Het Nederlandse bos is niet in de uitverkoop

In De Groene verscheen op 26 augustus 2020 het artikel “Het bos in de uitverkoop – Dit is landbouw met bomen”. Zie www.groene.nl/artikel/dit-is-landbouw-met-bomen .

Ik ben het grotendeels niet met dit artikel eens. Nog sterker, ik vind dat Groene-journalist Marcel ten Hooven hier niet, zoals de borstklopperij van de Groene laat pop-uppen, gedurfd en diepgravend bezig is en dat hij moeilijke vragen wel uit de weg gaat.

“Het bos” blijkt bij nader inzien in het artikel beperkt tot het bos van Staatsbosbeheer (SBB). SBB beheert 27% van het Nederlandse bos, dus impliciet krijgen Natuurmonumenten en de provinciale landschappen en de klooosterorden en de andere particuliere bosbezitters ook een veeg uit de pan.

Het artikel is één grote aanval op Staatsbosbeheer, en daaronder op het kabinetsbeleid, gepersonifieerd door Henk Bleker in 2010, zaliger politieke gedachtenis. Met de kritiek op Bleker ben ik het overigens eens.
Journalistiek is het geen goed artikel. Het is uit de emotie geschreven, laat vooral tegenstanders aan het woord, hanteert slechts natuurbeheer als maatstaf en Ten Hooven heeft niet aan hoor en wederhoor gedaan.

 Ik heb de balen van dat voortdurende inhakken op Staatsbosbeheer. Volgens mij is SBB een van de betere organisaties in dit land en een goede natuurbeheerder die, anders dan bijvoorbeeld Natuurmonumenten en de provinciale landschappen, niet stelselmatig de boot afhoudt als het om een bijdrage aan het klimaatbeleid gaat.
En voor alle duidelijkheid: ik heb geen direct belang bij SBB. Ik wordt er niet door betaald en ben er niet in dienst en mijn belang gaat niet verder dan dat ik met genoegen door het Leenderbos fiets, dat door SBB fraai van een monotone dennenplantage uit de crisisjaren ’30 (met kinderarbeid en de schop) in een Natura2000 – gebied is omgetoverd.

De aanplant van het Leenderbos in de crisisjaren 1930 (met kinderarbeid en de schop)
De betaalkeet uit de tijd van de werkverschaffing in het Leenderbos (bij het SBB-kantoor)

In essentie gaat het artikel van Ten Hooven over drie deelonderwerpen:

  • de houtoogst versus het natuurbelang als principe
  • de omvang van de houtoogst
  • de uitvoeringswijze van de houtoogst

Ik ga in dit artikel schrijven over de eerste twee onderwerpen. Er is zeker discussie mogelijk over het derde onderwerp (welke discussie inmiddels volkomen gepolariseerd is) en elders op deze site heb ik daar al wel aandacht aan besteed (zie Over het EASAC-rapport “Multi-functionality and sustainability in the EU’s forests ), maar voor nu laat ik het commentaar op de uitvoeringswijze over aan een reactie van SBB zelf op de eigen site: www.staatsbosbeheer.nl/over-staatsbosbeheer/nieuws/2020/09/reactie-op-artikel-groene-amsterdammer .

Wat is Staatsbosbeheer?
Dit maar eerst even, want dat is nodig.
SBB is een Zelfstandig Bestuurs Orgaan (ZBO), op basis van een wet uit 1998. Andere voorbeelden van ZBO’s zijn de Sociale Verzekerings Bank en het CBR (zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/rijksoverheid/zelfstandige-bestuursorganen ). Dat betekent dat de instelling redelijk zelfstandig is, maar niet absoluut. De minister kan beleidsregels uitvaardigen en heeft grote invloed via de subsidiecontracten (welke subsidies, sinds Bleker, voor het grootste deel van de provincies komen).
Die leggen aan SBB een veelheid van taken op, zoals uitvoering van de Wet Natuurbeheer, de Natura2000-wetgeving, maar ook beheer en onderhoud van fietspaden en wandelroutes, hulp bij de klimaataanpak, sociale eisen, en bijvoorbeeld ook een minimum percentage van de jaarlijkse bijgroei in het bos dat geoogst moet worden (60%).

SBB is in 1899 gestart met een eerste, utilitaire taak, namelijk het vastleggen van stuivend zand op de Veluwe en in de duinen met bos, en de aanleg van bos voor de Limburgse mijnen. In 1928 kwam er als tweede taak bij de bescherming van het natuurschoon, en later als derde taak de landinrichting, en na de Tweede Wereldoorlog als vierde taak de recreatie. In recente tijden begint als vijfde taak op te komen de ondersteuning van het klimaatbeleid.
SBB is dus een soort Nutsbedrijf en geen op één doel gerichte vereniging met leden, zoals bijvoorbeeld Natuurmonumenten. Het is daarom principieel onjuist het functioneren van SBB slechts aan natuurbeschermingsmaatstaven af te meten (zoals Ten Hooven doet).

Het mantra van SBB is dus Beter Beschermen, Meer Beleven en Duurzaam Benutten (dat laatste dus ook!).

Boomstammen in het Leenderbos, opgewaardeerd van monotoon productiekosten tot Natura2000-gebied.

Natuur is meer dan alleen bos – er is ook biodiversiteit buiten het bos
Voor Ten Hooven, en de mensen die hij aan het woord laat, is slechts ‘bos’ het referentiekader. Alle bos is waardevolle natuur of wordt dat vanzelf, en de rest wordt niet genoemd.

Maar slechts een derde van het bezit van SBB bestaat uit bos. De Peel bijvoorbeeld is ook van SBB en daar wil men het liefst niet teveel bomen. Een dergelijk gebied heeft zijn geheel eigen biodiversiteit. De Peel is een voorbeeld dat natuuropvattingen verschuiven.
SBB beheert 30.000 hectare veen.

Peelexcursie
Stuifzand in de Schoorlese Duinen

De stuifzanden zijn een ander voorbeeld. Waar die vroeger vastgelegd moesten worden, mogen die nu weer gecontroleerd stuiven en dan zijn ze soms Natura2000-gebied (zoals bijvoorbeeld in de Schoorlese Duinen).

Het meest opvallende manco in het artikel van Ten Hooven is dat je nergens het woord ‘Natura2000’  aantreft – de belangrijkste juridische borging van het Nederlandse natuurbeleid. Zonder de Europese Natura2000 – wetgeving was er geen stikstofuitspraak van de Raad van State geweest – en ook de bossen van Ten Hooven hebben last van die stikstof.

Het niet noemen van het begrip ‘Natura2000’ is in de invalshoek van Ten Hooven logisch, omdat dat daar niet in past. De meeste bossen zijn geen Natura2000, en de meeste Natura2000-biotopen zijn geen bos.
Het kan dus zeer wel gebeuren dat een Nutsbedrijf als SBB, dat het overheidsbeleid vorm moet geven, laagwaardig bos kapt om hoogwaardige natte heide met vennen te ontwikkelen. Zoiets is bijvoorbeeld bij ons gebeurd op de Strabrechtse Heide om het Beuven te redden, dat (mede) werd leeggezogen door de dennenbomen. Zie Het ven, het grondwater en het bos .

Goede doelen verschuiven en conflicteren onderling
Voor Ten Hooven en de mensen, die hij aan het woord laat, ligt het ideaal in de bosaanpak van de jaren ’80. Het bos als zelfregulerend systeem met zo weinig mogelijk interventies van buiten en oogst als bijzaak, voor zover met dit hogere doel te verenigen. Het ‘wilde’ bos.

Maar de tijden zijn veranderd.
Het klimaat is een probleem, zo ook de circulaire productie, en het grondwater is minstens een aandachtspunt. Het bijbehorende overheidsbeleid is mede veranderd en omdat SBB een gesubsidieerde ZBO is, moet SBB mee.

Anders dan andere natuurorganisaties denkt SBB niet meteen ‘het klimaat is mooi, maar niet bij ons’ (lees de ‘Constructieve’ Zonneladder). SBB denkt mee en heeft een goede klimaatparagraaf ( http://www.staatsbosbeheer.nl/over-staatsbosbeheer/dossiers/klimaat ). Het onderhoud van het Leenderbos levert snippers voor de stadsverwarming van Meerhoven en SBB wil ook wel eens nadenken of er niet ergens een windmolen of zonnepark kan staan. Dit ongetwijfeld tot verdriet van echte puristen.
In die klimaatparagraaf hoort ook het voornemen thuis (dat al in begin van uitvoering is) om op eigen terrein 5000 hectare nieuw bos aan te leggen, en om 5000 hectare veen te vernatten.

En hoe moet men zich een circulaire productie voorstellen zonder een afname van beton en plastic en staal, en een toegenomen houtbouw? De enige manier om langdurig en systematisch steeds meer koolstof op te slaan in hout is door het te oogsten en voor een langlevende toepassing te gebruiken. Er is prachtige houtbouw denkbaar en de oudste houten bouwwerken zijn zowat duizend jaar oud (zie Waugh Thistleton architects beroemd om houtbouw en dan verder teruglinken naar een Chienese houten tempel uit 1056 en een Scandinavische houten stavkirche uit de 12de eeuw).
Anders dan door Ten Hooven beweerd, blijft een bos (zijnde een statistische boom) niet eeuwig koolstof opslaan (en als het bos voortijdig doodgaat vanwege droogte, brand of beestjes, is dat zelfs maar heel kort).

Dus waarom geringschattend doen over ‘Landbouw met bomen’? Er is grote vraag naar hout en dat is met goede redenen. Waarom is het gebruik van hout maatschappelijk gewenst en de productie ervan niet? Het is geen wiet…

En sommige bomen zijn in sommige omstandigheden slecht voor het grondwater.

Loblolly Pine plantage in de VS

Dat wil niet zeggen dat de jaren 80-opvatting aan waarde verloren heeft, maar wel dat het niet meer HET doel is, maar EEN doel tussen andere essentiele doelen. Veel natuurliefhebbers hebben moeite met deze omslag en zitten in een soort meervoudige spagaat tussen natuur en klimaat en houtproductie en verdroging. Dat is begrijpelijk en inderdaad pijnlijk, maar daar kom je alleen maar uit met een soort synthesevisie.
Ik vind dat Staatsbosbeheer een betere synthesevisie heeft dan bijvoorbeeld Natuurmonumenten.

Verzamelde info uit de jaarverslagen van Staatsbosbeheer

Slechte research
Ik vind dat Ten Hooven slechte research gedaan heeft. Eigenlijk geen, behalve dat hij ergens het geïsoleerde getal ‘25 miljoen in 2019’ in zijn verhaal slingert zonder enige verdere context – een bekende demagogische tactiek. Diepgravende en gedurfde journalistiek had toch wel wat meer cijfers bij elkaar kunnen sprokkelen.
Het is nu eenmaal moeilijk om met één getal een toename te bewijzen.

Dat moet beter kunnen, dacht ik, en ik heb de jaarverslagen vanaf 2001 bij elkaar gepuzzeld (lukt wel, maar niet altijd eenvoudig) en de belangrijkste gegevens geordend weergegeven (wat nog meer gepuzzel vraagt omdat SBB wel het geld systematisch bijhoudt, maar niet het hout). Uiteindelijk vind je wat je zoekt, maar SBB zou er goed aan doen in zijn jaarverslagen ook standaard productiekengetallen op te nemen.

Als nou Ten Hooven zijn huiswerk gedaan had, had hij kunnen zien dat de kap van SBB na 2010 inderdaad toegenomen is. De gemiddelde jaarlijkse kap van 2001 t/m 2010 (=Bleker) bedraagt 310.000 m3/y (als je bij 2003 begint 318.000), en van 2011 t/m 2019 bedraagt die 350.000 m3/y (waarbij ik 2019, waar de verslaglegging te kort schiet) op 300.000 geprikt heb).
De oogst is dus niet helemaal stabiel op rond de 300.000 m3/y , zoals SBB zegt, maar stabiel op rond de 350.000 m3/y , ook weer niet dramatisch hoger.
Sinds 2016 wordt een deel van de extra kap, die in de tabel gerapporteerd wordt, veroorzaakt door de essentaksterfte. Dat is een besmettelijke agressieve schimmelziekte waartegen geen geneeswijze bestaat.

Er vallen nog wel wat zaken op, zoals

  • Sinds Bleker ligt het kapvolume hoger dan vóór Bleker, maar stijgt niet verder.
  • De helft tot tweederde van de houtopbrengst gaat op aan kosten
  • SBB verdient nu iets meer dan de helft van zijn geld zelf
  • De andere inkomsten veel hoger zijn dan de houtinkomsten (huur en pacht, vakantiehuisjes, zadenverkoop, excursies, etc)
  • Sinds Bleeker de houtopbrengst in € ongeveer gelijk gebleven is, terwijl de andere inkomsten ruim verdubbeld zijn
  • Tot 2008 handelde SBB ook in hout van derden. Dat leidde tot scheve gezichten in de branche en daar zijn ze mee gestopt.

Volgens mij runt Staatsbosbeheer zijn tent nog niet zo slecht. Jaarlijks draait men een beetje in de plus, en dat wordt inhoudelijk opnieuw ingezet. Die 5000 hectare nieuw bos en veen moet ergens uit betaald worden.

Overigens heeft SBB criteria bij het kappen:

  • Hooguit 74% van de jaarlijkse bijgroei wordt geoogst
  • Ondergronds materiaal blijft in de grond
  • Van stammen wordt 87% gebruikt voor hout, papier, plaatmateriaal en 13% voor brandhout
  • Van tak- en tophout wordt 10 a 20% als biomassa geoogst, vooral op rijkere (vruchtbare) grond. De rest blijft in het bos.
Bestemmingen van rondhout dat vrijkomt bij Staatsbosbeheer (eigen site)

Biomassa en energiehout
SBB heeft in 2002 (samen met Natuurmonumenten) de dochteronderneming Energiehout BV opgericht. Daarin zijn de biomassa-activiteiten ondergebracht. Sinds 2006 wordt die (summier) in het financiele overzicht genoemd.
Inmiddels is SBB volledig eigenaar van Energiehout BV.

Het is lastig om een beeld te krijgen van wat er inhoudelijk precies in Energiehout BV gebeurt, omdat je alleen twee financiele eindcijfers ziet. In de begeleidende tekst wordt geen consistent beeld geschetst. Van Energiehout BV is geen jaarverslag te vinden.

Vast staat dat er diverse soorten biomassa bij SBB vrijkomen.
In verschillende jaarverslagen komen hoeveelheden houtige biomassa voorbij van rond de 50.000 ton per jaar.
Energiehout BV geeft op zijn site dat SBB per jaar 200.000 ton gras maait ( www.energiehout.com/producten/default.aspx ). Dat gaat allerlei kanten op, van dierentuinen tot de verpakkingindustrie tot groene chemie bij Avantium tot de vergister voor groen gas.
Daarnaast is er ook nog restmateriaal van het beheer van moerassen.

Er valt te weinig peil op te  trekken om tot nette kolommen in de matrix te komen. Mijn advies aan SBB zou zijn om meer werk te maken van de verslaglegging van wat er bij Energiehout BV gebeurt. Niet omdat dat geheimzinnig is, maar omdat transparantie hier helpt.

PS: In een reactie zegt een woordvoerder van Staatsbosbeheer mijn aanbevelingen voor een betere verslaglegging intern ingebracht te hebben.
Een deel van de extra kap die in de tabel gerapporteerd wordt, betreft essen die gekapt zijn vanwege de essentaksterfte. Dat is een besmettelijke agressieve schimmelziekte waartegen geen geneeswijze bestaat. Zie www.staatsbosbeheer.nl/over-staatsbosbeheer/dossiers/bos-en-hout/essentaksterfte .

Rli: Internationaal treinverkeer klantonvriendelijk

In de bedrijfsmodellen van de luchtvaart staat de klant centraal. Op het internationale spoor staat het eigen functioneren van de bedrijven op de binnenlandse vervoersmarkt centraal.

Dit bijna-citaat uit de Europese Rekenkamer dd 2018 geeft in een oneliner de gedachten weer, die naar voren komen uit een recente studie van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) over het internationale reizigersvervoer per trein. Het heet “VERZET DE WISSEL” en is te vinden op https://www.rli.nl/publicaties/2020/advies/verzet-de-wissel-naar-beter-internationaal-reizigersvervoer-per-trein?adview=inleiding , alwaar ook een samenvatting en een persbericht.

Verduurzaming van het vervoer en de rol van de trein versus het vliegtuig
De Europese Unie wil een leidende rol spelen bij de uitvoering van het Klimaatakkoord van Parijs (2015). De emissies van broeikasgassen moeten in 2050 op 10% zitten van het niveau in 1990.
De EU wil in 2030 op 60% (of minder) zitten van de emissies in 1990, en in 2050 op (netto) 0%. Het uitvoeringstraject is geschetst in de recentelijk uitgebrachte Europese Green Deal. Deze is nu in discussie. ( Op www.europa-nu.nl/id/vl4ck66fcsz7/europese_green_deal een overzicht).

Verkeer en vervoer zijn een belangrijke bron van broeikasgassen. Een subdoel van de Green Deal is dan ook een schoner, goedkoper en gezonder privaat en publiek openbaar vervoer. Een reizigerskilometer met de trein stoot veel minder CO2 uit dan idem met vliegtuig of auto. Vandaar dat de EU het jaar 2021 wil uitroepen tot Jaar van de Trein.

In vliegveldkritische groepen (waartoe ik ook zelf behoor) wordt het argument in eigen recht gebruikt ter ondersteuning van andere redenen waarom men minder vliegbewegingen wil (geluid, fijn stof, ruimtelijke ordening-beperkingen), en waarom men een overstap van vliegtuig op de trein wil. De bewering is dat de vliegsector geen accijns en BTW betaalt en daarmee een voordeel heeft op de trein, en dat als dit voordeel zou verdwijnen, de trein op afstanden tot ca 750km van het vliegtuig zou winnen.
Het eerste deel van deze zin is juist, het tweede deel niet (althans, niet automatisch). Het internationale railvervoer kent veel meer, en belangrijker, knelpunten dan alleen een prijsverschil. Nog sterker: de trein is niet eens altijd duurder dan het vliegtuig op hetzelfde traject, zoals blijkt uit bijgevoegde staatje van de Consumentenbond uit 2019 en Treinreiziger uit 2018.

(Overigens geven treinen (met name goederentreinen) ook overlast in de omgeving met geluid, slijpstof, ongevalsgevaar en vooral trillingen. Betere treinen en railsystemen zijn een nadrukkelijke voorwaarde voor meer treinen en ook voor de acceptatie van omwonenden daarvan.)

Het rapport van de Rli laat voor het internationale personenvervoer per spoor (de Rli laat goederenvervoer grotendeels buiten beschouwing) zien wat die andere knelpunten zijn, en wat je eraan zou moeten doen.

Het vierlagen-model en hoe de klant daar tegen aan kijkt
De Rli hanteert een vierlagen-model, waarbij vanuit de gebruiker genummerd wordt.

  • De eerste laag bestaat uit de mobiliteitsdiensten zoals verkeersinformatie, outeplanners, ticketbestellingen, en nieuwe concepten als Mobility As a Service (MAAS)
  • De tweede laag bevat de vervoersdiensten: de spoorwegmaatschappijen en hun materieel
  • Daaronder de verkeersdiensten, die het spponetwerk laten functioneren, zoals de treinbeveiligings- en -besturingssystemen en de treinpadentoedeling
  • De vierde laag is de fysieke infrastructuur: sporen, stations, emplacementen, en ICT-hardware

Je kunt dit geheel vanuit de klant bekijken, en vanuit het systeem bekijken.

De klant heeft geen boodschap aan het vierlagen-systeem. Die ziet een stel problemen:

  • In vergelijking met andere vervoerswormen (vergelijk het vliegtuig) is de toegang gebrekkig. Je moet zoeken, boeken is moeilijk, tickets zijn meestal pas drie maand van te voren beschikbaar, en je kunt een probleem hebben als je de aansluiting mist. “Kennis, vindbaarheid, boekbaarheid en zekerheid” zijn een probleem.
    Mijn vrouw is een grootmeester op dit gebied, maar ook die komt er niet altijd uit zonder de Treinreiswinkel. En als je de fiets mee wilt nemen, is het al helemaal een bezoeking.
  • De reiziger denkt dat de trein duur is, hoewel dat feitelijk niet altijd zo is en hij bij het vliegtuig vaak bijkomende kosten over het hoofd ziet (zoals voor- en natransport en bagage)
  • Er zijn te weinig rechtstreeks verbindingen en dus moet je overstappen, met alle ongemak van dien. De directheid van de verbinding blijkt vaak een belangrijker factor dan de snelheid. De rechtstreeks Berlijn-lijn blijkt vaak geliefder dan de ICE-lijn met overstap in Hannover die 20 minuten sneller is.
    Bovendien kan een overstap van invloed zijn op passagiersrechten.
  • Treinen zijn te langzaam, zelfs vaak langzamer dan technisch hoeft. Omdat de scope van het treinwezen in essentie nog nationaal is, zitten er in een HSL-lijn vaak stops die nationaal begrijpelijk zijn, maar internationaal niet.

Knelpunten, vanuit het systeem geredeneerd
Overall noemt de Rli drie  onderliggende verklarende factoren:

  • De belangrijkste partijen in het spoorsysteem hebben overwegend een nationale oriëntatie. Ze worden op hun nationale presteren afgerekend. De internationale verbindingen hangen er maar een beetje bij.
    De Eurostar zou bijvoorbeeld 16 minuten eerder in Londen zijn als de vijf infrastructuurmanagers op het traject over hun nationale fixatie heen zouden kunnen (en mogen) stappen.
  • Verbetering wordt vaak gedefinieerd als vooral een infrastructureel probleem.
    Er bestaan inderdaad de nodige infrastructurele problemen (waarover verderop meer), maar het kost decennia en kapitalen om die op te lossen. Gegeven wat er al ligt, is er ook al met ‘zachte’ maatregelen veel te bereiken. Creatiever omgaan met het Nederlandse basis(half)uurpatroon zou al veel schelen. Je zou dan bijvoorbeeld twee keer zo vaak naar Brussel kunnen rijden, en veel vaker naar Berlijn en Frankfurt.
  • De technische harmonisatie van het Europese spoorsysteem is te weinig toegespitst op het verbeteren van de hoofdverbindingen in het netwerk (de corridors), die voor de internationale treinreiziger van belang zijn. De aandacht is gespreid over het hele spoornetwerk.

Deze onderliggende factoren verklaren waarom de concrete knelpunten bestaan die bestaan:

Knelpunten bij de mobiliteitsdiensten:

  • Geen passagiersvriendelijk aanbod van informatie en tickets. Een reiziger die zelf een reis wil plannen en boeken komt terecht in een wirwar van regels en informatie. Iedere spoorwegonderneming biedt vrijwel alleen tickets aan voor haar eigen treinen. Het aanbieden van tickets van andere maat­schappijen, ook al betreft dit aansluitende treinen, gebeurt slechts beperkt (bijvoorbeeld alleen wanneer het samenwerkende partners zijn). Verder heeft iedere spoorwegonderneming haar eigen verkoopkanalen en digitale systemen.
  • Treinreis van combinatie van spoorvervoerders moeilijk te boeken
  • Er is tot op heden geen uniform Europees boekingssysteem voor trein­reizen. Er zijn in Europa (grofweg) twee systemen te onderscheiden voor treinboekingen.
    In het ‘Duitse’ systeem wordt een ticket gekocht voor het reizen op een specifiek traject op een specifieke dag, waarbij geldt dat op die dag van verschillende treinen gebruik mag worden gemaakt. Dit is gunstig voor een reiziger die een aansluiting mist.
    In het ‘Franse’ systeem wordt een ticket gekocht voor het reizen met een specifieke trein op een specifieke dag. Hiervoor geldt dat op een vast tijdstip moet worden gereisd, zitplaatsreservering is dan verplicht (NS International, z.d.-b). Beide boekingssystemen zijn in de praktijk lastig te combineren.
  • Onduidelijk wanneer kortingen op basis van abonnement van toepassing zijn
  • Dienstregelingen niet op tijd beschikbaar. Voor de reiziger zijn dienstregelingen veelal pas drie maanden van tevoren beschikbaar.
  • Onvoldoende aandacht bij vervoerders voor ‘last mile’ . Er is onvoldoende aandacht bij treinvervoerders voor de zogenoemde ‘last mile’. Hoe kom je als reiziger na aankomst op het station met metro, bus, fiets of te voet op je eindbestemming? Overigens is dit probleem bij de luchtvaart groter.

Knelpunten bij de vervoersdiensten:

  • Dominantie nationale vervoerders met focus op binnenlandse markt.
    Door de (verborgen) barrières die een landsgrens ondanks het Europese opengrenzenbeleid nog steeds met zich meebrengt (bijvoorbeeld als het gaat om taal en gebruiken), blijft het overgrote deel van de treinreizigers binnen de landsgrenzen. Het is dus niet verwonderlijk dat de afspraken met de NS in de huidige concessie voor het hoofdrailnet merendeels gericht zijn op de prestaties voor deze doelgroep. Tijdens de Rli expertsessies bleek dat deze afspraken als zo dwingend worden ervaren, dat ze risicomij­dend gedrag bij de vervoerders in de hand werken.
  • Tot op heden weinig concessies voor internationale verbindingen
  • Barrières voor toetreden nieuwe vervoerders. De Rli is voorstander van concurrentie op het spoor. Dat kan tot betere prestatie leiden.
  • Geen leasemarkt voor rollend materieel. Een nieuwe marktpartij heeft niet zomaar nieuwe treinwagons.
  • Niet delen van data. Spoorvervoerders beschouwen veel data als bedrijfsvertrouwelijke infor­matie. Zij delen deze informatie dus niet met potentiële nieuwe toetreders of derden die tickets willen verkopen. Ook app-bouwers die informatie-apps willen bouwen, krijgen deze data niet.
  • Geen coherente visie op internationale dienstregeling. Men kletst in Nederland wat af over grensoverschrijdende treinen, maar op de keper beschouwd wordt er weinig strategisch overlegd.
  • Geen gelijk speelveld ten opzichte van andere vervoerwijzen. Hier komt het ontbreken van BTW en accijns op de luchtvaart aan de orde.
    De Rli vindt dat de milieulasten in de ticketprijs verwerkt moeten worden.
  • De prijs die spoorwegmaatschappijen betalen voor gebruik van de infrastructuur is te hoog. Men kan hier ‘politiek mee spelen’, door bijv. voor langere trajecten of nachttreinen lagere tarieven te rekenen.

Knelpunten bij verkeersdiensten:

  • Technische en beveiligings-/beïnvloedingssystemen niet compatibel
    Alleen al het simpele gegeven dat er niet één omgangstaal is binnen de spoorwereld (zoals het Engels in de luchtvaart) zegt al wat.
    Hieronder de Europese variatie in de spanning op de bovenleiding en de treinbeveiliging.
  • Invoering ERTMS kostbaar en tijdrovend. Met dit beveiligingssysteem kunnen treinen bijvoorbeeld dichter op elkaar rijden.
  • Het toepassing van veiligheidseisen vliegverkeer op internationale treinen zou kostenverhogend en vertragend werken en nodeloos op safe spelen. Bovendien verbiedt het de charme van de ‘last -minute’ boeking.

Knelpunten bij infrastructuur:

  • Geen samenhangend internationaal HSL-netwerk, beperkte toegang tot HSL-infrastructuur.
    De HSL-projecten zijn nationaal opgezet. Daarom is het HSL- en ICE-netwerk op Europees niveau een lappendeken. De snel­heid op de verbinding Amsterdam-Utrecht-Arnhem-Duisburg-Düsseldorf bijvoorbeeld ligt op dit moment ver onder de gewenste 160 tot 200 km/uur.
    De Europese Rekenkamer heeft hier naar gekeken en was niet blij. “Er is een ondoeltreffende lappendeken van slecht verbonden nationale lijnen aangelegd”, aldus Oskar Herics van de Europese Rekenkamer.
    Een HSL-lijn bouwen kost om en nabij €25 miljoen per kilometer en €90 miljoen per minuut reistijdwinst. Dat goudgeld komt omdat het spoor ontworpen is voor 300km/uur, terwijl die treinen dat in praktijk zelden halen.
    Wat gematigder ambities (bijv. bestaand spoor opwaarderen tot 160 a 200km/uur zou wel eens een fors betere kosten-batenverhouding kunnen hebben.
  • Capaciteit stations te beperkt
  • Maatschappelijke kosten-batenanalyses eenzijdig gericht op binnenlandse baten. Bij de eventuele reactivering van de ‘Ijzeren Rijn’ (Belgie-Weert-Roermond-duitsland of daaromtrent) voelde men zich niet in staat om een ‘totaal-MKBA’ te maken en werden alleen de kosten en baten in Nederland berekend. Voor de eventuele verbinding Groningen-Bremen is een Nederlandse, een Duitse en een gezamenlijke/Europese MKBA gemaakt.

Aanbevelingen
Een en ander brengt de Rli tot de volgende aanbevelingen:

  1. Zet in op corridorcoördinatie
  2. Verbeter de vindbaarheid en boekbaarheid van internationale treinreizen
  3. Zorg dat treintickets minimaal negen maanden van tevoren beschikbaar zijn
  4. Verbeter reizigersrechten
  5. Stimuleer nieuwe internationale vervoersdiensten
  6. maak van de internationale trein een aantrekkelijk product
  7. Verbeter afstemming treinpaden ten behoeve van internationale treinreiziger
  8. Stimuleer toepassing informatietechnologie voor beter gebruik spoorcapaciteit
  9. Investeer in grensoverschrijdend spoor
  10. Investeer in één oostelijke corridor
  11. Ontvlecht regionaal, nationaal en internationaal spoorvervoer

Deze elf aanbevelingen zijn in de tweede figuur met het vierlagen-systeem aan een laag toegekend.

(Op de startfoto het HSL-treinstation in Luik (foto bgerard))

Supreme Court Ireland finds government climate plan falls “well short”

Ook in mijn favoriete buitenland, Ierland, is een proces geweest zoals dat van Urgenda in Nederland. En ook in Ierland heeft de actie gewonnen.
Zie onderstaand bericht.

31 juli 2020

The case was brought to the Supreme Court by Friends of the Irish Environment after the High Court rejected its case in September.

THE SUPREME COURT has found in favour of a case taken against the government on its plans to tackle climate change.

Chief Justice Clarke found that the government’s National Mitigation Plan falls “well short” of being specific enough to provide the transparency required to comply with the Climate Action and Low Carbon Development Act 2015. 

The case was brought to the Supreme Court by Friends of the Irish Environment after the High Court rejected its case in September.

Counsel for Friends of the Irish Environment argued that a 2017 government plan to tackle climate change would not have an adequate impact on rising emissions, and that breaches the Act because it did not specify how the government would achieve the 2050 objectives.

They argued that lack of sufficient action from the government was a breach of the Constitution and the European Convention on Human Rights in the area of rights to life, bodily integrity, and to a healthy environment with human dignity.

Chief Justice Clarke found that the 2015 Act “requires a sufficient level of specificity in the measures identified in a compliant plan that are required to meet the National Transitional Objective by 2050″.

He said that the 2015 Act involves transparency in formal government policy for achieving the climate objectives laid out in the NTO by 2050.

“A compliant plan is not a five-year plan but rather a plan covering the full period remaining to 2050.”

“The Plan falls well short of the level of specificity required to provide that transparency and to comply with the provisions of the 2015 Act,” Chief Justice Clarke found. 

Leenaun, Killary Harbor

Het klimaat als rode draad

Op 26 juni 2020 hebben Milieudefensie, Greenpeace en anderen in verschillende steden in Nederland een actie belegd ‘Het klimaat als rode draad’. Doel was om de politiek mee te geven dat er draagvlak is voor een duurzaam en rechtvaardig herstel uit de Coronacrisis.
De centrale bijeenkomst was in Den Haag, maar ik heb zelf meegedaan in Eindhoven. Milieudefensie en Operatie Klimaat hebben inmiddels al heel wat gesprekken over het onderwerp aan de deur of aan de telefoon gehad.
Er was ook een namaak-Rutte.

Wat foto’s.

Zeven km3 olivijn om de aarde te redden?

De aanleiding
Ik kwam op Facebook in een discussie terecht over een oude bekende, het mineraal olivijn als middel om CO2 uit de lucht te halen. Af en toe laait die discussie weer op, de laatste keer vanwege een artikel in de NRC dat “zeven km3 olivijn genoeg is om de aarde te redden”. Zie Zeven kubieke kilometer olivijn om de aarde te redden .

De discussie gaat terug op prof. Olaf Schuiling. Kennislink wijdt een pagina aan hem ( www.nemokennislink.nl/publicaties/peridotieten-zijn-gek-op-co2/ ). Daar blijkt overigens dat die “zeven km3 “  “zeven km3per jaar” moet zijn en dat de redding van de wereld neerkomt op het compenseren van alle verbranding van fossiele brandstoffen.

Olivijnzand
(afbeelding links By Rob Lavinsky, iRocks.com – CC-BY-SA-3.0, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=10448817 )

Wat is olivijn en hoe gedraagt het zich?
Olivijn is een dieptegesteente. Het kristal is stabiel op zo’n 400km diepte en wordt alleen aan het aardoppervlakte gevonden als er diepe lava aan de oppervlakte uitgestroomd is. Dat gebeurt soms. Het materiaal dankt zijn naam aan de kleur en kan in extreme gevallen edelsteenkwaliteit bereiken.

De chemische samenstelling is XYSiO4 . Daarbij kunnen X en Y staan voor magnesium (Mg), tweewaardig ijzer (Fe) , en voor sporenelementen waarvan het giftige nikkel (Ni) de belangrijkste is. Als zowel X als Y magnesium is, heet het mineraal Forsteriet.
Meestal zit Olivijn in een menggesteente waarin bijvoorbeeld ook witte asbest kan voorkomen.

Het kristal is aan de oppervlakte niet meer stabiel en verweert daarom. Het kan ook gewoon van nature CO2 binden, alleen gebeurt dat uiterst onpraktisch langzaam als het materiaal gewoon een bonk is.

De verweringsreactie is voor forsteriet (in een waterig milieu)

2H2O + 4CO2 + Mg2SiO4 –> 2Mg2+ + SiO2 + 4HCO3

SiO2 is gewoon kwartszand en het HCO3-ion (ook wel het bicarbonaation) is wat je ook krijgt als je bakpoeder of zuiveringszout  in water gooit.
De reactie is dus niet exotisch.

Voor het verweren van olivijn moet er water en CO2 kunnen toetreden. En omdat zich een korstje kan afzetten, is het handig als het materiaal in beweging blijft.
Toetreding gaat makkelijker bij een groot oppervlak, en dus een kleine korrel.
Wil je dus iets met olivijn, dan moet je het mijnen, transporteren, en heel fijn malen en verspreiden. Dat kost energie en als regel CO2 en dat moet je in mindering brengen op de opbrengst. Je moet dus een Life Cycle Assessment maken (LCA).

Recente research en praktijk
Het artikel in de NRC (in de geo-engineeringbijlage van 20 juni 2020) baseerde zich op een onlangs gestarte praktijkproef van Deltares, een gerenommeerd kennisinstituut. Wat Deltares erover kwijt wil, is te vinden op www.deltares.nl/nl/projecten/olivijn-validatie-rekenmodel-met-veldproef-op-campus-van-deltares/ .

Rijkswaterstaat RWS) heeft in 2012 zo’n LCA gemaakt (onderstaande illustraties zijn uit die publicatiue afkoomstig). De verwijzing is http://publications.deltares.nl/1203661_000.pdf en die is te vinden op bovenstaande Deltares-pagina. Daar staat ook een praktijkproef in Rotterdam. De zoekterm rws olivijn geeft nog wel meer resultaat.

Zuivere forsteriet kan per 1 kg forsteriet 1.25 kg CO2 binden. Na diverse aftrekposten blijft ongeveer 1 kg CO2 per 1 kg forsteriet over.

Het titelblad van de studie van RWS geeft goed aan wat RWS als mogelijke toepassing ziet.

Daarnaast heeft RWs gebruik in de landbouw geanalyseerd.

Het analyseresultaat beschrijft hoe snel het olivijn voor 80 en 100% wegverweerd is. Dat is vooral afhankelijk van

  •  de korrelgrootte (kleinere korrel, snellere verwering)
  • de omgevingstemperatuur (warmer is sneller, tropen werken beter dan gematigde breedtes)
  • hoe zuur het water is (hoe zuurder, hoe sneller). Omdat landbouwgrondwater zuurder is, gaat het in de landbouw sneller.

Al met al praat men in de landbouw over jaren tot decennia en in de kustlijn over decennia tot enkele eeuwen.

Voor- en nadelen
Het nut van olivijn is in meerdere opzichten dubbelzinnig.

Het is juist dat olivijn primair CO2 uit de lucht bindt .

Maar de stof doet dat in water en daarbij ontstaat het HCO3-ion . Dat kan op verschillende  manieren doorreageren.
Het eindmengsel kan neerslaan tot het onoplosbare MgCO3 ,bijvoorbeeld als het water opdroogt. Dan komt de helft van de gevangen CO2 alsnog in de lucht, maar de andere helft zakt naar de bodem of wordt een witte aanslag.
Het HCO3-ion kan ook reageren met zuurionen ( H+). Per H+ ion komt er dan weer een CO2– molekuul in de lucht (dat is precies wat zuiveringszout doet met brandend maagzuur – leve de Rennie). Maar het H+ ion kan ook uit zure regen of uit stikstofdepositie komen. En het H+– ion kan ook in de verzuurde oceaan zitten, die door het HCO3-ion een beetje minder zuur wordt.
Het kan ook zijn dat een HCO3-ion een mossel tegenkomt en zich aanbiedt om een schelp mee te bouwen.
Men kan dus niet met alleen de primaire reactie volstaan en moet ook een theorie opbouwen over het vervolg.

Je kan olivijn op goede gronden dus zien  als een klimaatoplossing die soms zuur bindt, maar ook als een zuurbinder die soms het klimaat helpt. Die twee sluiten elkaar uit.

In principe kan men olivijn zien als een stof die kalk vervangt bij het ontzuren van landbouw- of bosbodems (want uit kalk komt bij het zuurbinden CO2 vrij) . Bij olivijn ook, maar die CO2 had je eerst gevangen.
Bijkomend voordeel is dat uit olivijn magnesiumionen vrijkomen, die planten graag opnemen voor de opbouw van chlorophyll. Het is overwogen om olivijn als meststof in te zetten, maar het probleem is vooral de nikkelbijmenging. Die ligt ver boven de interventiewaarde van vervuilde bodems. Nikkelloze olivijn zou een interessante grondstof zijn.

Olivijn is een interessante stof, maar geen wondermiddel. Men moet niet alleen de primaire reactie analyseren, maar ook het natraject.

Over het EASAC-rapport “Multi-functionality and sustainability in the EU’s forests”

Inleiding
Ik heb veel, en af en toe goede, discussies op Facebook over “biomassa”. Bedoeld wordt dan hout voor energiedoeleinden, wat niet vanzelfsprekend is want lang niet alle biomassa is hout, lang niet alle hout komt uit het bos en lang niet alle doeleinden betreffen energie.
Mijn uitgangspunten, zoals ik die steeds naar voren breng, in slagzinnen:

  • Voor de bosbouw op de gematigde breedtes (bijv. de EU) gelden heel andere stellingen dan voor die in de tropen. De bossen in de EU zijn netto een koolstofsink .
  • We hebben hout nodig omdat het een mooi en duurzaam constructiemateriaal is, dat bovendien klimaatzondaars als plastic, staal en beton kan vervangen
  • Bij de productie van timmerhout ontstaat uit dezelfde bomen een scala aan pulphoutproducten als spaanplaat, papier, celstof, en energiehout
  • Energiehout brengt relatief weinig geld op en is daarom niet de drijvende kracht achter de dynamiek in de bosbouw. Overvloedige statistiek wijst uit dat het bij energiehout om ondergeschikte hoeveelheden gaat t.o.v. de totale houtoogst, zowel in m3 als in €
  • Zonder biomassa haal je de doelen van de energietransitie moeilijk of slechts ten koste van andere nadelen
  • Een categorische afwijzing van ‘biomassa’ of houtige biomassa is daarom schadelijk. Een goede regulering is belangrijk.
Boskenmerken in de EU

In de discussies komt ook naar voren dat er wel reden tot bezinning is. Om het kortheidshalve met een voorbeeld aan te duiden: de kapvlakte van Zembla lag er niet vanwege de biomassacentrales, maar waarom ligt er überhaupt een kapvlakte? Kan dat nou niet anders?
Je komt dan in een bredere discussie die niet zozeer over energiehout gaat, maar over het bredere gebied van de bosbouw. Ik zocht daartoe goede literatuur en heb er het rapport “Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests” bij gepakt van de EASAC (de European Academies Science Advisory Council” . Het rapport dateert van april 2017 . Het is te vinden op https://easac.eu/publications/details/multi-functionality-and-sustainability-in-the-european-unions-forests/ . In de Expert Group zaten 21 zware deskundigen, waaronder voor Nederland professor Nabuurs.

Ik ga dat hierna samenvatten, en daarna geef ik er een reactie op.

Vooraf twee opmerkingen.

De eerste is dat het rapport uit 2017 is. Sindsdien is de politieke omgeving veranderd in die zin, dat de RED II – richtlijn in de EU van kracht is geworden. Op blz 25 en 26 stelt de Expert Group, dat de Europese Commissie (EC) de aanbevelingen grotendeels overgenomen heeft in een voorstel voor de herziening van de RED I – richtlijn. Ik ga er nu even van uit dat het EC-voorstel inderdaad in de nieuwe RED II-richtlijn terecht gekomen is (dat heb ik niet precies gecontroleerd, maar het lijkt er wel op).

De tweede opmerking is dat het cijfermateriaal in de EASAC-studie een ratjetoe is. Er is een boekenkast aan literatuur gebruik die allemaal weer net andere presentatiewijzen hanteren. Andere jaartallen, andere definities, de ene keer wordt CO2 op geslagen, de andere keer C (op elementbasis). Met name in box 4 is dat een probleem en bovendien staat  daar een rekenfout in. Ga dus niet proberen het ene diagram naast het andere te leggen, tenzij je er verstand van hebt en er enkele uren studie voor over hebt.


Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests”

Voor het rapport zijn biodiversiteit en klimaat hoofdzaak en andere aspecten een externe factor.

Er is 161 miljoen hectare (ha) in de EU, waarvan 9% plantage (bijv. olijven en Eucalyptus), 87% semi-natuurlijk en 4% natuurlijk, waarvan de helft ‘strictly undisturbed’. Ongeveer een kwart van het totale areaal is Natura2000 – gebied (N2000). Bos bestaat in allerlei soorten en maten, maar in 1/3de van het Europese bos domineert één soort boom en in maar 20% staan vier soorten bomen of meer.

De bosexploitatie heeft in veel landen een belangrijke economische functie, maar ook het bosbeheer bestaat in allerlei soorten en maten. Noordelijke landen praktizeren vaak clear  cut-oogst, voorafgegaan door periodieke dunningen (dunning betekent dat men onderweg een aantal kleine boompjes weghaalt om één grote boom te laten groeien. Dat is een gebruikelijke praktijk in de bosbouw bg). Een andere beheersvorm is de continuous cover forestry (  https://en.wikipedia.org/wiki/Continuous_cover_forestry ), waarin individuele bomen geselecteerd worden en het bos als geheel blijft staan, retention forestry (https://en.wikipedia.org/wiki/Variable_retention ), waarbij in de exploitatie behoud van milieuwaarden voorop staat, of helemaal geen management.

Het EASAC-rapport bevat (in h.3.2) een uitgebreide beschrijving van hoe de (potentiele) tegenstelling tussen bosbouw en biodiversiteit verzacht kan worden. Bovenstaande begrippen spelen daar een rol in. Voor de biodiversiteit belangrijk zijn liggende dode bomen, holle bomen, zeldzame soorten en grote oude bomen (oud is meestal > 200 jaar). Dat leidt tot enkele actieperspectieven:
– Spaar plukjes oude, maagdelijke bossen
– Handhaaf of introduceer ook in beheerde bossen elementen als dood hout en holle bomen. Certificeringsschema’s als FSC en PEFC moedigen dat aan, maar het is niet genoeg
– Kap delen van beheerde bossen niet als schuilplaats voor biodiversiteit en verhoog hun biodiversiteit

Stroomschema van hout in de EU

Traditioneel levert een bos timmerhout en plaatmateriaal en pulphout, dat vooral voor papier en karton. Celstof is nieuw en nog nieuwer zijn groene chemie-producten via bioraffinage. Brandhout is op zich traditioneel, maar neemt in omvang toe doordat andere producten in de pulphoutsector afnemen.
In het stroomschema komt er in de EU-bossen samen jaarlijks 1277 miljoen m3 hout bij (o.b. betekent Over Bark, dus de schors telt mee).
Daarvan wordt 546 miljoen m3 niet geoogst en 178 miljoen m3 blijft als dood hout in het bos achter (wat van belang is voor de biodiversiteit). Beide verhogen dus de koolstofopslag in het bos.
Verder komt er nog 33 miljoen m3 uit parkonderhoud, rioolwaterzuiveringen etc bij.
De geoogste portie (inclusief het parkenhout etc 731+33) verdeelt zich in vier hoofdstromen: brandhout (209 miljoen m3 = 27%), hout, papier en industriele toepassingen van pulphout. Lussen betekenen recycling.
Na een hoop gezigzag komt uiteindelijk 337 miljoen m3 (=44%) in de energiesector terecht. Deels dus direct en deels als afval.

Men kan op twee manieren kijken naar het specifieke energieaspect.
In de traditionele praktijk op veel plaatsen in de EU (bijvoorbeeld in Scandinavie) is de energieopbrengst deel van de keten. De lokale warmte-krachtcentrale draait op afval van de hoofdproducten hout en papier.
In (veronderstelde) moderne praktijken is de winning van hout voor energiedoeleinden het hoofddoel, hetzij voor warmte, hetzij voor elektriciteit, hetzij voor beide.

Cruciaal is dan de zogenaamde parity time. Dit voor de leek lastige begrip moet eerst uitgelegd worden.

Uitleg van het begrip parity time

Op het moment T=0 staat er een beginnend bos. Dat groeit en zamelt, steeds langzamer, koolstof op – de curve vlakt af.
Op Tkap wordt er een dot koolstof uit het bos gehaald. Bij verbranding komt die snel in de atmosfeer. Daar hoort bij hout een aantal GJ bij. Datzelfde aantal GJ hoort bij gas bij een dot koolstof die minder dan half zo groot is, en bij kolen bij een dot koolstof die iets kleiner is (afhankelijk van hoe droog het hout is en wat voor soort kolen). Het nadeel van de (rode) neerwaartse sprong wordt dus vergoed door het voordeel (de groene opwaartse sprong) van de CO2 – besparing uit gas en kolen.
Vervolgens wordt het bos herplant (dat is in de EU verplicht) en groeit weer als vanouds. Op een gegeven moment Tpar is de in het bos vastgelegde koolstof plus de bespaarde fossiele koolstof even groot als die in het bos vastgelegd zou zijn als er niet gekapt was en alles verder goed gegaan was met het bos. Na Tpar is er sprake van een netto besparing in het systeem als geheel.
De tijd tussen Tkap en Tpar wordt de parity time genoemd.
Als het fout gaat met het bos (droogte of brand of beestjes of stormen) duikt de blauwe stippellijn omlaag en is de parity time veel kleiner.

Dit model als zodanig (het is van Nabuurs) is niet omstreden.

De parity time kan sterk uiteenlopen, van enkele jaren tot enkele eeuwen en vooral dat laatste leidt tot discussie. Een korte parity time is gunstig voor het klimaat en een lange parity time niet omdat je geen eeuwen de tijd hebt – aldus de EASAC. Het omslagpunt is uiteraard arbitrair, maar vaak neemt men 40 jaar. (Ook de Nederlandse SDE+ – voorwaarden doen dat).

Je krijgt nou dit soort plaatjes (de linkerhelft is t.o.v. kolen en de rechterhelft t.o.v gas, in de legenda moet het derde hokje groen zijn, en coppice is wat wij hakhout of rijshout noemen: je kapt van een individuele boom die verder leeft):

Parity time bij het uitbreiden van boshandelingen tbv energie

Je moet dit als volgt lezen: als je 50% meer residuen uit het bos haalt dan in 2010 gebeurde, heb je dat er t.o.v. kolen in een paar jaar uit en t.o.v. van gas in een jaar of 60.
Als je 10% meer hele Zuid-duitse beuken slechts voor energiedoeleinden zou kappen, heb je dat er qua koolstof t.o.v. kolen in ruim twee eeuwen uit. In de literatuurverwijzing onder de afbeelding zegt Nabuurs overigens dat de kans dat dat gebeurt niet groot is.

Hetzelfde verhaal kan ook op andere wijze worden weergegeven.

In deze tabel is elektriciteit het enige product en wordt de restwarmte van de stroomproductie weggegooid. Er zitten dus omzettingsverliezen in. Zou een deel van de restwarmte gebruikt worden (in bijvoorbeeld de stadsverwarming), dan gaan alle kg CO2 – bedragen in onderling ongeveer gelijke mate omlaag.
In de twee linkerkolommen is biomassa qua broeikasgassen over 40 jaar gunstiger dan aardgas. Alle kolommen zijn over 40 jaar gunstiger dan kolen.

Biomassa verliest van bronnen waaraan over de levenscyclus (<40 jaar) weinig koolstof verbonden is, zoals zon en wind. (Maar daarmee treedt de EASAC-studie buiten de zelfopgelegde focus, omdat dan niet in rekening gebrachte factoren gaan meespelen als ruimtegebruik en landschap bg).

In zijn algemeenheid is de relatie tussen bos en klimaat complex en werkt twee kanten op.
De klimaatverandering kan positief of negatief werken op het bos, en het bos kan positief en negatief werken op het klimaat.
Dat laatste omdat voor het klimaat meer zaken meetellen dan alleen de CO2 , zoalsl methaan- en lachgasontwikkeling in moerasbossen of het effect van en donker bos in de sneeuw. In ongunstige omstandigheden kunnen in de EU de opwarmende effecten van een bos groter zijn dan de koelende effecten.

Tot zover de samenvatting van  het EASAC-rapport.


De RED II-richtlijn en de voorwaarden voor de Nederlandse SDE+ – subsidie

Sinds december 2018 is de RED II- richtlijn (Renewable Energy Directive II) van kracht (breed gesteund in het Europese Parlement). Het is de opvolger van de eerste Directive uit 2009. Die gaat over een breed gebied waarvan energie uit biomassa een deel is en waarvan biomassa uit bossen weer een deel is. Hij is te vinden op https://ec.europa.eu/energy/topics/renewable-energy/renewable-energy-directive/overview_en .
Het is complex, fors boekwerk dat in  dit kader niet volledig behandeld kan worden. Om de geest van het geheel weer te geven noem ik als voorbeeld “overweging 102” uit een lange reeks overwegingen die uitmonden in artikelen waarvan ik  als voorbeeld artikel 29.7 en 29.10 geef.

Overweging 102 stelt als intentie “Om ervoor te zorgen dat bosbiomassa, ondanks de toenemende vraag ernaar, op een duurzame manier wordt geoogst in bossen met gewaarborgde herbebossing, dat er bijzondere aandacht wordt geschonken aan gebieden die expliciet zijn aangewezen ter bescherming van de biodiversiteit, de landschappen en specifieke natuurlijke elementen, dat de biodiversiteit wordt beschermd en dat koolstofvoorraden worden gevolgd, dient houtachtige grondstof enkel uit bossen te komen waarin wordt geoogst volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer die zijn ontwikkeld in het kader van internationale bosbouwprocessen zoals Forest Europe en die worden uitgevoerd door middel van nationale wetgeving of de beste beheerpraktijken op niveau van het oorsprongsgebied. De beheerders moeten de nodige stappen zetten om het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa voor de productie van bio-energie tot een minimum te beperken. Daartoe moeten de beheerders een op risico gebaseerde aanpak invoeren. In dit verband is het passend dat de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen operationele richtsnoeren ontwikkelt inzake de controle op de naleving van de op risico gebaseerde aanpak, na raadpleging van het Comité voor de duurzaamheid van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.”

RED II artikel 29 lid 7
RED II artikel 29 lid 10

De RED II-richtlijn beperkt zich meestal tot kwalitatieve bewoordingen wat, gegeven de veelheid aan landen en biotopen, moeilijk anders kan. De vertaling van de Europese richtlijn naar Nederlandse wetgeving heeft plaatsgevonden in de Wet Milieubeheer en de subsidievoorwaarden voor de SDE+-regeling.
De certificatie, verificatie en handhaving van de duurzaamheidseisen van de vaste biomassa zijn verankerd in  het Besluit conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen ( https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-427.html ). Dit juridische document is vertaald in het inhoudelijks document “Verificatieprotocol vaste biomassa voor energietoepassingen” ( www.rvo.nl/sites/default/files/2019/02/SDE%20verificatieprotocol%20NL.pdf ).

Dit Verificatieprotocol omvat de RED II – richtlijnen, maar daarnaast ook aanvullende. Wat voorbeeld-criteria:

  • C1.1 eist bijvoorbeeld nu al een CO2-reductie van 70%
  • C4.1: De bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog op het op lange of middellange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden
  • C4.3 Gemiddeld minder dan de helft van het volume van de jaarlijkse rondhoutproductie uit bossen wordt gebruikt als biomassa voor energieopwekking. Rondhout afkomstig uit dunningen of uit productiebossen met een rotatietijd van 40 jaar of minder is vrijgesteld van deze eis (Wat betekent dat je twee regimes hebt: bomen als wilgen en populieren, die als regel korter dan 40 jaar meegaan; of bomen die langer meegaan, in welk geval minstens de helft van de eindkap geen brandhout mag worden. Een dunning is dat men gaandeweg een aantal jonge kleine bomen weghaalt om één boom groot te laten worden. Het dunningsmateriaal is niet geschikt voor planken. Deze regel gaat verder dan RED II.)
  • C7.1 Terreinen met een hoge beschermingswaarde en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, zijn in kaart gebracht, geïnventariseerd, worden beschermd en zo mogelijk versterkt. De terreinen kunnen één of meer van de volgende waarden omvatten: diversiteit aan soorten, ecosystemen en habitats, ecosysteemdiensten, ecosystemen op landschapsniveau en culturele waarden.
  • C8.4 On nodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van reduced impact logging en voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor wegenbouw.

Het Nederlandse biomassabeleid is strenger dan RED II.

De koolstofbalans van de gezamenlike bossen in de EU (C op elementbasis)

Eindoordeel
De positie van de EASAC lijkt een beetje op die van de virologen in het OMT.
Als het virus de enige afwegingsfactor zou zijn, ging Nederland langdurig op slot. Maar het virus is niet de enige afwegingsfactor. Er is ook nog zoiets als de economie en het dagelijkse leven. Dat weten de virologen zelf ook heel goed en daarom komen er in het spanningsveld maatschappelijke compromissen tot stand.
Als de bosdeskundigen van de EASAC helemaal hun zin zouden krijgen, gebeurde er heel weinig in het bos (en dan nog zouden er vanwege het klimaat en andere oorzaken problemen bestaan). Maar  de maatschappij wil terecht hout en papier en energie en groene chemie, en daarom komen er maatschappelijke compromissen tot stand.
In beide gevallen zijn de compromissen mogelijk niet ideaal.

De EASAC-studie brengt mij tot een paar uitspraken:

  • Er is geen sprake van massale ontbossing in de EU. Integendeel, het bosareaal groeit gestaag. Exploitatie en koolstofvastlegging kunnen samen gaan.
  • Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn (integendeel), maar die problemen zijn niet het gevolg van ontbossing.
  • Je kunt grofweg een termijn aanduiden voor de parity time waaronder het verbranden van hout uit bossen het klimaat kan dienen, en waarboven dat verbranden schadelijk is. Onder de 40 jaar overheerst de winst en boven de 100 jaar overheerst het verlies.
    Hele bomen vellen voor brandhout komt altijd boven de 100 jaar uit. Uitsluitend ten behoeve van de energiewinning moet je dat niet doen (maar het gebeurt ook niet).
  • Het vastleggen van hout in planken en plaatmateriaal kan langdurig koolstof opslaan en kan het klimaat dienen, ook als dat uit oude bomen komt (een goede houtrecycling zou dan nuttig zijn bg). Bovendien vervangt het hout en staal.
    Er is niets mis met een zorgvuldig vormgegeven houtproductie.
  • In het traditionele scenario is de energiewinning deel van een keten waarvan de dynamiek gedomineerd wordt door traditionele producten en energieproductie een afgeleide is.
    De diverse statistieken en stroomdiagrammen, alsmede de prijsverhoudingen, maken aannemelijk dat de bosexploitatie nog steeds grotendeels dit traditionele scenario volgt. Er worden geen grote gezonde bomen gekapt met brandhout als enig doel en in Nederland val je dan buiten de SDE+subsidie.
  • De logica is dan dat de hoeveelheid energiehout beperkt blijft tot wat bijproduct van de algemene houtexploitatie is.
  • De traditioneel vaak toegepaste clear cut-techniek is niet wetmatig nodig. Er zijn alternatieven die in plaats van of in combinatie met de clear cut de biodiversiteit van een bos kunnen verbeteren. Onvermijdelijk gaan hier compromissen opgesteld worden en keuzes gemaakt.
  • De emoties worden gekoppeld aan de energieproductie, maar zijn in feite een natuurdiscussie. Zembla toonde niet de houthonger van de verbrandingsovens aan, maar de onaangenaamheden van de clear cut-bosbouw.
  • De emotiediscussie in de Schoorlese Duinen gaat over natuurbeheer (wat moet je aan met een honderd jaar oude monocultuur van dennebomen). De verkoop van vrijkomend hout is een bijzaak.
  • Programma’s in Nederland om meer bos aan te leggen moeten gesteund worden

Ik voel mij in mijn uitgangspunten bevestigd, maar nu met een betere onderbouwing.

Tenslotte staat mij één zaak niet aan in de EASAC-opstelling, en dat is hun preoccupatie met bos als enige bron van natuur en biodiversiteit. Ik vind dat ook van Nabuurs in persoon.
In de strikte logica van EASAC zou je de Strabrechtse Heide en de duinen en de Limburgse kalkgraslanden en de Peel moeten gaan bebossen. Ik ben het daar helemaal niet mee eens, om twee redenen.

  • Die natuurgebieden zijn een eigenstandige bron van biodiversiteit en natuurbeleving. Klokjesgentianen en zandhagedissen en hoogveenmoerassen en gladde slangen vind je niet in het bos. Als Natuurmonumenten of Staatsbosbeheer dus een laagwaardige partij dennen kapt ten gunste van een natte heide-biotoop, kan dat een vooruitgang zijn.
  • Driekwart van de bossen in de EU (zegt EASAC) is geen Natura2000-gebied , en een groot deel van de Natura2000-gebieden is geen bos.
    De EU-landen zijn wettelijk verplicht hun Natura2000-gebieden te behouden en zelfs te verbeteren. Als Staatsbosbeheer in het Schoorlese bos oude dennenbomen die geen Natura2000 zijn voor een deel vervangt door stuifduin dat wel Natura2000-gebied is, voert SBB zijn wettelijke taak uit.
    De, soms emotionele, campagne om elk bos te behouden ten faveure van welke andere bestemming dan ook, wordt op die manier indirect een aanval op het Natura2000-principe en dat helpt de PVV en Forum, die niets liever zouden willen dan al Natura2000 opdoeken.
    De Natura2000-gebieden zijn het voornaamste wapen in de strijd tegen de stikstofdepositie.
Zandhagedis

Antwoord op vragen in PS over Peelbrand

De Peel op Wikipedia

Even terug in de tijd
Op 21 april ontstond er brand in de Deurnesche Peel, een Natura2000-gebied. Door de droogte, de wind en de ontoegankelijkheid brandde uiteindelijk 800 van de 1000 hectare af.  Het werd de grootste natuurbrand uit de bekende Nederlandse geschiedenis.
Het smeult overigens ondergronds nog steeds.

Over dit onderwerp heb ik eerder geschreven op Deurnsche Peel minivariant Australische bosbrand?https://www.bjmgerard.nl/?p=12337 .

In Provinciale Staten hebben de VVD en de SP vragen gesteld aan Gedeputeerde Staten (GS). Die zijn onlangs beantwoord. Het leest alsof het zo ongeveer de laatste politieke handeling van ex-gedeputeerde Grashoff (GroenLinks) geweest is.

Peel met stikstofoverschot
Peel zonder stikstofoverschot

De VVD-vragen en het antwoord erop
De belangrijkste VVD-vragen waren de laatste twee:
“5. Bent u het met de VVD-fractie eens dat er een goed evenwicht moet bestaan tussen enerzijds de inspanningen die gevraagd worden van de Brabantse samenleving (zoals stikstofreductie in alle sectoren en financiële bijdragen voor natuurherstel) en anderzijds de mate waarin het geloofwaardig is dat gebieden die vatbaar zijn voor brand zich kunnen herstellen tot het niveau wat gewenst is volgens de Natura-2000 aanwijzing?
6. Bent u in verband hiermee bereid om een onderzoek te doen naar de effectiviteit van voornoemde (financiële en maatschappelijke) inspanningen in relatie tot de kans dat de betreffende gebieden ooit hersteld kunnen worden tot de kritische depositiewaarden?”

Met andere woorden, de VVD suggereert eigen wel van de Deurnesche Peel als Natura2000-gebied af te willen. Of ze echt denken dat dat kan, of dat het vooral een show richting de boerenachterban is, laat ik in het midden.
In elk geval krijgt de VVD in het antwoord, vanwege Corona ondertekend namens GS door de ambtelijk programmamanager Natuurontwikkeling, geen poot aan de grond.
Algemeen kan worden vastgesteld (zei het antwoord) dat ons menselijke voortbestaan mede afhankelijk is van de natuurlijke soortenrijkdom en het daaraan gerelateerde ecologisch evenwicht. Het gevraagde verband tussen kosten en natuurbaten is vertaald in de wettelijk vastgelegde beheerplannen voor de Natura2000 gebieden. En die plannen moeten gewoon worden uitgevoerd. De brand was wel groot, maar niet op alle plaatsen even intens. Er is mogelijk nog flora en fauna over die als basis voor herstel kan dienen.
Daartoe is het project Leegveld geformuleerd, dat onder andere een verdere vernatting van de Peel wil. Het geld ligt klaar, maar er lopen nog Raad van State-procedures.

Het antwoord op vraag 6 was dan ook treffend kort : “Nee. Zie het antwoord op vraag 5.”

De vragen van de VVD en de antworoden erop zijn te vinden hieronder:

Topografische kaart De Peel

De SP-vragen en het antwoord erop
De SP vond dat de brand wel een mini-uitvoering van de Australische bosbranden leek, en vroeg zich af de droogte een klimatologisch beïnvloede trend was en of het provinciale beleid daar wel tegen opgewassen was. De SP haalde de KNMI-curves van het neerslagtekort aan.

De beantwoording door dezelfde projectmanager was een stuk enthousiaster dan de beantwoording op de VVD-vragen.
Er ligt “een gebiedsgerichte aanpak, zoals opgenomen in de Visie klimaatadaptatie, inclusief de uitwerking van de bestuursopdracht ‘Stoppen van de verdroging met een waterrobuuste inrichting van Brabant’ en via de lijn van klimaatstresstesten, adaptatiedialogen en het Uitvoeringsprogramma klimaatadaptatie Zuid-Nederland dat we samen met de gemeenten en waterschappen opstellen.” Aldus GS. De droge zomers van 2018 en 2019, en het droge voorjaar van 2020 dat tot de Peelbrand leidde, laten zien dat dat nodig is.
Behalve de droogte, spelen ook de aangrenzende landbouw en de grondwateronttrekkingen voor beregening, drinkwater en industrie een rol bij de verdroging van natuurgebieden als de Peel, die door die verdroging weer brandgevaarlijker wordt.
Het inrichtingsplan Leegveld, waarin vernatting van de Deurnesche Peel, kan bij een gunstioge uitspraak van de Raad van State in 2021 worden uitgevoerd.

Het Deltaplan Hoge Zandgronden werkt op zich wel, maar de kans op te weinig zoetwater in de toekomst bestaat.

Er is beleid om de natte natuurgebieden weer nat te maken, en ook om de bestaande bossen te revitaliseren, o.a. door naaldbossen te diversificeren met loofbomen.

Het feitelijke beheer zit sinds 2016  bij een driemanschap van gemeente, Veiligheidsregio annex Brandweer, en de natuurbeheerder(s). Een van de gesignaleerde problemen is dat niemand bij natuurbranden volledig probleemeigenaar is, en dat daarom niemand volledig doorzettingsmacht heeft. Er bestaan al wel natuurbrandbestrijdingsplannen.
Het driemanschap gaat de brand en de bestrijding daarvan (die opgeschaald is geweest tot GRIP3) evalueren.

De volledige tekst van SP-vragen en -antwoorden zijn hieronder in te zien.

Binnen zes uur dood aan een hittegolf?

Uit de Knack

De factcheck van Knack
Het Belgische blad Knack deed op 20 mei 2020 een factcheck op een uitspraak van klimaatactiviste Anuna de Wever “Over enkele jaren krijgen we hittegolven die mensen in zes uur kunnen doden”. Men kan het nalezen  op www.knack.be/nieuws/factchecker/factcheck-over-enkele-jaren-krijgen-we-hittegolven-die-mensen-in-zes-uur-kunnen-doden/article-longread-1600901.html?cel_hash=0960a4a580559e4e9bceb4a409d4d417957030b1&utm_source=Newsletter-21/05/2020&utm_medium=Email&utm_campaign=Newsletter-RNBAVUKN&

Nu bleek desgevraagd De Wever niet “binnen enkele jaren” gezegd had, maar “tegen het einde van deze eeuw”. En het gevaar bleek vooral gekoppeld aan buiten zijn en aan RCP8.5, het scenario waarin er geen maatregelen genomen werden (Business As Usual, BAU). Verder overleefde de uitspraak de check en dat werd onderbouwd met een aantal goede literatuurartikelen, waarvan ik er één uitpik, dat van MIT (Massachusetts Institute of Technology) over de Noord-Chinese vlakte.

De natte bol-temperatuur en de sterfte van de mens
Cruciaal in het verhaal is de natte bol-temperatuur. Dit moet eerst  uitgelegd worden, waartoe , zoals vaker, Wikipedia bruikbaar is.

Lucht bevat als regel waterdamp. Bij elke temperatuur hoort een maximale waterdampdruk. Daar zijn tabellen voor. Bij 20°C is de  maximale druk 23,4mBar. Meer water kan er niet bij. De lucht heet dan 100% verzadigd. Kurkdroge lucht heet 0% verzadigd en halverwege (dus 11,7mBar) heet 50% verzadigd. Het aantal mBar is de absolute vochtigheid en het % de relatieve vochtigheid.
Bij 30°C is de maximale druk 42,4mBar. Dezelfde lucht die bij 20°C verzadigd is, is dat bij 30°C dus niet.

( Door Svdmolen op de Nederlandstalige Wikipedia, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=3256535 )

Men stelle zich nu het volgende voor.
Je hebt twee identieke thermometers, waarvan er één een katoentje om de bol heeft dat met een slangetje nat gehouden wordt vanuit een tank met water. Je blaast er dezelfde luchtstroom langs. De onbedekte thermometer geeft gewoon de temperatuur van het lucht-waterdampmengsel aan (bijvoorbeeld 30°C ).
Bi de bedekte thermometer gaat er water vanuit de katoen verdampen (niet anders dan bij wasgoed aan de lijn). Daardoor daalt de temperatuur van die thermometer en van de aanhangende katoen zolang er verdamping mogelijk is. Die verdamping houdt op als de katoen, en het microlaagje rondom de katoen, de temperatuur bereikt waarbij de luchtvochtigheid 100% is. Stel dat dat 20°C is. Dan weet je dat de absolute waterdampdruk in de lucht de 23,4mBar is die bij 20°C goed is voor verzadiging.
De passerende lucht van 30°C heeft dus een relatieve vochtigheid van 23,4/42,4 = 55%.

In deze situatie heet 20°C de natte bol-temperatuur TW. Die hangt dus af van hoe warm de lucht is en hoeveel vocht er in zit.

De natte bol-temperatuur is medisch van groot belang, omdat het katoentje een goede benadering is van de huid van een zwetende mens.
Een mens koelt zonder hulpmiddelen vooral door te zweten. Geen zweet, geen koeling en omdat de stofwisseling nog steeds warmte produceert, wordt het lichaam steeds warmer. Bij 42°C ga je binnen korte tijd dood.

Jonge fitte mensen kunnen zodoende in rust, zonder technisch ondersteunde koeling en ook in de schaduw, bij een natte bol-temperatuur van 35°C binnen zes uur sterven. Daar komt de uitspraak van de Wever vandaan.

De vraag is nu of natte bol-temperaturen van 35°C in realistische omstandigheden mogelijk worden. Het antwoord daarop is ja. De MIT-studie laat dat zien voor de Noord-Chinese vlakte. Dat is het Chinese heartland waar 400 miljoen mensen wonen en waar veel geirrigeerde landbouw plaats vindt. Irrigatie brengt extra waterdamp in de lucht.

De MIT-studie
Die is public domain en te vinden op https://www.nature.com/articles/s41467-018-05252-y.epdf?author_access_token=t6nQp_IhfAfEhYGHD2PPiNRgN0jAjWel9jnR3ZoTv0OlNTCn7V3lS_xMUTRD84MrjLPQIdxJVNEj43qF8pmuzHrURlUJJ1plNunWPKFEIF5FMgB59U-OM2PmsPbpstkCN8UzzeGYu_Pe-XzAQg-YDA== . Lead author is Suchul Kang uit Singapore.

( Spatial distribution of extreme wet-bulb temperature. Ensemble average of the 30-year maximum TWmax (°C) for irrigation activity and each GHG scenario: historical without irrigation activity (a), RCP4.5 without irrigation activity (b), RCP8.5 without irrigation activity (c), historical with irrigation activity (d), RCP4.5 with irrigation activity (e), and RCP8.5 with irrigation activity (f). Averages for irrigated region (IRR) and North China Plain (box in plot, NCP) are indicated in each plot. Extent of irrigated area is shown in Supplementary . TWmax is the maximum daily value from 6-h running average for each day (bias correction described in the Methods section). The figure was created using the NCAR Command Language (https://www.ncl.ucar.edu) )

Het gaat hier om computermodellen.
De Noord-Chinese Vlakte (NCP) wordt voorgesteld door de rechthoek.
HIST heeft betrekking op een gemiddelde over 1975-2005, de RCP-plaatjes op de periode 2070-2100 , waarbij RCP8.5 voor het BAU-scenario staat (er wordt geen enkele maatregel genomen) en RCP4.7 voor een ‘gematigd’ scenario staat. Beide scenario’s komen van het IPCC en worden algemeen gebruikt.
‘IRR’ boven aan het hok slaat  op modellen waarin de irrigatie wel meegenomen is, in ‘CONT’ (voor control) is de irrigatie niet meegenomen.   
Er worden zowel uitspraken gedaan voor alle geïrrigeerde gebieden als voor de NCP.
Elke dag wordt  TWmax bepaald als zijnde het hoogste gemiddelde over een verschuivend tijdvenster van 6 uur. Met ‘Extreme TWmax ‘ wordt de allerhoogste TW bedoeld op een dag op één tijdstip, dus zonder middelingsperiode van zes uur (dus de piekwaarde op die dag). Fysiologisch is een gemiddelde over 6 uur relevanter.
De kleuren in de grafiek geven de over dertig jaar gemiddelde waarde van de extreme TWmax (dus van de dagelijkse piekwaarden), per afzonderlijk pixel. (Zoals het er in het artikel staat, zit in dat gemiddelde ook de winterperiode, maar dat klinkt onwaarschijnlijk. Bedoeld is waarschijnlijk het gemiddelde over juni, juli, augustus en september, zie verderop. Het artikel is af en toe een beetje slordig.)
De cijfers in elk van de zes hokken ontstaan als de 30-jaar gemiddelde van de extreme TWmax ook nog eens over alle pixels gemiddeld wordt (de resultaten zijn dan dus twee keer ingedikt). ‘Irr’ onderaan het hok betekent dat ruimtelijk gemiddeld is over alle nu geïrrigeerde gebieden, ‘NCP’ onderaan het hok betekent dat ruimtelijk gemiddeld is over de NCP.

Dus de cijfers onder in het hok rechtsboven moeten gelezen worden als volgt:
Als alle gebieden die nu geïrrigeerd zijn, niet geïrrigeerd zouden zijn, zou de piekwaarde van TW, gemiddeld over alle dagen van 2070 tot 2100 en gemiddeld over alle pixels van het nu geïrrigeerde gebied, en op basis van het BAU-scenario, 31,6 °C zijn. Idem in de NCP 30,9 °C .

Na al dit detailgepeuter kunnen er enkele eenvoudige vaststellingen tot stand komen.

  1. Een Chinese boer loopt in 2070 in het BAU-scenario dodelijke risico’s als hij zes uur buiten werkt. Weliswaar geeft de kaart de piekwaarde per dag en niet het zes uur-gemiddelde per dag, maar daar staat tegenover dat de boer bepaald niet in rust is.
  2. De irrigatie voegt aan de hoogste TW-piek (dubbel ingedikt) ongeveer 0,3 tot 1°C toe (de  bovenste min de benedenste rij)
  3. De klimaatverandering voegt in het ‘gematigde scenario’ in een eeuw 1,8°C toe (middelste plaatje minus linkse plaatje).  De klimaatverandering voegt in het ‘BAU-scenario’ in een eeuw 3,0°C toe (rechtse plaatje minus linkse plaatje).
  4. De analyse spreekt over jonge, fitte personen in onbeschermde toestand buiten die bij een zes uur-gemiddelde TW van 35°C met bijna 100% kans zullen overlijden. Aangenomen mag worden dat minder jonge en fitte personen al bij een lagere zes-uur gemiddelde TW dan 35°C met grote waarschijnlijkheid zullen overlijden. De Amerikaanse NOAA noemt 30°C al ‘extreem gevaarlijk’.

Het MIT-artikel presenteert zijn resultaten ook op een andere wijze, namelijk per Chinese stad. Eigenlijk heb je daar voor politiek en bestuur meer aan. Dat ziet er als volgt uit:

Histogram of daily maximum wet-bulb temperature in 16 cities over Eastern China. Histogram of the JJAS season of TWmax (°C) for each GHG scenario’s ensemble: historical (black), RCP4.5 (blue), and RCP8.5 (red). The histogram bin interval is 1.0 °C and the values on the y-axis indicate the number of exceedances. Values indicated within each plot represent the 50th and 95th percentile event thresholds. TWmax is the maximum daily value from 6-h running average for each day (bias correction described in the Methods section). The figure was created using the NCAR Command Language (https://www.ncl.ucar.edu), but the background image was obtained from NASA Visible Earth

Ook dit vraagt voor niet-geleerden enige uitleg. Voor het gemak heb ik daartoe het hok van Sjanghai uitvergroot afgedrukt.
Op de horizontale as staat TWmax (dus het op een dag hoogst optredende gemiddelde van TW over een opschuivend zes uur-interval).
In het bestand zijn meegenomen alle dagen in de maanden juni, juli, augustus en september (jjas) en dat over een periode van 30 jaar. Het bestand telt dus 122 dagen/y * 30 y waarden.
Op de verticale as staat het aantal keren in 30 jaar dat de TWmax -waarde bereikt wordt van de bijbehorende temperatuur op de horizontale as. Dit is een logarithmische schaal (103 = 1000, 102 =100, halverwege deze is ongeveer 300, 100=1, enz).
De zwarte trapjesgrafiek (‘histogram’) stelt op dezelfde wijze als hiervoor aangeven de historie voor, de blauwe het ‘gematigd’ scenario en de rode het BAU-scenario.
Lees dit dus nu als volgt:

  • Van 1975 t/m 2005 was TWmax  in Sjanghai ongeveer 300* tussen de 19 en 20°C
  • Van 1975 t/m 2005 was TWmax  in Sjanghai 1* of minder tussen de 33 en 34°C
  • Van 1975 t/m 2005 was TWmax  in Sjanghai ruim 1000* tussen de 26 en 27°C
  • Van 1975 t/m 2005 zal TWmax  in Sjanghai in het ‘gematigde’ scenario ongeveer 8* tussen de 34 en 35°C liggen
  • Van 1975 t/m 2005 zal TWmax  in Sjanghai in het BAU-scenario ongeveer 150* tussen de 34 en 35°C liggen, en ongeveer 80* tussen de 35 en 36°C (dus dodelijk als je zes uur onbeschermd buitenshuis bent), en ongeveer 8* tussen de 36 en 37°C
  • De 25.0 onder 50% betekent dat TWmax  50% van de dagen historisch onder de 25°C zat
  • De 29.0 onder 95% betekent dat TWmax  95% van de dagen historisch onder de 29°C zat
  • De 32.7 onder 95% betekent dat TWmax  in het BAU-scenario in de jaren 2070-2100 5% van de dagen boven de 32.7°C zal zitten

Men kan zich voorstellen dat de Chinese regering dit soort trends met aandacht volgt.

De geleerden noemen in de afsluitende discussie in het artikel ook gebieden als rond de Perzische Golf en in Zuid-Azie als nu al  bedreigend. En ze spreken nog maar eens de noodzaak uit om tegen de klimaatopwarming te strijden.

Beschikbaarheid en toepassings-mogelijkheden van duurzame biomassa.

Inleiding
De regering is ervan overtuigd dat duurzame biomassa nodig is voor energietoepassingen, chemie en materialen in een duurzame economie richting 2030 en 2050. Zo staat het ook in het recente Klimaatakkoord. Daarvoor is een integraal duurzaamheidskader nodig dat in principe geldt voor alle biomassa en alle toepassingen. Daartoe wil het kabinet:

1.     Een beschouwing door het PBL over de maximale beschikbaarheid per in te zetten biomassa-stroom, rekening houdend met diverse invullingen van het ‘fair share’ beginsel.

2.    Een beschouwing door het PBL over toepassingsmogelijkheden per in te zetten biomassa-stroom, uitgaande van een zo optimaal en efficiënt mogelijk gebruik (cascadering).

3.    Het opstellen van duurzaamheidscriteria per in te zetten biomassastroom.

4.    Een advies door een speciale (SER-)commissie over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is goed voor 1. en 2. , Royal Haskoning DHV voor 3. (komt binnenkort uit) en een speciale SER-commissie geeft het eindantwoord.

In de publicatie “Beschikbaarheid en toepassingsmogelijkheden van duurzame biomassa” voldoet het PBL aan 1. En 2. . De tekst is te vinden op www.pbl.nl/publicaties/beschikbaarheid-en-toepassingsmogelijkheden-van-duurzame-biomassa-verslag-van-een-zoektocht-naar-gedeelde-feiten .

De cijfermatige data in de PBL-tekst komen van CE Delft ‘Toepassingen en beschikbaarheid van duurzame biomassa’ dd februari 2020 (www.ce.nl/publicaties/2454/bio-scope-toepassingen-en-beschikbaarheid-van-duurzame-biomassa ), een coproductie.

De filenaam geeft al aan dat de totstandkoming moeizaam was. Het is een uiterst gepolariseerd onderwerp waarover niet binnen afzienbare tijd een consensus zal gaan bestaan.
Het PBL begon zijn opdracht met een ‘joint fact finding’-aanpak. Gaandeweg echter bleken niet zozeer de feiten, als wel de interpretatie daarvan, het hoofdprobleem. De aanpak verschoof naar een inventarisatie van visies, perspectieven, wereldbeelden en belangen.

Het PBL koos ervoor om een hele ruime set belanghebbenden te contacteren: bedrijfsleven, brancheorganisaties, kennisorganisaties, overheid, adviesbureau, NGO (waaronder felle tegenstanders), gebiedsbeheerders, certificerende organisaties en enkele anderen. Dat maakte de kans op overeenstemming kleiner, maar de legitimiteit groter.

Men was het lang niet over alles oneens, zolang dat ‘in principe’ was. Een ingedikte lijst:

Klimaat

  • Parijs en het Klimaatakkoord worden onderschreven, waarbij de reductie van broeikasgassen in een circulaire economie als de grootste kans voor biomassa wordt gezien in zowel energietoepassingen als niet-energie-toepassingen.
  • Er moeten meer technologieën worden ingezet dan alleen biomassa
  • Koolstof zo lang mogelijk vastleggen in materiaal werkt positief.
  • Ketenemissies moeten worden meegeteld.
  • Koolstofschuld moet worden meegenomen in de analyses
  • Tertiaire reststromen (stromen die vrijkomen na gebruik) lijken beperkte klimaatrisico’s te hebben en dat geldt ook voor een nader te bepalen deel van de primaire reststromen (die bij de productie vrijkomen op de akker of in het bos) en secundaire reststromen (die vrijkomen bij de verwerking van de producten van bos- en landbouw).

Landgebruik

  • Een gezonde en vruchtbare bodem, goed bodembeheer en voldoende organische stof zijn belangrijk
  • ILUC (Indirect Land Use Change) verdient serieuze aandacht. Veel stakeholders zijn positief over de Europese regelgeving die moet waarborgen dat alleen low-ILUC-brandstoffen worden toegepast
  • Onder voorwaarde van duurzaam bosbeheer (zoals voldoende achtergelaten tak- en tophout t.b.v. van biodiversiteit en bodemkwaliteit) mag en kan hout geoogst worden, voor zover dit niet oerbossen of beschermde gebieden betreft.
De Chinese Sakyamuni Pagode uit 1056, geheel van hout

Transitie

  • Men ziet een blijvende rol voor biomassa als materiaal.
  • Op dit moment zijn er nog weinig bezwaren tegen een rol als feedstock voor de chemie.
  • Als energetische toepassing onvermijdelijk is, dan bij voorkeur worden waar geen of nauwelijks alternatieven beschikbaar zijn (zoals lucht- en zeescheepvaart).
  • Biomassa moet zo hoogwaardige en gecascadeerd mogelijk toegepast, waarbij directe verbranding laatste keus is.

Productie in herkomstgebieden

  • Het belang van welzijn, natuur en welvaart wordt door iedereen onderschreven
  • Het vertrouwen in de duurzaamheid van biomassa is het grootst wanneer deze uit Nederland komt, omdat de invloed van beleid op nationaal niveau het grootst wordt geacht. Om dezelfde reden is het vertrouwen in biomassa uit de EU groter dan in biomassa die uit de rest van de wereld

Economie

  • Een transitie naar een biobased economy kan Nederland een economische impuls geven

Beleid

  • De huidige stimulering via de SDE+-regeling is onevenwichtig op energietoepassingen en kostenefficiëntie op de korte termijn gericht, in plaats van op meer hoogwaardige toepassing (zoals chemie en materialen) en de langere termijn.
  • Men is relatief positief is over de effectiviteit van RED2, FQD en de Wet Milieubeheer, maar men ondervindt ook belemmeringen vanuit wet- en regelgeving.
Vijf perspectieven op biomassa

Vervolgens liepen de meningen soms sterk uiteen wanneer het ‘in principe’ in praktijk werd. Dat resulteerde in twee volle pagina’s met een lange enerzijds- en anderzijdskolom, die hier niet weer te geven zijn (zie blz 38 en 39 van de PBL-tekst). Links spreken de ingenieur en de zakelijkheid, rechts spreken de ecoloog en de actievoerder.

Het PBL dikt uiteindelijk, enigszins geforceerd, de vele mogelijke combinaties van standpunten in tot bovenstaande vijf prototypen. Het helpt in elk geval het overzicht.

Die prototypen worden gebruikt om vijf voorbeeldsituaties te geven van een mogelijke verhouding tussen de Nederlandse behoefte en de dekking daarvan. Dat vraagt eerst om een inleidende definitietabel, en daarna om een tabel waarin de behoefte versus het aanbod getoond wordt.

de aannames en definities bij onderstaand schema
(Let wel dat de bovenste schaal in EJ=1000PJ is en de Nederlandse schaal in PJ.)

Bij deze tabel hoort uitleg.
Het Nederlandse aanbod in 2018 was 272PJ uit de landbouw en 70PJ uit de bosbouw, en wordt in 2030 ingeschat op grofweg 370PJ voor beide samen, en in 2050 op grofweg 420PJ (grofweg betekent hoe streng je ecologisch bent – ik heb kortheidshalve een middenwaarde genomen).
De Nederlandse vraag naar biomassa is in 2020 323PJ, waarvan148PJ voor energiedoeleiden (ter vergelijking: het totale primaire Nederlandse energiebudget was in 2018 ongeveer 3100PJ).
De toekomstige vraag en aanbod hangen sterk af van welk wereldbeeld men uitgaat.
Wie voorrang geeft aan het klimaat, zet de rem op ‘technisch duurzaam’ (geen nadeel voor food-feed-fiber en verder mag alles wat niet verboden is, zoals beschermde natuur en oorspronkelijk bos) en importeert mondiaal. De Nederlandse vraag en het mondiale aanbod schieten omhoog.
In het ‘duurzame ontwikkeling’-wereldbeeld gebeurt hetzelfde met de rem in de stand ‘max-duurzaam’, wat betekent dat er ook rekening gehouden wordt met watertekort of -overschot, kans op bodemdegradatie of met veel biodiversiteit.
‘Ecologie’ importeert uit de EU en er mag bijna niets, wat mogelijk goed is voor de biodiversiteit en bijna niets doet voor het klimaat. Dat moet dan worden opgevangen met heel veel windturbines en zonneparken (overigens zijn zonneparken ook Land Use Change). En als dat niet gebeurt, weegt dan de aventuele schade van het warmere klimaat voor de biodiversiteit op tegen de eventuele winst van bijna geen biomassa?
De blauwe %-hokjes gaan erover hoeveel% de Nederlandse vraag is van het mondiale of EU-aanbod: in de eco-stand is de Nederlandse biomassavraag in 2030 2,8% van het EU-aanbod. Dit heeft een directe relatie met de footprint-gedachte en dat treedt buiten het wetenschappelijke in het politieke domein. Hoeveel mag Nederland hebben? Naar rato van bevolking?oppervlak? Of moet je redeneren dat Nederland footprint heeft, maar ook footprint is (bijvoorbeeld voor melkpoeder van China)? Waarmee de discussie overgaat van Fair Share in Fair Trade. Binnen de context van de PBL-studie is deze politieke vraag niet te beantwoorden.

Wat het schema ook aangeeft is dat de meeste biomassa niet houtig is, en dat veel, mogelijk de meeste, houtige biomassa niet direct uit het bos komt.

Het PBL loopt vervolgens de rijen een voor een af en geeft aan in hoeverre de bewering in die rij gesteund wordt door de literatuur (ruim 400 wetenschappelijke publicaties). Ook daarbij weer het probleem dat de discussie al snel buiten duidelijke wetenschappelijke paden treedt en/of tegen definitievraagstukken aanloopt. Bijvoorbeeld bij de ‘koolstofschuld’.

De koolstofopslag in een gekapt en herplant bos

De eenvoudige definitie: een bos heeft op moment t=0 een hoeveelheid koolstof (de 0-lijn). Er wordt gekapt en er komt op korte termijn koolstof vrij uit het bos of uit de bodem. Vervolgens begint het bos weer te groeien. Na verloop van tijd is de teruggegroeide hoeveelheid koolstof plus de bespaarde fossiele koolstof gelijk aan wat het was (C-debt repayment), na nog langere tijd snijdt de lijn de situatie als het bos doorgegroeid zou zijn, en daarna gaat er alleen maar koolstof het systeem uit in de vorm van planken. Deze repayment time kan, afhankelijk van de omstandigheden, enkele jaren tot enkele eeuwen beslaan (bijvoorbeeld op tropische veengrond) en dat laatste wordt dan altijd door actievoerders rond getoeterd, maar is inmiddels wettelijk verboden (wat iets anders kan zijn dan wat er gebeurt).
De andere definitie is dat het begrip koolstofschuld zijn zin verliest bij regulier bosbeheer, als er niet één groot, maar een heleboel kleine momenten t=0 zijn op een zo grote schaal dat je kunt middelen (de horizontale zwarte lijn stelt dan de gemiddelde waarde voor van de koolstofvoorraad). En wat je met het begrip aan moet als de bossen alsmaar groeien, zoals in het grootste deel van de EU.
Het hangt er maar net van af, zoals zo vaak, wat je met wat vergelijkt.
In situaties van een langdurige, reguliere bosexploitatie gebruik ik zelf de tweede definitie.

Vast staat in dit verband ondertussen dat de oppervlakte of het volume van het bos of (meestal) beide in de VS, Canada en het merendeel van de EU groeien. Aldus het PBL en CE Delft.

Vast staat ook dat energiehout zowel qua volume als qua kuub-prijs een kleine speler is en niet de dynamiek van het boskappen bepaalt. Kap vindt vooral plaats vanwege zaaghout.
In het Zweedse flowdiagram over 2015 bijvoorbeeld eindigt van de binnenlandse oogst van 330TWh  ca 8TWh als pellet (2,5%) en (inclusief de pellets) 41TWh als energiehout, zijnde ca 12,5%.  Dit soort percentages zie je vaak.
De ‘stock increase’-term is dus wat het Zweedse bos in 2015 netto gegroeid is. De ‘decomposition’- term is weggerot (weer CO2 geworden).

Voor zover in de VS de pelletproductie toe neemt, gaat die niet van het zaaghout af maar van het papier. De ene vergankelijke drager vervangt de andere.

Zoals bij elke wet vinden er overtredingen plaats.  Sommige NGO’s beweren dat dat ook bij boskap zo is, , zoals mogelijke misstanden in Roemenië. In de PBL-tekst wordt hiervoor geen bewijs geleverd, maar het PBL vindt dat dit uitgezocht moet worden.
Het kan inderdaad geen kwaad als hier en daar de boekhouding verbeterd werd.
Dan nog is de vraag of deze overtredingen op de eerste plaats door het brandhout worden gedreven, een relatief onbelangrijk bijproduct, of door de hoofdproduct zaaghout of voor überhaupt een andere grondbestemming.

Mogelijk komt een deel van de onvrede in de wereld vanwege het ‘clear cut-beheer’ van het bos. Een kale kapvlakte is een dramatisch gezicht, maar niet per definitie een overtreding. En evenmin een bewijs dat het grote percentage niet-zaagbare bomen de biomassacentrale in gaat. Statistisch is dat niet waar.
Men kan op goede gronden vragen of een dergelijke vorm van bosbeheer de beste is. Dat is echter geen energievraag, maar een bosbeheervraag die weinig of niets met de pro’s en contras van biomassa te maken heeft.
In de, door het PBL geciteerde, wetenschappelijke literatuur vindt men het vaak zinvol om de bosbouw als zodanig ter discussie te stellen met als doel een betere mix aan functies. Nabuurs e.e. noemen dat ergens ‘climate smart forestry’.

De Nederlandse milieubeweging heeft, mijns inziens, te lang de bosbouw veronachtzaamd en haalt nu dat gebrek vanuit het verkeerde vertrekpunt in.

Het PBL komt met 14 aanbevelingen, waarvan ik, onder weglatingen van een aantal interessante onderwerpen, om redenen van plaatsruimte,, alleen de kop afdruk (blz 20 t/m26).

  1. Verlies van biodiversiteit door grootschalige productie van biomassa is een reëel risico; aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk met inachtneming van de afweging tussen klimaatverandering en biodiversiteit
  2. Een significante rol voor biomassa lijkt van wezenlijk belang voor een klimaat-neutrale circulaire economie
  3. Het is vrijwel onmogelijk om koolstofschuld, terugverdientijd en koolstofpariteit in harde beleidscriteria te vertalen, wel kunnen restricties worden opgelegd
  4. Zonnepanelen en windmolens zijn weliswaar efficiënter in termen van energie-opbrengst per oppervlakte-eenheid dan biomassa, maar toch is het raadzaam maximaal in te zetten op zowel de ontwikkeling van de productie van duurzame biomassa als van power-to-liquid (en power-to-hydrogen)
  5. Een belangrijke opgave is vast te stellen hoe bossen beter beheerd en beschermd kunnen worden en bosbouw samen kan gaan met meerdere functies
  6. Bosbouw kan samengaan met een netto vastlegging van CO2, maar dat vereist actief beleid om die vastlegging op peil te houden
  7. De beweringen over misstanden in de houtpelletproductie moeten serieus genomen worden en beter worden onderzocht door een onafhankelijke partij
  8. Het is raadzaam op EU-niveau op basis van objectieve informatie een visie te ontwikkelen op de beste benutting van marginale, gedegradeerde en verlaten landbouwgronden
  9. Uitvoering van EU-regelgeving verkleint de kans op ILUC, maar waakzaamheid voor mogelijke ILUC door een sterke groei van de vraag naar biomassa is nodig
  10. Het is van belang dat de overheid kiest voor een helder cascaderingsprincipe, dat actief communiceert en daar vervolgens haar beleid op afstemt
  11. Directe verbranding van biomassa in moderne installaties lijkt een gering effect te hebben op de luchtkwaliteit; vervanging van oudere kachels en ketels kan leiden tot een aanzienlijke verbetering
  12. Wetgeving gericht op duurzaamheid is nuttig, waarbij moet worden gezocht naar een balans tussen fraudebestendigheid en uitvoerbaarheid
  13. Door emissies die voortkomen uit de koolstof in geoogst hout te registreren op het moment van oogst wordt dubbeltelling voorkomen, maar deze registratie lijkt niet in alle landen op orde
  14. Het fair share principe is lastig te operationaliseren in beleid. De discussie hierover zou eigenlijk op een hoger en integraler niveau gevoerd moeten worden.
Olie- en vetbalans , Nederland, 2012 (Goh&Junginger)

Ik
Grosso modo zegt het PBL-rapport hetzelfde als ik in talloze artikelen op deze site beweerd heb, soms in andere woorden.
Het PBL spreekt bijvoorbeeld over verschillende perspectieven, waar ik het over meerdere crises tegelijk heb. Naar mijn mening moeten mensen zich niet alleen maar in hun eigen crisis verschansen, maar op zoek gaan naar een overstijgend verhaal. De strijdigheid tussen diverse crises verdwijnt niet, maar het geheel kan wel geoptimaliseerd worden.

Als ik mijzelf zou moeten inplaatsen tussen de vijf perspectief-tronies ‘in het groen’, dan is dat nog lastig. Ik voel me het meest thuis bij ‘Klimaat’ en ‘Duurzame ontwikkeling’: je moet gewoon zakelijk over biomassa kunnen praten en het kan een flinke bijdrage zijn aan de klimaatcrisis en de energietransitie. Maar ik ben geen diehard en niet eenkennig , dus ideeën van de andere ‘in het groen’-tronies wil ik graag in overweging nemen, mits fatsoenlijk beargumenteerd.
In de grote behoefte-beschikbaarheid-tabel gaat de aanname van ‘technisch duurzaam’ mij te ver. Dat richt me te veel natuurschade aan. Verder zou ik op dit moment importen willen beperken tot uit de EU en eventueel Canada, niet zozeer uit principe (ik heb niets tegen eerlijke handel met Verweggistan), maar omdat ik op dit moment de eerlijkheid van de handel niet vertrouw. De EU-wetgeving, hoewel misschien nog niet ideaal, vertrouw ik wel.

Ik raad lezing van het PBL-advies aan.

Over de steun aan de KLM

Er is veel te doen geweest over de steun van de regering aan de KLM, en ongetwijfeld was dit niet het laatste woord. Een kort overzicht in vragen en antwoorden vanuit het perspectief van het Beraad Vlieghinder Moet Minder (BVM2), waarvan ik secretaris ben. Dit artikel is overgenomen van de BVM2-site.

Moest/moet de KLM überhaupt gesteund worden en zo ja, hoe zit het met Air France?
Niet iedereen vindt staatssteun vanzelfsprekend.

Follow the Money toont aan dat een groot deel van de steun aan de KLM doorgeschoven wordt naar maatschappijen die vliegtuigen aan KLM-Air France leasen en die gevestigd zijn in het belastingparadijs Ierland, en naar oliehandelaren waar het consortium opties en futures heeft uitstaan die gebaseerd zijn op een veel hogere olieprijs dan die nu bestaat.

Consultant Van Ravels wil van de holding af via een faillissement, en dan de relatie op een meer afstandelijke basis van samenwerking weer opbouwen. Bij het ontstaan van Air France-KLM holding in 2003 kon de KLM zo’n lossere en meer gelijkwaardige relatie niet afdwingen, omdat de KLM (toen ook al) nagenoeg failliet was. Air France was toen de enige helpende hand die voortgezet gebruik van de naam ‘KLM’ toestond.
Andere opiniemakers pleiten juist voor een veel verdergaande samenwerking.

Het blijft een hybride verhaal: een kapitalistisch bedrijf als er verdiend wordt, en een socialistisch bedrijf als de Staat weer eens bij moet springen. En aangezien de luchtvaart in een permanente race tot the bottom verkeert, staat het financiele infuus permanent klaar.
Het nationalistische gevoel giert door de keel . Maar Kopenhagen, Brussel en Wenen beschikken niet meer over een grote home carrier en daar zijn geen rampen gebeurd.

Ook superinvesteerder Warren Buffett laat de luchtvaart vallen. Hij investeert niet in bedrijven die zijn geld in no time opbranden en de wereld is door Corona veranderd (zie Warren Buffett doet al zijn luchtvaartaandelen van de hand ).

Warren Buffett tijdens de virtuele jaarvergadering van Berkshire Hathaway op 02 mei 2020

Specifiek op Eindhoven Airport vliegt alleen KLM-dochter Transavia. Waar het macroverhaal van de KLM voor de toekomst onzeker is, is het microverhaal van Transavia binnen het macroverhaal dat nog eens te meer.
Zo ook hoe de toekomstige onderlinge verhouding tussen Transavia en de andere low cost-carriers als Wizzair en Ryanair zal zijn.

BVM2 probeert te volgen wat er allemaal gezegd en gedaan wordt, maar doet als organisatie geen uitspraak over het principe van staatssteun aan de KLM als zodanig.

Indien steun, op welke positie binnen het grotere transport-geheel moet je dan mikken?
De Werkgroep Toekomst Luchtvaart (WTL), waarmee BVM2 in de landelijke koepel LBBL zit, heeft voor Schiphol het “Internationaal Openbaar Vervoer – plan” ontwikkeld (zie Maak Schiphol en KLM sterker met slim internationaal vervoer ). De kern van de gedachte is dat we af moeten van de goedkope vakantievluchten, en dat de overstap (“hub-“) functie van Schiphol sterk in belang moet afnemen tot uiteindelijk Schiphol, bij een veel lager aantal vliegbewegingen (ca 400.000), vooral de Nederlandse markt bedient. De WTL rekent voor dat het internationale netwerk, voor zover dat een nationaal economisch belang heeft, grotendeels kan blijven bestaan.
Net als het gangbare openbaar vervoer verzorgen dan Schiphol en de KLM de Nederlandse verplaatsingsbehoefte. Groei is niet, zoals tot nu toe altijd, een doel op zich.

Hoewel er grote verschillen bestaan tussen dochteronderneming Eindhoven Airport en moederonderneming Schiphol, moet ook Eindhoven Airport, sinds Van Geel, een functie krijgen die vooral ten behoeve van het economisch functioneren van de thuisregio Brainport is. Minstens op papier is dat in de regio erkend.
Ook in Eindhoven kan die functie bereikt worden met veel minder vliegbewegingen. Van Geel spreekt over een 30% kleinere geluidscontour van 35Ke. Gezien de consequenties van de huidige economische ravage is het niet te verwachten dat de luchtvaartmaatschappijen in de nabije toekomst op grote schaal nieuwere en stillere vliegtuigen krijgen, dus 30% minder geluid betekent in praktijk 30% minder vliegen. Overigens probeert men vanuit het ministerie wel om aan dat uitgangspunt te duwen en te trekken.

BVM2 houdt onverkort vast aan de 30% geluidsreductie.

Grondpersoneel lvan de KLM

Indien steun, onder welke klimaat- en milieuvoorwaarden?
Natuur & Milieu, Natuur en Milieufederatie Noord-Holland, Milieudefensie en Greenpeace vinden dat de impact van de luchtvaart op de planeet zo groot is, dat er nu ook direct afspraken met KLM moeten worden gemaakt om die impact te verlagen ( zie www.natuurenmilieu.nl/nieuwsberichten/milieuorganisaties-helpende-hand-aan-klm-kan-niet-zonder-voorwaarden/ ).
De stelling: KLM doet nu een flink beroep op steun van onze overheid. Dat terwijl de luchtvaartmaatschappij geen belasting betaalt over kerosine en ook geen BTW betaalt over vliegtickets. De luchtvaartsector valt ook al buiten het klimaatbeleid. Nu de overheid KLM en haar werknemers wil helpen in deze onzekere periode, is het tijd om concrete afspraken te maken met het luchtvaartbedrijf.
Niet alleen moet het vaststaan dat werknemers hun baan behouden, KLM moet voor minder lawaai en luchtvervuiling zorgen en haar CO2-uitstoot omlaag brengen. De luchtvaartmaatschappij kan hierna niet terugkeren naar het oude en moet onderzoeken hoe een nieuw pad in te slaan met minder vluchten. Het is aan de overheid om zo snel mogelijk beleid te maken dat ervoor zorgt dat de hele sector gaat verduurzamen. Zo voorkomen we dat de luchtvaartsector en onze maatschappij van de ene crisis in de andere crisis rolt
.”

Dit is nader uitgewerkt in een verklaring op www.natuurenmilieu.nl/nieuwsberichten/opinie-klm-krijgt-steun-maar-de-vraag-is-waarom-en-waarvoor/ . Een deel van deze tekst:
“Wat kan er vervolgens met KLM worden afgesproken? Naast goed werkgeverschap, en onthouding van dividend en bonussen betreft dat duurzaamheid. KLM moet een plan maken voor vlootvernieuwing, voor investeringen in duurzame kerosine, ze moet stoppen met verzet tegen eerlijk beprijzen en deze plannen gaan steunen, en afspraken maken over het uitfaseren van korte afstand-vluchten en over samenwerking met rail-bedrijven. Ook moet KLM in het kader van ‘fly responsibly’ haar frequent flyer programma afschaffen.

Dit is het uitgelezen moment om in Europa afspraken te maken over voorwaarden aan de luchtvaart voor steun, en over het verbinden van deze voorwaarden aan de Europese Green Deal en de klimaatdoelen. Overleg met Frankrijk over voorwaarden spreekt voor zich voor KLM-Air France, maar ook andere landen, waaronder Oostenrijk, lijken hier voor in. Door Europese richtlijnen te benoemen kunnen alle luchtvaartmaatschappijen op dezelfde wijze worden behandeld. Ook kan dit meteen worden verbonden aan investeringen in het Europese railnet, aan betere snelle railverbindingen en hoogwaardiger dienstverlening voor Europese treinreizigers.

Een reset van de luchtvaart is hard nodig: het huidige model is gebaseerd op continue groei om kosten te blijven drukken en dit is niet vol te houden. Daarnaast haalt dit alle ruimte weg voor verbeteringen voor het klimaat en de leefomgeving. Het kan ook, maar daar is wel politieke moed voor nodig: een omslag naar een kleinere luchtvaart die niet afhankelijk is van transfers, waar generieke normen gelden, normaal belasting wordt geïnd en een eerlijke prijs wordt berekend naar mate van vervuiling. Zowel vakbonden als NGO’s moeten hierbij worden betrokken. Nederland zou met Europese landen afspraken moeten maken: bilaterale verdragen over accijns, afstemming van netwerken en onderlinge verbondenheid met HSL en gezamenlijk investeren in oplossingen als schone brandstof.”

BVM2 steunt deze gedachte. Omdat het, vanwege het ontbreken van een directe relatie, niet voor de hand ligt dat BVM2 zich in de KLM-discussie mengt, geeft BVM2 deze steun vorm via onze koepel LBBL (Landelijk Burger Beraad Luchtvaart).

Ongetwijfeld gaan deze thema’s terugkomen in de discussies over de komende Luchtvaartnota.

Wat is er in de Tweede Kamer van terecht gekomen?
OP 7 mei heeft de Tweede Kamer zes uur over de steun aan de KLM gesproken. Dat resulteerde uiteindelijk in 19 moties, waarvan er tien zijn aangenomen (zie www.tweedekamer.nl/kamerstukken/stemmingsuitslagen/detail?id=2020P06375 ).

Grofweg kunnen de moties in drie groepen verdeeld worden: betreffende het personeel van de KLM (hoog en laag); betreffende de zeggenschap binnen de onderneming; en betreffende milieu en klimaat. Een korte behandeling met de nadruk op wat ook op Eindhoven Airport relevant is.

Wat betreft het personeel.
Er worden geen bonussen en dividenden betaald.
Over de flexcontracten en de laagste inkomens:  overwegende dat doel van de steun aan Air France-KLM behoud van werkgelegenheid is; overwegende dat de eerste besluiten van de top ertoe leidden dat de ellende van de coronacrisis juist op de medewerkers met flexcontracten en de laagste inkomens werd afgewenteld; verzoekt het kabinet, als voorwaarde te stellen aan steunverlening dat de werknemers met de meest kwetsbare contracten en laagste inkomens zo veel mogelijk worden ontzien …. Nijboer (PvdA),  Alkaya (SP), Snels (GrL), Van Raan (PvdD)
De eis van een ‘goed sociaal plan richting andere sectoren’ (PvdD) en de geldigheid van de Wet Normering Topinkomens (SP, PvdD) haalden het niet.

Wat betreft de zeggenschap vond de Kamer unaniem dat leasemaatschappijen en oliehandelaren enz ook moesten meebetalen (GrL, PvdA, SP, PvdD), dat vergroting van de invloed binnen de holding bespreekbaar was maar volledige, tijdelijke, nationalisatie niet.

Milieu en klimaat leidden tot wisselende signalen.

Enerzijds werd er een blokkerende motie aangenomen van CDA en VVD aangenomen: “verzoekt de regering zich … te laten leiden door het belang van een sterke, concurrerende KLM en de werkgelegenheid die daarbij past;  … en tevens aanvullende voorwaarden alleen op te nemen als die passen in dit doel en geen afbreuk doen aan het toekomstige verdienvermogen van het bedrijf”.

Anderzijds werden voor klimaat en milieu gunstige moties aangenomen als die niet meteen iets concreets eisten zoals

  • een motie van D66 en de SGP om een en ander in Europees verband onder te brengen “constaterende dat de luchtvaartsector op een internationaal niveau opereert in een vrije Europese markt; constaterende dat de luchtvaartsector buiten het Klimaatakkoord is gebleven en een groot deel van de uitstootrechten onder het emissiehandelssysteem van de EU (ETS) gratis krijgt toebedeeld; van mening dat de huidige toestand in de luchtvaartsector en de maatregelen die worden genomen om deze toestand te verzachten, zoals het bieden van staatssteun en opschorting van (slot)regels kansen bieden om de luchtvaartsector blijvend te vergroenen; overwegende dat de Kamer zich eerder heeft uitgesproken voor invoering van accijns op kerosine en ingroei naar een bijmengverplichting van alternatieve schonere brandstoffen; verzoekt de regering, zich Europees in te zetten voor een groene heropbouw van de sector door onder andere de toekenning van gratis EU ETS-rechten op te schorten en de Europese slotverordening te herzien zodat duurzaamheid een criterium voor slotallocatie kan worden ….
  • een motie van D66 “verzoekt de regering, als voorwaarde voor steun te streven naar afspraken op het gebied van duurzaamheid, waaronder een rapportageplicht voor CO2-emissies, reductie van emissies voor korteafstandsvluchten die vervangbaar zijn door verbindingen per trein, het realiseren van een biokerosinefabriek in Groningen en concrete doelen voor bijmenging van schone brandstoffen …
  • Een motie van 50+ en de PvdD haalde zowaar met 77 stemmen net een meerderheid:
    “constaterende dat vanwege het luchtvaartverdrag uit 1944 geen belasting wordt geheven op vliegtuigbrandstof; overwegende dat, mede vanwege de internationale klimaatdoelstellingen, het belasten van vliegtuigbrandstof van belang is; overwegende dat het herstarten van het vliegverkeer na de coronacrisis een ultiem moment is om het luchtvaartverdrag uit 1944 te wijzigen of een nieuw verdrag af te sluiten met het doel internationale afspraken te maken over het belasten van vliegtuigbrandstof; verzoekt de regering, het wijzigen van het huidige luchtvaartverdrag of het afsluiten van een nieuw verdrag internationaal te agenderen, …”

Maar een motie van GrL, die om afrekenbare klimaatdoelen vroeg, en van de PvdDieren dat om “een bindend CO2-budget vast te stellen voor de luchtvaartsector dat naar rato past binnen de doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C” haalden het niet.

Overigens kreeg Air France door de Franse regering wel tastbare, strengere milieu- en klimaatdoelen opgelegd. Binnenlandse vluchten van minder dan 2,5 uur mogen alleen nog als er een hubfunctie aan vast zit (en anders de TGV). De CO2-uitstoot vanAir France moest in 2030 al gehalveerd zijn, en daar komt nu bij dat dat voor de binnenlandse vluchten al in 2024 moet.
De Franse regering eist een versnelde modernisering van de luchtvloot en 2% van de brandstof moet in 2025 uit biobrandstof bestaan.

Opstijgend vliegtuig aan de ZW-kant van vliegveld Eindhoven

BVM2 schaart zich achter de motie die flexwerkers en lage inkomens wil beschermen, voor zover dit op Eindhoven Airport van toepassing is.
Over de financiele en zeggenschapsverhoudingen binnen de KLM neemt BVM2 geen formeel standpunt in omdat BVM2 geen directe relatie met de KLM heeft.
BVM2 stemt in met de moties die een verbetering van milieu en klimaat bepleiten, ook met die welke het niet gehaald hebben. De strekking van deze moties reikt immers verder dan de KLM, en is ook relevant voor het Eindhovense vliegveld.