Discussie over veeteelt en gezondheid in Deurne trekt 1100 mensen

Het Nationaal Burgernetwerk (betere gezondheid door minder vee) organiseerde op 9 maart 2017 in Deurne een verkiezingsdebat over het thema “Veehouderij en gezondheid”. Met 1100 mensen uit Deurne en
wijde omgeving puilde de zaal uit.

Wie er wel en niet waren:
Het is al veelzeggend wie er niet waren:

  • De PVV had taal  noch teken van zich laten horen
  • De VVD had niemand beschikbaar (hoewel ze wel 80 man op hun lijsten hebben staan, zoals werd opgemerkt)
  • B&W van Deurne (hadden allemaal net op die avond andere belangrijke beslommeringen)

Wie wel?

  • een heleboel boeren onder die 1100 mensen. De boerenorganisaties NVV, NMV en NVP hadden eigen mensen geworven
  • heel veel bezorgde burgers (de rest van die 1100)
  • politie bij de ingang
  • staatssecretaris Martijn van Dam (PvdA) van Landbouw
  • vertegenwoordigers van CDA, GrLinks, D66, PvdA, PvdD, CU, 50+ en SP
  • als sprekers Mariken Ruiter (hoofdauteur van ‘Volksgezondheid en Veehouderij: alles op een rij’), Ignas van Bebber (oncologisch chirurg in het Jeroen Boschziekenhuis), en prof. Hans Zaaijer, medisch microbioloog aan het VU en AMC en bij de bloedbank Sanquin belast met via het bloed overgedragen infecties.

De sprekers:
Mariken Ruiter besprak haar literatuuroverzicht. Ze behandelde kort zoönosen, resistentie tegen antibiotica, geur, fijn stof door de landbouw en andere vormen van milieudruk en bijbehorende risico’s. De volledige tekst van de publicatie is te vinden op http://www.brabantsemilieufederatie.nl/nieuws/rapport-volksgezondheid-en-veehouderij-aangeboden-aan-provincie/ . Op Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij heb ik al eerder over deze publicatie geschreven.

Ignas van Bebber noemde vooral kengetallen als dat de exportwaarde van vlees, zuivel en eieren (13 miljard bruto, netto minder, wat slechts een beperkt deel is van de landbouw als geheel). Dit terwijl bijv. de maatschappelijke kosten van alleen al COPD/astha en hart- en vaarziektes ook bijna 13 miljard zijn (welke uiteraard lang niet alleen door de landbouw veroorzaakt worden). De Nederlandse landbouw is niet onmisbaar bij het voeden van de wereld.
De veeteelt als geheel moet leren zijn balans met de omgeving terug te vinden.

Hans Zaaijer betoogde dat de intensieve veeteelt de veiligheid van de bloedtransfusies schaadde. Hij noemde als voorbeeld de Q-koorts, de gekke koeienziekte en Hepatitis-E.

Hans Zaaijer (Sanquin)

Bij een dierendichtheid als in ZO Brabant is het geen vraag, maar een zekerheid dat er infectieziekten zullen gaan uitbreken. Daar kan altijd iets onverwachts tussen zitten.
Toen men bij Sanquin vernam van het fenomeen Q-koorts, moest er in allerijl iets geregeld worden dat die zich niet via bloedtransfusies ging verspreiden. 3 op de 1000 donors had de Q-koorts en 10% van de mensen uit het gebied had een Coxiella-infectie doorgemaakt (‘dus ook 10% van deze zaal’). Chronische Q-koorts blijkt overigens niet in het bloed terug te vinden.
De gekke koeienziekte is nog steeds ‘krakend relevant’ . ‘Bij 1 op de 2000 verwijderde blinde darmen treft men de ziekte aan’. Er was pas weer een dode.
Een op de tien varkenslevers is besmet met het Hepatitis E-3 virus (HEV). Daardoor zit het virus in 80% van alle leverworsten. Normaal gezonde mensen merken daar niets van, maar bij een ernstig verzwakte afweer kan het je zomaar je lever kosten.
Zaaijer vond het bijvoorbeeld schokkend dat bij kippen het antibioticum Colistine gebruikt werd, een last resort-antibioticum dat dat mensen moet beschermen tegen multiresistente bacteria die nergens anders meer op reageren.

Besmettingsroutes van het Hepatitisvirus (HEV-3)

Staatssecretaris Van Dam (zelf een Brabander) betoogde dat de politieke opvattingen over de landbouw sterk uiteen liepen, waardoor meerderheden van tevoren allerminst vast stonden. Enkele stemmen konden het verschil maken.
Zo doorgaan als nu kon niet, maar boeren moesten wel een perspectief krijgen. Geen bulk meer, maar kwaliteit. ’We moeten meer gaan verdie-
nen met minder kippen
’.
Een ingreep in Brabant is onontkoombaar, maar ‘de provincies hebben daar nu geen gereedschapskist voor’. Een zoneringssysteem, dat alleen gericht is op de gezondheid, is wetenschappelijk te zwak onderbouwd om Raad van State-proof te zijn. Hij wil zo snel mogelijk een nieuwe wet op tafel leggen (de Wet Veedichte Gebieden), die aan provincies ontbrekende bevoegdheden geeft, waardoor ze andere criteria kunnen meewegen dan alleen de gezondheid. Dat kan tot een stand still leiden in (delen van) de provincie.
Van Dam prees het Brabantse provinciebestuur (waarin o.a. SP-er Johan van den Hout), maar zei dat andere provinciebesturen soms helemaal geen nieuwe bevoegdheden wilden want dan moesten ze die van hun burgers gaan gebruiken. Van Dam noemde het CDA/VVD gedomineerde College van GS van Gelderland als voorbeeld hoe er ook heel anders gedacht werd.
Die nieuwe wet zal door de nieuwe Tweede Kamer behandeld worden en het was dan ook van groot belang dat en wat de mensen gingen stemmen.

De politici en de discussie (geleid door Ron Lodewijks, bestuursvoorzitter van de BMF)
De discussie ging alle  kanten op.

De aanwezige boeren probeerden het wetenschappelijk materiaal onderuit te halen of anders te interpreteren, wat op onderdelen kan maar niet over het hele plaatje.

De zaal zei dat het advies van de Commissie Geurhinder Veehouderij al een half jaar geleden ingediend was, en waar de reactie bleef? Daar kon Van Dam geen antwoord op geven.

Op de vier stellingen

  • het exportbelang van de veehouderij gaat ten koste van de volksgezondheid
  • woon- en leefklimaat verdienen ene betere bescherming tegen de stank van de veehouderijen
  • mestfabrieken zijn een risico voor de volksgezondheid
  • de verkleining van de veestapel moet in het volgende regeerakkoord worden vastgelegd

vielen de reacties uiteen in drie groepen:

  • partijen die voor de boeren zijn (CDA, CU) verspreiden mist door te beweren dat allerlei ingrepen in de huidige wet al kunnen (wat niet zo is) en dat we er ‘samen’ uit moeten komen.
  • partijen die zich enigszins op de vlakte hielden en waarvan de vertegenwoordigers blijk gaven van een kennisachterstand (D66, 50+ )
  • partijen die de veehouderij terug willen dringen (SP, GrLinks, PvdD, PvdA)

Op de vierde stelling (verkleining veestapel in het regeerakkoord) reageerden CDA en CU negatief en de andere partijen positief. Op papier kan dat een meerderheid worden.

Henk van Gerven van de SP  kwam tijdens de discussie met een uitdagingen aan zijn collega’s van de andere politieke partijen, nl om een overheidsfonds vormen om de slachtoffers van de Q-koorts te compenseren. Dit kreeg de steun van alle partijen, ook van de PvdA die bij een eerdere poging in de Tweede Kamer nog tegengestemd had.

Coxiella Burnettii (die de Q-koorts veroorzaakt) is genoemd naar de ontdekkers Cox en Burnett. Overigens is de bacterie ook onderzocht in het biologische oorlogsvoeringsprogramma (en daarvoor geschikt bevonden). Zie wikipedia.org/wiki/Coxiella_burnetii .

Beijing vervangt alle 70.000 taxi’s door elektrische

Elektrek beschrijft hoe de Chinese regering alle taxi’s in Beijing op termijn vervangen wil door elektrische. Het gaat om heel veel taxi’s: meer 70.000 stuks, een van de grootste taxivloten ter wereld. Er wonen in het gebied ruim 20 miljoen mensen. Reden: energie en luchtkwaliteit.

Lucht in Beijing

Alle nieuwe, in de regio gestationeerde, taxi’s in Beijing, Tianjin, Hebei en omgeving moeten vanaf dit jaar electrisch zijn.

Beijing is wel de grootste, maar niet de eerste Chinese stad die zijn taxi’s elektrisch maakt. Shenzhen en Taiyuan deden dat al eerder.

Er rijden nu in China ruim 600.000 elektrische auto’s rond. Dat is meer dan in de VS en alle Europese landen samen.

Zie https://electrek.co/2017/02/28/beijing-electric-taxis-air-polution/ .

Roet en zwavel uit straalmotoren: dat kan veel minder! (update)

Update: dit is al weer een ouder artikel. Er zijn jongere en betere artikelen op deze site over hetzelfde onderwerp

(Afbeelding te vinden op https://esd110.mit.edu/blog/black-carbon-emissions-aircraft )

De context
Tot de zorgen van de omwonenden van vliegvelden (zoals in mijn geval Eindhoven Airport) hoort het door vliegtuigen geproduceerde (ultra)fijn stof.

Straalverkeersvliegtuigen vliegen op kerosine, om precies te zijn op Jet A. Militaire straalvliegtuigen vliegen op het nauw verwante JP-8. Op Eindhoven Airport overheerst het aantal civiele vliegbewegingen.
Als men wil aansluiten bij wat bij het algemene publiek bekend is, kan men kerosine het beste vergelijken met rode diesel (zwavelhoudende dieselolie die tot voor kort verkocht mocht worden voor tractoren, boten etc). Alle diesel, die nu voor auto’s, boten, etc verkocht wordt is nagenoeg zwavelvrij gemaakt. Zo niet kerosine.

Vliegen hoort bij de menselijke activiteiten die het moeilijkst te verduurzamen zijn.
Pakweg tot 700 km kan de Hogesnelheidslijn (HSL) uitkomst bieden, en over pakweg tien jaar kan hybride-elektrisch vliegen met propellervliegtuigen uitkomst bieden voor lastig met de trein te bereiken locaties tot pakweg 1000km.
Voor langere afstanden zal het straalverkeersvliegtuig blijven bestaan en dat zal blijven vliegen op kerosine, of misschien op synthetische brandstof die voor kerosine kan doorgaan (al dan niet uit biomassa).
Op dit moment bestaat er nog nauwelijks synthetische vliegtuigbrandstof, en is het recept voor verduurzaming dus gewoon zuiniger, efficienter en minder, dus selectiever, vliegen.

Er zal dus in 2050 nog steeds gevlogen worden, heel wat meer dan nu, en dat zal voor een groot deel nog steeds met straalverkeersvliegtuigen gebeuren.
Dat roept de vraag op of de nadelen voor de leefomgeving, die die straalverkeersvliegtuigen met zich meebrengen, verkleind kunnen worden. In directe zin gaat het om geluid en luchtkwaliteit, in indirecte zin om waardedaling van woningen, gezondheidseffecten enz.
Daarnaast heeft vliegen (vooral de ongebreidelde groei) steeds zwaarder wegende nadelen voor het klimaat.

Ultrafijn stof-verdeling rond het vliegveld, 2020, alleen civiel. Bron gemeente Eindhoven.

Dit artikel gaat vooral over (ultra)fijn stof omdat dat de belangrijkste vliegtuiggebonden component van luchtvervuiling is, en omdat dat stof invloed heeft op het klimaat.

(Ultra)fijn stof  (in het Engels Particulate Matter PM, dus deeltjes) bestaat uit twee hoofdcomponenten: deeltjes die afkomstig zijn van zwavel in kerosine, en deeltjes die afkomstig zijn van onvolledige verbranding van diezelfde kerosine.

Zwavel en stikstof
Kerosine mag tot maximaal 3000ppm zwavel bevatten (0,3 gewichts%), maar zit in praktijk meestal tussen de 400 en de 800ppm. (Bij benzine en dieselolie voor auto’s is de limiet 10ppm). Die ontzwaveling kan plaats vinden met gevestigde standaardtechnieken. De brandstofprijs zou 1% omhoog gaan als kerosine ontzwaveld werd tot 15ppm.
De zwavel verbrandt tot SO2 en als dat buiten de motor in contact komt met water oxideert dat door tot SO3 , waardoor een oplossing van zwavelzuur ontstaan is.
Als dat zwavelzuur in contact komt met  ammoniak (dat vooral uit de in dit gebied overvloedig aanwezige veeteelt komt), ontstaan fijne kristalletjes ammoniumsulfaat (al dan niet met aanhangend water). Dit heet een secundary inorganic aerosol (SIA) en die maken deel uit van het (ultra)fijn stof.
Door de hoge temperaturen in de motor reageert een deel van de stikstof uit de lucht tot stikstofoxiden, die na wat omzwervingen op vergelijkbare wijze ammoniumnitraat  vormt, ook een SIA uit het (ultra)fijn stof.

Hoe giftig SIA’s precies zijn is omstreden. In isolatie niet of nauwelijks, in combinatie met andere giftige stoffen misschien wel. Tot nader order houdt de wetenschap het erop dat de gemiddelde giftigheid van SIA’s gelijk is aan die van het PM2.5, waarvan ze deel uitmaken.

Voor verdere info verwijs ik naar eerdere artikelen op deze site, zie Kun je zwavelvrije kerosine kopen? En Kun je zwavelvrije kerosine kopen ? (vervolg)  . Let wel  dat deze artikelen al weer ruim twee jaar oud zijn!

Roet en andere onvolledige verbrandingsproducten
Dat vraagt helaas een beetje scheikunde.
Kerosine is een ingewikkeld mengsel dat uit honderden koolwaterstoffen bestaat en wat sporenelementen (waaronder dus zwavel).
Koolwaterstofmoleculen bestaan uit ketens aan elkaar geregen koolstofatomen, waarvan de overblijvende vrije plaatsen met waterstofatomen bezet zijn. Koolstofatomen kunnen met een enkele of een dubbele binding aan elkaar zitten.
Als het molecuul geen ringstructuur en geen dubbele binding heeft, heet het verzadigd (saturated). Butaan (van het butagas), nonaan (zie onder) of paraffine zijn voorbeelden.

Als het molecuul geen ringstructuur en één dubbele binding heeft, heet het een olefine. Onder als voorbeeld 1-noneen.

Dit is een voorbeeld van een olefine

Als het molecuul geen ringstructuur en meerdere dubbele bindingen heeft, heet het meervoudig onverzadigd (dezelfde aanduiding als op pakjes margarine).
Als het molecuul wel een ringstructuur heeft en meerdere dubbele bindingen, heet het ‘aromatisch’. De eenvoudigste aromatische verbinding is de benzeen-zeshoek.

Benzeen is de kleinste aromatische verbinding en bouwsteen voor grotere

Zitten er twee van die zeshoeken aan elkaar, dan heet het naphtaleen.

Zitten er drie of meer van die ringen aan elkaar, dan heet het een PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen).

Roet bestaat grotendeels uit koolstof (vaak vermengd met aanhangende rotzooi) en heet ook wel Black Carbon.
Daarnaast kan kerosine minder vergaand verbranden/ontleden tot stoffen die nog geen koolstof zijn en nog vloeibaar. Die noemt men vluchtige aerosolen. Die kunnen of vrij in de lucht komen of als laag op het roet gaan zitten.

Sorry, maar dit college was even nodig.

Kenmerken van gangbare en synthetische vliegtuigbrandstof

Deze tabel bevat de gegevens van ‘’een soort civiele en tamelijk zwavelrijke Jet A in kolom 2), één soort militaire JP-8 die overigens ongeloofwaardig weinig zwavel bevat, en één soort synthetische brandstof FT-SPK. Kolom 4 en 5 zijn mengsels van FT-SPK met er eerste twee.
D5453 geeft het totale zwavelgehalte in ppm.

FT staat voor Fischer-Tropsch en SPK Synthetic Paraffinic Kerosine. Dat is een gevestigde techniek om uit andere grondstoffen via koolmonoxide en waterstof synthetische brandstof te maken (in dit geval dus kerosine). Het uitgangsmateriaal is in dit artikel aardgas (de Gas-To-Liquid techniek GTL), of kolen.
Er is een informatieve Wikipediapagina https://nl.wikipedia.org/wiki/Fischer-Tropschbrandstoffen .
Bovenstaande tabel komt uit een presentatie dd juni 2016 door het Southwest Research Institute (SWRI) uit Texas aan de ETH in Zürich ( www.nanoparticles.ch/archive/2016_Khalek_PR.pdf ). Er staat niet bij wat in dit geval het uitgangsmateriaal van de FT is.

Een andere publicatie (Reductions in aircraft particulate emissions due to the use of Fischer–Tropsch fuels dd 2014) is saaier en minder toegankelijk voor de leek, maar informatiever. Die komt uit het tijdschrift Atmospheric Chemistry and Physics  (ACP) www.atmospheric-chemistry-and-physics.net/ . Zie voor het artikel zelf Reductions in aircraft particulate emissions due to the use of FT-fuels_acp-14-11-2014
Alle publicaties op dit gebied stellen dat het roetgehalte in uitlaatgassen van straalmotoren zeer sterk bepaald wordt door het aantal dubbele bindingen en het aantal ringen in de brandstof. In praktijk bij kerosine vooral het percentage aromaten, nog verder versimpeld hoeveel % benzeen er in de kerosine zit.

Wat het Zürichse staatje nu uitwijst, en wat ook de andere publicatie zegt, is er in synthetische brandstoffen zeer veel minder benzeen (en naphtaleen enz) zit, en dat er dus veel minder roet afkomt. Dat is in metingen te zien, bijv. onderstaande figuur uit de Zürichse presentatie van het SWRI:

Daarin slaat “Regulation” op een oude en lakse ICAO-norm die alleen over roet bij het opstijgen gaat. Het verschil tussen links en rechts geeft vooral het nut van deze norm weer, welk nut dus tamelijk klein is.

Hoe dan ook, het plaatje toont duidelijk dat veel aromaten leiden tot veel roet en vluchtige vervuiling, en dat nagenoeg geen aromaten leidt tot heel weinig idem. Vooral in de “idle” stand van de motoren (dus bijv. bij het proefdraaien of taxiën) zijn de verschillen groot.

Het artikel in ACP vindt vergelijkbare grote verschillen. Zuivere synthetische brandstof produceert ruim 4 tot 6 keer zo weinig roet als standaard JP-8 (de blend zit daar tussen in), en ook veel minder vluchtige aerosolen.
De zwavelemissies zijn bij synthetische brandstof nagenoeg afwezig.

Het effect van de vluchtige aerosolen op de lokale luchtkwaliteit in de omgeving is (volgens ACP) bij koud weer groter.

Klimaat
Het zwarte roet heeft een verwarmende invloed op het klimaat, de witte sulfaataerosolen een koelende invloed. Beide kunnen als condensatiekern gaan fungeren die helpen bij het vormen van wolken, waarvan de invloed dubbelzinnig is. Het totale effect is vooralsnog onduidelijk.

Het effect van het zwavelgehalte in de brandstof op de gevormde contrail

Behalve de FT-techniek loslaten op aardgas en kolen, zijn er ook andere technieken om aromaat- en zwavelarme biodiesel te maken. Het kan ook uit tweede generatie- biomassa (zie de eerder genoemde artikel over zwavelarme kerosine op deze site), al dan niet via een FT-route.

Er moet nog veel onderzoek plaatvinden. Het voert te ver om daar op deze plaats dieper op in te gaan.

SP-vragen over studie naar luchtzuivering in Eindhovense parkeergarages- update

De SP-fractie in Provinciale Staten heeft, bij monde van Roy de Jonge en Willemieke Arts, vragen gesteld over het TUE-onderzoek naar het effect dat ionisatie-luchtfilters zouden hebben, indien in grote getale opgesteld in Eindhovense parkeergarages.
De provincie heeft aan dit onderzoek meebetaald (mogelijk alles betaald), maar door de gekozen onderzoeksopzet heeft de lokale overheid er eigenlijk niks aan. Het levert wel mooie plaatjes op voor het bedrijf dat als adviseur is opgetreden, ENS Technology uit Cuijk.

PM10-concentraties nabij Boschdijktunnel met en zonder luchtzuivering

Ik  heb op deze site eerder over dit onderwerp geschreven, zie De parkeergarage als longen van de stad?

Hieronder een persbericht over de vragen, met een link naar de volledige tekst daarvan.
———————–

Persbericht                                                            Den Bosch, 03 febr 2017

Studie naar luchtzuiverend effect filters in parkeergarages leidt vooralsnog niet tot bruikbare uitkomsten

De Eindhovense bouwkundehoogleraar Blocken heeft onderzoek gedaan naar het effect op de luchtkwaliteit, dat zou ontstaan als men, bij wijze van gedachtenexperiment, een groot aantal ionisatie-luchtfilters van de firma ENS uit Cuijk in Eindhovense parkeergarages zou plaatsen. Dit onderzoek is op 26 oktober 2016 gepubliceerd.

Het onderzoek is (mede) gefinancierd door de provincie.

De SP-fractie in Provinciale Staten vindt echter dat het onderzoek geen voor de praktijk bruikbare inzichten opgeleverd heeft. De Socialistische Partij ziet dat het onderzoek slechts voor één, zeldzaam, weertype uitgevoerd is en dus momentaan is, en zich slechts richt op de luchtvervuiling, die voor het lokaal openbaar bestuur het minst te beïnvloeden is, nl PM10. Wettelijk heeft de lokale overheid te maken met jaargemiddelde concentraties en ook met andere vervuilingssoorten.
Het gekozen weertype levert echter wel de meest flatterende plaatjes voor ENS op.

Door de gekozen beperkte opzet valt  niet te beoordelen of de eventuele plaatsing van zeer veel ionisatiefilters in Eindhovense parkeergarages nut heeft, en ook niet dat dit geen nut heeft. Het onderzoek, zoals het er nu ligt, heeft dus geen relevantie voor de praktijk. Misschien zou een vervolgonderzoek dat wel kunnen hebben.
Wel is duidelijk dat de plaatsing van een groot aantal ionisatie-filters veel kost, maar niet hoeveel, en ook niet wat dat met de parkeertarieven zou doen.

De SP-fractie in PS heeft vragen gesteld aan het College van GS over het onderzoek. Deze vragen zijn als bijlage toegevoegd.

Voor nadere informatie kunt u terecht bij Roy de Jonge, rdjonge@brabant.nl, 06-13644667 of bij Willemieke Arts, warts@brabant.nl, 040-2454879.

De tekst van de vragen is te vinden op Vragen van de SP over het parkeergarage-luchtfilter-onderzoek_feb2017        

Detailopname van de virtuele Eindhovense maquette

Aanvulling dd 28 feb 2017
Op 20 februari 2017 hebben GS op lichtelijk chagrijnige toon antwoord gegeven. Men vond de vragen blijkbaar niet leuk.

De provincie heeft 30 mille betaald, stopt met het verhaal, en volgt met belangstelling wat er verder gebeurt.
Het onderwerp is overgedragen aan Environmental Nano Solutions (ENS), de TU/e en een aantal Eindhovense bedrijven. De gemeente Eindhoven heeft de vraag gekregen hoe mogelijk kan worden geparticipeerd. Men kijkt of het tot een pilot kan komen, en daarna of er een business case kan worden uitgewerkt.

Het klinkt allemaal een beetje wazig en vooralsnog is het vooral veel industriepolitiek en weinig milieu.

 

                                 

 

Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij

Onder deze titel publiceerde de Brabantse Milieu Federatie (BMF) op 3 februari 2017 de studie “Volksgezondheid en veehouderij: alles op een rij”. De studie is in opdracht van de BMF geschreven door (als hoofdauteur) Mariken Ruiter, een arts uit Nistelrode, en voor het hoofdstuk ‘Milieudruk’  door Carin Rougoor van het CLM (Centrum voor Landbouw en Milieu). De illustraties zijn van Sandra de Haan, dee foto’s van Kees de Bruijn en Geert Verstegen.

Het is een literatuurstudie. De auteurs hebben zelf geen epidemiologisch onderzoek gedaan, maar geïnventariseerd wat er al bestond en dat voor een breed publiek op een rij gezet. Dat is als regel goed gebeurd. Aan wie een snel en breed overzicht van de gezondheids- en milieuaspecten van de veehouderij wenst, kan lezing van deze studie worden  aangeraden. De volledige tekst kan gevonden worden op www.brabantsemilieufederatie.nl/nieuws/rapport-volksgezondheid-en-veehouderij-aangeboden-aan-provincie/  .

De studie is betaald door de BMF, die op zijn beurt de kosten afgedekt heeft met crowd support. Ik heb zelf ook meebetaald.

Commentaar mijnerzijds – algemeen
Ik deel de eindconclusie van de studie (blz 49)en die samengevat kunnen worden in de eerste zin “De veehouderij brengt aanmerkelijke risico’s voor de volksgezondheid met zich mee. Deze risico’s reiken verder dan de omgeving van de stal.”

Zoönosen

Ik heb van de medische hoofdstukken te weinig verstand om mij aan een commentaar te wagen. Voor zover mijn bescheiden kennis reikt, zijn de hoofdstukken over zoönosen en resistentie goed.

Ik heb wel wat kanttekeningen bij het hoofdstuk over fijn stof en ammoniak.

Fijn stof en ammoniak
Luchtverontreiniging is een  complex verhaal, en daarbinnen de component fijn stof ook.

Het probleemveld op verschillende manieren worden onderverdeeld.
Normaliter komt men twee onderverdelingen tegen: naar grootte of naar samenstelling.
Die naar grootte leidt tot begrippen als PM10 (kort door de bocht korreltjes met een diameter <10µm), PM2.5 of PM0.1 (ultrafijn stof).
Die naar samenstelling leidt tot namen als roet, metaalslijpsel, of secundaire aerosolen.

Ruiter hanteert een eigen indeling, nl in primair en secundair fijn stof. Primair is wat direct uit de stal komt, en secundair is wat in de atmosfeer ontstaat als enerzijds ammoniak uit de stallen en anderzijds stikstofoxides NOx (vooral verkeer) of zwaveloxide (SOx) (tegenwoordig vooral vuile brandstof en dus vliegtuigen) met elkaar reageren. In het vakjargon noemt met deze reactieresultaten Secondary Inorganic Aerosols (SIA’s).
Overigens zijn ammoniak en stikstofoxides op zichzelf ook giftige gassen, dus als die gassen niet reageren tot SIA’s, is er ook een probleem.
Het is mij niet a priori duidelijk wat het ergste probleem van beide is.

Ruiter verdeelt verder dit primair en secundair fijn stof in wat wel of niet uit of door de stal komt. Haar onderverdeling stal-niet stal klopt grofweg qua orde van grootte.

Door aan primair en secundair vast stof beide een even grote halve cirkel toe te kennen, en die aan elkaar te plakken, wordt de indruk gewekt dat er evenveel primair als secundair fijn stof is. Dat is niet zo. De linker halve cirkel moet per definitie groter zijn.

De SIA’s vormen een flink deel van wat normaliter PM2.5 heet, maar niet alles. Het RIVM gaf in 2013 (Dossier fijn stof_1_stof: hoe en wat) als samenstelling voor PM2.5 (waarbij in praktijk in Brabant bijna altijd de linkerkolom geldt) :

Samenstelling PM2.5 RIVM jan 2013

De categorie “secundair” van Ruiter komt overeen met de donkerblauwe kleur in bovenstaande kolom.

Het probleem is nu dat, voor zover er recente wetenschappelijk onderbouwde medische dosis-effect relaties bestaan, gaan die vooral over PM2.5 (de totale kolom) of bijv. over roet (een deel van de lichtblauwe
bijdrage).
Er zijn geen kwantitatieve dosis-effect relaties bekend tussen alleen SIA’s (het donkerblauwe deel) en medische effecten. Ook kwalitatief is het verband niet ondubbelzinnig, ook niet in de door Ruiter aangehaalde literatuur.
Proefdieren die in  een laboratorium alleen maar ammoniumnitraat of -sulfaat in de neus gesprayed krijgen, ondervinden daar als regel geen hinder van. Tegelijk wijzen andere studies erop, dat in het werkelijke leven die SIA-stoffen wel met gezondheidsschade geassocieerd zijn. Het is daarbij niet duidelijk, of het verband causaal is, of dat het indirect is (bijv.omdat SIA’s hygroscopisch zijn). In elk geval lossen deze stoffen goed op in water, dus in het lichaam kunnen het geen korreltjes blijven.
Geleerden wagen zich op dit moment niet aan een onderverdeling naar gevaar van de verschillende bestanddelen van PM2.5 en doen alsof alle componenten even gevaarlijk zijn. Dat is een wetenschappelijk zwaktebod dat ongetwijfeld niet het eeuwige leven heeft.

Ruiter zit met het probleem dat de meeste kennis opgebouwd is door studie van het verkeer in stedelijk gebied, maar dat er weinig rechtstreeks bekend is van de landbouw. Wel staat vast dat de landbouw op zijn eentje goed is voor bijna de hele ammoniakuitstoot, en dat een deel van de ammoniak eindigt als SIA. Haar belangstelling voor SIA’s valt dus te volgen.

Bij gebrek aan beter moet Ruiter zich op genoemd wetenschappelijke zwaktebod baseren. Ze zegt terecht dat niet precies bekend is welke gezondheidseffecten in welke mate optreden door welke componenten, maar daarna (met een naar mijn smaak te grote stelligheid) dat ammoniak uit de veehouderij goed is voor de helft van de vroegtijdige sterfte van alle Nederlanders door luchtvervuiling (die is ongeveer een  jaar).
Omdat echter van de totale “PM2.5-kolom” goede epidemiologische dosis-effect relaties bestaan, is het voor al die Nederlanders een schrale troost als de SIA-component relatief minder belangrijk zou blijken. Als de totale lengte van de kolom een gegeven waarde is (bijvoorbeeld 16µgr/m3 ), dan moet er iets anders zijn wat extra belangrijk is (bijv. koolstofhoudend materiaal of metalen of ongespecificeerd). Het probleem verschuift maar wordt daarmee niet opgelost.

Hoe dan ook, alle deskundigen vinden dat de ammoniakuitstoot omlaag moet en dat is geheel terecht. De totale PM2.5 – kolom krijgt dan een lagere absolute waarde (bijv 14µgr/m3 ). Met, hoe dan ook, enige vermindering van de voortijdige sterfte.
Brunekreef e.a. zeggen in The Lancet Respiratory Medicine (07 okt 2015) dat de EU tussen 2005 en 2020 de zwaveloxides met 59% terug wil brengen, de stikstofoxides met 42%, en ammoniak met maar 6%.
Overigens zeggen Brunekreef ea in dit artikel ook dat de stikstofbelasting de EU jaarlijks €75-485 miljard per jaar kost, en dat technische anti-ammoniakmaatregelen en handhaving daarvan zeer veel minder kosten.

Nog een laatste kleine opmerking, nl dat Ruiter de EU-fijnstofnorm noemt van 40µgr/m3  bij een WHO-aanbeveling van 20µgr/m3 . Dat is voor PM10.
Voor PM2.5 zijn dezelfde getallen respectievelijk 25 en 10µgr/m3 .

Milieudruk: gezondheidsschade in binnen- en buitenland, en overige risico’s
Hier enkele kleinere opmerkingen.

Anders dan gezegd, is de landbouw in de Brabantse Kempen waarschijnlijk niet de voornaamste bron van zink en cadmium in het grondwater. Er staat in de aangehaalde referentie dan ook dat er voor De Kempen een apart grondwaterplan is.
De hoofdschuldige daar is de non ferro-industrie in de tijd dat die nog met thermische processen werkte, bijvoorbeeld de zinkfabriek in Budel. De dampen waaiden als een deken over de omgeving en elke onderwaterbodem in dit deel van de wereld is chemisch afval zolang het tegendeel niet bewezen is.

Luchtfoto Nyrstar Budel. Men zou zich hier een zonnepark kunnen voorstellen. De bekkens zijn 0,43km2 groot.

Ten aanzien van het bestrijdingsmiddelenverhaal focust ook Ruiter zich weer op Roundup. Het is zeer wel mogelijk dat in de hoeveelheden Roundup, die op de Argentijnse soja-monoculturen uitgestort zijn, daar medische effecten hebben.
In Brabant echter blijkt uit metingen, dat Roundup/glyfosaat een relatief klein probleem is te midden van andere bestrijdingsmiddelen, die gevaarlijker zijn en meer voorkomen.
Het Brabantse milieu zou er baat bij hebben als milieumensen zich op basis van wetenschap met bestrijdingsmiddelen gingen bezig houden, en niet op basis van gemakzuchtige vooroordelen.
Zie Bestrijdingsmiddelen in Brabants grond- en oppervlaktewater

Het H2S-probleem in Deurne is in hoofdzaak niet antropogeen, wat de maatschappelijke discussie hierover ook beweert. Hetzelfde verschijnsel heeft zich ook voorgedaan midden in Eindhoven en in Utrecht.
Er zijn echter mechanismes voorstelbaar die maken dat het wel in bijzaak antropogeen is, waaronder gebonden aan de landbouw. Of dat werkelijk zo is, is niet goed uitgezocht.
Zie Zwavelwaterstof in Deurne (en in de rest van Brabant)

Ik heb in deze kolommen mijn mening over het bewerken van mest in extenso gegeven en ga dat niet herhalen.


Mijns inziens is het vergisten en hygieniseren van mest verstandig, niet omdat het iets aan het mestprobleem verandert, maar omdat het andere problemen helpt oplossen (klimaat, energie, volksgezondheid). Denkbare problemen zijn met een goede ruimtelijke ordening en een goede vergunningverlening op te vangen.
Het scheiden en indikken van mest is een methode om fosfaat toegankelijker te houden en daarmee in principe goed, maar niet als methode om de veestapel in stand te houden of zelfs te laten groeien.
De 25% van de ‘mest’ die zoek is, is in praktijk de 25% van het nitraat dat zoek is. Fosfaat raakt niet zoek en dikke fractie ook niet, want heeft waarde. Nitraat heeft nauwelijks waarde.

Verband tussen luchtvervuiling in dementie?

Het is nog maar een jong onderzoeksveld, maar het trekt veel aandacht: is er verband tussen luchtvervuiling en dementie (al dan niet Alzheimer)? Iedere geleerde op dit gebied zal zeggen dat verder onderzoek nodig is, maar desalniettemin verschijnen de eerste ruwe kwantitatieve schattingen al.

Resultaten
In Science van 27 januari 2017 staat een overzichtsartikel van Emily Underwood, waarin ze de diverse studies langsloopt. Van oude honden in sterk vervuilde gebieden in Mexico, die geheel van de wap zijn en bij sectie meer amyloid b hadden dan even oude honden uit minder vervuilde gebieden. Deze studie was ad hoc en had te weinig wetenschappelijke kracht, maar triggerde vervolgonderzoek bij de University of South Califormia (USC), oa op muizen met een ingebouwd menselijk amyloid b – gen, dat vergelijkbare resultaten gaf. De

Opgevangen vuile lucht die gesprayed zal worden

vuile lucht, waar de muizen het slachtoffer van werden, kwam van 100m van een weg waarop 300.000 auto’s per etmaal reden (pakweg het dubbele van de Poot van Metz bij Eindhoven).

In een studie, die ten tijde van het artikel van Underwood nog moest verschijnen, zeggen de USC-researchers, op basis van een studie van 11 jaar, dat leven waar er meer dan 12 µgr/m3 PM2.5 in de lucht zit (de EPA-grens in de VS), het risico op dementie bij bejaarde vrouwen verdubbelt.

Later vond Chen van USC met hersenscans dat bij 1403 bejaarde vrouwen elke toename van 3,5 µgr/m3 PM2.5, een jaar of 6 a 7 voor de scan, tot 6cm3 verlies aan witte materie rond zenuwen leidt.

Er is geen verband gevonden met Parkinson of Multiple Sclerosis.


Ook benoemt Underwood een cohortstudie (Lancet, 4 jan 2017), waarin miljoenen volwassenen onder de 50 en boven de 55 gevolgd werden, die in 2001 in Ontario (Canada)  woonden. Op minder dan 50m van een grote verkeersweg wonen voegde 7% extra kans op dementie toe (50-100m +4%, 100-200m +2%) t.o.v. wonen op 300m afstand. De cijfers zijn zelfs behoorlijk precies. In grote steden en bij een lang verblijf  is het effect sterker.

Een studie onder 19000 gepensioneerde verpleegsters in de VS kwam tot de bewering dat elke 10 µgr/m3 PM2.5 tot twee jaar extra geestelijke veroudering leidt.

Herhaald zij nog eens dat dit voorlopige resultaten zijn. Er kan soms ook een geluidseffect in zitten of een armoede-effect (arme mensen wonen vaak dichter bij snelwegen), of andere vormen van stress. Genoemde data hoeven niet het laatste woord te zijn.
Bovendien is de ene mens (genetisch) vatbaarder dan de andere.

Mechanismen
Hetzelfde voorbehoud dat er nog veel niet bekend is.

Werkingsmodel fijn stof in de hersnen

Men kan zich een direct mechanisme voorstellen (de stofkorreltjes belanden in de hersenen) of indirect (de korreltjes veroorzaken ontstekingsreacties en die werken indirect).

Met radioactieve koolstof gemarkeerde korreltjes onder de 200nm (0,2µm)  halen in elk geval bij muizen, vanuit het neusslijmvlies en via de reukzenuw, uiteindelijk het cerebellum (achter in het hoofd).

Zie tekst Underwood de volledige tekst van Underwood.

Brabant

PM2.5-concentraties in Brabant in 2014 (atlas Leefomgeving)

Hierboven een PM2.5 – kaart van Brabant in 2014 uit de Atlas Leefomgeving. De binnenstad van  Eindhoven en Den Bosch zit rond de 16 µgr/m3 PM2.5, die van Tilburg rond de 15 en West-Brabant iets boven de 12 µgr/m3 PM2.5.

De research kan dus voor de Brabantse volksgezondheid van belang
blijken.

Mestbewerker Houbraken in Bergeijk, hoe verder?

Een actievoerder uit Bergeijk, die mij kende via milieukringen, vroeg mij advies omdat hij bezwaar had tegen de mestbewerker Houbraken uit Bergeijk. Hij was bezig met een zaak tegen de op 16 mei 2016 door Waterschap De Dommel verstrekte watervergunning en wilde weten wat ik daar van vond.

Het verhaal van Houbraken valt eigenlijk uiteen in vier delen:
–  de manier waarop hij zijn onderneming wil uitbreiden en hoe hij daarbij omgaat met zijn vergunning
–  wat hij met de mest wil doen
–  de lozing op het oppervlaktewater
–  het mineralenconcentraat.

Een luchtfoto van het complex van Houbraken in Bergeijk

De uitbreiding en de vergunning
Houbraken heeft een vergunning voor een mestbewerker (volgens de scheiding- en indikkingopzet) van 25000 ton per jaar, waarbij er geen IPPC-inrichting mag zijn (IPPC is Europees recht voor de zwaardere gevallen). Bij die hoeveelheid is de gemeente Bergeijk bevoegd gezag (milieuvergunning).

Houbraken wil echter uitbreiden naar 200.000 ton per jaar. Dan is de provincie bevoegd gezag. Bovendien is het al voor die tijd een IPPC-inrichting geworden.
Houbraken is maar vast begonnen met uitbreiden zonder zelfs maar een vergunning te vragen. De gemeente Bergeijk heeft dat veel te lang goedgevonden en de provincie, niet wetende dat zij inmiddels tot bevoegd gezag was uitgegroeid, kwam daar pas later achter en heeft vanaf dat moment adequaat gehandhaafd (nb: dit is een herziene tekst), maar uiteindelijk kwam de zaak voor de voorzieningenrechter die op 27 juli 2016 een voorlopige uitspraak deed dat het allemaal toch echt niet kon.
De vergunning ging maar tot 25000 ton/y en was overschreden tot 86000 ton in 2015, en 56000 ton halverwege 2016.
De drooggeperste dikke fractie werd gehygieniseerd met ongebluste kalk en daarvoor was ook geen vergunning. Verder waren, in strijd met de vergunning, twee mestsilo’s niet afgedekt.
Tenslotte was er strijdigheid met het agrarische bestemmingsplan ontstaan, omdat deze activiteit in deze proporties niet meer als een agrarische nevenactiviteit gezien kon worden.

Vanuit deze bewust gecreëerde situatie van illegaliteit was Houbraken verplichtingen aangegaan met toeleveranciers en afnemers, waarna een tranentrekkende verhalen in de pers over de geschonden belangen, contracten, varkensboeren die in hun mest omkwamen, werknemers.

Uiteindelijk oordeelde de rechter dat Houbraken een adempauze kreeg om zijn verplichtingen af te bouwen. Het bedrijf krijgt (tijdelijk) pas een dwangsom van €30 per ton boven de 75000 ton/y in 2016. De provinciale dwangsommen tegen het onbevoegd hygieniseren en het niet afdekken van de mestsilo’s blijven intact, maar Houbraken krijgt 8 weken respijt.

Het wachten is op de bodemprocedure.

Voorbeelden van houtskool maken

Biochar
Houbraken wil pyrolyse inzetten op gescheiden en gedroogde dikke mest. Voor het bewerken van mest is dat een nieuwe techniek.

Pyrolyse betekent dat organisch materiaal bij ca 500°C bij zuurstofloze of-arme omstandigheden verhit wordt. Er treedt dus bewust onvolledige verbranding of alleen ontleding op. Daardoor wordt de organische stof slechts gedeeltelijk afgebroken. Er blijft een houtskoolachtige substantie over en de meer vluchtige bestanddelen komen ten dele vrij als gas of vloeistof.
Het is mij overigens een raadsel waarom dit product BIOchar genoemd wordt, terwijl gewone houtskool char heet. Die is net zo goed BIO.

Het proces is familie van vergassen, maar dat gebeurt bij veel hogere temperaturen.

Schema van houtskooloven

Bij andere vormen van biomassa bestaat de pyrolyse-techniek al eeuwen. Het oudste voorbeeld is de vervaardiging van houtskool. Op houtgas reden in de oorlog auto’s. Ook de vervaardiging van cokes en hoogovengas uit steenkool gaat met pyrolyse (bij hogere temperaturen).

Wie er een stuk uitleg van wil zien, kan kijken op http://www.ecoenergy-oirschot.nl/nieuws_bioen.php .

Voor varkensmest echter (zoals in Bergeijk) is pyrolyse, voor zover ik weet, een nieuwe techniek. Ik ken geen inrichting in Nederland die mest pyrolyseert. BMC op industrieterrein Moerdijk verwerkt kippenmest, maar doet dat door zo volledig mogelijke verbranding (wat kan, omdat kippenmest veel droger is).

Het is een interessant idee om mest te pyrolyseren, maar het is terra incognita. Ik vraag me af of een dergelijk experiment op zijn plaats is bij een uit zijn krachten gegroeid loonwerkersbedrijf, dat al eerder problemen had met professionaliteit en vergunningen. Voor een dergelijk proces is men niet bekwaam alleen maar omdat men dat zelf zegt.

Bovendien zijn alle onvolledige verbrandingsprocessen per definitie riskant (bijv. roet in oude diesels of dioxines in afvalverbranders met een te laag afgestelde temperatuur). Bij pyrolyse is onvolledige verbranding en ontleding nu net het hoofddoel van de inrichting. Ik vind het een chemisch proces in een zwaardere milieucategorie.
Als dit al zou kunnen werken, hoort het in deskundige handen thuis op een daartoe geoutilleerd bedrijventerrein, en niet in een weiland onder gezag van de gemeente Bergeijk.

Een kleine pyrolyse-installatie

Het oppervlaktewater
Nou net dit onderdeel zit goed in elkaar (althans op papier). Onderstaand schema komt uit de Watervergunning van het Waterschap. Het gaat om de kolom onder het hokje “water/permeaat 88000m3/y” op halve hoogte in de linker kolom.

Omgekeerde osmose is de laatste trap na gewone, steeds fijnere filtering. Kort door de bocht is het een soort zeef met gaatjes die de 0.1nm kunnen halen -de grootte van een natriumion. De techniek is dan ook voor het eerst ontwikkeld om zeewater te ontzouten en wordt daar tegenwoordig routinematig voor gebruikt. Watermolekulen kunnen net wel door de gaatjes en worden daar met brute kracht doorheen geperst. Alles wat virus is of bacterie of medicijnrest of hormoon kan niet door die gaatjes. Tenminste, zolang het filter en de pakkingen heel zijn.
In beginsel kan dit met alle soorten vuil water. Het Amerikaanse leger gebruikt de techniek voor zijn eenheden te velde.

Het Waterschap zegt dat het uitgeperste water schoner is dan de ontvangende Keunensloop zelf. Zelfs zo schoon, dat men het eerst een tijdje in een vijver laat staan om het weer wat natuurlijker te maken.

Houbraken noemt als doel van zijn inrichting de productie van schoon water en dat kan terecht zijn, als de installatie oordeelkundig gebruikt wordt.

Stroomschema uit de Watervergunning van Houbraken Bergeijk

Het mineralenconcentraat
Een zeef echter vernietigt niet wat ermee gezeefd wordt. Wat niet door de omgekeerde osmosemembraan kan (dus bijna alles behalve water) blijft achter in het concentraat (hokje “concentraat 76000m3/y’). Dat wordt verder ingedampt en leidt uiteindelijk tot het hokje “nutrienten – 14400m3/y afvoer naar derden”. Daar zitten dus alle zware metalen in, virussen, bacterien, hormonen, medicijnresten, nitraat (dat ion is te groot voor de gaatjes). Er zit ook in wat er stroomopwaarts in het proces toegevoegd wordt, met name antischuimmiddelen (die bij mijn weten tamelijk onschuldig zijn) en uitvlokpolymeren die niet per definitie onschuldig zijn. Een veel gebruikte polymeer is polyacrylamide. Die stof is als polymeer onschuldig (er worden bijvoorbeeld contactlenzen van gemaakt en het wordt bij de  rioolwaterzuivering om uitvlokking van slib te bevorderen). De monomeer monoacrylamide echter is behoorlijk toxisch (neurogif), maar die stof breekt in natuurlijke omstandigheden weer af. Hoe dat in concentraat uitpakt? Geen idee.

Vervolgens hoopt men al jaren vergeefs dat dit mineralenconcentraat ooit nog eens kan worden ingezet als kunstmestvervanger. Ik zie dat niet zomaar gebeuren en er is zoveel van deze dunne fractie, dat men totaal niet weet waar men er mee naar toe moet.
Vandaar het chronische en onoplosbare overschot aan nitraat in het Brabantse grond- en oppervlaktewater, en mede daarom de stijgende medicijn- en hormoonproblematiek.

De dunne fractie van de mest, al dan niet geconcentreerd, is de achilleshiel van de veeteelt in Brabant. Wie cynisch wil doen kan zeggen dat straks het goede deel van de mest geëxporteerd wordt, en het kwaaie deel in ons milieu komt.

Ik ben niet tegen het bewerken van mest, maar dan om andere doelen te bereiken dan het mestprobleem oplossen. Dat is niet op te lossen zonder minder dieren.

De toename van geluidshinder rond vliegveld Eindhoven aan de Noordoost-kant (precisering)

De aanleiding
Er groeit in Acht, de Achtse Barrier en Best spontaan een beweging van mensen die zich tegen de sterk groeiende geluidshinder door vliegtuigen keren. In mijn hoedanigheid als secretaris van het Platform de 10 Geboden voor Eindhoven Airport (de naam gaat over een tijdje over in Beraad Vlieghinder Moet Minder), heb ik met enkele van die mensen gesproken. Je kon er op zitten gaan wachten dat een dergelijke beweging ontstond en ik vind het een prima ontwikkeling.
Tegelijk blijkt dat de nieuwe actievoerders niet altijd precies weten hoe dingen in het verleden gelopen zijn. Dat geldt onder andere voor de verdeling van het geluid tussen Noordoost en Zuidwest van de startbaan. Daarover bestaan veel misverstanden. Ik wil graag uitleggen hoe dat zit, omdat anders een bijzaak teveel aandacht krijgt ten opzichte van de hoofdzaak.
Aan deze uitleg heb ik op 29 juli 2017 en 5 juli 2018 een precisering toegevoegd.

Geluidscontouren in 2020_civ+mil_Luchthavenbesluit

De huidige normen
Hierboven enkele geluidscontouren uit de MER. De MER is een bijlage van het Luchthavenbesluit en maakt daar onverbrekelijk deel van uit. Deze geluidscontouren gelden op 1 jan 2020 en zijn voor civiel en militair samen.  De vierde contour van buitenaf (de getrokken lijn van 35Ke) heeft juridische kracht. De oppervlakte binnen deze contour mag op 1 jan 2020 niet groter zijn dan 10,8km2 . Deze regeling geldt voor onbepaalde tijd.
Binnen het Luchthavenbesluit is een Gebruiksvergunning gedefinieerd, die verder inperkt en waarin o.a. het aantal van 43000 genoemd wordt. Deze Gebruiksvergunning geldt tot 1 januari 2020! Over daarna wordt door de bevolking het ergste gevreesd en dat niet zonder reden, maar officieel houden de bobo’s diep geheim wat er dan gebeurt.
De Ke-gemiddelden worden op jaarbasis berekend.

Wat zijn aan de Noordoost-kant van de startbaan de problemen?
Rond het hele vliegveld bestaat een permanent hoofdprobleem, namelijk dat het totale vliegverkeer met gemiddeld 8,5% per jaar stijgt. Ik noem dit het volumeprobleem.
Daarnaast bestaat aan beide kanten een nevenprobleem welke kant op de vliegtuigen starten en landen. Ik noem dat het verdelingsprobleem.

De geluidscontouren zijn vastgelegd op basis van de windrichting. Vliegtuigen starten en landen het liefste tegen de wind in. Die wind is het vaakste zuidwest. Daarom is de MER gebaseerd op een startbaan die 70% van de tijd gebruikt wordt voor starts over Eersel (ZW) en 30% over Best(NO) (landing andersom). Dus een 70-30 verdeling.

Opstijgend vliegtuig aan de ZW-kant

De terminal van Eindhoven Airport ligt aan de Noordoostkant van de baan. Daarom zouden de luchtvaartmaatschappijen het liefste alle bewegingen over Eersel uitvoeren, want dan hoeven ze niet te taxien. Het vliegtuig kan bij wijze van spreken de vertrekhal binnen rijden. Hun gedroomde verdeling is 100-0 .
Ze hebben druk uitgeoefend en omdat het vliegveld, en de aandeelhouders provincie en de gemeente Eindhoven het liefste de kont zouden likken van de luchtvaart (om van baas Schiphol maar te zwijgen), heeft die druk tot en met in 2015 geresulteerd in een verdeling 80-20. Het is maar goed voor Eersel e.o. dat de wind niet onder commando van Schiphol cs staat!

Deze 80-20 move kon een tijd goed gaan zolang het aantal vliegbewegingen nog niet tot een kritisch aantal gegroeid was, maar loopt liep  ergens halverwege 2016 door de groei tegen het probleem aan dat de MER-contour op 70-30 gebaseerd is. Daarom begon ergens in 2016 een overschrijding te dreigen van de wettelijke limiet aan de ZW-kant. Die mag niet plaatsvinden want dan heeft het vliegveld een juridisch probleem.
Om binnen de wet te blijven, moet men weer terugkeren naar de jaargemiddelde 70-30 verdeling. Maar omdat er in 2015 de eerste helft van 2016 al teveel 80-20 is gevlogen, werd er in de tweede helft van 2016  tijdelijk overgecompenseerd tot een 60-40 verdeling.
Technisch kan dat, omdat een vliegtuig ook wel met de wind mee kan opstijgen, zolang de tailwind niet te sterk is. Omdat het vooral aan de randen van de dag minder hard waait, doet de 60-40 verdeling zich dan het meeste voelen.

De details over de routering naar het zuiden (rechtdoor over de Elsik-route of met een bocht), of een verondersteld gesloten Belgisch  luchtruim (wat anders ligt dan gedacht wordt) spelen aan de NO-kant geen rol (zie een later bericht Routering en verkeersleiding op vliegbasis Eindhoven en de Masterclass ).

Vanuit het perspectief geredeneerd van bewoners in Acht en Best eo ging tot  halverwege 2016 20% van de startende en dus lawaaiige vliegtuigen over hun hoofd en daarna 40%. Deze snelle groei heeft waarschijnlijk de toegenomen onrust in Best en Noordwest Eindhoven veroorzaakt.

Wat betreft 2017 zag de verkeersleiding het probleem van tevoren aankomen en daardoor is het aantal vliegtuigen in dat jaar wel 70-30 verdeeld. In relatieve zin heeft dus de NO-kant het in 2017 weer beter dan in de tweede helft van 2016.
Omdat echter inmiddels het aantal vliegtuigen verder gegroeid is, zullen de bewoners aan de NO-kant in absolute zin niet veel verbetering gemerkt hebben.

Na 2020 en waarom het volumeprobleem veel belangrijker is dan het verdelingsprobleem
Omdat de gemeente Eindhoven en de provincie en het vliegveld en het Rijk krampachtig proberen elke discussie over na 2020 te smoren, zijn omwonenden gedwongen om hun eigen oordeel te vormen.
Uit niets blijkt dat de luchtvaart in het algemeen, en die op Eindhoven Airport in het bijzonder, voornemens zijn om hun groeitempo te verlagen. In 2010 was het aantal vliegbewegingen 18600 en in 2020 zal dat 43000 zijn (op te vatten als 21500 start en idem landingen). Dat is een factor 2,3 in 10 jaar, omgerekend een groei van 8,5% per jaar – zowat een record in Europa. Als je dat tempo gewoon doortrekt, komt er weer een factor 2,3 bij tussen 2020 en 2030.
Je krijgt dan ongeveer een dergelijk plaatje (de rode lijn het aantal vliegbewegingen en de blauwe lijn die van de CO2 – uitstoot (het klimaat wordt een toenemend probleem voor de vliegsector):

Aantal vliegbewegingen op EhvA na 2020 bij ongewijgde groei

Nu even rekenen:
in 2020 krijgt Best-Acht-Achtse Barrier bij een 80-20 verdeling 20% van 43000 vliegbewegingen over zich heen, zijnde 8600. Bij een 70-30 verdeling zouden er dat 12600 zijn. Het verdelingsverschil is 4300.
In 2030 krijgt Best-Acht-Achtse Barrier bij een 80-20 verdeling 20% van 97000 vliegbewegingen over zich heen, zijnde 19400 . Bij een 70-30 verdeling zouden er dat 29100 zijn. Het verdelingsverschil is 9700.

Het volumeverschil in Best echter (70-30 in 2020 versus 70-30 in 2030) is dus 16.500 vliegbewegingen.

Met andere woorden: het gemeenschappelijke belang van de NO-kant en de ZW-kant om de groei als zodanig samen tegen te houden of te verzwakken is veel groter dan het belang om vliegtuigen van de ene kant af te schuiven op de andere kant.

Het ultrafijn stof
Ultrafijn stof (UFS) kan vanaf de startbaan alle kanten op waaien en trekt zich dus veel minder aan van menselijke verdelingsdiscussies. Voor zover het een voorkeursrichting heeft, is die met de zuidwestelijke wind mee richting Best-Acht-Achtse Barrier. De buitenste grens van de ‘blob’ is waar het aantal UFS-deeltjes per cm3 twee maal de lokale achtergrond is (pakweg 2* 8000 a 10000). Zie ook UFS-onderzoek rond Schiphol vertaald naar Eindhoven en  Noorden van Waterrijk in risicogebied UFS en de mogelijke gevolgen voor de woningverkoop

UFS-schatting gemeente Eindhoven, 2016, incl snelweg

Schonere vliegtuigen bestaan niet (de zwavel in de kerosine is het hoofdprobleem).

Dus bij twee keer zoveel vliegen verdubbelen de vuilconcentraties en komt grofweg de huidige grens tussen licht- en middel-oranje op de plek te liggen waar nu de buitengrens van de ‘blob’ ligt  (2 wordt 4).  Die buitengrens schuift navenant op.

Ook een goede reden om aan het volumeprobleem voorrang te geven boven het verdelingsprobleem!

Het klimaat
Tussen 2020 en 2030 zullen, op basis van het ICA)-akkoord, klimaatsparende maatregelen doorgevoerd worden, maar die zullen zeker bij lange na niet genoeg zijn om de groei volledig op te vangen.
En die klimaateffecten zijn al helemaal onafhankelijk van de opstijgrichting!

Nog een goede reden om aan het volumeprobleem voorrang te geven boven het verdelingsprobleem!

De parkeergarage als longen van de stad?

Het Eindhovens Dagblad (ED) van 29 oktober 2016 kopte “Parking als long van de stad werkt”. Het blad Cursor van de TU/e vermeldde twee dagen eerder een vergelijkbaar juichverhaal. De grote lijn was dat het afvangen van fijn stof in parkeergarages de lucht daar en stuk schoner kan maken. En, blijkt uit het artikel, ook in de omge-
ving van de garage.

Nu is het de bedoeling dat mijn longen zo weinig mogelijk stof vangen, dus ik vind de gebruikte beeldspraak weinig gelukkig, maar dit terzijde.
Is de bewering, afgezien van de metafoor, waar? Ik heb er het originele onderzoek van Bert Blocken bij te pakken (en van student Rob Vervoort en universitair docent Twan van Hoof), alle van de afdeling Bouwkunde van de TUE.
Het onderzoek is te vinden op http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0167610516304536 (open access).

Samenwerking met het bedrijfsleven
De hoofdvraag is of het filteren van afgezogen lucht in de Eindhovense parkeergarages ertoe bijdraagt dat in en rond die garages de lucht schoner wordt. In het onderzoek is samengewerkt met ENS Technologie uit Cuijk ( http://enstechnology.nl/ ). Het onderzoek baseert zich specifiek op de (beweerde) kenmerken van de Aufero van deze firma. Ik zeg overigens geen negatief woord over de ionisatiefilters van ENS. Mijn kennis schiet te kort om een grondig oordeel uit te kunnen spreken, maar meer dan een geïnteresseerde leek zijnde, krijg ik er geen slecht gevoel bij.
Deze samenwerking wordt expliciet in het artikel vermeld en daar, waar de universiteiten tegenwoordig gedwongen worden voor hun onderzoek geld te zoeken bij het bedrijfsleven en dus ook te laten opbrengen, wil ik daar niet bij voorbaat over vallen. Als het onderzoek goed gebeurt, en daar heb ik wat bedenkingen. Er staat niet voor niets een ? in de kop.

Ook de provincie is financier.

 Relevant voor de gezondheid
De vraagstelling is en blijft relevant. De meeste soorten fijn stof zijn gevaarlijk. Auto’s produceren fijn stof uit hun uitlaat, maar ook door slijtage van remmen, banden en asfalt. Als alle auto’s elektrisch zijn, wordt er nog steeds fijn stof geproduceerd, zij het wel een stuk minder.

(Overigens, maar dit tussendoor: er is een heleboel emotionele drukte over tot korrels van ca 2000µm gemalen autobanden op kunstgrasvelden. Die bevatten inderdaad PAK’s en roet, maar ik zie geen logische blootstellingsroute die gedurende 1 a 2 uur per week schade aanricht. Niet voetballen is gevaarlijker dan op kunstgras voetballen.
Als diezelfde autobanden zichzelf tot korrels van 2
µm malen en in de lucht gaan zweven, is die blootstellingsroute er wel.
Het zou de volksgezondheid dienen als de emotie omgekeerd evenredig was met de diameter van de korrels.)

Opzet en uitkomsten van het onderzoek
Het onderzoek bestaat uit CFD-berekeningen (Computational Fluid Dynamics), een gangbare techniek.
Er zijn twee fasen.

Eerst worden er berekeningen losgelaten op schematische wijken met een schaakbordpatroon en drie soorten straten (breedte 2*, gelijk of 0,5* hoogte), waarin een gas producerende puntbron. Die schaakbordwijk wordt in een windtunnel gezet. Je speelt wat met de omstandigheden en kijkt bij welke  aerodynamische kengetallen de berekeningen het beste bij de windtunnelmetingen passen. Die kengetallen neem je mee naar de tweede fase.
In de eerste fase ontstaan soms forse onzekerheidsmarges, die meegenomen worden naar de tweede fase.

In de tweede fase wordt een fijnmazig grid opgezet en daar worden de feitelijk bestaande Eindhovense gebouwen en straten virtueel in gemodelleerd. De kwantitatieve verkeersstromen in al die straten worden toegevoegd (cijfers van de gemeente). De studie gaat uit van normaal stadsverkeer (15 tot 30 km/uur en twee stops per km).
Op die verkeersbewegingen worden standaard emissie-kengetallen losgelaten. De berekening beperkt zich tot PM10 (korreltjes met een diameter onder de 10µm).
De parkeergarages worden ingetekend (de vlaggetjes in het eerste plaatje, in garage M staan alleen fietsen). Op die garages worden NEN-normen losgelaten en realistisch ogende kengetallen voor de autobewegingen.
Vervolgens laat men op dit systeem een Zuidoostenwind los die op 10m hoogte 1 m/sec is.
Als achtergrondconcentratie wordt gekozen die van het RIVM-meetstation in een woonwijk in Veldhoven, zijnde 17,3µgr/m3 . De filtersystemen vissen ook in die achtergrondvervuiling.
Naast bovenstaand nulscenario worden twee andere scenario’s gedefinieerd, nl 99 Aufero’s (goed voor één filter op 65 parkeerplaatsen) en 594 units (zes op elke 65 parkeerplaatsen)
Aan de Aufero’s wordt een filterrendement van 70% en een debiet van 9000m3 /uur toebedeeld

Tenslotte worden een flink aantal vereenvoudigingen aangebracht. Dat kan niet anders. Niet voor niets noemt Blocken zijn onderzoek “preliminary”. Dat is het inderdaad. Onder andere:
*     de rekenwijze is alleen geschikt voor bronnen dicht bij de grond. Schoorstenen doen niet mee.
*     het aantal voertuigbewegingen per etmaal wordt geacht gelijkmatig over 10 uur verspreid te zijn en er wordt alleen bij die 10 uur gerekend. Er is dus niet aan een piek gerekend.
*     Alleen de voertuigbewegingen binnen de getekende twaalfhoek tellen mee, niet die windopwaarts in Stratum buiten het gebied (o.a. de Rondweg in dat gebied)
*     het model is redelijk geschikt voor PM10 en PM2.5 en misschien roet, maar rekent alleen aan PM10, en is ongeschikt voor ultrafijn stof en NO2.
*     nog een aantal technische vereenvoudigingen die hier te ver voeren.

Auto-aantallen per doordeweeks etmaal in het Eindhovense centrum

Het resultaat van dit alles zijn plaatjes die voor de gekozen set van uitgangspunten de verdeling van PM10 in en rond parkeergarages in kaart brengen. Je krijgt dan dit soort plaatjes voor de PM10-verdeling op neushoogte:

PM10-concentraties nabij Boschdijktunnel met en zonder luchtzuivering

Links is het nulscenario, rechts is met 594 filters in werking. Het betreft het gebied rond de Boschdijktunnel. Opgemerkt moet nog worden dat het kleurenspectrum bij 40 ophoudt, maar dat de concentraties tot 50µgr/m3  kunnen doorlopen. Dat blijft dan hetzelfde rood.
Als je hetzelfde plaatje niet in absolute getallen tekent, maar in verschilpercentages, verandert het bovenstaande rechterplaatje in onderstaande twee rechterplaatjes. Die zijn identiek, maar zijn met een meer resp. minder felle kleurschakering ingetekend.

Daling PM10-concentraties in procenten

Bij al deze plaatjes moet bedacht worden dat er grote onzekerheidsmarges aanhangen. Maar de hoofdvraag was of de luchtzuiveringsapparatuur van Ens werkt, en het antwoord daarop is tot op zekere hoogte “ja”. Je mag redelijkerwijs aannemen dat in de breuk
(concentratiesmet/concentratieszonder) de onzekerheden in teller en noemer ongeveer dezelfde kant op werken.

En toch…
En toch staan me een paar dingen niet aan. Dan bedoel ik niet de (technische) vereenvoudigingen, die aangebracht zijn. Die zijn bij een eerste onderzoek onontkoombaar en kunnen desgewenst met vervolgonderzoek verbeterd worden.
Ik vind wel dat de plaatjes een grotere precisie suggereren dan waargemaakt kan worden. Maar ook dat is verder niet schokkend.

Wat mij  op de eerste plaats en vooral niet aanstaat zijn de keuzes. Zoals voor een zeldzaam weertype als vertrekpunt. Het is niet vaak Zuidoosten wind (dus droog), en 1m/sec op 10m hoogte is bijna windstil.
Als het je doel is om de samenleving te dienen, kies je een representatief weertype (bijvoorbeeld zuidwestenwind, windkracht 3 dus ca 5 m/sec). Als het je doel is een verhaal te vertellen dat maximaal contrast levert ten behoeve van de luchtzuiveringsapparatuur van de firma Ens, moet je de gekozen set uitgangspunten kiezen. Ens opent zijn website dan ook heel blij met de resultaten van het TU/e – onderzoek.
Ik denk dat er bij een huilende Noordwesterstorm nog maar weinig contrast tussen de concentraties met en zonder luchtzuiveringsapparatuur zit.

Ten tweede vind ik dat Blocken een te lage achtergrondwaarde hanteert, en dat hij ten onrechte het gebied windopwaarts van de centrale twaalfhoek weglaat. Het laatste komt tot uiting in het eerste.
Het RIVM geeft in zijn grootschalige achtergrondkaart (GCN, zie http://geodata.rivm.nl/gcn/ ) voor het gebied ten Zuidoosten van het Eindhovense centrum voor 2015 waardes van 20 a 21µgr/m3  op een gridcel van 1*1km.
Omdat de gevonden absolute outputwaarden waarschijnlijk ongeveer evenredig zijn met de inputwaarden, zijn dus alle absolute waarden volgens mij ongeveer 1/6 deel hoger als aangegeven.

Detailopname van de virtuele Eindhovense maquette

Het derde kritiekpunt sluit aan op de eerste twee. Wat kun je bestuurlijk met dit onderzoek?
Als privé-persoon verdient het aanbeveling om bij zwakke Zuidoostenwind niet langdurig aan de lijkant van de parkeergarage naast het Beursgebouw te gaan staan (met of zonder luchtzuivering).
De wetgeving t.a.v. PM10 echter gaat uit van jaargemiddeldes over de hele stad. Daarin komen allerlei soorten weertypes voor, maar nou net zeer zwakke Zuidoostenwind het minste van alle. De PM10-concentratie kan op micro-schaal en etmaalgemiddeld spectaculair op en neer schie-
ten met het weer, maar jaargemiddeld zijn de variaties veel  kleiner.
Het Eindhovense centrum (1*1km-pixel) zat in de GCN-kaart jaargemiddeld over 2015 op 23,8µgr/m3 , de Strabrechtse Heide op ongeveer 18,9µgr/m3 . Daarmee heb je de ongeveer de achtergrondextremen in de regio.
In het Eindhovense centrum moet daar vanwege het lokale verkeer ongetwijfeld nog wat bijgeteld worden, maar uit het onderzoek van Blocken kan niet afgeleid worden hoeveel.
De Atlas van de Leefomgeving ( www.atlasleefomgeving.nl/kijken )  gaf over 2013 op sommige plekken langs de Vestdijk piekwaarden van 25 tot 26µgr/m3 , en bij bijvoorbeeld de Boschdijktunnel rond de 24µgr/m3 . De officiele norm is 40µgr/m3.
Het dilemma van een gemeentebestuur is dat bij PM10 dure inspanningen (wat kosten 594 filters?) jaargemiddeld slechts tot een beperkt resultaat leiden en dan vooral in gebieden dicht op een uitlaat van een parkeergarage, terwijl de gemeente ook zonder die dure maatregelen ver onder de norm zit. Het zou wat anders zijn als de norm het WHO-advies zou  volgen, dat voor PM10 op 20µgr/m3 zit. Dan werd het weer sport.
Blocken heeft er met zijn keuze voor luchtzuivering in parkeergarages eigenlijk voor gekozen om onderzoek te doen aan de vervuilingsvorm waar het verkeer er relatief het minste toe doet.

Herkomst van stof in de Nederlandse atmosfeer, gemiddeld over lange tijd en heel Nederland

Herkomst PM2.5 en roet in Nederland en Eindhoven

Onderzoek naar ultrafijn stof en roet zou zinvoller geweest zijn. Medisch zijn die vervuilingssoorten belangrijker en de contrasten binnen de regio zijn groter.

Eindconclusie
Misschien is het zinvol om exploitanten van parkeergarages op termijn te verplichten om hun uitlaatgassen te filteren, maar het onderzoek van Blocken is geen adequate basis voor een zinvolle kosten-baten analyse. Daarvoor is meer nodig.
Het onderzoek bewijst wel dat ionisatiefilters van Ens een technisch effect hebben, maar toont slechts kortstondig en voor betrekkelijk zeldzame weersoorten aan dat het effect zich significant over een groter gebied uitstrekt.

Helpen bomen tegen de luchtvervuiling?

Kappen met kappen
Een mevrouw uit een dorp in de regio Eindhoven stuurde mij een mail dat ze het er niet mee eens was dat de gemeente twee twintigjarige eiken wilde kappen. De bomen stonden niet als waardevol op een lijst en de gemeente hanteerde een objectieve matrix voor wel of niet kappen, dus goede raad was duur. Kon je met de luchtkwaliteit als argument dwars gaan liggen?

Ik heb van het juridische deel geen verstand. Bij ons in Eindhoven gaat het Trefpunt Groen Eindhoven over de bomenkap en ik heb voor de juristerij de mevrouw daar naar toe doorverwezen.

Twee situaties
Resteert de inhoudelijke vraag of bomen iets tegen de luchtvervuiling doen. Mensen houden (meestal) van bomen en daar zijn goede subjectieve en objectieve redenen voor. De gedachte dat bomen de lucht zui-
veren is sympathiek, maar niet elke sympathieke gedachte is waar. Zuiveren bomen echt de lucht?

Aan die vraag is veel onderzoek gewijd, tot en met metingen, windtunnels en computermodellen toe, en het antwoord is dubbelzinnig. Dat
blijkt uit het Nederlandse standaardwerk op dit gebied van het RIVM “Het effect van vegetatie op de luchtkwaliteit (Update 2011)”. Men kan dat vinden op www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/680705019.pdf  . Ik gebruik vooral deze bron. Andere bronnen zijn hierin vaak meegenomen.
Ook:  www2.alterra.wur.nl/Webdocs/PDFFiles/Alterrarapporten/AlterraRapport1419.pdf
en https://www.ecn.nl/nl/nieuws/newsletter-nl/2010/juli-augustus-2010/bomen-als-stofvanger/
en http://www.groeneruimte.nl/dossiers/groen_en_luchtkwaliteit/home.html (is goed)

De vraag moet worden opgeplitst in twee hoofdvragen: hoe is de wisselwerking tussen bomen (meer algemeen vegetatie) en de atmosfeer, en welke effecten hebben bomen en struiken langs drukke wegen?

De wisselwerking bomen (cq vegetatie) – atmosfeer sec
Deze vraag is onderzocht voor NO2 en voor fijn stof.

Van de stikstofoxides gaat alleen NO2 een relatie aan met een plant, via de huidmondjes.
huidmondjes

Tot een bepaald maximum werkt NO2 gunstig voor de groei, na dat maximum werkt de stof schadelijk op de plant. Dat maximum kan per soort plant sterk uiteen lopen.

Planten vangen fijn stof (en hebben daar geen last van, het regent er vaak vanaf) door de zwaartekracht (de grofste deeltjes vallen omlaag); aerodynamica (de wind maakt bij een tak een bocht en de deeltjes vliegen recht door); en de Brownse beweging (voor hele kleine deeltjes).
depositiesnelheid-als-functie-van-de-grootte
(Een depositiesnelheid is een kunstmatig begrip. Stel je voor dat de wind een concentratie fijn stof met zich meevoert van 25µgr/m3 en dat die op een loodrecht vlak van 1m2  5µgr/m3sec afzet, dan heet de depositiesnelheid 5/25 = 0,2 m/sec. De depositiesnelheid is dus per definitie een maat hoeveel fijn stof er op een dwarsoppervlak kan worden afgezet, gegeven hoeveel er per m3 in de lucht zit).
De depositiesnelheid wordt bepaald door de aard van het oppervlak. Harige, gekrulde blaadjes hebben een grotere depositiesnelheid dan gladde platte.

Weggevangen hoeveelheden per boom per jaar bij verschillende stamdiameters
Weggevangen hoeveelheden per boom per jaar bij verschillende stamdiameters

Er is op allerlei manieren aan bepaald en gerekend oa door de Amerikaanse Forest Service. Dat leidde o.a. tot bijgevoegd illustratief plaatje, waarin geschat wordt hoeveel een individuele boom van een bepaalde stamdiameter in Chicago per jaar vangt (een pound is 454gram en een inch is 2,5cm).
Lees dus: een boom in Chicago met een stamdiameter  van >=30 inch (75cm) vangt per jaar ca 500gr PM10, ca 500 gr ozon, en ca 200 gr NO2 . Accepteer hierin de nodige onzekerheid en situatiegebondenheid, en hou voor Nederland overeind dat een forse boom goed is voor een paar honderd gram fijn stof per jaar.
Een in Nederland veel gebruikte schatting is ca 100gr fijn stof per stadsboom per jaar (maar stadsbomen zijn meestal een stuk dunner dan 75cm). Kan dus grofweg kloppen.

Het is bij het RIVM nog onduidelijk hoe effectief groene daken zijn.

Een plaatje van Internet voor Nederland geeft dit (dus per hectare ipv per boom), in een onaannemelijk hoge precisie:
opname-fijn-stof-per-opp-per-soort-vegetatie-header

Opname van fijn stof per jaar per hectare
Opname van fijn stof per jaar per hectare

Naaldbomen vangen overigens niet alleen materie, ze stoten ook uit. Die lekkere dennenlucht bestaat o.a. uit terpenen, Vluchtige Organische Stoffen die in smogomstandigheden een rol kunnen spelen.

De vraag of bomen NO2 en fijn stof vangen kan dus bevestigend worden beantwoord. Let wel: dat is dus een afspiegeling van alle fijn stof in de lucht, waarvan slechts een beperkt deel van het lokale verkeer afkomstig is.

De vraag wat jouw longen daaraan hebben, is een geheel andere. Voor jouw longen telt niet wat de boom weggevangen heeft, maar wat de boom overgelaten heeft. Jouw longen ademen luchtconcentraties in. Die 500gr van een forse boom moet via ingewikkelde modellen verdeeld worden over heel veel km3 lucht. Dat resulteert in een daling, maar de grootte daarvan valt tegen. Onderzoek heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat alle bomen in New York samen, als de groen zijn, de concentraties ozon met 0.50% verlagen, PM10  met 0.47% en NO2 0.31%.

Alleen als je heel veel bomen zet kom je hoger. In Glasgow en Wolverhampton is berekend wat het zou schelen als van de aanwezige open ruimte een kwart begroeid zou raken (waarbij het probleem was dat de meeste PM10 hing op de plekken met de minste ruimte). Dat zou resp. 2,5% en 7% schelen.

Wat doen bomen langs drukke wegen?
Bij drukke wegen wordt het verhaal gecompliceerder, omdat het verkeer een punt- of lijnbron is met een specifieke vormgeving, te midden van grotere omgeving. Daardoor treden er zowel concentratie- als verspreidingseffecten op ten gevolge van de wind. De netto som van de verspreidingseffecten over het gehele gebied is nul, maar dat geldt niet in elk afzonderlijk deelgebied.

Stedelijke canyon, luchtkwaliteit met en zonder bomen
Stedelijke canyon, luchtkwaliteit met en zonder bomen

Dit is een “stedelijke canyon” met in het tweede plaatje geen bomen en in het derde plaatje de bomen uit het eerste plaatje. Vervolgens een computersimulatie. Het algemene effect is dat in deze situatie bomen de wind breken, waardoor in de straat aan de grond de lucht vuiler is en op grotere hoogte schoner.

Snelweg, luchtkwaliteit met en zonder bomenrij aan één kant
Snelweg, luchtkwaliteit met en zonder bomenrij aan één kant

Dit is een vergelijkbaar plaatje met bomen aan één kant langs de snelweg.

De concentratieeffecten door de bomen zijn beduidend groter dan de vervuilingsabsorbtie van diezelfde bomen. Het is dus niet verstandig om bomen langs een drukke weg te zetten, als daarvan het uitsluitende doel is om de luchtkwaliteit in de nabijheid van die weg te verbeteren. Wil je toch bomen (bijv. voor de sfeer of de sier), zorg dan dat de kruinen geen gesloten tunnel vormen.

Vegetatie-geluidsscherm
Vegetatie-geluidsscherm

Vegetatieschermen en idem geluidswallen hebben er vlak achter dubbelzinnige effecten. De schaarse metingen laten zowel iets lagere als iets hogere concentraties van stikstofoxiden zien.

De moraal
Bomen in de stad zijn goed. Een individuele boom is niet heilig, maar de gemeente moet wel een goed verhaal hebben om te kappen en liefst elders een nieuwe de grond in. De mevrouw van de twee eiken heeft mijn sympathie, maar ik ken het achterliggende verhaal niet.

Als de gemeente een heleboel bomen in het stadspark zet, is dat een goede zaak.
Maar als de gemeente bomen langs een drukke autoweg wil zetten, moet ze goed weten wat ze daarmee wil bereiken en wat ze doet en hoe ze het doet.

Andere maatregelen zijn belangrijker voor schone lucht in de stad.