“Nog voor de scholen en de kroegen dicht moesten” aldus Follow The Money op 21 maart “vroeg de KLM bij minister Cora van Nieuwenhuizen om overheidssteun”. Waarna de onderneming meteen 1500 tot 2000 mensen op straat zette (www.nrc.nl/nieuws/2020/03/13/klm-schrapt-1-500-tot-2000-banen-vanwege-coronacrisis-a3993770 ) Schiphol vroeg enkele dagen later om steun. De IATA (International Air Transport Association) wil mondiaal 150 tot 200 miljard dollar voor de sector.
Update dd 07 april 2020 DEN HAAG – KLM-CEO Pieter Elbers heeft in een gesprek met leden van de Nederlandse regering aangegeven dat KLM de regels van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) zal naleven. Dat houdt in dat KLM geen bedrijfseconomisch ontslag aanvraagt voor personeel.
Dat schreven de ministers Koolmees en Hoekstra maandag in een brief aan de kamer.
Follow the
Money analyseert dat de gebreken van de sector structureel zijn en legt in zes
pijnpunten uit hoe dat komt.
De luchtvaart is niet crisisbestendig Ook na de aanslagen op het WTC (2001), tijdens de economische crisis (2008) en na de Ijslandse vulkaan (Eyjafjallajökull, 2010) ging het handje van de sector in de bedelstand bij de belastingbetaler. Vliegtuigen zijn duur en de vaste lasten lopen door. De sector is niet verzekerd en bouwt ook geen reserves op die doorberekend worden in de ticketprijs.
De hyperconcurrerende markt heeft een prijs De liberalisering van de Europese vliegmarkt (waarop de EU heel trots is) heeft alle concurrentieremmen losgegooid. De concurrentie middels de dynamische beprijzing met algorithmes leiden tot een permanente race to the bottom. De overgrote meerderheid van de luchtvaartmaatschappijen maakt nauwelijks winst of zelfs verlies. Volgens de IATA maakten in 2019 slechts 30 maatschappijen winst. Omdat Schiphol inmiddels de goedkoopste luchthaven van Europa is, is de KLM relatief goed af. De vermeden uitgaven worden gebruikt om de tickets goedkoper te maken.
Luchtvaartmaatschappijen kochten eigen aandelen op Amerikaanse maatschappijen hebben (volgens Bloomberg) over de periode 2010-2019 96% van hun winst gestoken in het terugkopen van eigen aandelen. Ergens staan dus magnaten lachend met luchtvaartwinst in hun zakken, terwijl het aandelenbezit van de maatschappijen eerst meer waard werd, maar nu, door Corona, veel minder. Anders was dat geld reservekapitaal geweest.
De
mentaliteit is dat luchtvaartmaatschappijen risico’s nemen. Levert dat winst
op, dan is die voor hen, levert het verlies op, dan is dat voor de
belastingbetaler.
Werknemers incasseren de eerste klappen Dat de KLM op stel en sprong zoveel mensen op straat kan zetten, bewijst dat er een enorme flexibele schil omheen zit. Die wordt slecht betaald en draagt voor het minste geld de meeste risico’s.
Ook de belastingbetaler draagt complexe risico’s Die vangt de klappen op. Inmiddels betaalt de Nederlandse Staat het leeuwendeel van wat er nog aan salariskosten over is bij de KLM.
Maar ook in “normale”
tijden betaalt de sector geen BTW en accijns, draait de belastingbetaler op
voor het grootste deel van de kosten om Schiphol veilig en bereikbaar te
houden, subsidieren regionale overheden vliegvelden
als Eelde en Maastricht, betaalt Europa voor de inrichting van het luchtruim en
vangen vliegtuigbouwers honderden miljoenen aan staatssteun.
En de Staat heeft
voor 750 miljoen 14% van de aandelen Air France-KLM gekocht. Die zijn nu nog
maar een derde van dat bedrag waard.
De geldstroom gaat van niet-vliegers naar vliegers en van arm naar rijk Vliegen is inkomensgebonden. 8% van de bevolking vliegt 40% van de kilometers en die 8% is rijk. Via de belastingconnectie betekent dat statistisch een geldverplaatsing van arm naar rijk.
Die
verplaatsing komt voor een groot deel buiten Nederland terecht. Ruim tweederde
van de passagiers van de KLM zijn transferreizigers die helemaal niet in
Nederland hoeven te zijn, maar via Schiphol vliegen omdat Schiphol goedkoop
gehouden wordt.
Hoe nu verder? Follow The Money vindt dat de overheid de luchtvaartmaatschappijen moet dwingen grotere reservebuffers op te bouwen. Dat kan bijvoorbeeld door
Een
sectorbreed gebod om zich te verzekeren
Cashreserves
of andere liquide middelen zoals staatsobligaties
Een
heffing per vliegticket om een ‘oorlogskas’ te creëren bij de overheid zelf
Uiteraard staat
Air France – KLM te jammeren dat het omgekeerde moet. Die marginale
ticketbelasting van€7 moet worden utgesteld.
De
luchtvaartsector moet de verantwoordelijkheid voor haar voortbestaan op eigen
kracht nemen. Als dat niet gebeurt, moet de overheid dat afdwingen.
Er staat een petitie online die de regering verzoekt om voorwaarden te stellen aan de staatssteun die de luchtvaartsector binnenkort gaat ontvangen. De overheid moet strenge eisen stellen aan die steun. Krimp van de zeer vervuilende en sterk overlastgevende luchtvaart is keiharde noodzaak voor mens, dier en klimaat. Het initiatief is gisteren door SchipholWatch genomen.
En onderstaand verhaal
is de vertaling van de site. Lingen ligt net over de Nederlandse grens. Het
toeval wil overigens dat mijn vrouw en ik in de zomer daar de Emsradweg
gefietst hebben, en die komt langs de kerncentrale in Lingen.
Men kan zijn opinies hebben over de rol van het grootkapitaal
in het algemeen en RWE in het bijzonder, maar nieuws is nieuws en dat een grote
onderneming als RWE heil ziet in een waterstofnet is belangrijk nieuws.
Eerst wat RWE zelf kwijt wil.
GET H2 Nucleus: aanzienlijke CO2-besparing door eerste, publiek toegankelijke, waterstofnetwerk
17 maart 2020, Lingen/Gelsenkirchen:
BP, Evonik, Nowega, OGE en RWE Generation ondertekenen een intentieverklaring voor de ontwikkeling van een waterstofnetwerk van Lingen tot Gelsenkirchen.
Met een lengte van ongeveer 130 kilometer verbindt het geplande netwerk de productie van groene H2 met industriële klanten in Nedersaksen en NRW.
Eerste waterstofnetwerk in een gereguleerd gebied met niet-discriminerende toegang voor derden en transparante prijzen.
Het doel van de industriële bedrijven is ervoor te zorgen dat het gereguleerde net en een elektrolyseapparaat tegen eind 2022 bedrijfsklaar zijn, om zo een belangrijke bijdrage te leveren aan een CO2-armere toekomst
Het eerste Duitse openbare waterstofnetwerk moet vanaf eind 2022 steeds meer groene waterstof (H2) leveren aan industriële bedrijven in Nedersaksen en NoordRijnland-Westfalen (NRW). BP, Evonik, Nowega, OGE en RWE Generation hebben nu een Memorandum van overeenstemming over de ontwikkeling van het GET H2 Nucleus-project getekend. Alle bedrijven zijn lid van het GET H2-initiatief.
Groene waterstof wordt beschouwd als de hoop voor de energieomslag. Het idee: Elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt omgezet in waterstof en gebruikt als CO2-vrije energiebron gebruikt in de industrie en andere sectoren. Voor het transport van groene waterstof in Duitsland staat de uitbreiding van de bijbehorende infrastructuur centraal.
De groene waterstof wordt in Lingen, Nedersaksen, geproduceerd in een 100 MW-elektrolyse-installatie van RWE Generation die gevoed wordt met hernieuwbare energie. De grondstof wordt grotendeels via bestaande gasleidingen van de transportnetbeheerders Nowega en OGE (die zullen worden omgebouwd voor het transport van 100 procent waterstof), en via een deels nieuwe leiding van Evonik, getransporteerd naar industriële klanten zoals raffinaderijen en chemische complexen in Lingen, Marl en Gelsenkirchen. Net als bij elektriciteits- en gasnetwerken moet het waterstofnetwerk beschikbaar zijn voor elke producent, handelaar of consumenten op niet-discriminerende basis. Op deze manier is snelle en betrouwbare Integratie van latere waterstofprojecten mogelijk.
Met de oprichting van een dergelijke infrastructuur maken de projectpartners de weg vrij voor een duurzame nationale waterstofeconomie en voor Duits technologisch leiderschap op dit gebied. Vanuit het standpunt van de projectpartners is het nu belangrijk dat beleidsmakers de nodige wettelijke kaders scheppen investeringszekerheid te bieden en om ervoor te zorgen dat alle aan de waterstofprojecten deelnemende ondernemingen de productie van groene waterstof, en de bijbehorende infrastructuur, snel kunnen uitbreiden.
Met de bevoorrading van raffinaderijen en chemieparken begint de GET H2 Nucleus op de plaats waar groene waterstof het snelst kan bijdragen aan een CO2-armere toekomst. Deze bedrijven gebruiken nu al grote hoeveelheden waterstof in hun productieprocessen. Door over te schakelen op groene waterstof, verminderen ze hun CO2-uitstoot aanzienlijk. De ontwikkeling van een waterstofinfrastructuur op basis van van de bestaande gasinfrastructuur garandeert industriële klanten precies de leveringszekerheid waarvan zij afhankelijk zijn. In de toekomst zullen de bestaande opslagfaciliteiten in cavernes langs de pijpleiding aangehaakt worden om de leveringszekerheid verder vergroten. De productie van groene waterstof en de levering aan klanten moet liefst eind 2022 beginnen, op voorwaarde dat dit economisch verantwoord is en het politieke kaders het toestaan.
Achtergrond: H2-transport en de rol ervan in de Energiewende Waterstof wordt in Duitsland en andere Europese landen al decennia in eigen netwerken getransporteerd. Tot nu toe gaat het echter om particuliere industriële netwerken zonder toegang voor derden. De productie van groene waterstof uit wind- en zonne-energie maakt het mogelijk om hernieuwbare energie over lange afstanden te vervoeren, over een lange periode in grote hoeveelheden op te slaan, en om ze te gebruiken in sectoren die niet meteen te elektrificeren zijn. Daarom kunnen de productie van groene waterstof en de ontwikkeling van een waterstofinfrastructuur belangrijke stappen zijn in de richting van de klimaatdoelstellingen.
Nu het ‘maar’ in het verhaal. Ik zie toch echt op de tekening het Kraftwerk Lingen staan. Nu staan er in Lingen, vlak bij elkaar, twee Kraftwerke, het Kernkraftwerk Emsland, een gangbare PWR-reactor uit 1988 en Kraftwerk Emsland, een forse gascentrale. Beide kun je moeilijk groen noemen. De tekening maakt niet duidelijk wat er precies bedoeld wordt. Je kunt het negatief uitleggen in de zin dat de elektrolyse gewoon met stroom uit gas of uranium plaatsvindt (maar bij gas had men dan ook de gebruikelijke route kunnen volgen van steam reforming). Je kunt het ook positief uitleggen dat het Gaskraftwerk slechts met een deel van zijn capaciteit in beeld is als er geen zon en wind is.
Hoe dan ook, het project had een veel interessantere voorganger die geen gebruik maakte van de twee Kraftwerke, maar het niet gehaald heeft (maar dat staat niet op de site van RWE). Die voorganger heette Get H2 Lingen (maar dan zonder Nukleus). Dat verhaal is te vinden op www.get-h2.de/en/project-lingen/ . Daar staat:
GET H2 Lingen
Sectoren met groene waterstof aan elkaar koppelen
De voorloper van het GET H2 Nucleus project is GET H2 Lingen. In Emsland hebben acht GET H2 partners als eerste deelproject de ontwikkeling van een lokale waterstofinfrastructuur gepland, die de sectoren energie, industrie, transport en warmte langs de gehele waardeketen met elkaar verbindt.
Het concept verbindt een aantal elementen:
Elektriciteit uit hernieuwbare energie
Twee Power to Gas – installaties (elektrolyse) met een vermogen van 100 MW
Bestaande elektriciteits- en gasinfrastructuur met inbegrip van een eerste opslagfaciliteit in pijpleidingen
Een hoge-temperatuur-warmtepomp voor het gebruik van de afvalwarmte van elektrolyse als stadsverwarming
Een 60-MW gasturbine voor het opwekken van elektriciteit met 100 procent H2 (bedoeld voor als er geen zon en wind was – bg)
De bestaande infrastructuur voor vloeibare brandstoffen via een LOHC (Liquid Organic Hydrogen Carrier) opslag- en transportsysteem
Waterstof tankstations van de Stadtwerke Lingen
Groene H2 moest via de H2-infrastructuur beschikbaar worden gesteld aan klanten op het gebied van verkeer en vervoer, industrie en energie. De technologie, die tot nu toe in veel kleine R&D-faciliteiten is getest, moest op industriële schaal in een holistische aanpak klaar worden gemaakt voor serieproductie.
GET H2 Lingen had zich aangemeld voor de ideeënprijsvraag Reallabore der Energiewende van het Bondsministerie van Economische Zaken. Ondanks de positieve feedback voor het totale concept werd het project helaas niet gegund vanwege het noodzakelijke investeringsbedrag in het lage driecijferige miljoen.
Vandaag een wat afwijkende oproep. Vanwege de Coronacrisis is er een enorm overschot aan onverkoopbaar plantaardig materiaal. Ik kan er zelf niets mee, maar misschien dat er onder de lezers van deze weblog mensen zijn die zich in een positie bevinden om er wel wat mee te doen. De oproep komt van Agro Chemie. Dat omschrijft zich als het leidende Platform voor Biobased Economy in Nederland en Vlaanderen. Het is in elk geval een serieus gezelschap.
Groot biomassa-overschot tuinbouw door Coronacrisis
Dringende oproep: biobased
reinigingsmiddelen uit plantaardige reststromen
De Green
Chemistry Campus en bureau Horizon 11 doen een dringende oproep voor het
ontwikkelen van nieuwe biobased toepassingen, zoals reinigingsmiddelen, uit
plantaardige reststromen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van grootschalige
biomassastromen, afkomstig uit de tuinbouw en sierbloementeelt.
Door de
Coronacrisis hebben Nederlandse tuinders en telers een acuut probleem. Steeds
meer grenzen op slot; pakhuizen en containers staan ineens vol met
onverkoopbare ladingen bloemen, planten, maar ook groente en fruit,
oorspronkelijk bedoeld voor de wereldwijde export. Hoogwaardig plantaardig
materiaal wordt momenteel in grote hoeveelheden vernietigd.
Zeep en alcohol
Producten
uit de tuinbouwsector bevatten echter waardevolle inhoudsstoffen en
natuurvezels. “Ze zijn prima in te zetten om bijvoorbeeld de tekorten aan
reinigingsmiddelen (zeep, alcohol en andere ontsmettingsmiddelen) in de
(gezondheids)zorgsector, bij bedrijven en bij mensen thuis op te lossen”, zegt
Marcel Ribbens van Horizon 11.
Daarom roepen Horizon 11 en de Green Chemistry Campus ondernemers met vernieuwende ideeën op om deze handschoen op te pakken. Het idee is dat zij worden gekoppeld aan grote bedrijven om gezamenlijk een snelle oplossing te realiseren voor de verwerking van plantaardige reststromen tot biobased chemicaliën en materialen, al dan niet door het inzetten of aanpassen van bestaande productieketens. Het kan een kickstart zijn voor de vorming van nieuwe biobased productieketens, die ook na de Coronacrisis in stand blijven.
Aanbod en toepassingen
Het aanbod
uit de tuinbouwsector bestaat uit uiteenlopend materiaal, dat onmiddellijk
beschikbaar is in grote hoeveelheden:
Zoet fruit/groente, met name exotische fruitsoorten, zoals mango’s, sinaasappels, carambola’s, etc.
Vette vruchten, zoals avocado’s
(Snij)bloemen, voornamelijk rozen, tulpen, gerbera’s en chrysanten
De concrete
uitdaging is het bedenken van nuttige toepassingen:
Wie is er in staat om van suikerrijk fruit, groente (en planten?) om te zetten in alcohol voor ziekenhuizen?
Wie is er in staat om van vette groenten (zoals avocado’s) zeep te maken voor huishoudens en instellingen?
Wie is er in staat om van plant- en bloemmateriaal textiel te maken dat gebruik kan worden in instellingen, of voor mondkapjes?
Ook
ondernemers die zelf andere kansen of uitdagingen zien, waarbij
tuinbouwproducten of – diensten zijn te gebruiken, kunnen zich direct melden.
“De Nederlandse tuinbouwindustrie wil proactief samenwerken met andere
bedrijven, instellingen en inwoners en dit moment pakken om nieuwe dingen te
bedenken die de samenleving en economie voor de toekomst weerbaarder en beter
maken”, aldus Ribbens. “Het liefst zien we dan ook oplossingen die op meerdere
vlakken effect hebben en ook in betere tijden nog steeds gebruikt kunnen
worden.”
De Green
Chemistry Campus speelt een coördinerende rol in deze oproep en beschikt zowel
over diepgaande expertise als faciliteiten en een groot netwerk, waardoor
bedrijven met elkaar in contact kunnen worden gebracht.
Meedoen?
Wacht niet, stuur je idee per e-mail of bel direct met Corné van Loenhout van
de Green Chemistry Campus: c.vanloenhout@greenchemistrycampus.com,
tel. +31 6 5138 6271.
Het toeval wil dat in dezelfde tijd, dat de film Dark Waters speelde over DuPont in West-Virginia en het PFOA ( zie www.bjmgerard.nl/?p=11891 ), in Nederland de FNV namens 15 oud-werknemers op 24 februari 2020 naar de rechter stapte om een miljoen schadevergoeding te vragen van DuPont Nederland.
Sinds 2015 is het Dordtse complex in handen van Chemours, een afsplitsing van DuPont, maar het arbeidsconflict dateert van vóór die afsplitsing.
De rechtszaak begon in april 2016 met een uitzending van EenVandaag. In Brabant heeft deze zaak niet erg de aandacht getrokken. In de EenVandaag-uitzending kwamen drie vrouwen aan het woord, die op de voormalige Lycra-fabriek gewerkt hadden, horend bij hetzelfde bedrijventerrein als de Teflonfabriek in Dordrecht. De Lycrafabriek is in 2004 gesloten. Ze spraken over de problemen die ze gehad hadden met zwangerschappen. 33 van de door EenVandaag opgespoorde 35 vrouwen deelden die ervaring.
Marian Schaapman zei in een uitzending van een Vandaag dd 23 mei 2016 namens het Bureau Beroepsziekten (BBZ) van het FNV, dat er van midden jaren ’70 tot 2004 tientallen vrouwen bij DePont aan Lycra gewerkt hebben die ernstige reproductiestoornissen hadden gehad: miskramen, baarmoederproblemen, onvruchtbaarheid of kinderen die dood waren geboren of met afwijkingen. Het BBZ nam de zaak op zich, met voorkeur om er in overleg met DuPont uit te komen. De recente gang naar de rechter maakt duidelijk dat dat niet gelukt is. Zie https://eenvandaag.avrotros.nl/item/fnv-schadevergoeding-lycra-medewerkers-dupont/ .
Het probleem zit hem in het gebruikte oplosmiddel dimethylacetamide (DMAc). Dat is in de REACH-classificatie een Zeer Zorgwekkende Stof, die op de kandidaat staat voor de Autorisatielijst – het begin van uitfaseren. Ook bij het RIVM heeft de stof deze status. De veiligheidskaarten melden dat de stof schadelijk is bij huidcontact, als je het in de ogen krijgt, bij inademing. De stof kan de vruchtbaarheid en het ongeboren kind schaden en op de lange duur de lever en het Centraal zenuwstelsel. De stof mag dan ook alleen verwerkt worden met handschoenen, beschermende kleding en oog- en gezichtsbescherming.
Naar
aanleiding van de groeiende commotie liet de toenmalige minister Asscher de
Inspectie SZW een onderzoek instellen. Dat is hem aangeboden en Asscher heeft
het op 05 juli 2017 aan de Tweede Kamer doorgestuurd, met een Kamerbrief dd 05
juli 2017 die hieronder, sterk verkort, wordt weergegeven.
Het rapport
blikte ruim 45 jaar terug. Voor zover mogelijk, want van voor 1990 zijn veel
papieren zoek . Dat mocht, want bewaren was niet verplicht.
Het begon met te melden dat er in Nederland in 2013 4100 werknemers waren
overleden door beroepsziektes, waarvan een belangrijk deel door blootstelling
aan gevaarlijke stoffen.
Vast staat dat DuPont gedurende de gehele onderzochte periode wist dat DMAc gevaarlijk was. Het bedrijf hanteerde een interne norm (wat mocht, want er was tot 1978 geen externe norm, en vanaf dan een MAC-waarde die ook de huidige is, nl over 8 uur gemiddeld van 36mg/m3 ). Het bedrijf bouwde kennis op en monitorde met bijvoorbeeld urinemonsters de concentraties, maar hield over het algemeen de opgedane kennis voor zich. Het bedrijf ging soms inconsequent met kennis om. Er waren beschermingsmiddelen, maar die waren niet altijd handig bij de omgang met de dunne Lycradraden. Ze werden niet altijd gebruikt.
Uit de brief van Asscher blijkt dat de Inspectie SZW naar allerlei aspecten keek (bijvoorbeeld de kans op rampen en het BRZO), maar nooit naar de blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Pas in 2016 ontwikkelde de Inspectie het Programma Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen. Zie www.ad.nl/binnenland/inspectie-keek-niet-om-naar-br-gevaarlijke-stoffen-bij-dupont~a92ae6fc/ .
Asscher
spreekt hierover enigszins vergoelijkend, maar er worden dan toch lessen
geleerd. In trefwoorden:
De kennis over gevaarlijke stoffen beter delen (via een kennisplatform)
De bescherming t.a.v reproductietoxische stoffen aanscherpen
De verantwoordelijkheid van de werkgever versterken
De bewustwording en de positie van de werknemers versterken
Het toezicht intensiveren
Op 08 juli 2022 (het proces bij de kantonrechter heeft zes jaar geduurd!) stond het volgende bericht in het Eindhovens Dagblad:
De vrouwen en de FNV hebben gewonnen, althans, bij de kantonrechter. Ik zal volgen hoe de rechter in een eventueel hoger beroep over deze zaak oordeelt. Het is te hopen dat dat hoger beroep er niet komt.
Dark
Waters Ik ben met mijn
vrouw naar de film Dark Waters geweest.
De film beschrijft de milieuproblematiek rond de fabriek van DuPont in Parkersburg, West Virginia, VS, en de succesvolle juridische strijd die daarop volgde. Deze fabriek maakte Teflon. Robert Bilott is een milieujurist in dienst van Taft Stettinius & Hollister, een grote juridische firma met een kantoor o.a. in Cincinnati, Ohio. Op een dag in 1998 krijgt hij bezoek van een boer Wilbur Tennant (een kennis van zijn grootmoeder), die zijn bedrijf vlakbij de vestiging van Dupont in Parkersburg maakt. Al 190 koeien zijn dood met vreemde symptomen. Bilott neemt de zaak aan en gaat op onderzoek uit. Het eerste onderzoek resulteerde in dat de officiële documenten geen chemische stoffen vermeldden. De chemicaliën waren niet gereguleerd door de EPA, de Environmental Protection Agency , de officiele milieudienst van de VS.
Bilott zette door en eiste langs juridische wegen informatie van DuPont en kreeg die, honderden volle dossierdozen. Dit deels gevoed door arrogant onbenul en deels in de hoop dat Bilott erin zou verzuipen. Dat gebeurt niet, hoewel Bilott af en toe lichtelijk doordraait als blijkt dat in heel veel dingen Teflon zit (Teflon zelf is niet gevaarlijk, maar de productie ervan wel).
Uiteindelijk
destilleert Bilott de stof PFOA als cruciaal. Wat opmerkelijk is, want in een
fractie van een seconde flitste er in de film een lijst door het beeld met een
heleboel chemische stoffen, waaronder giftige.
PFOA
(PerFluorOctanic Acid) was vroeger de uitgangsstof voor de Teflonproductie. Zoals
alle fluorrijke organische molekulen, is de stof zeer moeilijk afbreekbaar en
accumuleert dus in het milieu, en meer specifiek ook in menselijke en
dierenlichamen. Zoals in de koeien van Tennant, die het bleken te krijgen omdat
duPont vele duizenden tonnen afvalslib gedumpt had in de nabijheid van de
fabriek, en die uiteindelijk in het riviertje terecht kwamen waar de koeien van
Tennant uit dronken.
Sinds 2013 is DuPont voor de productie van Teflon op andere uitgangsstoffen overgegaan. De bijbehorende afkortingen zeggen het grote publiek niets, maar ze worden verwerkt in een procedé dat als GenX wel heel bekend is, namelijk van het Chemours Netherlands-complex in Dordrecht (Chemours is een afsplitsing uit 2015 van DuPont). De stoffen onder het GenX-procedé zijn misschien minder giftig dan het oorspronkelijke PFOA, maar nog steeds giftig. Zowel de nieuwe als de oude stoffen worden nog steeds in bodems aangetroffen.
DuPont wist
heel goed dat PFOA giftig was vanwege de uitwerking op het eigen personeel waar
veel kankers en miskramen voorkwamen, maar hield die informatie geheim. Intern
hanteerde het bedrijf een norm van 1 ppb in water (1µgr/liter), maar dat kwam pas gaande het proces naar
buiten.
DuPont rekte en saboteerde wat ze konden, met bluf en andere strapatsen (Tennant had inmiddels gewonnen), maar na vele jaren vol stress en gezondheidsproblemen won Bilott in februari 2017 een ‘class action’-proces met 3550 schadeclaims. Een andere juridische route was niet mogelijk, want PFOA was niet geregistreerd. Voor het strafrecht moet er een wet overtreden zijn, en er was geen wet. Uiteindelijk is DuPont opgehangen aan zijn eigen interne limiet van 1ppb, die op vele plaatsen rond de fabriek ver overschreden werd en die grote schade aangericht had. De schikking kostte DuPont en het (inmiddels afgespliste) Chemours samen €671 miljoen. Dan viel de financiele wereld mee (Wall Street had op 300 million meer gerekend). De koers van Chemours schoot 13% omhoog (zie www.reuters.com/article/us-du-pont-lawsuit-west-virginia/dupont-settles-lawsuits-over-leak-of-chemical-used-to-make-teflon-idUSKBN15S18U ).
De oude en de nieuwe TSCA in de VS De zaak van Bilott treft een individuele stof van een individuele fabrikant. Het gewonnen proces was een aardschok, maar op zich geen systeemwijziging. Daarvoor is meer nodig.
Onder de oude TSCA (Toxic Substances Control Act) uit 1976 heeft de EPA tussen 1976 en 2016 slechts ongeveer 4000 nieuwe stoffen behandeld. Bestaande stoffen mochten niet beoordeeld worden. Die oude wet stond de EPA alleen maar toe om een stof te testen als de schadelijkheid daarvan bewezen was. In praktijk betekende dat dat de chemische industrie zijn gang kon gaan. In genoemde periode heeft de EPA welgeteld vijf (groepen van) stoffen getest: Antimoontrioxide (een hulpstof voor vlamvertragers), een geurstof met een ingewikkelde formule met de afkorting HHCB, het Brominated Phthalate Cluster (vlamvertragers), Chlorinated Phosphate Esters Cluster (vlamvertragers) en Tetrabromobisphenol A and Related Chemicals Cluster (vlamvertragers). Klinkt niet echt essentieel. Onder de oude wet was bijvoorbeeld zelfs asbest niet gevaarlijk.
In 2016 tekende president Obama de nieuwe TSCA. Die is niet ideaal, maar wel een stuk beter. Zie www.epa.gov/chemicals-under-tsca .
Aan de
pluskant staat dat de EPA nu zowel de bestaande als de nieuwe chemische stoffen
moet toetsen, en daarbij op papier eigen baas is. De EPA hanteert systematische
beslisbomen.
De EPA-site geeft uitgebreide verhalen die in dit artikel te veel ruimte vragen. De statistiek is bij nieuwe stoffen beter: In totaal zijn er van 22 juni 2016 tot 1 maart 2020 binnengekomen 3147 stoffen, waarvan er 2640 reviews voltooid, waarvan er 562, hangende nadere informatie, met beperkingen toegestaan zijn en 8, hangende nadere informatie, niet toegestaan zijn. Het verschil tussen 3147 en 2640 is ingetrokken of nog gaande.
Die
gaat niet over pesticides, cosmetica en persoonlijke zorg-producten, meubels, voedsel,
voedselverpakkingen en medicijnen
Het
budget is onduidelijk. Een deel moet van de federale overheid komen (dus nu van
Trump), en een deel van de industrie.
Met
name het beoordelen van bestaande chemische
stoffen gaat waanzinnig traag
Te hopen valt
dat Trump de nieuwe TSCA met rust laat en er geen geld van wegtrekt. De tekenen
zijn niet gunstig.
De Reach-wetgeving van de EU De tegenhanger van de Amerikaanse TSCA is de Europese REACH-wetgeving. Dat staat voor Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals . REACH is de wet en ECHA (European Chemicals Agency) is de organisatie die de wet uitvoert. Het pakket werd politiek geaccordeerd in december 2006, werd van kracht in 2007, en draaide volledig in 2015. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Registration,_Evaluation,_Authorisation_and_Restriction_of_Chemicals .
Alle
chemische stoffen (ook in mengsels), waarvan in de EU minstens 1000 kg wordt
geproduceerd of ingevoerd, vallen onder REACH, op een paar uitzonderingen na
zoals radioactieve stoffen, afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen (hiervoor
geldt andere Europese wetgeving).
REACH stelt
ook regels voor stoffen in voorwerpen, zoals speelgoed of huishoudelijke
apparaten.
Bij de (toen nog niet verplichte) pre-registratie tot 30 nov 2008 werden ongeveer 143,000 chemische stoffen aangeleverd, die in de EU op de markt waren. De daarop volgende registratie (stapsgewijze eerst voor grote oplagen en later voor kleinere oplagen) was verplicht. Inmiddels zijn alle bestaande stoffen geregistreerd.
Bij de registratie moeten producenten en importeurs een analyse overleggen van de kenmerken, de hazards en de risks van een chemische stof (een hazard is puur een kenmerk van een stof en een risk is een kenmerk van een stof in een context: de hazard van cyaankali is groot, maar het risk niet omdat het niet gebruikelijk is dat cyaankali in natuurlijke situaties voorkomt). Vanaf 10 ton/y moet er een Chemical Safety Report worden meegeleverd. Als er meer firma’s dezelfde stof op de markt brengen, moeten ze hun stofdossier gezamenlijk aanleveren. REACH werkt met één dossier per stof. De bewijslast dat een product veilig gehanteerd kan worden, ligt bij de aanbieders.
Alle
voorgelegde stoffen worden geëvalueerd. Gekeken wordt of de stof aan de regels
voldoet en of de testen, die bijgeleverd zijn om de gevaren in te schatten,
deugen. Dat blijkt geen sinecure, want de kwaliteit van de aangeleverde
dossiers valt vaak tegen. Een van de redenen is dat de EU dierproeven
ontmoedigt.
De evaluatie
van alle bestaande stoffen, die t/m 2018 ter registratie aangeboden zijn, zal
voor categorie boven de 100 ton/y in 2023 klaar zijn, en voor de categorie van
1-100 ton/y in 2027 .
De evaluatie
kan er toe leiden dat een stof op de Authorisatielijst geplaatst wordt met
Substances of Very High Concern (SVHC). Bij SVHC kan het gaan om:
Carcinogene, Mutagene of Reproductie-toxische stoffen (categorie 1A of 1B)
Stoffen die persistent, bioaccumulatief en toxisch zijn (PBT) of erg persistent en erg bioaccumulatief (vPvB)
Individuele substanties die vergelijkbare redenen tot zorg oproepen
De evaluatie kan ook tot een restrictie leiden, wat zoiets is als een concrete maatregel tegen een concrete stof, die al dan niet op de Authorisatielijst staat (of die zelfs niet onder REACH valt, bijv. omdat de stof minder dan een ton/y geproduceerd wordt). Ook op verzoek van een lidstaat of van de Europese Commissie kan een restrictie worden gevraagd. Als voorbeeld de meest recente restrictie op de lijst dd dit artikel, van 19 juli 2019, namelijk een restrictie tegen calciumcyanamide als traagwerkende kunstmest. Dit gebruik is lucratief voor sommige boeren, maar bloedlink voor het milieu en is bovendien een hormoonverstoorder. Het spul en zijn metabolieten doden van alles in de bodem en daar wordt reclame mee gemaakt. De EC verzocht om een studie. Na een rapport van 289 kantjes verbiedt de restrictie, ondanks de economische belangen, het gebruik van de stof als kunstmest:
In een tussentijds persbericht dd 05 maart 2018 meldde de Europese Commisssie dat in het kader van REACH aan 18 stoffen een restrictie is opgelegd, en dat 181 stoffen tot ‘zeer zorgwekkend’ bestempeld zijn, waarvan er 43 op de Authorisation List geplaatst zijn (dus slechts met vergunning gebruikt mogen worden, en uitgefaseerd moeten worden). Op dat moment waren 17000 van de 65000 geregistreerde dossiers verwerkt.
PFOA (perfluoroctaanzuur) en PFOS (perfluoroctaansulfonzuur) staan er op. De huidige Chemourstechniek GenX (Dordrecht) werkt met de grondstoffen FRD-903 en FRD-902. Die staan ook op de RIVM-lijst. Bij de verwerking daarvan kan als bijproduct het zeer giftige en gasvormige perfluorisobutyleen vrijkomen. Die stof staat ook op de RIVM-lijst.
De REACH-richtlijn is een goed en imposant stuk werk, een een stuk vollediger en grondiger dan die van de EPA. De claim dat het de beste gevaarlijke stoffen-wetgeving ter wereld is, is geheel terecht.
Alleen maar drie eenvoudige CBS-diagrammen geven samen, en zonder verder commentaar, de kenmerken van de Brabantse landbouw weer: 15 miljoen ton mest op tweederde van de grond, resulterend in een uiterst geringe toegevoegde waarde aan de Brabantse economische output.
Veel mensen vonden van alles over de tickettax van €7. De opbrengst van 200 miljoen per jaar gaat in de algemene middelen (de grote pot). De milieubeweging (ook BVM2 en het LBBL) vond het te weinig. Het zette weinig zoden aan de dijk tegen het vliegen. Vliegverslaafden en de sector vonden het teveel en corona kwam als argument goed van pas. De ANWB stelde voor om de opbrengst niet in de algemene middelen te stoppen, maar aan betere treinverbindingen uit te geven (goed plan trouwens).
Uiteindelijk
is de tickettax voor personen met grote steun gewoon zo vastgesteld als het
kabinet dat wilde.
Er komt wel
een aanvullend onderzoek naar de gevolgen voor het vrachtverkeer. De vrachttax
zou per jaar voor 12 miljoen zorgen van die 200 miljoen. Qua opbrengst relatief
weinig, maar er zit onevenredig veel werkgelegenheid aan vast. Daar was geen
goed onderzoek naar gedaan. De Staatssecretaris zegde toe om alsnog met
aanvullend onderzoek te komen.
De luchtvracht
is verdeeld over Schiphol en Maastricht Aachen Airport. Voor Eindhoven Airport
heeft deze ontwikkeling geen gevolgen.
Vanmiddag is een petitie online
die de regering verzoekt om voorwaarden te stellen aan de staatssteun
die de luchtvaartsector binnenkort gaat ontvangen. De overheid moet
strenge eisen stellen aan die steun. Krimp van de zeer vervuilende en
sterk overlastgevende luchtvaart is keiharde noodzaak voor mens, dier
en klimaat. Het initiatief is gisteren door SchipholWatch genomen.
Niet
iedereen zal mijn opvatting over een gezellig dagje Amsterdam delen.
Ik had een uitnodiging voor het symposium van de KNAW (Koninklijke Nederlandse
Academie van Wetenschappen) om op 02 maart 2020 een symposium bij te wonen over
de zeespiegelstijging. Ik sta op hun mailinglist en ik zit met enige regelmaat
in het Trippenhuis.
Kadir van Lohuizen Het was eind van de middag en dat bood de gelegenheid om ’s morgens naar Rising Tide te gaan, de fototentoonstelling over hetzelfde onderwerp van Kadir van Lohuizen. Die is onder andere bekend om monumentale fotoseries over natuurverschijnselen en de zeespiegelstijging is er daar een van. Hij heeft er beroemde prijzen mee gehaald. In de aangrenzende ruimte is een tentoonstelling over de Nederlandse expedities naar de Noordelijke zeeën (waaronder die van Willem Barendtsz), een onderwerp dat vanwege de klimaatverandering om andere redenen ook weer actueel is. Die ook de moeite waard, maar ik schrijf er nu niet over. Sowieso is het Scheepvaartmuseum goed en het zit in een interessant gebouw. De tentoonstelling over de zeespiegel duurt t/m 10 mei 2020, als Corona dat toestaat. Controleer of het Scheepvaartmuseum open is. Stom genoeg heeft het Scheepvaartmuseum geen catalogus en geen inkooplijst van de fototentoonstelling. Elders op Internet is meer te vinden, zie bijvoorbeeld www.noorimages.com/lok-where-will-we-go#uk . Kijk daar ook eens naar de foto’s van Miami.
Een stijgende
zeespiegel richt schade aan door de overstroming zelf (vaak in combinatie met
andere oorzaken als stormen of bodeminklinking), maar ook door verzilting en
kusterosie.
De entree
van de tentoonstelling gaat over de Groenlandse ijskap. Die smelt steeds harder
(en is goed voor 7 m zeespiegelstijging). Van Lohuizen is onder andere in een
onder het ijs-laboratorium geweest.
Arme landen
hebben het meest te lijden van een klimaatverandering die ze niet zelf
veroorzaakt hebben, maar ook in ontwikkelde landen heeft Van Lohuizen
verzilting en kusterosie in beeld weten te brengen (oa snelle erosie aan de
Engelse Yorkshirekust, twee meter eraf per jaar, huiseigenaren nauwelijks
compensatie).
Van Lohuizen
woont op een zeilwaardige tjalk.
Het symposium Zeespiegelstijging Daar spraken:
Michiel
van den Broeke, hoogleraar polaire meteorologie, Universiteit van Utrecht
Erwin
Lambert, onderzoeker meteorologie, Universiteit van Utrecht
Marjolijn
Haasnoot, onderzoeker waterbeheer, Deltares, associate professor Universiteit van
Utrecht
Van den Broeke sprak over het smeltende landijs en de mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging die daar het gevolg van is. Zie
Van den Broeke: Nauwkeurige kennis over het volume van de ijskappen (en de veranderingen daarin) bestaat nog maar kort. Toen het IPCC begon, in 1990, was er alleen nog maar ruwe kennis. Dank zijn de GRACE- en zijn opvolger, het GRACE FO-satellietenpaar, die zwaartekrachtafwijkingen van het gemiddelde onderzoeken, zijn deze grootheden duizend keer zo nauwkeurig gemeten. Ook de zwaartekrachtafwijkingen, die het gevolg zijn van de grote ijskappen. Vandaar dat de kennis van de ijskappen revolutionair verbeterd is, en dat blijkt geen geruststelling. Hieronder de eerste poging van het IPCC in 1990 en de feitelijke satellietmetingen sinds 1995.
De bovenste grafiek geeft het veranderingstempo van de massa van de ijskappen in Gton/y , waarbij het uitgangspunt is dat de ijskap op Antarctica ongeveer 23 miljoen Gton is en die op Groenland ongeveer 2,7 miljoen Gton. Zie ook www.knmi.nl/over-het-knmi/nieuws/de-groenlandse-ijskap-smelt-steeds-sneller .
Al met al wist het IPCC in 2019 heel wat meer, en dat resulteerde in de meest recente prognose van de stijgende zeespiegel, die uit 2019. De gestippelde horizontale lijn is de 0,40m zeespiegelstijging, waarmee de Oosterscheldedam rekening houdt.
Lambert ging op regionale effecten in. Waar Van den Broeke als het ware uitlegt dat het NAP verandert, had Lambert (afkomstig uit het laaggelegen Terneuzen) het over lokale veranderingen t.o.v. NAP.
Anders dan vaak gedacht, is de zeespiegel niet perfect vlak. De massa van de Groenlandse en de Antarctische ijskap heeft een zijwaartse zwaartekracht, waardoor die water van elders naar zich toe trekt. In Nederland staat het water daardoor normaliter iets hoger dan gemiddeld door de Groenlandse ijskap en iets lager dan gemiddeld door die van Antarctica. Ook veert Scandinavië nog steeds terug, nu de last van het ijs erop verdwenen is. Ook klinkt het veen nog steeds in. Deze oorzaken leiden tot effecten die op verschillende plaatsen in Nederland verschillen.
Over deze trage effecten heen komen de heftige effecten van stormvloeden. Er is een statistische curve tussen de extra verhouding bij Hoek van Holland en de kans, dat deze per jaar voorkomt. Bij de Watersnoodramp in 1953 stond het water 3,85m boven NAP.
Lambert ging op deze extreme situaties in. Helaas heeft hij zijn presentatie nog niet ter beschikking gesteld, waardoor ik het met een scheve foto moet doen. De horizontale as is dezelfde, maar andersom geformuleerd. Deze schaal is logarithmisch!
De gele lijn is de huidige standaardcurve met omhoog de waterhoogte en naar rechts de kans dat die voorkomt. De gele stip is de watersnoodramp. Bij een optimistisch klimaatscenario (in vaktermen RCP2.6) wordt de 3,85m van de watersnood zeven maal vaker gehaald, in het RCP8.5 (elk klimaatbeleid ontbreekt) wordt deze hoogte 40* zo vaak gehaald.
Haasnoot besprak diverse adaptatievoorstellen.
Als de zeespiegel stijgt, wat doe je dan? Een typisch Nederlandse vraag.
Eerst (in
een soort zoekplaatje) de gevolgen van een zeespiegelstijging van een aangegeven
aantal meter.
Bij
een stijging van 1,0, moet de Maeslantkering in de Nieuwe Waterweg 3 maal per
jaar dicht, bij een stijging van 1,5m 30*
Vanaf
+0,65m moet er relatief één pomp aanstaan die water uit het IJsselmeer pompt,
bij +1,75m moeten dat er acht zijn
Het
Gouda-verhaal heeft te maken met de verzilting, die bij hogere zeespiegel
steeds verder landinwaarts oprukt.
Uiteindelijk
werkt men bij Deltares met vier fundamentele scenario’s. ook weer een zoekplaatje:
Beschermen
gesloten: de kust helemaal dichtmaken. Dat heeft een paar kleine problemen,
zoals dat de rivieren over die afsluiting heen gepompt moeten worden en dat
Rotterdam geen haven meer is. Het zou wel fijn zijn als België en Duitsland ook
meededen.
Beschermen
open is een verhevigde versie van wat we nu doen: kustdijken en rivierdijken
ophogen over grote afstanden
Zeewaarts
betekent de aanval kiezen: delen van de zee, al dan niet gedempt, gebruiken. Dat
is makkelijker gezegd dan gedaan.
Meebewegen
betekent een deel van het land opgeven en kijken of je het ondergelopen deel
nog zinvol kunt gebruiken.
‘We
hebben de tijd’ zegt Haasnoot ‘maar we hebben geen tijd te verliezen’.
Wat is de RES? Ter uitwerking van het Klimaatakkoord is Nederland in 30 regio’s verdeeld, die elk hun eigen Regionale Energie Strategie (RES) moeten opstellen. Zie www.regionale-energiestrategie.nl/ .
De som van alle 30 plannen moet in 2030 landsbreed tenminste opleveren:
Het proces verloopt in stappen, waarbij men er flink het
tempo in zet.
Op
1 juni 2020 moet elke regio zijn concept-RES ingeleverd hebben aan het
Nationaal Programma RES. Deze concept-RES moet bestuurlijk geaccordeerd zijn
(B&W en GS). Het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) rekent ze door.
Op
1 maart 2021 moet de RES 1.0 worden ingeleverd. Die moet bestuurlijk en
politiek geaccordeerd zijn (dus behalve B&W en GS ook de gemeenteraden en
Provinciale Staten).
De
bijbehorende infrastructuur moet meegenomen zijn in de RES
Medio
2021 moeten alle ruimtelijke maatregelen afgerond zijn
Op
31 dec 2021 moeten alle gemeenten hun transitievisie Warmte voor alle wijken af
hebben
01
jan 2025 moeten alle vergunningen afgegeven zijn.
De nationale doelgetallen zijn niet verbijzonderd naar de afzonderlijke regio’s en provincies. Een vaak toegepaste vuistregel is dat een provincie energetisch het zoveelste deel is van Nederland, en dan ook datzelfde zoveelste deel van de totale RES-taak op zich neemt. Brabant is energetisch het 1/7de deel van Nederland en zou dus in 2030 klaar moeten hebben 5TWh (18PJ) stroom uit zonneparken, grote dakprojecten en wind op het land.
De RES is een campagne die slechts een deel van het Nederlandse energieprobleem oplost. De beoogde 35TWh is ongeveer een kwart van de Nederlandse stroomvraag (en de totale Nederlandse energievraag is ongeveer 7,5 * zo groot als de elektriciteitsvraag). En 1,5 miljoen huizen is bijna 1/5de deel van alle huizen.
Vandaar dat het aangemoedigd wordt om extra stappen te zetten bovenop de hierboven genoemde minimumeisen. Kleinschalige zon op daken is zo’n extra stap. De extra stappen kunnen ook een ander karakter hebben, zoals een relatie met landbouw, mobiliteit en industrie, of kunnen sociale aspecten toevoegen (zoals bijvoorbeeld onderwijs en arbeidsmarkt).
Het proces in Zeeland De RES-regio Zeeland had in de zomer van 2019 zijn concept-RES al af. Het resultaat is door het PBL beoordeeld.
De
RES1.0 bevat, naast het minimaal vereiste, ook onverplichte onderwerpen als
mobiliteit, waterstof, industrie, landbouw en arbeidsmarkt en scholing. Zie
verderop.
De RES 1.0 is
begin maart 2020 aangeleverd. Zeeland loopt dus een jaar voor op schema. Daarbij
ongetwijfeld geholpen doordat de RES-regio samenvalt met de provincie (praat
makkelijker), en dat Zeeland al relatief veel duurzame energie-locaties heeft.
De uitkomst in Zeeland Op basis van zijn huidige energiegebruik zou Zeeland in evenredigheid ongeveer 6PJ van de 126PJ voor zijn rekening moeten nemen. Die hoeveelheid staat er al bijna of zit al in de pijplijn. Zeeland heeft er voor gekozen om bij duurzame elektriciteit een extra taak op zich te nemen en om ongeveer 11PJ op te wekken, ongeveer 1/12de van het landelijk totaal. Dat is ongeveer wat de provincie totaliter (inclusief de industrie) aan elektriciteit verbruikt (NB: het totale energiegebruik is dus veel groter!).
Men denkt als
invulling van de RES aan ongeveer het volgende plaatje:
Zoals gezegd is de RES slechts een campagne op weg naar een groter doel. Een doorkijkje naar een volledig CO2 -vrije energievoorziening (dus niet alleen electra, maar alle energie) ziet er ongeveer als volgt uit:
Zeeland is vertrouwd met windenergie. Die zit al heel lang in het bestaande ruimtelijke ordening – beleid verankerd. De Zeeuwen werken met concentratiegebieden die rekening houden met natuur, landschap en historie, en die in het Omgevingsplan vastgelegd zijn. Nieuwe turbines worden toegevoegd aan bestaande locaties. De RES1.0 gaat er van uit dat er na 2030 niet veel windenergie meer bij komt.
Zeeland kiest voor een opzet waarbij zonne-energie wordt gecombineerd met andere reeds aanwezige functies zoals windmolens, glastuinbouw, bedrijfsterreinen, infrastructuur, bebouwing of op water. Er is nog geen ruimtelijk provinciaal beleid dat hier richting aan geeft. Voorkeur heeft plaatsing van panelen op daken, maar de mogelijkheden daartoe zijn beperkt. Uit een studie van ECN blijkt dat er op basis van huidige stand der techniek in Zeeland een bruto potentie is voor ca 2800 MW aan zonne-energie op het dak en dat daar netto 700 – 1000 MW van overblijft (goed voor ca 0,7 tot 1 TWh = 2,2 tot 3,6 PJ). Opgemerkt wordt dat de gemeenten en de provincie weinig te zeggen hebben over het plaatsen van PV-panelen op daken. Het Rijk heeft daar meer invloed op via de subsidies en het Bouwbesluit.
Specifiek voor
Zeeland is de energie uit water: energie uit getijden, energie uit het contrast
zoet-zout, en aquathermie. De Zeeuwse RES1.0 houdt nog veel slagen om de arm en
als er wat uitkomt, is dat grotendeels na 2030.
Op warmtegebied wil Zeeland 34% CO2 in de gebouwde omgeving besparen. Isoleren en betere bedrijfsprocessen zijn altijd een ‘no regret’-maatregel, maar er is niet één specifieke oplossing voor de warmtevraag. Een warmtenet bijvoorbeeld is in de Zeeuwse omstandigheden onwaarschijnlijk. Geothermie wordt het waarschijnlijk niet. Er is wel restwarmte van de industrie, maar daaraan zitten mitsen en maren verbonden. Voor een warmtepomp geldt weer dat de huizen eerst heel goed geïsoleerd moeten worden.
En dit alles
moet, hoe dan ook, woonlastenneutraal gerealiseerd worden.
Het is een heel
lang verhaal, maar de toon is dat men het nog niet echt weet, veel samenwerkt
en veel onderzoekt.
Bovenstaande
cijfers horen tot het verplichte deel van de RES.
Zeeland heeft er voor gekozen om ook onverplichte overwegingen toe te voegen,
zoals mobiliteit, waterstof, landbouw, industrie en arbeidsmarkt en scholing.
Bij mobiliteit gaat het verhaal vooral over de laadpalenproblematiek. Bij waterstof wil men een grote hydrolysefabriek bouwen en het product op passende plaatsen gebruiken. Kortheidshalve druk ik de twee samenvattende kadertjes af:
De passages over de
landbouw en de industrie laat ik hier onbesproken. Er staat geen onzin, maar
het ligt te ver buiten de focus van deze website.
Wel een paar woorden over het onderwerp arbeidsmarkt en scholing. Goed dat de RES1.0 hieraan aandacht schenkt. De RES ziet arbeidsmarkt en scholing als de Achilleshiel van de RES. De nieuwe opzet vraagt nieuwe kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld in de installatiesector en de sterkstroomtechniek), die niet per definitie aansluit bij de kennis van mensen in de verdwijnende bedrijfstakken.
Het RES-document citeert in dit verband de SER-richtlijnen m.b.t. de arbeidsmarkt en scholing:
Zorg dat de
energietransitie onderdeel is van een duidelijke, breedgedragen, Zeeuwse arbeidsmarktagenda
voor de middellange en lange termijn.
Houd ook rekening
met de mogelijke sociale gevolgen van de energietransitie.
Maak een
Zeeuwse vertaling van nationale en sectorale afspraken.
Zorg dat de
energietransitie onderdeel is van alle Zeeuwse onderwijsniveaus en bouw voort
op bestaande initiatieven, structuren en afspraken.
Kijk naar
mogelijkheden voor het (beter) benutten van het beschikbare Zeeuwse
arbeidspotentieel, zoals meer gewerkte uren, grotere arbeidsdeelname van
vrouwen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Verbeter
arbeidsmarktinformatie en inzicht in toekomstige arbeidsmarktbehoeften die
voortkomen uit de energietransitie.
Je mist nog iets
over arbeidsvoorwaarden en vaste contracten en zo.
Voorbeeld De Zeeuwse RES 1.0 is een goed voorbeeld van hoe je met een RES-document kunt omgaan. Niet alleen het minimum leveren, maar een kader verzinnen waarin de energietrasitie wordt ingebed in een groter geheel.