind en zon binnen het MRE-gebied. De PlanMER die de Kempengemeenten al hadden laten maken voor het eigen gebied, wordt geacht een onderdeel te worden van de MRE-PlanMER.
Elke PlanMER begint met is dat vroeger een Startnotitie heette en nu de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD), maar dat is in wezen nog steeds een startnotitie. In de NRD staat welke onderwerpen men wel en niet aan bod wil laten komen (de Reikwijdte), en hoe diep men op de materie ingaat (het Detailniveau). Een NRD is dus een begrenzend document dat vooraf gaat aan het eigenlijke document. Het is lichtelijk abstract, maar het belang van een NRD kan niet onderschat worden. Op een NRD kan een zienswijze worden ingediend.
Stapsgewijze besluitvorming PlanMER (fase 1 is voor de Kempengemeenten al doorlopen)
De zienswijze van Milieudefensie Milieudefensie Eindhoven (en ikzelf als persoon) vonden dat het met de RES van de MRE, en met de klimaat- en energieplannen van de gemeente Eindhoven in het bijzonder, knudde ging. Het lulde vooral overal omheen en er kwamen geen concrete plannen die wat voorstelden. We wilden daar iets van zeggen en de eenvoudigste manier om dat te doen was door op dat moment een zienswijze in te dienen op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Op zijn minst is men (dus de provincie) verplicht om daar wat op terug te zeggen. Deze zienswijze is ingediend.
Omdat een zienswijze een officiele tekst is, zijn indieners gebonden aan de bestaande wetgeving.
De ‘zonneladder’ bijvoorbeeld staat in de Nationale Omgevingsvisie en staat ook in de provinciale wetgeving. (De zonneladder is bedacht door de natuurorganisaties). De zonneladder zegt dat je eerst moet nadenken over zonnepanelen op daken, dan over ‘rommelgronden’ als waterzuiveringen en stortplaatsen, dan over vrijkomende agrarische locaties tot 5000 m2 (een halve hectare), en dan pas grote vrijstaande PV-opstellingen (die veel boeren overigens graag willen omdat ze er meer mee verdienen dan met de reguliere landbouw).
Je kunt de zonneladder stringent en rekkelijk opvatten. Als je hem stringent opvat, moeten eerst alle daken vol voor er één vierkante meer op de stort mag, moeten eerst de stort vol voor er één vierkante meter op kleine parken mag, enz. Maar omdat de daken technisch sowieso niet vol kunnen, en omdat bovendien de overheid niets over particuliere daken te vertellen heeft, werkt de stringente opvatting van de zonneladder in feite als een sabotage-instrument. En veel mensen hanteren hem graag zo. De rekkelijke opvatting is dat het denken wel moet beginnen met de daken, maar dat je van tevoren weet dat daar sowieso niet genoeg ruimte is (zelfs al lagen ze vol), en dat je ondertussen andere parken niet blokkeert. Er moet dan een goed verhaal liggen. Milieudefensie kan in de NRD niet de zonneladder als zodanig ter discussie stellen (de Reikwijdte), maar wel positie innemen over stringent versus rekkelijk (de Detaillering). In de zienswijze stelt Milieudefensie voor om rekkelijk te werken.
Want tegelijk wil de provincie Noord-Brabant in de Energieagenda 2019-2030 ook 88PJ (24,4TWh) uit grootschalige wind en zon. Om dat in een kader te plaatsen: de gezamenlijke vier Brabantse RES-sen komen in hun bod tot 7TWh. Je zult iets moeten.
Een andere belangrijke vraag in een NRD is welke doelen men voorop stelt. Naar eigen zeggen wil de MRE:
De verduurzaming van de energievoorziening wordt beknopt als doel geformuleerd en is nog niet veel verder uitgewerkt dan het eindbod van 2TWh. De dienstbaarheid van de energietransitie aan andere doelen is veel explicieter uitgewerkt, namelijk:
Een vitale agrarische economie
Een veerkrachtig natuurlijk systeem
Een duurzame en innovatieve economie
Een veerkrachtig en klimaatbestendig watersysteem
Milieudefensie Eindhoven heeft gesteld dat dat allemaal mooie doelen zijn, maar dat ze niet tegelijk uitvoerbaar zijn. Een vitale agrarische economie is mooi, maar alleen als hij een stuk kleiner is dan de huidige agrarische economie.
Deze set doelen is voor de MRE sowieso al een vooruitgang, want in het leidinggevende eerdere document uit 2017 “Integrale Strategie Ruimte” (ISR) is ruimte niet meer dan een consumptieartikel ten behoeve van economisch gebruik en aantrekkelijke menselijke leefomstandigheden. Het woord ‘klimaat’ komt in de ruimtestrategie van de de MRE in 2017 slechts naar buiten in combinatie met het voorvoegsel ‘vestigings-‘. Inzet van ruimte voor grootschalige opwek van hernieuwbare energie is in de ISR volledig afwezig. Milieudefensie meent dat de MRE zijn ruimte-opvatting moet aanpassen.
Tegelijk meent Milieudefensie in zijn NRD-zienswijze dat Natura2000-gebieden, het Natuur Netwerk Brabant (NNB – wat men vroeger de Ecologische Hoofdstructuur noemde) slechts bij uitzondering met opwek-activiteiten belast moeten worden, en dat in de Groen-blauwe mantel van cultuurlandschappen die aan de NNB grenst voorzichtig moet zijn. Bedacht moet hier wel bij worden dat opwek-landschappen van zon en wind ook natuur kunnen toevoegen. Een goed zonnepark kan opjectief meer natuurwaarde hebben dan de raaigraswoestijn of het maisveld dat het vervangt. Of de omwonenden en de natuurliefhebbers dat subjectief ook zo voelen, is een ander verhaal. Zie bijvoorbeeld www.bjmgerard.nl/?p=12661 en www.bjmgerard.nl/?p=11263 ).
De volledige tekst van de zienswijze van Mileudefensie Eindhoven op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau van de PlanMER RES MRE is te vinden op
Zonnepark Bockelwitz-Polditz aan de Mulde (Dld) (foto bgerard)
(Dit park telt 14000 panelen, samen goed voor 3,15MW piek, en was daarmee in 2010 het 130ste park van Duitsland).
Update dd 24 nov 2020
Onderstaand artikel staat op 23 nov 2020 in het Financieel Dagblad. Ik vind dit een zeer slechte ontwikkeling. Bij ons in Brabant wordt dit initiatief gedragen door o.a. Forum voor Democratie, CDA, CU en LokaalBRabant in een recente motie. Dit is het standpunt van (extreem) rechts.Tegelijk is de onderliggende zonneladder ontwikkeld door de natuurorganisaties. Die hebben hem mogelijk niet zo stringent bedoeld als hij nu wordt uitgelegd, maar het tekent de spagaat.Ik vind dat de zonneladder, nu die eenmaal in het officiele beleid is opgenomen, rekkelijk gehanteerd moet worden. Men moet beginnen met denken bij de daken, maar het kan niet zo zijn dat pas als de daken (waarover de overheid niet eens wat te vertellen heeft)eerst voor 100% vol moeten liggen voor de eerste vierkante meter rommelgrond bedekt mag worden, en dat eerst alle rommelgrond bedekt moet worden voor de eerste vierkante meter zonnepark in de wei gebouwd mag worden. En dat terwijl bij voorbaat vast staat dat je het met alleen daken en rommelgronden niet redt.Wie de zonneladder zo uitlegt, heeft er een effectie sabotage-instrument van gemaakt en bij (extreem) rechts is dat ook precies de bedoeling.Wie vóór deze ontwikkeling is, is tegen hernieuwbare energie.