Rapportage PBL over RES-sen

Inleiding
Het PlanBureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft een rapportage uitgebracht waarin het een beschouwing wijdt aan het totaal aan ingediende Regionale Energie Strategieën (RES-sen) in Nederland. Daarin zijn 27 van de 30 concept-RES-sen meegenomen en 25 impactanalyses op het elektriciteitsnet. De beschouwing is collectief en gaat niet per regio.
Het werkstuk is te vinden op www.pbl.nl/publicaties/regionale-energie-strategieen-een-tussentijdse-analyse .

Het was bedoeld als een tussentijdse analyse en aanvankelijk gepland voor 01 juni, maar door Corona is alles opgeschoven. De analyse is nu gepubliceerd op 01 oktober 2020, op welk moment de concept-RES-sen ingeleverd moesten zijn. Omdat het merendeel al eerder was aangeleverd en meegenomen kon worden, is de tussenanalyse eigenlijk meer een eindanalyse van de conceptfase.  

Doel is een versneld leerproces, zodat belanghebbenden eerder zicht krijgen om een RES goed te laten werken.

Regionale Energie Strategieën; een tussentijdse kwalitatieve analyse

De rapportage bespreekt op vooral kwalitatieve wijze vijf thema’s: Elektriciteit, Regionale Structuur Warmte, Ruimtegebruik, Bestuurlijk draagvlak en maatschappelijke betrokkenheid, en energiesysteemefficiëntie.
Omdat een focus op afzonderlijke gemeenten niet mogelijk is en omdat de focus van deze website op Noord-Brabant ligt, leg ik de nadruk vooral de regionale en provinciale schaal. Brabant bestaat uit vier RES-regio’s: West-Brabant, Hart van Brabant ( = rond Tilburg en Waalwijk), het MRE-gebied (rond Eindhoven en Helmond, dus Zuidoost-Brabant en Noordoost-Brabant). Aan de concept-RES van elk van deze vier gebieden heb ik al eerder een artikel gewijd, zie De Regionale Energiestrategie West-Brabant ; De Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant ; De Regionale Energiestrategie Zuidoost-Brabant (MRE) ; en De Regionale Energiestrategie Noordoost Brabant .

Beschrijvingen zijn in het zwart en mijn commentaar in een steunkleur.

Elektriciteit
De opdracht was dat de gezamenlijke 30 regio’s opgeteld aan 35TWh (126PJ) duurzaam opgewekte elektriciteit moesten komen. Daarvoor mocht meetellen wind en grootschalige zon (vanaf 15kWpiek, de ondergrens voor de SDE+-subsidie). Bestaande installaties die aan deze voorwaarden voldoen, mogen meetellen.

27 regio’s komen (met enig voorbehoud) opgeteld tot ongeveer 50TWh. De regio’s verschillen onderling sterk in wat er al staat.
Die 50TWh kunnen op twee manieren onderverdeeld worden:

  • (met enig voorbehoud) 10TWh, reeds bestaand in 2019; 17TWh in de pijplijn (dwz, de SDE+subsidie is toegekend); en dus 23TWh nieuw (= de ambitie).
  • (met veel voorbehoud) 21TWh zon, 22TWh wind en 7TWh nog niet beslist

In de categorie ‘bestaand + pijplijn’ (dus 27TWh) bestaat ongeveer tweederde uit wind en een derde uit zon.
In de categorie ‘ambitie’ (dus 23TWh) bestaat ongeveer de helft uit zon (12TWh), een achtste uit wind (3TWh) en de rest uit ‘nog onbeslist’ (8TWh).

De populariteitsvolgorde is (aflopend) zon op dak (mits boven de SDE+drempel) – zon op land – wind .Deze categorieën vallen elk in hun eigen juridische categorie. De bestuurders verwachten meer van de categorie ‘zon op dak’ dan marktpartijen en netbeheerders. Deze vinden de door bestuurders ingeschatte benutting van grote daken (30 a 40%) te optimistisch.

Binnen de categorie ‘zon op land’ hebben de regio’s vooral in kleinschalige parken (<10 hectare) en binnen de categorie ‘wind’ voor turbines met een tiphoogte < 120m.
Het probleem hiermee is dat dit conflicteert met de op kostenefficiëntie gerichte SDE+ en met de eisen die het stroomnetwerk stelt. Een zonnepark bijvoorbeeld vraagt om een zwaardere aansluiting dan een windpark.
Kleinschaligheid maakt de stroomopwekking duurder. Omdat de groothandelsprijs voor stroom niet afhangt van de toevoeging van een nieuw klein project, betekent dat of dat er meer subsidie bij moet of dat het project niet uitvoerbaar is.

Verder valt op dat de combinatie van wind en zon nauwelijks of geen aandacht krijgt, terwijl die toch voor het netwerk een stuk efficiënter is.

Commentaar:
Ik voeg toe dat de RES-operatie slechts goed is voor ongeveer 30% van de huidige elektriciteitsvraag  (en voor een nog veel kleiner deel van de totale energievraag). Bovendien zal de elektriciteitsvraag gaan exploderen als de industrie gaat verduurzamen (bijvoorbeeld via de waterstofroute).
Naast of na de RES moet er dus nog veel meer duurzame stroom beschikbaar komen. De RES is slechts een tussensprint.

Mijn aanbeveling is om meer aandacht te geven aan combiprojecten van wind en zon, en om niet verliefd te zijn op kleinschaligheid. Dat is politiek gezelliger, maat het brengt veel minder op.

Verder zou ik veel sterker inzetten op voorlichting aan de bevolking en participatie van de bevolking over alle thema’s, waarbij het halen van de taakstelling voorop staat.

Regionale Structuur Warmte
Warmte is vaak een nieuw thema in bovengemeentelijke samenwerking. In de 20 regio’s, die al een warmtenet hebben, kiest men meestal voor uitbreiding daarvan.
De populariteit onder bestuurders (aflopend geformuleerd) lijkt te zijn warmtenetten – warmtepompen (de keuze daarvoor is soms negatief) – duurzame gassen .
Er is echter nog veel onzeker.

  • Technisch, bijvoorbeeld wat geothermie en aquathermie kan opbrengen
  • De regulering van warmtenetten
  • Wie betaalt wat? Een warmtepomp wordt nu individueel betaald en een warmtenet collectief (waarna achteraf verrekening plaatsvindt).
  • Wat worden de bepalingen over duurzame gassen, bijvoorbeeld over bijmenging? Welke duurzame gassen?
  • Hoe is de relatie met de industrie als leverancier of afnemer van warmte en idem van energie die warmte kan worden (groen gas)? Hoe pakt de competitie om grote restwarmtebronnen uit?

Commentaar:
Bij de opwek van duurzame elektriciteit is de techniek bekend is en de opbrengst redelijk in te schatten. Bij de diverse warmte-opties ligt dat meestal anders.
Eigenlijk is er te weinig bekend om van de regio’s te vragen om nu al een regionaal warmteplan te maken. Er zijn gewoon te veel vraagtekens. Maar ondertussen wil men wel van het gas af.
Er loopt soms al wel wat, zoals het SCAN-onderzoek naar geothermie, maar dat is nog niet af. Bovendien is er een nieuwe geothermietechniek met, zegt men, minder beperkingen (zie Geothermie met één put )
Zo ook zijn er losse projecten over aquathermie, maar ontbreekt een totaalindruk.
Er is een warmteatlas, maar er is nog nauwelijks een vertaling van de bronnen in die warmteatlas naar concrete projecten.
Wat is de toekomst van de Amercentrale en het eraan hangende warmtenet?
De herziene Warmtewet en Warmtebesluit roepen veel juridische vragen op.
Wat nodig is op regionaal, provinciaal en landelijk niveau is brede en diepe opbouw van kennis, zowel met theoretische modellen als met proeven, boringen, en dergelijke.

Mestvergister De Princepeel in St Odiliapeel

De PBL-studie vraagt aandacht voor duurzame gassen en noemt daarbij groen gas (methaan) en waterstof. Beide roepen op zichzelf ook weer talloze vragen op.
Groen gas is bijvoorbeeld voor 2030 voor ruim tweederde geprognosticeerd uit mest. Nu heb ik principieel niets tegen het vergisten of vergassen van mest, maar niet in de hoeveelheden die in Brabant de ronde doen. Zodoende wordt de warmtevoorziening gekoppeld aan het veeteeltvraagstuk, zonder dat dat gezegd wordt.
De duurzame productie van waterstof vreet stroom. Als men het bestaande stroomverbruik maatstafgevend maakt en alleen piekbelastingen daarbinnen voor waterstof gebruikt, krijg je niet veel waterstof. Als men grootschalige waterstof wil, bijvoorbeeld om de industrie te verduurzamen, explodeert het stroomverbruik (de ca 1TWh die het windpark in de Wieringermeer opbrengt is er een kleine jongen bij – overigens gaat daarvan, anders dan beweerd, slechts de helft naar Microsoft). Men kan in alle redelijkheid van de RES-regio’s en de provincie niet verwachten dat deze een dergelijke waterstofvisie uitwerken.

Omdat er in praktijk, en ondanks alle beperkingen en onzekerheden, toch wat moet als je van het gas af wilt, zou ik geen enkele optie bij voorbaat uitsluiten. Dus bijvoorbeeld ook geen fundamentalistische zuiverheid over biomassa in de Amercentrale.

Ruimtegebruik
Uiteindelijk moeten er zoekgebieden worden aangewezen en de zonneparken en turbines daarbinnen veranderen het landschap onvermijdelijk. Alle regio’s doen daar wel iets mee, maar de mate waarin loopt sterk uiteen.
Het PBL onderscheidt drie strategieën:

  • vanuit landgebruik en landschapstypes (hierboven het voorbeeld van H+N+S Landschapsarchitecten t.b.v. de RES van de MRE-regio – de RES daarvan is vaag en schuift vooruit, maar het H+N+S-verhaal is goed).
  • Vanuit ruimtelijke principes en denkrichtingen (spreiding versus concentratie, klein- versus grootschalig, schaal bij schaal, enz). Hierboven uit de regio FruitDelta/Rivierenland). Men gebruikt hier de Handreiking zuinig en meervoudig ruimtegebruik. Het PBL doet hier een beetje gereserveerd over, omdat men zich vaak beperkt tot afvinken en er meestal niet creatief gedacht wordt. Bovendien spreken elementen uit elkaar zichzelf soms tegen, zoals ‘vraag en aanbod zo dicht mogelijk bij elkaar’ en ‘een eerlijke verdeling van lusten en lasten’ (wat alle regio’s willen). Synergie tussen meer doelstellingen in hetzelfde gebied komt nog niet erg van de grond.
  • Vanuit een bestaande ruimtelijke visie voor de regio (hierboven Hart van Brabant)

In de Uitvoeringsagenda van de Nationale Omgevings Visie (NOVI) is de ‘zonneladder’ gedefinieerd. Een goede behandeling daarvan is te vinden op https://solarmagazine.nl/nieuws-zonne-energie/i22312/nationale-omgevingsvisie-beperk-gebruik-landbouwgrond-en-natuur-voor-zonneparken :

  1. Op daken en gevels.
  2. Op onbenutte terreinen in bebouwd gebied.
  3. In landelijk gebied (waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, bermen van spoor -en autowegen).
  4. Op landbouw- en natuurgronden.

De bedoeling is dat de zonneladder het denken op volgorde zet en niet de uitvoering. De zonneladder is met nadruk niet volgtijdelijk bedoeld in die zin dat het eerste paneel pas op de grond mag als het laatste dak en de laatste vuilstort bedekt is. Toch maken sommige regio’s dat er wel van. Andere regio’s springen er vrijer mee om.

Voorstellen kunnen conflicteren met het beleid van de provincie (bijvoorbeeld over tijdelijkheid van inrichtingen of landschapskaders)

Commentaar:
Ik heb nog geen enkele RES gezien
waarbij niet al op voorhand vast stond dat daken, bermen en vuilstorten te weinig opleverden om aan de energiedoelen te voldoen. Of windturbines of zonneparken op landbouwgrond of beide zijn bij voorbaat nodig. En dan nog niet in rekening genomen dat de RES maar een deel is van een groter geheel.
In die zin is de zonneladder een rem op wat moet en is de volgtijdelijke uitgevoerde zonneladder een bewust gehanteerde sabotagetactiek. De natuurorganisaties, die dit bedacht hebben, hebben heel wat op hun geweten.
Mijns inziens moeten provincies, regio’s en gemeentes zich richten op de Gedragscode Zon op Land , die de natuurorganisaties, gedwongen door de ontwikkelingen, uiteindelijk overeengekomen zijn met de brancheorganisatie. Die Gedragscode is veel beter. Zie www.bjmgerard.nl/?p=10733 .

Er bestaat geen uitvoering van de RES die niet op een of andere manier het landschap verandert. Daar moet een zo goed mogelijk plan voor komen (bijvoorbeeld dat van H+N+S in de MRE-RES), maar het moet wel.
Mensen en natuurorganisaties zouden zichzelf de vraag moeten stellen wat voor hen voorop staat: het belang van de natuur zelf , of het belang van de menselijke beleving van de natuur. Dat zijn twee geheel verschillende zaken.
Objectief schaadt een goed beheerd windpark de natuur niet of nauwelijks, en objectief kan een goed aangelegd zonnepark een verrijking zijn voor de biodiversiteit. Subjectief vinden mensen het niet fijn voor hun natuurbeleving. Als de aanleg en het beheer van ene energiepark goed worden uitgevoerd, vind ik het objectieve belang van het klimaat leidend.

Bestuurlijk draagvlak en maatschappelijke betrokkenheid
Alle regio’s willen participatie en lokale inbreng. De meningen verschillen over hoe en in welk stadium. De concept-RES hoefde alleen bestuurlijk geaccordeerd te worden en hoefde niet te worden voorgelegd aan de gemeenteraden (wat onverplicht toch wel eens gebeurd is).
Het PBL komt in de concept-RESsen de vier basisvarianten tegen die in bovenstaande tabel weergegeven zijn. De MRE bijvoorbeeld koos (al dan niet door onenigheid gedwongen) de facto voor links boven. Eerst het regionale bod en vervolgens de grote vraag wie de zoekgebieden voor zijn rekening wil nemen.
De bemoeienis van de gemeenteraad en van de bevolking liep in de verschillende regio’s sterk uiteen. Zoekgebieden zijn vaak ‘technisch’ tot stand gekomen en nog weinig concreet – wat meestal betekent dat de discussie komt als de plannen wel concreet worden.

Projecten roepen overwegingen op over de verhouding tussen markt en overheid. Enkele RES-gebieden willen een eigen energieontwikkelingsorganisatie opzetten, maar de meeste zien de private partij als een gegeven en denken na over hoe in dat kader de financiële participatie vorm moet krijgen (50% lokaal eigenaarschap, hoe moet dat?) Kunnen arme mensen ook niet-risicodragend meedoen? Moet er een duurzaamheidsfonds komen? Moeten projectontwikkelaars een alliantie sluiten met buurtverenigingen? Moeten gemeenten bij de bank garant staan voor energiecoöperaties?

Commentaar:
Projecten roepen ook overwegingen op over de verhouding tussen gemeente, regio, provincie en Rijk. Regio’s hebben geen bevoegdheden. Ze moeten van alles en ze mogen niks. Dat roept automatisch de vraag op naar de opstelling van de provincie. Is die dienend of leidend of beide? Waarom moeten zon- en windprojecten perse tijdelijk zijn? Snelwegen, woonwijken en het PSV-stadion zijn ook niet tijdelijk. Hoe stelt de provincie zich financieel op?
Ik zou de provinciale regelgeving systematisch doorlopen of het op bepaalde punten niet ruimhartiger kon.

Er ligt ook een vraag aan het Rijk. De SDE+regeling is er op gefocust om met zo weinig mogelijk belastinggeld zoveel mogelijk verduurzaming te bereiken. Op zich een loffelijk streven, maar het botst op de lokale verlangens naar kleinschaligheid en onzichtbaarheid.
Ik ben zelf in deze voor het grote gebaar, maar misschien is het om politieke redenen verstandig om een categorie in de SDE+ te definiëren die voor dit soort situaties adequaat is. Het lijkt me iets voor de provinciekoepel IPO,

Ik zou bij de huidige lage groothandelsprijs voor stroom (op de EPEX rond de 3 a 4 cent/kWh en af en toe negatief) voorzichtig zijn met een eigen energiebedrijf. Geen enkele opwektechniek op het land kan voor dat bedrag leveren. Daarom is SDE+-subsidie nodig en dan moet je weten waar je aan begint. Die is afgestemd op een gemiddelde organisatie binnen de branche met voldoende diepe zakken.
Ik zou op dit moment, al dan niet van harte, het bestaan van private partijen voor lief nemen en daarmee dealen. Daar kun je een eind mee komen en je loopt als gemeente of provincie geen ondernemersrisico.

Energiesysteemefficiëntie
Dat gaat in praktijk over het elektriciteitsnetwerk.

De capaciteit van ongeveer tweederde van de onderzochte stations (hoog-, tussen- en middenspanning) is waarschijnlijk te laag in 2030. Ook vóór de RES was het overigens soms al kritisch. Er moet bijgebouwd en verzwaard worden. Het is de vraag of daarvoor voldoende personeel is, soms ontbreekt de ruimte, en de doorlooptijden zijn sowieso al 5 tot 7 jaar.
Veel zon in de mix maakt het voor netwerkbedrijven moeilijker. De elektriciteitsproductie uit wind is ongeveer drie keer efficiënter dan uit zon (bij hetzelfde nominaal vermogen een drie keer langere bedrijfstijd).

De ene oplossingsrichting is netverzwaring.
De andere oplossingsrichting is een mix van alternatieven:

  • Aanpassing van het aandeel wind of zon per station
  • Aftopping bij piekbelasting zon
  • Wind en zon combineren op één netwerkkabel
  • Lokaal verbruik aan lokale opwekking koppelen (bijvoorbeeld zonneparken direct op laadstations)
  • Opslag (met batterijen of waterstof), in combinatie met
  • Energiesysteemintegratie (bijvoorbeeld koppeling aan de warmtetransitie)
Koppeling van een elektriciteitsnetwerk aan een warmtenetwerk

Commentaar:
Het is verstandig een beleid op provinciaal niveau te ontwikkelen (voor zover dat er niet al is) dat veel sterker op de alternatieve oplossingsrichtingen gericht is.
Daaraan zou nog moeten worden toegevoegd initiatieven om het tijdstip waarop elektriciteit gevraagd wordt te beïnvloeden (de wasmachine niet laten draaien omdat het avond is, maar omdat de zon schijnt).
Er bestaan smart grids voor stroom en ook voor warmte, die aan elkaar gekoppeld kunnen worden met Power to Heat-omzetting.
Dit soort ontwikkelingswerk is typisch iets dat op provinciaal niveau kan plaatsvinden, in samenwerking met Enexis, de TU/e, de Open Universiteit en bijvoorbeeld Ecovat.

Waterstofpolitiek is meer een landelijke zaak (TNO).

Voor het eerst baanbeïnvloeding asteroide getest

De Nieuwsbrief van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) bracht het nieuws dat er een satelliet omhoog zal gaan (de DART ), die de baan van de asteroide Dimorphos een klein beetje gaat veranderen. Doordat de satelliet er op gaat botsen (als alles goed gaat), moet de snelheid van de asteroide met 1 mm/sec veranderen.
Daardoor verandert ook de baan. Een mm/sec lijkt weinig, maar opgeteld over lange tijd kan het in de positie veel uitmaken.
Dimorphos is geen gevaar voor de aarde, maar andere satellieten kunnen dat wel worden. Vandaar deze test.
Onder de foto het verhaal uit de MIT-nieuwsbrief.

DART-satelliet voor de beïnvloeding van de baan van de asteroide Dimorphos

In a clean room in Building 23 at the Johns Hopkins University Applied Physics Laboratory (APL) in Laurel, Maryland, a spacecraft called DART was splayed open like a fractured, cubic egg. An instrument called a star tracker—which will, once DART is in deep space, ascertain which way is up—was mounted to the core, along with batteries and a variety of other sensors. The avionics system, DART’s central computer, was prominently attached to square, precision-machined panels that will form the sides, once the spacecraft is folded up. Wires ran from the computer to the radio system that DART will use to communicate with Earth. Gyroscopes and antennas were exposed. In a room next door, an experimental thruster system called NEXT-C was waiting its turn. Great bundles of thick tendrils wrapped in silver insulation hung down from the spacecraft and ran along the floor to the control room, where they connected to a towering battery of testbed computers operated by four engineers.

A clock over one of the computers read, “Days to DART Launch: 350:08:33.”

DART—the Double Asteroid Redirection Test—is designed to crash into an asteroid called Dimorphos. The impact will change Dimorphos’s speed by about one millimeter per second, or one five-hundredth of a mile per hour. Though Dimorphos is not about to collide with Earth, DART is intended to demonstrate the ability to deflect an asteroid like it that is headed our way, should one ever be discovered.

Since a Soviet probe called Luna 1 became the first spacecraft to escape Earth’s orbit on January 2, 1959, humanity has sent about 250 probes into the solar system. DART is unique among them. It is the first that sets out not to study the solar system, but to change it. Read the full story

—David W. Brown

Schaalmodel van de asteroide Didymos (de grote) en Dimorphos (de kleine). Het is een bij elkaar horende dubbel-asteroide. Hte model is gebaseerd op lichtcurves en radarmetingen met de Arecibo-antenne. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Dimorphos .

Voor een eerder artikel uit de Quest over botsingsgevaar van asteroiden zie

Geothermie met één put

Ex-leerlingen
Het is altijd leuk als je leerlingen, die je ooit in de klas hebt gehad, mooie dingen ziet doen op jouw vakgebied (ik was tot mijn pensioen natuurkundeleraar op het Bisschop Bekkers College in Eindhoven).
Een tijd geleden heb ik al eens over Erik geschreven, die mij uitgenodigd had voor zijn promotie in de vermogenselektronica en die al een paar patenten op zijn naam had staan (zie www.bjmgerard.nl/?p=4585  ).
En ‘onze’ Adje Ragas heeft de richtlijn over mengsels van toxische stoffen voor de European Food Security Agency geschreven en is nu Rector Magnificus aan de Open Universiteit, vanuit de faculteit Milieu-Natuurwetenschappen (zie www.ou.nl/-/ragas-rapporteur-bij-efsa-richtlijn-voor-beoordeling-van-risico-s-van-mengsels-van-stoffen ). Het is ironisch dat ik op gepaste afstand daaronder  mijn bachelor milieukunde heb gehaald.

En nu zag ik onlangs Frits van de Sande, een ex-leerling van lang geleden. Helaas ter gelegenheid van de crematie van een gewaardeerde ex-collega van mijn oude school, aan wie ik veel te danken heb gehad.

Het belang van geothermie
Frits heeft een (in Emmen gevestigde) onderneming opgericht die een (in Nederland) nieuw systeem van geothermie wil gaan praktiseren, namelijk diepe geothermie met één boorput. De onderneming heet NotusPid. Zijn Nederlandse maat heeft veel ervaring met technische en praktische aspecten van boringen in de gas- en oliebranche en de Zwitserse poot van het bedrijf hebben veel ervaring met beheerssystemen in de tunnelbouw. De simulatie van de thermodynamische processen in het boorgat komt van de ETH in Zürich – niet de geringste.
Frits doet zelf vooral de contacten met instanties als TNO (en de Vlaamse tegenhanger VITO), consultancybedrijven als Panterra, en overheden.
De website van de onderneming is https://notuspid.nl/ . De website geeft overvloedig uitleg en ik heb wat afbeeldingen overgenomen. Geothermie fungeert in onderstaand raamwerk.

Er ging in 2015 in Nederland 3067Pj het systeem in. Daarvan kwam 58% als energie bij de klant aan en daarvan was 53% (943PJ) warmte.
Die warmte is verdeeld over bestemmingen (de som van gebouwde omgeving, industrie en landbouw is bovenstaande 943PJ) en over opwekwijzen.

Op termijn moeten hier de componenten aardgas, olie en kolen uit, dus het overgrote deel. Er komt dan een veelheid aan potentiële bronnen in beeld, bij velen waarvan de potentie nog erg dun bewezen is.
Geothermie is een van die bronnen. Dat er een zekere mate van geothermie mogelijk is, staat vast. Officieel (bijvoorbeeld het CBS) hanteert men de term geothermie en (diepe) aardwarmte als synoniem en bedoelt men ermee dat van dieper dan 500m komt (de waarde uit de Mijnbouwwet), en ondieper dan 4000m. Dieper dan 4000m heet ‘ultradiep’. Daar is nog geen ervaring mee, maar dat komt.
Er werd in Nederland in 2015 2,4PJ aardwarmte opgewekt (in bovenstaand plaatje is dat in de categorie ‘hernieuwbaar’). In 2019 was dat 5,6PJ (het groeit al jaren).

De aanpak van NotusPid
Alle bestaande aardwarmte in Nederland wordt opgewekt met doubletten. Er gaan twee buizen (twee putten) de grond in met de openingen een eind uit elkaar, eentje die het koude externe water omlaag brengt en eentje die het warme water omhoog zuigt.  In de grond stroomt het water van de omlaagbuis naar de omhoogbuis. Daartoe moet tussen beide openingen een min of meer poreuze laag zitten waar dat water doorheen geperst of gezogen kan worden. De aanwezigheid van die laag is een belangrijke factor of een winning wel of niet kan.
Het water neemt warmte op tijdens deze horizontale tocht.

In het systeem van NotusPid zitten de omlaagbuis en de omhoogbuis in dezelfde put. Die put wordt gevuld met water dat uit de stenen binnensijpelt (‘formatiewater’, water dat niet deelneemt aan de hydrologische kringloop en sinds sinds onheuglijke tijden in de poriën van het gesteente zit). Die poriën zijn heel klein, maar in de regel niet zo klein dat er geen beweging mogelijk is. (Professor Dr. Stober van de Universiteit Freiburg heeft zelfs vastgesteld dat door de getijdewerking de grondwaterhorizon 4 keer per dag 13 centimeter stijgt of daalt.)
De put wordt verstevigd met grof grint.
Zelfs in diep gesteente zijn watersnelheden tot 1 cm/dag mogelijk en voor het NotusPidsysteem zou dat genoeg zijn.
Het neergaande water wordt ergens onderweg losgelaten waar het nog kouder is dan het water in de omgeving, waardoor het zakt (er ontstaat een convectiepatroon richting de omhoogbuis, zowel in de holte als in het aangrenzende gesteente).
De warmte uit de aarde wordt toegevoerd op het verticale traject.

Dit alles tot zover op gezag van de website, want het bestaat in Nederland nog niet en er is geen onafhankelijke bevestiging. Het komt op mij in principe reëel over en gesprekspartners als TNO en Panterra en de Zürichse ETH zijn heel serieus.
Buitenlanse projecten, meestal Zwitserland, zijn te vinden op https://notuspid.nl/testcases .

Het standpunt van NotusPid komt erop neer dat doublet-geothermie goed is, maar één punt-geothermie beter. De aanleg is duurder en het rendement lager, maar je bent van een paar vervelende kenmerken van doubletten af af zoals een toegenomen risico op aardbevingen (als het extern geforceerde water een bestaande geologische breuk ‘smeert’) en dichtslibbende filters omdat de waterstroom fijne korreltjes meevoert, en de vereiste aanwezigheid van een poreuze zandlaag.
Doordat er geen horizontale zandlaag nodig is, kan de boring dieper gaan. NotusPid beweert tot 8  km diep te kunnen boren. En omdat in Nederland de bodem grofweg 3°C per 100m warmer wordt, tikt dat aardig aan.
Men kan dus onafhankelijk van elkaar de boordiepte en het pompvolume per uur (ook nul) kiezen, waardoor de instelling zo gekozen kan worden dat de put voor onbepaalde tijd kan blijven functioneren (doubletten functioneren nu grofweg dertig jaar volgens het Masterplan Aardwarmte). Men kan meerdere putten aanleggen, mits op voldoende onderlinge afstand (dat wordt bedoeld met ‘modulair te bouwen’).
Het belangrijkste resterende risico is het boorrisico (lekkende buizen, dat je per ongeluk gas aanboort, enz. Dat is bekend terrein en oplosbaar. Er gaat sowieso een casing om de put tot 300m diep om water, dat opgepompt wordt voor drinkwater en door de industrie, te beschermen.

Het CBS heeft het volgende overzicht van appartementen met blokverwarming in Nederland.

Vanuit gebruikersstandpunt bekeken
Voor de gebruiker geeft de site (tab ‘systemen’) de volgende voorbeeldspecificaties (met de kanttekening dat elke situatie apart geanalyseerd moet worden):

  • Tot 500 m (dan is het dus nog geen geothermie maar bodemenergie) haalt één put maximaal 150kW (om dit getal te plaatsen: volgens de Consumentenbond is voor de meeste woningen een CV-ketel van 20kW ruim voldoende). Richtprijs: boren kost turnkey ca €500/m diepte.
    Aanvullende warmtepomp nodig.
  • Van 500 – 2000 m haalt één put maximaal 1MW (= 1000kW). Je praat dan over een woonblok of een bedrijf. Richtprijs: boren kost turnkey ca €1000/m diepte.
    Tot 1200m diep een aanvullende warmtepomp nodig.
  • Boven de 2000m haalt één put maximaal 12MW. Je praat dan over een woonwijk of een warmtenet. Er is geen aanvullende warmtepomp nodig. Richtprijs: boren kost turnkey ca €1500/m diepte.

En nu toch even een spoiler – men rekene zich niet voorbarig rijk.
Het Masterplan Aardwarmte in Nederland (waarvan de standpunten gebaseerd zijn op doubletten) stelt, dat een flink maar uiterst onzeker deel van de Nederlandse warmtevraag af te dekken is met aardwarmte.
Maar die onzekerheid heeft er ook mee te maken dat grote delen van de Nederlandse ondergrond nog slecht bekend zijn. Ten tijde van het Masterplan waren er sowieso nog maar zeven boringen in Nederland gedaan onder de 4000m. Bijgevoegde kaart uit het Masterplan geeft daarvan een indruk dd 2017 .
En voor zover de ondergrond wel bekend  is, is hij in kaart gebracht met de doublet-techniek als criterium en dat stelt strengere eisen dan nodig, volgt uit het standpunt van NotusPid.
Voor zover bekend, zijn de mogelijkheden niet gelijkmatig over Nederland verdeeld. Brabant en Limburg lijken relatief weinig mogelijkheden te hebben.

Er loopt nu ene landelijk onderzoek, het SCAN-onderzoek ( https://scanaardwarmte.nl/ ). Daar zijn nog geen hapklare kaarten te vinden.

Uit het Masterplan Aardwarmte in Nederland, kennis van de ondergrond, situatie 2017. de warmtevraag telt hier op tot 682PJ (onduidelijk is waarom dit afwijkt van de CBS-waarde van 943PJ, waarschijnlijk een beperktere keuze van wat meetelt.
Lees dit als: 21% van deze vraag is in gebieden waarvan de ondergrond al bekend is, en 13% van de vraag zit in Oost-Brabant en Noord-Limburg waarvan de ondergrond niet bekend is)

Wie nog wat verder wil grasduinen, kan terecht op https://www.nlog.nl/geothermie of www.thermogis.nl (ook weer gebaseerd op de doublettechniek).

Wat staat er in de VS-Green New Deal? Hoe toepasselijk is die voor Nederland en Europa?

Inleiding
Na elk jubileum op deze site (in dit geval de 25000ste bezoeker) een artikel dat net iets anders is dan wat hier gangbaar is.

De Green New Deal in de VS trekt de aandacht. Onder andere de SP noemt hem als inspiratiebron  in “Een rood antwoord op de Europese Green Deal”, en ook binnen bijvoorbeeld Groen Links is het een thema.

Wat staat er in, en wat heb je daaraan in Nederland?
Een leerzaam stukje geschiedenis, een samenvatting en een commentaar.

Geschiedenis in de VS
Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Green_New_Deal .
De zinsnede ‘Green New Deal’ als beschrijving van een ‘enorm industrieel project’ is als eerste bekend uit de pen van journalist Thomas Friedman in de New York Times van 19 januari 2007. Hij schreef zijn opinieartikel midden januari, tussen zijn bloeiende narcissen. Hij zag het als een investeringsproject in de orde van grootte van het Manhattan Project (dat tot de eerste atoombom leidde).

De oorspronkelijke New Deal was van Roosevelt en beëindigde de economische crisis van 1929.

De term Green New Deal sloeg aan binnen en buiten de VS (o.a. in het United Nations Environment Program (UNEP). In diverse landen en onlangs ook in de EU.

In de VS werd de ‘Green New Deal’ vanaf 2010 het handelsmerk van de Green Party bij verkiezingscampagnes, zoals die voor president (Jill Stein in 2012 en 2016, en Howie Hawkins in 2020).

Een groep Democraten, waaronder afgevaardigde Alexandria Ocasio-Cortez (AOC in de volksmond) nam het plan van de Green Party in afgezwakte vorm over. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Alexandria_Ocasio-Cortez .
AOC was aanwezig bij een demonstratie in het kantoor van Nancy Pelosi (de fractievoorzitter van de Democraten in het Huis van Afgevaardigden). Dat was lichtelijk tegen de politieke etiquette. Daar werd het democratische voorstel naar buiten gebracht.

Demonstranten bij het kantoor van Pelosi (nov2018)

Technisch gesproken wil AOC een apart Committee dat zich specifiek bezig houdt met de Green New Deal. Pelosi had in 2007 al een vergelijkbaar Committee ingesteld, maar dat mocht minder en kon minder en werd door de latere Republikeinse meerderheid kaltgestellt.
Op 07 febr 2019 werd het voorstel in de vorm van een niet-bindende resolutie aangeboden en door de democratische meerderheid in het Huis van Afgevaardigden aangenomen.
Tegelijk bracht de (buiten de VS minder bekende) senator Ed Markey het in de Senaat in, waar het voorstel met procedurele trucs onmiddellijk door de republikeinse meerderheid werd afgeschoten.

Wat staat er in de resolutie?
Het is een hele brede maatschappelijke visie die zowel energie-, milieu- en klimaatdoelen noemt, maar ook sociaal-economische. De resolutie beslaat dan ook 14 kantjes. Daarom hier een samenvatting. Voor de volledige tekst zie hieronder.

Je hebt eigenlijk vijf hoofdstukken.

HOOFDSTUK 0            OVERWEGINGEN
Er wordt verwezen naar het laatste IPCC-rapport, dat bij overschrijding van de 2°C-temperatuurstijging (waar de VS zelf onevenredig schuld aan is) veel leed voorspelt, onder andere in de VS zelf. Tegelijk is er een crisis rond de positie van werknemers en achtergestelde groepen, resulterend in grote ongelijkheden en massale verarming. De nationale veiligheid wordt bedreigd. En dat terwijl het allemaal veel beter kan.

HOOFDSTUK 1            DOELEN
De VS moet streven  naar netto geen emissie van broeikasgassen; miljoenen goedbetaalde banen; investeringen in infrastructuur; toegang tot schone lucht en water, klimaatveerkracht, gezond voedsel, tot de natuur en een duurzame omgeving; en een einde aan het racisme

HOOFDSTUK 2            PLANNEN
Hiervoor moet een 10 jaar durende nationale mobilisatie komen, om projecten te definiëren

  • Om klimaatrampen op te vangen
  • Die de infrastructuur repareren en opwaarderen en die iedereen schoon water bezorgen
  • Die ertoe leiden dat de energiebehoefte van de VS afgedekt wordt met “100% clean, renewable and zero-emission energy sources”
  • Die het elektriciteitsnet verbeteren en het mogelijk maken dat iedereen betaalbare elektriciteit krijgt
  • Waardoor alle bestaande en nieuwe gebouwen zo efficiënt mogelijk met energie en hulpbronnen omgaan
  • Waardoor de lozing van vervuilende en broeikasgassen van de industrie zo ver mogelijk teruggedrongen wordt
  • Waardoor de lozing van vervuilende en broeikasgassen van de landbouw zo ver mogelijk teruggedrongen wordt, en die ook aandacht besteden aan de bodem, aan een goed voedselsysteem en die aandacht geven aan gezinsbedrijven
  • Die de lozing van vervuilende en broeikasgassen van het transport zo ver mogelijk terugdringen
  • Die koolstof uit de luchthalen door herbebossing en bodemherstel
  • Bestaande gevaarlijke vuilstorten saneren
  • Andere vervuilingsbronnen verwijderen
  • Kennis, producten en diensten internationaal uitwisselen, zodat de VS de intgernationale leider op klimaatgebied wordt en ook andere landen hun New Green Deal bereiken

HOOFDSTUK 3            PROCES
De Green New Deal moet bereikt worden via een transparante en inclusieve samenwerking met kwetsbare gemeenschappen, vakbonden de zakenwereld en de academische wereld

HOOFDSTUK 4            VOORWAARDEN
De Federale regering moet

  • voor publiek geld zorgen, voor technische kennis en voor andere vormen van steun
  • alle sociale en omgevingskosten meenemen in bestaande wetten en sociale programma’s
  • onderwijs en opleiding aanbieden zodat iedereen mee kan doen in de Green New Deal
  • Investeren in R&D t.b.v. nieuwe vormen van schone energie en industrie
  • voor economische ontwikkeling zorgen en voor goede banen, met voorrang voor kwetsbare gemeenschappen
  • voor democratische participatieprocessen zorgen
  • arbeidersbelangen respecteren
  • banen creëren waarmee men een gezin kan onderhouden, inclusief goede secundaire arbeidsvoorwaarden
  • vrijheid van organisatie van werknemers garanderen
  • gezond werk garanderen
  • een handelssysteem optuigen, inclusief grensbeperkingen, zodat er meer binnenlands geproduceerd wordt en er geen banen en vervuiling geëxporteerd worden
  • optreden tegen de vervuiling van land, water en de oceanen
  • de rechten van inheemse volkeren respecteren
  • zorgen dat ondernemingen niet blootgesteld worden aan oneerlijke concurrentie en monopolies
  • een goede gezondheidszorg, adequate en betaalbare huisvesting, economische veiligheid schoon water, schone lucht, betaalbaar en gezond eten, en toegang tot de natuur

Wat vond men er in de VS van?
Zoals te verwachten, was er rechtse, linkse en min of meer neutrale kritiek. Er was ook veel maatschappelijke steun.

  • De rechtse kritiek kan men eenvoudig voorspellen, de huidige cultuur bij de Republikeinse Partij kennende – zie het lot van de resolutie in de Senaat.
    Dat het niet te betalen was, was nog de vriendelijkste kritiek. Een niet al te wilde centrumrechtse club  kwam op 95 – 177 triljoen over de eerste tien jaar (een triljoen is in de VS miljoen*miljoen. Wij zouden 1000 miljard zeggen).
    Overigens stelde Bloomberg Businessweek (vrij vertaald) dat Wall Street best wel met een hoop geld over de brug wilde komen als het Congres tot een fatsoenlijk plan kwam.
    Niet al te linkse Democraten en bijvoorbeeld ook de vakbonden hadden hun reserves, die met een wat rustiger woordkeus geuit werden.
  • De meest fundamentele linkse kritiek was dat de Green New Deal niet de oorzaak aanpakte, te weten de eindeloze groei en de consumptie in het kapitalisme.
    Men zal in de resolutie inderdaad nergens het woord ‘capitalisme’ tegen komen. De resolutie wil een vèrgaand overheidsoptreden binnen de bestaande structuur.

Het verschil tussen het oorspronkelijke voorstel van de Green Party (dat van 2016) en dat van de democraten is ook aan te wijzen in concrete passages.

  1. De Green Party wil in 2030 van alle fossiele brandstoffen af, maar de Democraten willen in hun resolutie  ‘net-zero greenhouse gas emissions’ en ‘meeting 100% of the power demand through clean, renewable and zero-emission energy sources’ . Het verschil is groter dan het op het eerste oog lijkt.
    De Democraten laten met deze formulering bijvoorbeeld de mogelijkheid tot kernenergie en Carbon Capture and Storage (CCS) open, de Green Party niet.
  2. De Green Party wil een carbon taks (belasting op CO2), de Democraten spreken met geen woord over welke vorm van belasting dan ook op koolstof
  3. De Green Party spreekt over ‘20 miljoen banen’, de Democraten over ‘miljoenen’.

Een andere discussie is wat er allemaal NIET mag. Op 10 januari 2019 spraken 626 milieu-organisaties zich uit voor de New Green Deal , zie

Maar dat met de toevoeging van wat er allemaal niet mocht: “any definition of renewable energy must also exclude all combustion-based power generation, nuclear, biomass energy, large scale hydro and waste-to-energy technologies “ en “market-based mechanisms and technology options such as carbon and emissions trading and offsets, carbon capture and storage”.  Wat er wel moest: stoppen met het winnen van fossiele brandstof (merkwaardig genoeg staat er niets over import van fossiele brandstof in), met het subsidiëren van vuile energievormen (waaronder, behalve fossiele, ook bovengenoemde vallen), 100% hernieuwbare energie uiterlijk 2035 (minus wat daar niet onder mag vallen), een beter elektriciteitsnet, meer openbaar vervoer, een verbod op voertuigen op fossiele brandstof uiterlijk 2040, het aanscherpen van de Clean Air Act voor klimaatdoelen, en sociale doelen in de geest van die welke ook in de resolutie staan.
Het is de eeuwige discussie over hoe recht in de leer men moet zijn.
Enkele grote, gevestigde en bekende clubs, waarvan de Sierra Club in Nederland de bekendste is, tekenden de brief bewust niet vanwege de beperkende toonzetting.

  • De neutrale kritiek is niet gebaseerd op onwil, maar richt zich vooral op de feitelijke uitvoerbaarheid.
    Ik laat hier model staan (voor een ruimer palet aan meningen) een artikel uit de MIT Technology Review ( www.technologyreview.com/2019/01/18/137792/lets-keep-the-green-new-deal-grounded-in-science/ ).
    De ene vraag is of een breed pakket, zoals AOC dat op tafel gelegd heeft, de kans op realisatie groter of kleiner maakt. Hierover wordt in het artikel wisselend gedacht.
    De andere vraag is of je met zoveel beperkingen als de brief van de 626 organisaties eist, in staat bent een deuk in een pakje klimaatboter te slaan. Het algemene antwoord daarop is NEE. “You don’t confront a crisis with a limited tool set,” says Jesse Jenkins, a postdoctoral environmental fellow at Harvard, who has closely studied the costs and feasibility of varying approaches to decarbonization. “You throw everything you’ve got at it.” en “As long as organizations hold onto a rigid set of ideas about what the solution is, it’s going to be hard to make progress,” says David Hart, director of the Center for Science, Technology, and Innovation Policy at George Mason University. “And that’s what worries me.”

Maatschappelijke steun voor de Green New Deal is ruim voorradig: onder andere Naomi Klein, Al Gore, Jill Stein van de Green Party, Ban Ki-moon, de Nobelprijswinnende economen Stiglitz en Krugman.

Alexandria Ocasio-Cortez
By Matt Johnson from Omaha, Nebraska, United States – IMG_3973, CC BY 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=83956630

Hoe ging het verder?
Uit een artikel in The Atlantic van 12 juni 2019 ( www.theatlantic.com/science/archive/2019/06/whats-green-new-deal-nobody-knows/591391/ ) rijst het beeld op dat (in elk geval op dat moment) de overwinnaars niet goed wisten hoe om te gaan met hun overwinning. Brede vergezichten in gloedvolle woorden zijn mooi, maar nu ter zake.

De detaillering is toevertrouwd aan de denktank “New Consensus” ( https://newconsensus.com/ ), maar daar is weinig informatiefs te vinden.
Ook verder onderzoek levert weinig op. Nu zijn daar ongetwijfeld redenen voor te vinden die niet met de Green New Deal te maken hebben. Ongetwijfeld is het een onderwerp waar de huidige Republikeinse Partij en zijn vertegenwoordiger in het Witte Huis niets mee te maken willen hebben.

Maar uit het Atlantic-artikel komt ook naar voren dat er interne oorzaken zijn. Een ervan is kennis. De New Green Deal is het resultaat van een campagne van actievoerders die de bestaande grote milieuorganisaties links hebben laten liggen. Daardoor zijn de verhoudingen gespannen.
Geen van de vijf mensen die de denktank New Consensus runnen, had veel ervaring met energie of milieupolitiek.
Daarom werd er een meeting gepland die op vier basale vragen antwoord moest geven: “welke vragen moeten we stellen?”, “Op welke debatten moeten we letten?”, “Met welke mensen moeten we praten?” en “hoe moeten wij. Volgens jullie, dit als organisatie gedaan krijgen?”. Als je die vragen na een belangrijke resolutie nog moet stellen, is er iets mis.
Plus waren ze voor de meeting vergeten de vakbonden uit te nodigen. Het uitnodigingsbeleid werd op zichzelf al een punt van discussie.

En woorden luisteren soms erg nauw binnen de klimaatbeweging die zichzelf al gauw de tent uitvecht. Een zinnetje uit de Resolutie als “100% clean, renewable and zero-emission energy sources” leent zich uitstekend voor een farizeïsche discussie over de precieze betekenis van het woordje “and”. Want staat dat “and” wel of geen kernenergie en Carbon Capture Storage (CCS)-technieken toe?
Vakbonden willen Carbon Capture, want dan kunnen de kolenmijnen nog wat langer doorwerken. Ook het IPCC en soortgelijk wil CCS, want elk denkbaar computermodel geeft aan dat je er zonder CCS gegarandeerd niet komt.
Maar de actievoerders willen bomen planten, waar op zich niets mis mee is, maar koolstofopslag in bomen is te weinig, te langzaam en te onbetrouwbaar.
In de november 2018-versie van de resolutie stond nog “massive investment in the drawdown and capture of greenhouse gases.” In de definitieve stond “Carbon dioxide should be reduced through proven low-tech solutions … such as land preservation and afforestation.” De politieke steun was daardoor breder, maar dat wat gesteund werd een heel stuk machtelozer.

Op het Party Platform van de Democratische Partij in verkiezingstijd dat over de Climate Crisis and Environmental justice gaat (te vinden op https://democrats.org/where-we-stand/party-platform/combating-the-climate-crisis-and-pursuing-environmental-justice/ ) staat dd 06 okt 2020 een lang verhaal waarin wel een toonzetting en een thematiek terug te vinden is uit de Green New Deal, maar waarin die term zelf niet voorkomt. Ongetwijfeld zijn er meer invloeden in dit verhaal terecht gekomen. In elk geval staat er de expliciete passage in “Recognizing the urgent need to decarbonize the power sector, our technology-neutral approach is inclusive of all zero-carbon technologies, including hydroelectric power, geothermal, existing and advanced nuclear, and carbon capture and storage”.

(Uit de Green Deal van de EU)

Mijn mening en het Rode antwoord op de Europese Green Deal
Als SP-lid zou mijn referentiekader moeten zijn de recente publicatie “Een rood antwoord op de Europese Green Deal” (25 juni 2020, www.sp.nl/rapport/2020/rood-antwoord-op-europese-green-deal ). Dat is echter slechts ten dele zo.

De SP-publicatie noemt Ocasio-Cortez als voorbeeld (samen met Bernie Sanders).

De SP deelt met de New Green deal de basisgedachte dat energie- en klimaatbeleid slechts in samenhang met andere grote maatschappelijke kwesties behandeld kunnen worden. Deze basisgedachte vind ik juist.
De meeste uitwerkingspunten zijn dat ook, al is de lijst onvolledig.

De SP heeft echter van drie dingen last.

De eerste is dat de SP een instinctief anti-Europagevoel heeft dat haar parten speelt. Zelfs als Europa iets goed doet, is het niet goed en elders is het beter. Ik waag mij hier niet aan een omvattend oordeel over de EU als geheel, want daar heb ik te weinig verstand van, maar ik heb dat instinctieve anti-gevoel niet. Als Europa met goede initiatieven komt op gebieden die ik snap, vind ik dat fijn. Zoals de schone lucht-directives, de brandstofrichtlijn, de RED II-richtlijn voor biomassa en bovenal het kunstwerk op eenzame hoogte in de wereld, de REACH-systematiek voor gevaarlijke stoffen.
De SP ziet de European Green Deal als iets dat functioneert binnen een markteconomie. Dat klopt. Vervolgens neemt de SP aan dat dit een unieke EU-slechtheid is en dat klopt niet, want de als voorbeeld aangevoerde Green New Deal van Alexandria Ocasio-Cortez doet precies hetzelfde. Wat logisch is, want aan beide kanten van de oceaan komt het initiatief in essentie van sociaal-democratische politici. Ocasio-Cortez is eigenlijk de Amerikaanse Frans Timmermans, maar ze ziet er alleen een beetje anders uit.
Als de SP een bij haar analyse passend voorbeeld zou willen noemen, zou ze eigenlijk in de VS de Green Party moeten noemen, want die is fundamenteel anti-kapitalistisch. Maar die propageert ook de eindigheid van de groei en het remmen van het consumentisme, en daar is de SP (nog?) niet aan toe.
Ik vind overigens de onderbouwing van de Europese Green Deal oneindig veel beter dan die van die in de VS.
De SP is wel voor een Europese aanpak van vervuiling, maar blokkeert vanwege haar reflexen de maatregelen die daar op Europese schaal voor nodig zijn, zoals het Emission Trade System (ETS) – net nou het een beetje begint te werken. De EU moet van alles, maar mag niks.

(Verloop van de CO2 – prijs in het ETS)

De tweede is dat doorklinkt (zonder dat dat expliciet gezegd wordt) dat in een kapitalistische markteconomie geen grote en soms goede werken mogelijk zouden zijn.
Maar de Amerikanen hebben hun Manhattanproject (de eerste atoombom) en de eerste man op de maan, en wij hebben de Deltawerken. Die zijn toch echt in een kapitalistisch land door grote kapitalistische bedrijven aangelegd onder krachtige publieke sturing. En met visserijgemeenschappen die er de dupe van waren en geholpen zijn. Het socialisme is er niet dichterbij door gekomen, maar Nederland had toch echt moeilijk zonder de Deltawerken gekund.

De derde is dat het voor eenieder die zich in de klimaatbeweging waagt, onvermijdelijk is dat men in de gebruikelijke loopgraafgevechten terecht komt tussen politieke zuiverheid aan de ene kant en het halen van reële doelen aan de andere kant.
De SP heeft te weinig ervaring met milieu en klimaat, en daardoor te weinig dossierkennis.
Daardoor kiest de SP en New Green Deal tot voorbeeld die geen voorbeeld is, althans niet op de beoogde manier.
Dat speelt haar bijvoorbeeld parten in het standpunt over houtige biomassa (waar de premisse van de redenering aantoonbaar onjuist is), en in een teveel aan fiducie in het planten van bomen als oplossing. Er is op zich niets op tegen en veel voor als men veel bomen plant (als dat tenminste de juiste bomen op de juiste plaats zijn), maar het is slechts een bescheiden oplossing voor het koolstofprobleem.
Mijn positie ligt het dichtste bij die welke ik geciteerd heb van het MIT. Ik ben resultaatgericht en ik wil meters maken, en dat lukt niet als je bij voortduring bezig bent je te verschansen achter wat er allemaal niet mag. Je hebt alles nodig en meer dan dat.

In Nederland is die dossierkennis nog harder nodig dan in de VS, omdat Nederland veel dichter bevolkt is. In de VS kun je nog wel ergens 100km2 bos aanleggen en verderop 50 km2 zonnepark zonder dat je veel mensen in de weg zit. In Nederland heeft elke vierkante meter al een bestemming en men zit meestal hutje mutje op elkaar. Dat vraagt om veel moeilijker afwegingen.

Proefdraaien straalmotoren kan mogelijk stiller

Van Maastrichtse contacten binnen onze landelijke vliegveldkoepel LBBL kwam de vraag binnen of het proefdraaien van straalmotoren stiller kon als men bij het proefdraaien onder druk water in de uitlaatgassen spuit. Zij beweerden dat dat bij een F16 kon en leverden een foto bij.

Waterinspuiting in een proefdraaiende F16

Nu heeft Maastricht Aachen Airport (MAA) (zoals het met de nodige grootspraak heet) geen F16’s, maar wel een firma Samco die civiele motoren van Airbussen en Boeing 737’s wil laten proefdraaien. Dat vraagt om een nieuwe vergunning, want tot nu toe mag Samco alleen turboprops testen en geen turbofans (het type dat in straalverkeersvliegtuigen zit en trouwens ook in F16’s). Vanwege de nieuwe vergunning dus de vraag of die waterinjectie niet ook op de Airbusmotoren (enzovoort) kon. Nee, dat kon niet, zei Samco.
Daar moeten de omwonenden rond MAA maar eens goed over door sakkeren.

De vraag is ook voor Eindhoven interessant, waar veel meer gevlogen wordt dan op MAA en waar bovendien ook af en toe F16’s langs komen. En waar dus ook regelmatig wordt proefgedraaid.

Defensie zelf heeft een Youtubefilmpje uitgebracht op https://www.youtube.com/watch?v=J1GXdMFoGII , gemaakt op vliegbasis Leeuwarden. Daarin zegt Defensie zelf dat het met een F16 zou moeten kunnen, en dat het een paar dB zou moeten schelen. Onderstaande foto komt uit dat filmpje.

F16-uitlaat met installatie om water in te spuiten

De installatie is verplaatsbaar, ziet er niet erg high tech uit en evenmin buitensporig duur, en lijkt met niet al te veel moeite op maat te maken zijn ook voor andere straalmotoren dan van een F16. Met andere woorden:

  • Defensie moet maar eens verslag doen van de proef
  • Defensie wordt vriendelijk uitgenodigd de constructie ook op vliegbasis Eindhoven neer te zetten, als hij werkt. Overigens schijnt de nieuwe proefdraaiplaats nog niet gebruikt te worden
  • misschien is er een versie te vervaardigen voor de nieuwe tankvliegtuigen

Overigens spoot men vroeger, in de beginjaren van de straalmotor, ook wel water in in de motor van vliegende vliegtuigen. Eventjes, waar hoog vermogen nodig was zoals bij de start, want je kunt uiteraard geen complete tanks met water meenemen. De straalstroom gaat iets langzamer maar krijgt meer massa, en de turbinebladen worden even gekoeld (de bottleneck van straalmotoren).
De turbines zijn verbeterd en daarom is de techniek bij vliegende vliegtuigen in onbruik geraakt.
Bij opstellingen op de grond (zoals bij het proefdraaien) speelt het gewichtsargument geen rol.

Er is wetenschappelijk onderzoek gedaan naar waterinspuiting in de motor zelf (dus niet in de uitlaat), ook om andere doelen dan prestatieverbetering.
Het ene doel was geluidsreductie. Dat levert wel wat reductie op, maar bij turbofanmotoren niet schokkend.

Het andere doel was reductie van de hoeveelheid stikstofoxiden. De gedachte is dat waterinjectie de turbinebladen koelt, maar ook de vlam. Bij een lagere verbrandingstemperatuur krijg je inderdaad flink minder stikstofoxiden, maar ook veel meer on- en halfverbrande brandstof, en dat geeft spectaculaire strepen achter de motoren. Hieronder een KC-135 tankvliegtuig van Boeing, dat een ‘natte’ start maakt.

KC-135 tijdens een ‘natte’ start.

Leclanché en S4 Energy installeren hybride energieopslag voor netstabilisatie

KINEXT – vliegwielen van S4 Energy in Almelo

De Zwitserse onderneming Leclanché en de in Rotterdam en Almelo gevestigde onderneming S4 Energy hebben in Almelo een energieopslagsysteem geïnstalleerd dat bestaat uit lithium-ionbatterijen (van Leclanché) en het vliegwielsysteem KINEXT (van S4 Energy). Het project is een uitbreiding van een eerdere gezamenlijke pilots.

Het systeem wordt ingezet om frequentieverstoringen in het hoogspanningsnet, die het gevolg zijn van de onregelmatige productie van hernieuwbare energie, te beperken en te stabiliseren. Als er ineens erg veel of erg weinig wind- of zonne-energie wordt aangeboden, zou de 50,00Hz – frequentie van het wisselspanningsnet kunnen veranderen en dat is niet de bedoeling. In extremis kan het tot uitval leiden.
Het KINEXT-vliegwielsysteem is qua vermogen en snelheid van laden en ontladen bijzonder geschikt zijn voor balanshandhaving. Het kan snel handelen.
Het totale systeem, dat nu in bedrijf is, staat in dienst van hoogspanningsnetbeheerder TenneT.

De snel reagerende vliegwielen maken het regime binnen het batterij-opslagsysteem rustiger en verminderen het aantal op- en ontlaadcycli van de lithium-ion-accu’s. Daardoor werken ze beter en gaan ze langer mee (minstens 15 jaar, is de bedoeling).
Leclanché zorgde ook voor de invertors en het Energy Management System.

Het batterijsysteem kan met 8,8 megawatt op- en ontladen. Het kan 7,12 megawattuur (25,6GJ) elektrische energie bevatten die uit wind of zon afkomstig zijn.  
6 stuks van de S4 Energy’s gepatenteerde KINEXT-vliegwielopslagsystemen kunnen samen 3MW vermogen leveren

Zie ook
www.leclanche.com/leclanche-and-s4-energy-complete-hybrid-energy-storage-project-to-serve-dutch-frequency-containment-reserve-market/
en
www.s4-energy.com/news-item.php?id=26

Container van Leclanché met Li-ionbatterijen

Eerste collectieve zonnestroomproject gerealiseerd op huurflat

Huurders woningcomplex Langendijkdreef Leiderdorp

Greenchoice meldde in zijn nieuwsbrief dat in Leiderdorp dat op “hun” gezamenlijke dak huurders zelf kunnen profiteren van een collectieve zonnestroominstallatie.

In praktijk blijkt dat een lastige zaak. Het dak zit wel boven hun hoofd, maar is niet hun eigendom. Het is niet eenvoudig om de opbrengst over de huurders te verdelen.
Woningbouwverenigingen plaatsen wel eens panelen, maar die mogen dan alleen maar voor zaken als de lift en de verlichting in het trappenhuis. In verhouding is dat peanuts. Woningbouwverenigingen mogen niet ver van hun core business afwijken, na enige roerige voorbeelden waarin dat fout afliep.

Nu is hiervoor in Leiderdorp een oplossing bedacht die in elk geval daar lijkt te werken.
Er is daar een sociale onderneming DDE (Delen Duurzame Energie), die samen met Greenchoice voor elke  woningbouwvereniging die geschikte daken aanbiedt, een lokale energiecoöperatie opricht. DDE betaalt dan de opwekinstallatie en de energiecoöperatie start een postcoderoosproject. Huurders kunnen dan gaan deelnemen aan het postcoderoosproject.

Normaliter betalen deelnemers aan een dergelijk project een eenmalige bijdrage vooraf. Bij de samenwerking tussen DDE en Greenchoice kunnen huurders maandelijks contributie aan de coöperatie betalen via hun energierekening. Daar staat tegenover dat tot maximaal 10.000kWh worden vrijgesteld van energiebelasting. Greenchoice regelt de zaken administratief en met de coöperatie.

Zie www.greenchoice.nl/nieuws/artikelen/eerste-collectieve-zonnestroomproject-voor-huurders-geopend/?utm_campaign=Nieuwsbrief&utm_medium=email&_hsenc=p2ANqtz-9bCEeON-ovQ4T2dUbWekyJuDOAKnVj6bCiKR1QNA6oVHuEriOkhUPeWy-UG5Qx8LGxmIH1YzioKc5CLCM-AhFTjLqeEQ&_hsmi=96284233&utm_content=96284232&utm_source=hs_email&hsCtaTracking=1e3f6f6c-3051-4fb0-bbe7-d771398a2bb4|a8b4f576-9ca7-4c44-be23-0e1c187f0904

of anders

Nieuwe NOM-woningen in Waalre

In restaurant De Meiboom in Waalre

Het werkbezoek
Woningbouwvereniging ‘Thuis realiseert 25 nieuwe Nul Op de Meter (NOM)-woningen aan de Michiel de Ruyterstraat in Waalre. Ik heb er een werkbezoek georganiseerd op vrijdag 18 september, bestaande uit een inleiding in het Coronaproof ingerichte, nabijgelegen Restaurant De Meijboom en een excursie op de bouwplek.
‘Thuis heeft 10500 woningen in en rond Eindhoven. De corporatie richt zich uitsluitend op ‘DAEB-woningen’, zijnde sociale huurwoningen met bijpassend ander maatschappelijk vastgoed ( zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/woningcorporaties/activiteiten-woningcorporaties ). Het woningbezit van ‘Thuis was al in 2018 gemiddeld Label B . ‘Thuis hoort bij de duurzaamste corporaties van Nederland.

Aanwezig waren van de kant van ‘Thuis  

  • Hans van Houtum, architect en eigenaar BNArchitecten Best
  • Rene Beks, Directeur Ontwikkeling & Innovatie, Hendriks Coppelmans Bouwgroep B.V. (als aannemer geselecteerd)
  • Geert Van der Heijden, projectmanager Laride (een technisch adviesbureau);
  • David Tournoy, projectleider
  • Rob Wijers als contactpersoon van ‘Thuis.

Het publiek bestond uit de Waalrese wethouder Uijlenhoet, Judith Lammers en Dorry Elshout voor Milieudefensie Eindhoven, Nico Heijmans, Bas Tromp en Antonio Vaccaro namens de Provinciale of Eindhovense SP, en ikzelf namens beide.

Uijlenhoet meldde dat het woningbouwproject in het grotere geheel paste van de herinrichting van het centrum van Waalre na de aanstaande verlegging van de N69.

Michiel de Ruyterstraat vroeger

De gemaakte keuzes in het project
‘Thuis omschrijft zijn keuzes als volgt.
De woningen zijn uit 1948 en volgens de Delftse School. In die tijd waren de materialen matig of slecht. De plattegrond was die in die tijd gebruikelijk was (o.a. een badkamer op de grond en schuine kanten in de slaapkamers). Leuk om te zien, maar niet praktisch.
Bij de woningen zat een diepe tuin, waaraan de zittende bewoners niet meer de nodige tijd en/of geld wilden of konden besteden.
Renovatie tot op huidig duurzaamheidsniveau zou ruim een ton per woning gekost hebben en nog steeds een woning hebben opgeleverd met een oude plattegrond en een oud karkas.
Uiteindelijk is er in 2015 voor gekozen om de 16 woningen te slopen en in plaats daarvan 25 sociale huurwoningen te realiseren voor kleine huishoudens en starters. Vanaf dat moment zijn de zittende bewoners meegenomen in het verdere proces (iets waarop ‘Thuis nu zelfkritiek levert), met sociaal plan.
De nieuwe woningen moesten NOM zijn en zoveel mogelijk circulair gebouwd –  twee aandachtspunten bij huidige bouwprojecten.

Woningplattegronden (begane grond) uit www.planviewer.nl/imro/files/NL.IMRO.0866.BP00192-0101/t_NL.IMRO.0866.BP00192-0101.html

De uitvoering van het project en de gerealiseerde resultaten
Wat betreft de woonkenmerken en de energiehuishouding:
Vijf woningen hebben drie slaapkamers en de rest twee.
De woningen zijn zo goed geïsoleerd dat de zonnepanelen op het dak, bij een normaal leefpatrooon, voor woningverwarming, tapwater en apparaten kunnen zorgen. Omdat de vraag naar en de levering van zonne-energie niet in de tijd samenvallen, blijven de woningen op het elektriciteitsnet aangesloten.
Bewoners van NOM-woningen betalen een vervangende energierekening (de Energie Prestatie Vergoeding EPV), die maximaal €1,44/m2 gebruiksoppervlak mag zijn. Hier is gekozen voor de maximale EPV. De Gebruiksoppervlakte is door ‘Thuis niet vermeld, maar zal op basis van de bestemmingsplantekening wel iets van 80 a 90 m2 zijn (niet alle woningen zijn hetzelfde).
Drie of vier huishoudens uit de oude woningen keren terug in de nieuwe.

( Uit de presentatie van de architect. Een PVT paneel is een gecombineerd zonnepaneel met PV (elektra) en Zon Thermisch (water/glycol) ).

Wat betreft de circulariteit:
‘Thuis volgt de ‘Natural Step’. Dit project was voor ‘Thuis een pilot om circulair te bouwen. Slopen heet tegenwoordig ‘oogsten’ en een goed Nederlandse woord ervoor is ‘Urban Mining’.
De overheid wil ni 2030 de helft minder primaire materialen gebruikt zien.
Hendriks Coppelmans pioniert op dit gebied (zie www.hendrikscoppelmans.nl/innovaties/circulair-bouwen/  en vandaar af www.hendrikscoppelmans.nl/actueel/bestaande-woningen-als-donor-in-circulair-nieuwbouwproject-waalre/ en https://newhorizon.nl/ , allemaal interessante sites) en werkt, behalve met genoemde NBArchitecten, ook samen met New Horizon Urban Mining die de feitelijke sloop deed (niet aanwezig bij het werkbezoek). “NOM bouwen is voor ons niet meer zo spannend” aldus de (wel aanwezige) René Beks op de site van Hendriks Coppelmans “maar dit circulaire bouwproject is een mooie pilot voor ons allemaal”.
Het gaat bijvoorbeeld om het terugsplitsen van beton tot grind, zand en cement, nieuwe bakstenen produceren met puin van oude (met wat glas toegevoegd), FSC-hout en dakpannen hergebruiken.
De verslaglegging door ‘Thuis en aanhang beperkt zich vooralsnog tot het schetsen van intenties en processen – die inmiddels achter de rug zijn.
Het zou aardig zijn om achteraf te horen wat hoe de pilot uitgepakt heeft.

Oud en nieuw
De bouwplaats
Nog eens de bouwplaats

TNO-onderzoek naar e-fuels, technisch en politiek besproken

Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en de partners in het onderzoek
TNO is opgericht voor wat de naam zegt. Het is een publiekrechtelijke organisatie met een onafhankelijke positie, die zich doelgericht bezig houdt met innovaties, onderzoeken en data die direct kunnen worden toegepast door bedrijven en overheden.

Onlangs heeft TNO een rapport uitgebracht over synthetische brandstoffen op basis van waterstof en elektrische energie (e-fuels). Partners waren o.a. de havens van Amsterdam en Rotterdam, het Maritiem Kennis Centrum, het Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium (NLR), de bedrijvenkoepel Deltalinqs in de Rotterdamse haven, de biogas upgrading specialist DMT, het Expertise en Innovatie Centrum Binnenvaart EICB, SmartPort (het wetenschappelijk bureau van de Rotterdamse haven, ENVIU (een adviesbureau op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen) en de VIV, een soort brancheorganisatie voor ‘niet voor de weg bestemde mobiele machines’.
Het onderzoek is te vinden op www.tno.nl/nl/over-tno/nieuws/2020/9/e-fuels-cruciaal-voor-verduurzaming-zwaar-transport/ .

Het onderwerp is van belang voor het koolstofvrij maken van het transport. Tot nu toe komt daar weinig van terecht. Nog sterker, de lozingen groeien.
Zoals TNO zegt, kan men streven naar minder CO2 – lozing in het transport door

  • per persoon minder te verplaatsen
  • per kilometer verplaatsing minder brandstof te gebruiken (efficiëntere machines)
  • per eenheid van brandstof minder koolstof in de lucht te brengen (liefst geen)

Het onderzoek van TNO gaat over het laatste. Het analyseert, en geeft een overzicht, van wat er kan en schetst de contouren voor een politiek-economisch programma om het zover te brengen. Dat laatste is een gigaprogramma, maar het past niet in de context van deze website. Ik beperk me tot het overzicht.

Behalve vanwege het rechtstreekse belang van de kwestie zelf, heb ik interesse in het onderwerp omdat ik aan de Open Universiteit afgestudeerd ben (met een groep) op een literatuurstudie over synthetische kerosine. De TNO-studie gaat over alle brandstoffen en niet alleen over kerosine, maar die andere brandstoffen interesseren me ook wel. En er is wel verschil tussen diesel en kerosine (al dan niet e-), maar dat is niet heel groot. Zie Bachelor Milieukunde aan de Open Universiteit gehaald .

Afpellen van wat er kan
Het makkelijkste is om de mogelijkheden, zoals TNO die ziet, stap voor stap af te pellen.

Het onderzoek gaat niet over batterijen, maar volledigheidshalve worden die even genoemd. Batterijen zijn goed voor licht verkeer en de korte afstand.

Wat als doel overblijft is zwaar vrachtverkeer voor de korte en de lange afstand, scheepvaart (binnenvaart en korte en lange afstand-scheepvaart, en luchtvaart.)
Wat als middel overblijft is waterstof als puur element in een brandstofcel, waterstof in verbindingen met koolstof in een verbrandingsmotor en waterstof in verbinding met stikstof (en wel ammoniak, NH3 ), ook in een verbrandingsmotor. Lees hierna voor alle stofnamen de aanduiding “e-“ voor.
Het wordt nu een beetje heen en weer springen tussen doel en middel.

Pure waterstof (cryogeen of onder 700Bar, dus in gespecialiseerde en zware tanks) moet erg vaak getankt worden. Dit is echt zero emission en dat is vooral van belang in stedelijk gebied. Het is een nichebrandstof voor de korte afstanden, bijvoorbeeld distributietrucks in de stad of veerboten  en sleepboten in de haven.

Ammoniak op de weg is link. Het moet worden samengeperst en/of afgekoeld, maar een stuk minder dan waterstof. Het is erg giftig en men moet er niet aan denken dat een tank gaat lekken in een tunnel. Daarom is ammoniak eventueel een mogelijkheid voor de grote scheepvaart, vooral aantrekkelijk bij een hoge koolstofprijs.

Vliegtuigen slikken maar één ding, en dat is synthetische kerosine die even goed is (of zelf iets beter) als fossiele, en die dus in dezelfde straalmotor kan. Gemakshalve kan men het beste hierna kerosine (al dan niet synthetisch) opvatten als diesel met wat nabewerking.

Blijven over de verbindingen van waterstof, gekoppeld aan koolstof: methaan (een gas dat gekoeld en gecomprimeerd wordt tot LNG); methanol en diesel (beide vloeistof bij normale druk en temperatuur).

LNG is geen LPG. In beide gevallen staat de L voor Liquid en de G voor Gas, maar de koolstofketen in LNG is 1 C-atoom lang (het is aardgas), en in LPG een mengsel van 3 en 4 C-atomen (propaan en butaan). Daardoor is LPG minder vluchtig en handiger in de dagelijkse praktijk, vooral bij personenauto’s.
Het gebruik van LNG is bekend bij nieuwe vrachtauto’s en schepen en vraagt weinig of geen motoraanpassingen. Een aardige informatiebron is https://info.iveco.nl/blog/vrachtvervoer-lng-transport-heavy .

Met e-diesel kun je precies hetzelfde als met fossiele diesel (hij verbrandt alleen schoner).

Op zuivere bijgemengde methanol kan een auto rijden, maar dat vraagt om de oplossing van nogal wat aandachtspunten. Broertje ethanol (met twee C-atomen in plaats van één) werk handiger.
Methanol kan, naar men zegt, op termijn wel een goede brandstof voor de scheepvaart worden.

Natuurkunde en scheikunde
Voor alle genoemde e-fuels moet eerst waterstof gemaakt worden, en wil dat duurzaam zijn, dan moet dat door elektrolyse van water met duurzaam opgewekte stroom. Het concept is eenvoudig, maar de uitvoering op grote schaal is een klus. TNO rekent met een z.g. PEM-electrolyser die 64% rendement moet kunnen halen.

Als men met die waterstof ammoniak wil maken, moet die als tweede stap reageren met stikstof uit de lucht (Haber-Bosch, rendement 70%).

Als men koolstofhoudende verbindingen wil maken, moet men als tweede stap CO2 uit de lucht halen of CO en CO2 uit schoorsteengassen (van bijvoorbeeld Tata Steel). Uit de schoorsteen is puristisch minder mooi, maar wel makkelijker.
Vervolgens moet die CO en/of  CO2 in een of meer vervolgreacties met de waterstof reageren tot het gewenste product. Ik zal daar verder niet uitgebreid op ingaan.

Sabatier-reactie voor vorming van methaan uit CO2

Daarna komen er nog allerlei werkzaamheden als comprimeren, verplaatsen en afleveren.

Behalve de hier behandelde synthetische brandstoffen zijn er ook andere mogelijk. Het geheel wordt vaak weergegeven in een diagram met horizontaal de energie (MJ) per liter , en vertikaal de energie (MJ) per kilo. Links is alleen de brandstof, midden is de brandstof inclusief het gewicht van de tank  en rechts de brandstof inclusief het gewicht van de tank en ook de onpraktische vorm van gespecialiseerde tanks.

Voor vliegtuigen kan het niets lijden en daarom alleen gewone tanks met per kg en liter maximale energie, dus kerosine.
Boten zijn groot en drijven, dus kan het wat meer lijden en komt bijvoorbeeld methanol en LNG (= Methane cryogenic) in beeld. Enzovoort.

Maatschappelijke effecten

  • Het vreet stroom.
    Vanwege de rendementen ver onder de 100%, en omdat er meerdere rendementen achter elkaar staan, kost de wederopbouw van een molecuul als methanol veel meer energie dan het verbranden ervan ooit opleverde.
    Bij Business As Usual (TNO doet niet aan eigen scenario’s) zou het verbruik in de doelcategorie zwaar vrachtverkeer, boten en vliegtuigen uitkomen op 960PJ (waarvan het verbruik voor vliegtuigen en grensoverschrijdende scheepvaart buiten het nationale energiebudget staat. In 2019 tankte de luchtvaart 168PJ en de grensoverschrijdende scheepvaart 465PJ.).
    Om in het jaar 2050 960PJ energie in brandstof om te draaien , moet men in dat jaar ruim 2000PJ elektrische energie toevoeren (het rendement is dus minder dan 48%). De brandstof is dan in de vorm van methanol.

Ter vergelijking: het totale Nederlandse elektriciteitsbudget in 2019 bedroeg 436PJ .

  • Het vreet ruimte.
    Genoemde 960PJ methanol zou, op basis van CO2direct uit de lucht, ongeveer 600 hectare vragen, 60% van de Tweede Maasvlakte (die op zich overigens een logische plaats zou zijn). Diesel en LNG zouden met wat minder ruimte toe kunnen.
  • Het wordt duurder. Bovenstaand plaatje geeft de kostprijs voor verschillende doelen en middelen. De kosten zijn inclusief bijkomende kosten als de distributie en houden rekening met het rendement van het aandrijfsysteem en aanpassing van het voertuig.
    Aangenomen wordt dat elektriciteit 3,0 cent/kWh kost; dat de CO2 belasting aan de e-fuel wordt toegerekend; en dat de reguliere productiekosten van de CO2 en de koolstofbelasting (bijvoorbeeld het ETS) samen €40 per ton kosten. Deze kengetallen lijken overigens veel op de huidige situatie.
    Gewone mensen zijn gewend om in €/liter af te rekenen en niet in €/GJ. Als je die omrekening voor diesel en voor vrachtauto’s uitvoert, kom je op ongeveer €1,08/liter. Kostprijs, exclusief belasting en winstmarge.

Bij 5,0 cent/kWh en €200/ton CO2 wordt de kostprijs van diesel ongeveer anderhalf keer zo hoog.

Je krijgt overigens interessante juridische en economische discussies over hoe het precies moet met die CO2-heffing.

  • Scheepvaart en luchtvaart worden schoner. Synthetische brandstoffen zijn zwavelvrij en roet-arm (bij ammoniak zelfs roetvrij).
    Bij auto’s is die winst er niet, omdat er al een nabehandeling is op de uitlaatgassen. Wel slibt het roetfilter minder snel dicht.
  • Het is volstrekt onhelder hoe Nederland in 2050 aan 2000PJ duurzame stroom moet komen, en hoe dat past binnen de vele andere functies die ook, direct of indirect, geëlektrificeerd moeten worden – om er maar eens een paar te noemen datacenters en Tata Steel  en andere sectoren in de chemische industrie.
    TNO rept in de kleine lettertjes voorzichtig twee maal van import van stroom, waterstof of e-fuel, maar dat wordt niet uitgewerkt. Op zich is dat een logische gedachte, want de huidige brandstof wordt ook geheel ingevoerd. Energie-autarkie voor Nederland is een illusie. Maar bovenstaande road map is toch echt voor Nederland, staat er bij, en niet voor Spanje of Marokko – om maar eens twee mogelijke importlanden van duurzame stroom te noemen. Vooralsnog lijkt het nog meer op een road map voor een luchtkasteel.

    Ten overvloede valt het grootste deel van de onderzochte sector niet eens onder het nationale energiebudget. Het zware vrachtverkeer wel, maar de scheepvaart- en vliegtuigbunkers zijn extraterritoriaal gedefinieerd. Nu ontstaat de figuur dat Nederland geen belasting mag heffen op de bunkers vanwege de extraterritorialiteit, maar dat Nederland wel een verduurzamingssysteem zou moeten optuigen dat concurreert met andere nationale doelen. Ik zie dat als een wezenlijke politieke structuurfout.

Bij TNO werken techneuten en dat kun je ze niet kwalijk nemen. Technisch gezien is dit best wel een aardig rapport. Maar het vraagt om een fundamenteel andere politieke onderbouwing.

Misschien moet dit land beginnen met de eerste aanbeveling van TNO: per persoon minder verplaatsen – minder vliegen bijvoorbeeld.

  • TNO toont en passant aan dat het SER-advies, zoals ik zei, veel te optimistisch is. (voor een bespreking daarvan zie www.bjmgerard.nl/?p=13163 ). Dat zijn SER-adviezen trouwens altijd – ik heb nog nooit een SER-afspraak op energiegebied gezien die zelfs maar in de verte op tijd zijn doel haalde.
    Het SER-advies meent dat je tegen 2030 al weer kunt stoppen met biokerosine omdat er dan een commercieel werkende e-fuel techniek is. Ik geloofde er toen geen moer en met de road map van TNO erbij nog minder.
Noor III Solar Tower of the Ouarzazate Power Station at dusk – Marc Lacoste Own work – Wikipedia. Als er import komt, is het waarschijnlijk uit dit type inrichtingen. Deze is in Marokko.

De zin en onzin van biomassa volgens Ties Joosten van Follow the Money

Ties Joosten van Follow the Money, een bekende onderzoeksjournalist, heeft een lang en grondig artikel geschreven over biomassa. Daarin zegt hij ongeveer hetzelfde dat ik in deze kolommen ook steeds beweer.
Het is niet mijn gewoonte om andermans teksten te jatten, maar deze keer doe ik dat in alle openheid en onder dankzegging.
De analyse is van 25 juli 2020.
Hieronder het begin van het artikel. De rest van de tekst volgt als bijlage.


Foto bij een artikel over het biomassaplein in Deurne

De zin en onzin van biomassa

Biomassa is een energiebron van organische oorsprong. Het is ook een reden voor experts, politici en wetenschappers om rollebollend met elkaar over straat te gaan. Zelfs over de op het oog eenvoudige vraag of biomassa duurzaam is, wordt gevochten. Ties Joosten ging op zoek naar feiten in dit verhitte debat.

Klimaatjournalist Ties Joosten verdiepte zich in het debat omtrent bio-energie en zette de feiten op een rijtje. Dit zijn de belangrijkste conclusies:

  • Bio-energie kán duurzaam zijn, maar de inzet is wel aan grenzen gebonden.
  • De belangrijke grenzen zijn de noodzaak tot voedselproductie, de lengte van de koolstofkringloop, en de biodiversiteitscrisis.
  • Maar ook dan blijft er ruimte voor biomassa in de energiemix. Ook voor houtige biomassa, ook in Nederland.
  • Die ruimte wordt door tal van sectoren (te) intensief geclaimd. Niet alles kan. Het is aan politici, ambtenaren en ondernemers om te identificeren hoe de beperkte beschikbaarheid ingezet kan worden.