Het Brabants Energie Akkoord: een goed idee, maar het had een betere uitwerking verdiend

Wie en wie niet?
De BMF, BZW, ZLTO, de VBEC, de gebouwde omgeving (o.a. de steden, woningbouwverenigingen, Spark Campus, Bouwend Nederland, Uneto-VNI) en Tilburg en Eindhoven Unbiversiteit zijn initiatiefemers tot het op 20 maart 2015 uitgebrachte Brabants Energie Akkoord (BEA). De coördinatie ervan werd verzorgd door de SER Brabant.

Een aantal belangrijke strategische partners, niet zelf initiefnemers, hebben zich gecommitteerd: Brainport Development, Biobased Delta, de HBO-instellingen, de ROC’s, Enexis, de energiebedrijven en de waterschappen.

Inhoudelijk afwezig is de provincie. Die figureert slechts als aandeelhouder van Enexis en als middenbestuur dat het proces moet faciliteren en stimuleren (dus als flappentap en om de regels te versoepelen). Ik vind deze inhoudelijke afwezigheid typisch.
Ik deel de mening van de initiatiefnemers, dat de provincie bij de komende coalitieonderhandelingen een passende verhouding tot het BEA moet definieren.

De compositie
BEA wekt de indruk inderhaast geschreven te zijn en het zou baat gehad hebben bij een betere eindredactie.
Het geheel bestaat uit een ‘overall’ inleiding; daarna drie aparte ‘versnellingspaden’ over de gebouwde omgeving, de industrie, en de landbouw; dan een verzameling nog uit te werken ideeën op de langere termijn; en vervolgens een paragraaf ‘randvoorwaarden’ en ‘werkgelegenheid’.
Tenslotte volgt nog een ‘borgingscommissie’ die monitort en afstemt. Ik zie geen duidelijk gedefinieerde juridische status, geen geschillenregeling en geen doorzettingsmacht.

Het probleem is dat er geen duidelijke koppeling is tussen de versnellingspaden enerzijds en het ‘overall-deel’ anderzijds. De doelstelling van 14% duurzaam in 2020 staat in het overall-deel, en de middelen in de versnellingspaden. Maar “de twain don’t meet” . De vraag is nu waar men zich op moet richten.

De 14% – ambitie
Wat zich het meest leent als ‘overall-ambitie’ is fig.2 en de 1,5% besparing per jaar op het Finale Energetisch Verbruik (FEV). Die zijn het best analyseerbaar. De ‘onduidelijke koppeling’ betekent dat gedachten uit de versnellingspaden niet terug te rekenen zijn tot de 1,5% of tot het plaatje. Soms zijn ze zelfs strijdig: het volzetten van de industriedaken bijvoorbeeld met panelen levert al meer op dan wat er ‘overall’ aan zonne-energie in het plaatje voorzien is.

De grafiek in 2020 haalt de 14% niet. Mogelijk komt dat omdat het plaatje de besparing inbouwt zonder dat te vermelden. Het percentage is t.o.v. het FEV in 2014 van 312PJ, maar zes jaar verder is daar 9% van af. Als dat de bedoeling is, klopt het ongeveer.
Het FEV is overigens maar een deel van het geheel. De totale Primair Brabants Verbruik PBV is ongeveer anderhalf keer groter. De rest gaat op aan afvalwarmte en in producten opgeslagen energie. Hierover spreekt het BEA niet.

De samenstelling van het duurzame pakket
BEA_duurzaam_14_procent_2020_plaatje
Als je met een liniaal in het plaatje gaat meten, krijg je 3,1PJ windenergie; 1,3PJ zonne-energie; 1,3PJ geothermie/WKO; 4,1PJ afvalverbranding en 28PJ energie uit biomassa.
Ik vind hierin 1,3PJ zonne-energie onwaarschijnlijk weinig (er kan veel meer) en 28PJ biomassa gevaarlijk veel. De rest kan kloppen of kan ik nu niet beoordelen.
Wat betreft biomassa. In het artikel “Het Bodem Anders – congres” en “Brabantse energiebalansen…” heb ik hieraan al aandacht besteed. 28PJ per jaar is zoveel (zelfs als je de meestook in de Amercentrale aftrekt, rond de 2PJ), dat je zo ongeveer alles wat los en vast zit moet vergisten of verbranden, en dat Brabant een probleem krijgt met de bodemkwaliteit. Of heel veel biomassa moet geïmporteerd worden, wat in strijd lijkt met het “sluiten van de kringlopen op de schaal van Noord-West Europa” (Ruwenberg-conferentie).
Ik adviseer om van het hele landbouw- en biomassaprobleem een integraal verhaal te maken op basis van wetenschappelijke studie.

Het versnellingspad ‘Gebouwde omgeving’
Dat is een goed verhaal. Doel is om in 2050 800.000 Brabantse woningen energieneutraal gemaakt te hebben, waarvan zo’n 30.000 t/m 2020. Om de enormiteit van de verduurzamingstaak nog eens te verduidelijken: als het programma straks op volle kracht draait, betekent dat 100 woningen energieneutraal maken per werkdag. Er hoort een kostenschatting bij, waarvan de invulling nog niet geregeld is. Er hoort ook veel werkgelegenheid bij.

Het versnellingspad ‘Industrie en overig bedrijfsleven’
Dat bevat losse ideeën, waarvan enkele beoordeelbaar zijn, bijvoorbeeld het volzetten van alle industriedaken met panelen (overigens geen 170km2, maar 17km2 ). Dat is goed voor 8PJ/jaar.
De gedachte om de handhaving en monitoring van publieke wetgeving als de PAS voor de industrie bij de overheid weg te halen, zoals voorgesteld, moet worden afgewezen.

Het versnellingspad ‘Landbouw’
Daarin staan een aantal interessante gedachten, waarvan de consequenties echter zo groot zijn dat ze eerst verder uitgewerkt moeten worden. De vraag is of alle ambities gelijktijdig uitvoerbaar zijn. Zo niet, dan moeten er keuzes gemaakt worden en dat wordt nog een zware bevalling.
De ZLTO laten deelnemen in windenergieprojecten, zoals gevraagd, lijkt uitvoerbaar. Dat die projecten in de eigen omgeving moeten liggen, lijkt me soms vragen om problemen. Ik vind het ruimtelijk ordening-beleid van de provincie hier leidend. Bovendien is de nabijheid nergens goed voor, behalve voor het gevoel van belanghebbenden (en het anti-gevoel van de rest). Elders produceren de turbines ook stroom.

Het klimaatfonds
Dat is een soort bonus-malus regeling voor CO2-lozingen en besparings-
projecten op Brabantse schaal. De provincie zou daar bijvoorbeeld een startbedrag in kunnen stoppen. Ik zou er zelf voor kiezen om op
pilotschaal te beginnen en na twee jaar te evalueren. Er zouden ook wel eens wat haken en ogen aan kunnen zitten. Aan de andere kant is het een prachtig instrument voor energiecoöperaties.

Het Bodem Anders – congres en de Brabantse landbouw

Ik ben naar het Bodem Anders – congres geweest. Dat was georganiseerd door de organisatie Voedsel Anders-netwerk en de BMF en de Stichting Down2Earth. Op donderdag 19 maart 2015 was er een velddag, op
vrijdag een lezingendag.

Er is alle reden om aandacht te besteden aan de bodem. Niet voor niets heeft de Food and Agriculture Organisation (FAO) van de VN 2015 uitgeroepen tot jaar van de bodem.
Ik had er dan ook een fietstocht naar Biezemortel voor over (een onbereikbare uithoek van Brabant) om op de velddag aanwezig te zijn (heen en terug de wind tegen – je moet wat over hebben voor de waarheid).

Niet helemaal mijn wereld ……
Ik ga bewust naar congressen als deze om mijn blikveld te verruimen, maar het is niet helemaal mijn wereld. Ik voel me er thuis als een atheïst tussen de Jehovah’s. Een flink deel van de doelgroep bestaat uit holistisch denkende gelovigen, maar ik ben geen holist. Er hangt mij teveel een Rudolf Steiner-mystiek.

Ik geloof als overtuigd reductionist in randomized dubbel blind – onderzoek en statistiek. De medische wetenschap bijvoorbeeld is daar ook groot mee geworden. Het menselijk lichaam is ook complex en hangt met allerlei ingewikkelde verbanden aan elkaar. En als ze wetenschappelijk darmbacteriën kunnen onderzoeken, kunnen ze dat ook met bodembacteriën.

De energie-workshop donderdag bevatte tenenkrommende prietpraat met aperte onjuistheden. De praktijkexcursies waren redelijk tot goed, met als toppers een gesprek de Stichting Duinboeren (bedoeld worden de Loonse en Drunense Duinen) over bodembeheer nabij natuurgebieden, en een rondleiding bij Van Iersel Compost.
Zoals altijd heeft de praktijk een heilzaam disciplinerende werking. Van Iersel kent zijn processen en kon bijvoorbeeld zeggen welke schimmels er in zijn schimmeldominante compost zaten (een vel papier vol ter grootte van een deur in kleine lettertjes).

Van de lezingen op vrijdag spraken mij de eerste twee aan, evenals de workshop van Bosser.

De eerste was van ZLTO-voorzitter Huijbers. Generieke modellen konden de bodem niet goed omschrijven, omdat die tot op perceelniveau anders kon zijn. Het is een levend organisme. Dat vraagt generaties lang vakmanschap. De ZLTO had een paar duizend leden bereikt met bodemsessies.
Hij merkte op dat de overdosis mineralen in het verleden wel eens kon gaan omslaan in een onderdosis aan organische stof. De vraag is in
hoeverre je koolstof moet verbranden, en in hoeverre je die koolstof in de bodem moet vastleggen door een meer circulaire koolstofbalans. Dat kan ook een klimaatadaptatie zijn. “De bodem is van ons allemaal” en “De regeneratie van de bodem moet versneld worden”.

Wim van der Putten (Wageningen NIOO, oprichter van het Wageningen Centre for Soil Ecology (CSE; http://www.soilecology.eu/ ) bracht een vergelijkbare boodschap die samengevat kan worden met dat wat het tropisch regenwoud boven de grond is, oud grasland onder de grond is. Dat wij dat niet zien is “omdat wij op dit gebied in een permanente zonsverduistering leven” (er was er net een aan de gang).

De derde lezing van Volkert Engelsman (“Een groenteboer uit Waddinxveen” naar eigen zeggen) bevatte veel van wat mij tegenstaat: weidse oratorische vergezichten zonder navenante diepgang, suggesties van verbanden die op geen manier hard gemaakt werden). Teveel
goeroe-achtig.

De workshop van akkerbouwer Bosser (met een zeven gewassen-rotatiesysteem) was leerzaam en toonde opnieuw de disciplinerende
werking van de praktijk aan.

……. maar enig begrip is op zijn plaats
Nu is goed bodemvruchtbaarheidsonderzoek inderdaad moeilijk. Net als bij voedingsonderzoek is het moeilijk individuele aspecten in een netwerk te isoleren. Het is lastig experimenteren. Maar tussen de
bewering dat een wetenschappelijk onderzoek in praktijk moeilijk is, en de bewering dat wetenschappelijk onderzoek principieel bij voorbaat onmogelijk is, gaapt een diepe kloof.

Ook moet erkend worden dat in de afgelopen decennia het paradigma van de industriële landbouw sterk geweest is. In extreme vorm is de bodem daarin eigenlijk een substraat waaraan chemische voeding wordt toegevoegd. Nu lukt dat misschien met kamerplanten op hydroculture en aardbeien op steenwol in kassen, maar niet op duizenden km2 volle grondteelt. Ik heb hier niet veel verstand van, maar op zijn minst lijkt het me onpraktisch om 50 hectare suikerbieten in steenwol te kweken. Dat kan in praktijk toch alleen maar in echte grond.
Ik vind in dit verband de woorden van de ZLTO-voorzitter betekenisvol.

Tenslotte
Voor zover mijn bescheiden opinies wat waard zijn: ik verwacht dat in de komende jaren verschillende problemen aspecten zullen blijken van één groot verzamelprobleem dat in zijn geheel behandeld moet worden. Een schets:
–           Het recente Energie Akkoord van de Brabantse SER ( BrabantsEnergieakkoord_2015 ) wil voor het behalen van de 14% – doelstelling in 2020 per jaar 28PJ van biologische herkomst van het land halen
–           Het Telos-rapport van 2008 ( Telos_Energiek_Brabant_2040_scenario)noemt als realistisch getal 21,6PJ voor 2040. Dan wordt alle mest vergist en alle andere organische afval op enige manier voor energie gebruikt. Wil men meer, dan moet men energiegewassen gaan kweken
–           Er een Green Tech Campus is, die in West-Brabant chemie gaat doen met suikerbieten
–           Er gaat dus waarschijnlijk minder koolstof terug de bodem in
–           Er is nu al ongerustheid over de bodemvruchtbaarheid
–           Het klimaat is gebaat bij meer koolstof in de grond

Het komt mij voor dat knappe wetenschappelijke koppen hier diep over moeten gaan nadenken. Ik spreek hier niet meteen een principe uit, maar het lijkt mij dat hier toch op zijn minst sprake is van een behoorlijk optimalisatieprobleem.

Ik vind dat dit politieke aandacht verdient.

Geurregelgeving rond industriële bedrijven in Brabant

Algemeen
Vanwege een verzoek van de Wijkraad Brouwhuis, waar mensen last hebben van de geur van het BZOB-terein (Geur Coppens en In gesprek over het BZOB-terrein), ben ik me gaan verdiepen in de regelgeving rondom geur. Ik kwam een heel eind met literatuuronderzoek, maar dat alleen is een beetje riskant. Vandaar een goed gesprek met twee ambtenaren van de Omgevings Dienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB).

Een indeling.
Voor veehouderijen bestaat aparte wetgeving.
De niet-veehouderijen waar geen (groot) probleem bestaat (een fritestent) vallen onder het Activiteitenbesluit A of B en zijn niet vergunningplichtig. Daarover gaat dit verhaal ook niet.
Blijft over de categorie die wel vergunningplichtig is, waaronder de bedrijven op het BZOB-terrein.

Of de provincie of de gemeente bevoegd gezag is, is in de wet vastgelegd, maar dat is niet beknopt uitlegbaar. Voor de stinkende bedrijven op het BZOB-terrein is de provincie bevoegd gezag.

Het geurbeleid is alleen op hoofdlijnen vastgelegd. Het bevoegd gezag bepaalt wat een aanvaardbaar hinderniveau is. Daartoe volgt men een stappenplan uit de Handleiding Geur. Dat plan is vooral procedureel en bevat zelf geen inhoud.
Vaak levert de branche de inhoud middels een Bijzondere Regeling. Dat leidt tot een indeling naar branche. Bijv. Coppens valt onder de Bijzondere Regeling A3 “Diervoederindustrie”.

Dergelijke Bijzondere Regelingen zijn niet zelf de wet. De diervoederbranche stelt voor om als ‘acceptabel hinderniveau’ te definieren ‘een 98-percentiel van 1,4ouE/m3 in bestaande situaties en idem 0,7 in nieuwe situaties’. Dat wordt pas een wet als de provincie dat overneemt.

Wat zijn ouE’s en percentielen?
Ik stel me het ongeveer zo voor: een ambtenaar van de Omgevings Dienst Midden Brabant (daar zit dit specialisme) klimt met een speciale zak op een laddertje, houdt die zak in de schoorsteen, knoopt hem dicht en gaat ermee naar het lab. Daar zitten vier getrainde personen klaar. Die krijgen de lucht in gecontroleerde verdunningen toegevoerd. Als twee van de vier iets ruiken, heeft ruikt die verdunning met één (ouderwetse Nederlandse) geureenheid. Twee van die dingen heet een odour unit (ou). De E staat voor Europees. Dat wordt daarna teruggerekend tot de oorspronkelijke waarde.
Wat er uit de schoorsteen komt heet de emissie (in ouE/uur) en wat er bij de voordeur aankomt heet de immissie (in ouE/m3). Burgers ruiken dus de immissie.
Het verband tussen beide wordt vastgesteld met een rekenmodel, het NNM. De uitkomst daarvan is per definitie de waarheid. Er bestaat momenteel geen objectieve stankmeter die je bij je voordeur kunt hangen (zoiets als het stankequivalent van de dB-meter). Zie hieronder de E-nose.

Nu is de geur van jasmijn aangenamer dan die van stront, hoewel je ook niet je leven lang in de jasmijnlucht wilt zitten. Dat wordt in rekening gebracht met een “hedonische factor”. Dat is een getal 1,2,3,4 of 5 waardoor gedeeld wordt. Als er 200000 ouE/uur de pijp uitgaan, telt dat in de berekening voor mestlucht /1 en voor jasmijn /5 (in het voorbeeld dus 40000).

De ’98-percentiel” betekent dat de waarde gedurende 2% van het jaar overschreden mag worden. Dus 2% van 8760 uur, dus 175 uur per jaar.

De E-nose
Er zijn wel elektronische detectiesystemen van geurende stoffen ontwikkeld, maar die zijn nog experimenteel en alleen in beschermde en relatief eenvoudige situaties toepasbaar. Er loopt een pilot met E-noses op industrieterrein Moerdijk.
Probleem blijft vooralsnog dat de menselijke neus voor sommige stoffen zeer veel gevoeliger is dan elektronische sensoren.

De provincie
De provincie heeft op 3 november 2011 een beleidsregel vastgesteld “Beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant” (Beleidsregel beoordeling geurhinder bedrijven Noord-Brabant). Daarin:
–           als er een Bijzondere Regeling is, wordt die gevolgd. Dit leidt
bijvoorbeeld bij Coppens tot genoemde 1,4 en 0,7 .
–           als er geen Bijzondere Regeling is, wordt een richtwaarde vastgesteld die iets strenger is (nl 1,0 resp 0,5). In speciale situaties mag dat worden opgehoogd tot het dubbele, de grenswaarde.
–           bij het vaststellen van het acceptabel hinderniveau “betrekken GS de ontvangen hindersignalen over de inrichting”. Daartoe bestaat een protocol. Dat kan mogelijk leiden tot een strengere vergunning, maar de details zijn me niet duidelijk.
–           de hedonische waarde van onbekende mengsels wordt op 0,5 gesteld (die tellen dus dubbel)

Best Beschikbare Technieken (BBT’s)
Verordeningen hebben de mond vol over BBT’s, maar de praktijk valt tegen. De eis is immers slechts dat op nabije woonbestemmingen de norm gehaald wordt (bijvoorbeeld 1,4 ouE/m3) . Als dat “gewoon” kan (bijvoorbeeld met een hogere schoorsteen) is het ook goed.
Vaak kan er meer dan de vergunning voorschrijft en worden de technische mogelijkheden niet optimaal benut. ‘Best’ is niet altijd ‘best’. 1,4 kon best 1,0 worden en 98% kon best 99% worden, maar dat is duurder, het hoeft niet en dus gebeurt het niet.

Cumulatie
Op het BZOB-terrein in Helmond staan meerdere bedrijven die geurhinder veroorzaken (Coppens Diervoeders, Den Ouden, mogelijk Ferm-O-Feed). Ik heb tot nu toe geen bepalingen gezien die iets zeggen over stank in woonwijken door meerdere stinkende bedrijven tegelijk. Als twee bedrijven elk 2% kans hebben om boven de 1,4 ouE/m3 te komen, is de kans dat een woning getroffen wordt ongeveer 4% als de oorzaken van de stank toevallig zijn, of is de blootstelling groter dan 1,4 als beide bedrijven (bijvoorbeeld door het weer) tegelijk stinken.

Dit vraagt mijns inziens aandacht.

Gedachten bij het opstappen van de voorzitter van Mestac

In het Eindhovens Dagblad van 12 februari 2015 staat een interview over het opstappen van John van Paassen, de (tot dan toe) voorzitter van Mestac. Dat is een coöperatie met ruim 400 veehouders uit Brabant en Noord-Limburg als lid, bedoeld voor de duurzame verwerking van het mestoverschot van de aangesloten leden. Mestac zet zich ook in voor mestverwerking bij bedrijven als Ecoson en Kumac (aldus het ED).
Het persbericht, waarin Van Paassen zijn vertrek bekend maakt, kunt u vinden op de site van Mestac http://www.mestac.nl/ . De tekst staat hier–> Persbericht_Vertrek_Van_Paassen_10-2-2015 .

Van Paassen is aan de ene kant trots op zijn prestaties. Hij noemt onder andere de Mestpool en de (in onze regio opererende) fabriek Ecoson (bij de destructor in Son).
Aan de andere kant baalt hij van delen van zijn eigen achterban, waarvan er teveel achter beperkt financieel gewin op korte termijn aanlopen, waardoor een structurele oplossing bemoeilijkt wordt.

Interessant zijn de redenen, die Van Paassen noemt waarom het mogelijk is dat er zoveel onder de verantwoorde verwerkingsprijs gewerkt wordt.
Aan de ene kant worden boeren muggeziftend “vervolgd omdat ze soms 100 kg stikstof niet kunnen verantwoorden” terwijl “Intermediairs een speciale ontheffing hebben waardoor ze geen stikstof hoeven te verant-
woorden. Dit leidt ertoe dat bij mesthandelaren miljoenen kilo’s stikstof verdwijnen zonder dat dat voor hen gevolgen heeft. Ondanks dat deze verdwijningen staan geregistreerd bij het RVO doen de Tweede Kamer en het Ministerie hier niets mee. Men probeert aan alle kanten fraude met fosfaten tegen te gaan en laat tegelijk het nitraatprobleem fors groeien. Gevolg is dat veehouders en akkerbouwers opnieuw geconfronteerd worden met nog scherpere normen.”
(citaat uit het persbericht).

Tijd voor enig eigen commentaar. Bij de mestverwerkingsmethode ‘scheiden en indikken’ ontstaan er twee productstromen, de ingedroogde (op zaagsel lijkende) dikke fractie die het fosfaat bevat, en een waterige oplossing die vooral het nitraat bevat. De totale hoeveelheden fosfor en stikstof (omgerekend op elementbasis) veranderen bij het verwerkingsproces niet of nauwelijks.
Fosfaat is een natuurlijke hulpbron die uit fosfaatmijnen komt, geleidelijk aan opraakt en zeldzamer wordt. En daarmee geld waard. Dat stimuleert de broodnodige recycling van fosfaat en dat is op zich goed. Fosfaat is goed registreerbaar en telt in mestzaken als “rekeneenheid”. Vandaar Van Paassens opmerkingen.
Stikstof kan in verschillende chemische vormen voorkomen die in elkaar kunnen overgaan (bijvoorbeeld door bacteriën). Je hebt nitraat, nitriet, elementaire stikstof (zoals in de lucht), en ammoniak. Stikstof is dus een lastiger rekeneenheid. Daardoor is de stikstofbalans moeilijker te volgen. Dat kan echter geen reden zijn om structureel van controle af te zien, zoals Van Paassen schetst.

Het is mij op dit moment niet duidelijk welke financiële waarde aan nitraat (in praktijk de meest voorkomende vorm) wordt toegekend. Mogelijk is deze zelfs negatief.
Dat betekent dat bij scheiden en indikken van mest een fosfaatstroom ontstaat die geld waard is, en een nitraatstroom die weinig waard is of zelfs wat kost – dus de facto afval is. Voor mij plaatst deze gedachte de opmerking van Van Paassen in  perspectief.

Voor een werkbezoek aan een mestverwerker zie
Bezoek aan mestverwerker Lithoijen .

En energie èn water èn voedsel

Mijn lijfblad, de Scientific American, schrijft steeds vaker griezelige artikelen in een steeds urgentere toonzetting. Eerder heb ik op deze weblog vanuit het gezag van de SciAm geschreven over dat extreem weer normaal gaat worden (zie De straalstroom doet raar). In het nummer van februari 2015 gaat het over de verwevenheid van drie crises tegelijk: energie, water en voedsel. De gangbare logica is dat energie eerst komt (want daar kun je water mee zuiveren). Dan water (want daar kun je voedsel mee verbouwen), en zo verder naar beneden. De logica is van wijlen professor Smalley van Rice University.

Hoewel goed bedacht van deze Nobelprijswinnaar, blijkt het verhaal toch niet helemaal waar.

Systeemcrisis
Een voorbeeld de gigantische stroomuitval in India in 2012, die 620 miljoen mensen trof. Er was een lange droogte, waardoor steeds meer boeren steeds dieper gingen pompen en steeds meer stroom nodig was. Tegelijk stonden de stuwmeren steeds lager, waardoor er minder stroom gemaakt werd. Op een gegeven moment deed het boem.

Ander voorbeeld: Central Valley in Californie. Langdurige droogte en gebiedsontwikkeling brachten het waterdebiet in de Coloradorivier met eenderde terug. De boeren in Central Valley, een van de belangrijkste landbouwgebieden van de VS, “pompen als gekken” waardoor zelfs de bodem daalt. Tegelijk worden er twee kerncentrales gesloten omdat er geen koelwater meer is en houden actievoerders een grote ontziltingsinstallatie tegen omdat die te veel energie vraagt.
Dezelfde Colorado voedt Lake Mead, dat nog nooit zo laag gestaan heeft, en Lake Mead voedt Las Vegas, de elektriciteitscentrales va de Hooverdam en grote landbouwgebieden stroomafwaarts. Las Vegas wil een miljard uitgeven aan een nieuwe pijp die water kan aanvoeren als het water nog lager dan de laagst bekende stand komt. Wat volgens sommige geleerden van het Scripps Institute zinloos is, omdat als de verwachte klimaatverandering zich voortzet, Lake Mead in 2012 droogvalt.

Zo staan er nog wat voorbeelden in, zelfs van Texanen die tijdelijk stoppen met fracken omdat het daarvoor nodige water elders harder nodig is.

De problemen zijn verweven
De centrale boodschap is dat de drie crises niet hiërarchisch aflopend geordend zijn, maar gelijktijdig en verweven. Het voedsel zit erin omdat een groot deel van de energie, rechtstreeks of via de water-route, nodig is voor de productie en distributie van voedsel.

De oplossing in mijn lijfblad is een fundamentele strijd tegen verspilling. Men kan met ultrafiltratie afvalwater reinigen tot het niveau van drinkwater, wat overigens serieus overwogen wordt in San Diego. Men kan afvalwater en koolstofdioxide in algenbakken stoppen om biomassa te maken. Men kan elektronica gebruiken om lekkende waterleidingen te vinden.

Nederland?
Dit zijn aan een bepaalde plaats en tijd gebonden voorbeelden. Het is een aardige gedachtenoefening om de basislijn van dit verhaal op Nederland los te laten.
Het is een hele tijd droog en warm, iedereen zet de airco aan, de centrales langs de Maas werken volop en de Maas wordt zo warm van de afvalwarmte dat hij niet meer kan koelen. Een integrale oplossing zou zijn om nieuwe centrales (zo we die nog willen bouwen) alleen nog daar neer te zetten waar er een nuttige bestemming is voor de afvalwarmte.

Ook dit is bedoeld als voorbeeld. Ik zou het op prijs stellen als lezers in reactie op dit verhaal eigen gedachten over dit onderwerp in een Nederlandse context zouden willen geven. Of beschermt ons hier de Europese netwerk-koppeling?

Het biomassapotentieel op provincieniveau

In deze kolommen is al vaker aan de orde geweest wat de doelen en mogelijkheden van biomassa op provinciaal niveau zijn. De SP heeft er vragen over gesteld in Provinciale Staten van Brabant, de milieubeweging vindt er wat van en bijvoorbeeld Boxtel en Deurne verwachten er veel heil en zegen van.

Foto bij een artikel over het biomassaplein in Deurne
Foto bij een artikel over het biomassaplein in Deurne

Die discussie wordt zelden op basis van cijfers gevoerd. De biologische landbouw vertrekt vanuit het morele imperatief “Gij zult elke gram snipperhout terug de grond in doen” tot gemeenten en biochemiebedrijven die willen oogsten zonder zich de vraag te stellen wat er eigenlijk te oogsten valt en of daar politieke prioriteiten aan moeten worden toegekend.

Is er een provincie die al cijfers heeft?

De provincie Utrecht wil in 2040 klimaatneutraal zijn en heeft in dat kader Ecofys opdracht gegeven het Utrechtse biomassapotentieel in kaart te brengen (3 augustus 2011, Warmerdam, Yildiz, Koop). Ingekort weergegeven leidt dat tot onderstaande voorwaarden en vaststellingen:

  • Het klassieke gebruik van biomassa als voedsel voor mens en dier blijft onaangetast
  • Het onderhoud van de bodemvruchtbaarheid in termen van stikstof en fosfor blijft onaangetast
  • Het onderhoud van de bodemvruchtbaarheid in termen van koolstof wordt niet systematisch besproken. Wel wordt van enkele belangrijke organische deelstromen vastgesteld dat ze weer de grond in gaan
  • Min of meer droge reststromen worden verbrand, natte vergist
  • In Utrecht worden nagenoeg geen specifieke energiegewassen geteeld
  • De biomassa komt geheel uit afval (stedelijk afval; mest, snoeihout fruitteelt, overige agrarische reststromen; snoeihout, gras en maaisel uit landelijk gebied).
  • De energetische mogelijkheden van stedelijk afval worden al voor 85% gebruikt, die voor agrarisch en natuurafval nog maar voor 8 a 9%
  • De afvalstroom van de voedings- en genotmiddelenindustrie wordt slechts voor een zeer klein deel aan de opwekking van energie toegerekend. De veruit grootste toepassing is en blijft veevoer
  • Er is op dit moment niet of nauwelijks sprake van concurrerende vraag voor de productie van bio-grondstoffen.
  • Afvalwarmte wordt in praktijk voor 20% benut
  • De provincie Utrecht verbruikt 212PJ/jaar (*) . Alle biomassa samen is goed voor 2,0PJ/jaar (waarvan zowat de helft nu al opgewekt wordt). Dat is dus 1,0% .
  • Die 2,0PJ bestaat uit 1,35PJ elektriciteit en 0,65PJ nuttig gebruikte warmte
  • De provincie loost nu 9340 kiloton/jaar. Alle biomassa samen zou 330 kiloton CO2 per jaar besparen. Dat is dus 3,5%.

Al met al zijn de mogelijkheden voor biomassa in de provincie Utrecht in 2011 bepaald niet sensationeel. Waarmee ik ze zelf overigens niet afschrijf, want de energetische verduurzaming van Nederland gaat met èn èn èn , en sommige van die èn-nen zijn kleine stapjes. Bovendien zou het op termijn meer kunnen worden. De uitbreiding van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) leidt tot meer houtafval en minder koeien.
De discussie tussen Faaij enerzijds en Katan ea anderzijds lijkt in het Utrecht van 2011 een non-discussie, een soort ver van mijn bed – show.

Nu is de provincie Utrecht de provincie Brabant niet (waar ik woon). Er zijn belangrijke verschillen.
–           Het aantal dieren is in Brabant in verhouding groter
–           In Brabant functioneert de Green Chemistry Campus, waarvan een belangrijk doel is om chemische producten te maken uit biologische grondstoffen (zoals bijvoorbeeld uit suikerbieten).
–           Er is daarom meer reden om wel aparte energie- of grondstoffengewassen te kweken

Utrecht is een nuttig voorbeeld, maar in Brabant is er meer reden dan in Utrecht om na te denken van wat je als provincie nu eigenlijk wilt. Vandaar de vragen in PS.

Voor het Ecofysrapport zie –> ecofys biomassapotentieel provincie utrecht

(*): 1 PJ = 10^15 J = 278 miljoen kWh)

 

Provincie doneert Helmond half miljoen voor stankbestrijding

De donatie
De provincie heeft Helmond €490.000 gedoneerd voor het bestrijden van de stank van de agro-gebonden industrie. €40.000 gaat naar het ontwikkelen van geurbeleid, €450.000 naar het verhogen van de schoorstenen van Boerenbond Deurne en Forfarmers-Hendrix.

Wethouder Smeulders (Groen Links) zegt dat hij verwacht op het verhogen van deze twee schoorstenen €200.000 over te houden. Daarvan zouden misschien een of meer andere schoorstenen verhoogd kunnen worden, mogelijk op het BZOB-terrein. Dat lijkt mij een goed idee en ik hoop dat het gesprek met de provincie, dat volgens het ED van 13 febr 2015 gaande was, tot een dergelijke afloop gaat leiden.
De kosten komen voor rekening van de overheid, omdat de bedrijven aan hun vergunning voldoen en dus niet gedwongen kunnen worden geld uit te geven aan voorzieningen waartoe ze wettelijk verplicht zijn.

pluimmodelbenadering

Helpen schoorstenen?
Ik had hierover een discussie met iemand uit Brouwhuis, welke mij in de gelegenheid stelde mijn oude stiel als natuurkundeleraar weer eens op te pakken.

Het antwoord is “ja, maar beperkt”. Hierboven een tekening van een standaard pluimmodel dat zo vereenvoudigd is dat de pluim een nette kegel is. Je ruikt de geur als de onderkant van de ellips op neushoogte komt, en als de concentratie van de stankveroorzakende stof dan nog boven de drempel ligt.
Maak je de schoorsteen hoger, dan treft de pluim de grond een eind verderop. De ellips is dan groter geworden, en daarmee de verdunning.
In praktijk komt er uiteraard meer bij kijken: op grotere hoogte waait het harder, de grond is niet glad waardoor de lucht gaat wervelen, en de atmosfeer kan gelaagdheid vertonen. En ook een hoge schoorsteen kan tot stank in de omgeving leiden als het niet waait. Maar statistisch leidt een hogere schoorsteen ertoe dat je gedurende minder uur per jaar in de stank zit en dat die stank meestal minder erg is.

Tweesporenbeleid gewenst
De nieuwe pluim raakt uiteindelijk ook ergens de grond, zij het verderop en verder verdund. Of hij daar genoeg verdund is, moet blijken.
Daarom vind ik het verstandig om ook te kijken naar gasbehandeling voor de lucht de pijp verlaat. In de vergunning van Coppens Diervoeding bijvoorbeeld, die ik gelezen heb, staat geen specifieke passage over geur. Er staat wel een algemene passage over “Best Beschikbare Technieken” (BBT). Een argeloze lezer zou nu denken dat er maar één de beste kan zijn, maar zo is het niet. Er zijn minstens een half dozijn BBT-en en die kun je ook nog eens combineren (bijvoorbeeld een gaswasser met een biofilter). Als men er bijvoorbeeld in slaagt om de emissies met 95% te verminderen i.p.v. met 80%, komen er vier keer zo weinig stangveroorzakende moleculen in de atmosfeer. Het probleem is dat de vergunning geen getalsmatige ambities noemt, en dat de landelijke regelgeving mogelijkheden open laat.

Ik adviseer de Wijkraad Brouwhuis om hierover in de slag te gaan met de provincie.

Zie ook het eerdere artikel over Coppens Diervoeding

Zie ook het eerdere artikel ‘In gesprek over het BZOB-terrein in Helmond

 

Over de geur rond Coppens Diervoeding in Helmond

Er zijn mensen die vinden dat het te vaak te hard stinkt rond het BZOB-terrein in Helmond. In elk geval vindt de Wijkraad Brouwhuis dat.
Op het BZOB-terrein zitten veel ondernemingen waarvan de provincie bevoegd gezag is, zoals recyclingbedrijven of bedrijven die met de agrosector te maken hebben.

Mijn (SP)-fractievoorzitter Nico Heijmans en ik zijn op 27 dec 2014 wezen praten met twee mensen van de Wijkraad (zie “In gesprek over het BZOB-terrein in Helmond op 31 dec 2014“). Ik zou het nodige uitzoekwerk doen, zij zouden mij sturen wat ze hadden, en Nico en ik zouden proberen een echte deskundige te pakken te krijgen, want het is zeer gespecialiseerde materie.

Ik kwam vandaag aan het uitzoekwerk toe en begon met Coppens Diervoeding. Daarover wordt geklaagd en en er bestaat op de branche gerichte landelijke wetgeving voor.
Het uitzoekwerk leidde tot een heel epistel aan de heren van de Wijkraad Brouwhuis, waarvan ik hier het merendeel achterwege zal laten. Enkele observaties:
– De Wet Milieubeheervergunning van Coppens van jan 2009 kent geen expliciete bepalingen over geur. Er staat alleen een algemene passage dat “Best Beschikbare Technieken (BBT)” moeten gelden. Hoe de algemene passage concreet vorm krijgt om geur tegen te gaan, is niet in de vergunning terug te vinden.
– De diervoedingindustrie heeft een eigen “Bijzondere regeling” bij de Nationale Emissie Richtlijn. Dat is niet uitzonderlijk – enkele tientallen branches hebben zo’n regeling.
– De BBT’s, die in 2007 bekend waren, konden in combinatie meer dan 90% van de stankstoffen wegvangen (bijvoorbeeld een goede gaswasser met een nageschakeld biofilter). Een enkelvoudige zuivering vangt minder weg. Het is niet uit de vergunning te achterhalen aan welke ambitie Coppens gehouden is.

afvalgasreiging_diervoeding
– Er is een oud en een nieuw model om de concentraties in de lucht bij omringende woningen uit te rekenen, resp. het LFTD-model en het NNM-model dat nu verplicht is. Beide dekken elkaar niet. Let wel dat onderstaand plaatje geldt voor één specifieke situatie. Bij andere situaties horen andere plaatjes. Het plaatje voor Coppens is onbekend.
Boven de 300 m voorspelt in dit specifieke voorbeeld het nieuwe model lagere waarden dan het oude, op 100 m geeft het nieuwe model 6* zoveel. Het oogt niet geheel betrouwbaar.
De dichtstbijzijnde woning in Helmond ligt op 400 m van Coppens.

verhouding_NNM_LFTDDe provincie gaat 4,5 ton betalen om twee Helmondse schoorstenen te verhogen, nl die van Boerenbond Deurne en Forfarmers-Hendrix op een ander Helmonds industrieterrein, nl Hoogeind. Daarvoor heeft de provincie in juni 2013 een speciale subsidieregeling ingesteld. (Dit alles volgens het ED).
De gedachte om ook zoiets op het BZOB-terrein te doen lijkt op zijn minst een studie waard te zijn.

Boxtel, BMF, biomassa

De studie van wat er in Brabant aan opvattingen bestaat over biomassa heeft mij tussen twee vuren geplaatst (als ik mij deze enigszins morbide beeldspraak veroorloven mag).

Aan de ene kant de opvattingen van de gemeente Boxtel die wellicht meer willen dan kan en/of dan wenselijk is, aan de andere kant de organische landbouw, tot op zekere hoogte ondersteund door de BMF, die meent dat er helemaal niets mogelijk is, dat het organische stof-gehalte van de bodem al jaren daalt, en dat elk afgeknipt twijgje terug de grond in moet.

Ik zit er ergens tussen in. Naar mijn mening kan er best wel wat op biomassagebied, ook als je geheel politiek correct eerst zorgt voor voedsel en medicijnen voor mens en dier en voor het onderhoud van de bodem. Er blijft iets over om te verdelen over grondstoffen en biobrandstof, maar hoeveel precies en op basis van welke politieke prioriteiten je dat overschot wilt verdelen, daar durf ik op dit moment geen uitspraak over te doen.
Hier hoort een grondig onderzoek naar gedaan te worden door niet-direct belanghebbenden, gevolgd door een debat in Provinciale Staten. Het onderwerp is er belangrijk genoeg voor.

Dit verhaal is te lang om hier af te drukken. Als u het wilt lezen, Continue reading Boxtel, BMF, biomassa

Brabant en het debat van de biomassa-professoren

Het debat tussen de professoren Katan, Vet en Rabbinge aan de ene kant en Faaij aan de andere kant over de mogelijkheden en onmogelijkheden van biomassa groeide uit tot een heus mediarelletje “onder professoren”. Waarmee het debat ten onrechte gekleineerd zou worden, want er komen belangrijke vragen aan de orde. Bovendien zijn de hoogleraren het tot op zekere hoogte eens, maar dat was voor de pers minder spannend.
Voorzover ik het als geïnteresseerde leek kan zien, zijn de kiftende professoren het eens over de eerste drie stappen op de biomassa-pyramide: voedsel en medicijnen voor mensen,  idem voor dieren en het in stand houden van de bodemvruchtbaarheid. Verder gaan ze er allemaal van uit dat de mogelijkheden voor biomassa eindig zijn.
Het verschil van mening gaat over hoeveel er na de eerste drie stappen nog over is, en of dat voor groene chemie gebruikt moet worden of voor biobrandstof. Zo lang de eerste drie stappen gegarandeerd zijn, lijken mij de laatste twee doelen beide legitiem en vraagt het om een zakelijke discussie wat je het beste kunt doen. Het relletje is daarvoor een mooie aanleiding.
Elders op deze website vindt u overigens schattingen van wat er op biobrandstofgebied mogelijk is.

Foto bij een artikel over het biomassaplein in Deurne
Foto bij een artikel over het biomassaplein in Deurne

Ik heb het debat verbijzonderd voor het Brabantse Biobased Economy-beleid, omdat ik fractiemedewerker ben van de SP-fractie in PS en wij iets van dat beleid moeten vinden. Er gebeurt bijvoorbeeld van alles m.b.t. de suiker in West-Brabant en mestvergisting is een vorm van biobrandstof maken.
Tot nu toe is dat beleid alleen economische politiek: het gaat alleen over geld, organisatie, tijdschema’s en werkgelegenheid. Er is niets mis met economische politiek, maar het kan niet het enige op deze aarde zijn.
Je zou ook willen weten welke politieke prioritering het beleid na streeft.
Willen wij en de ondernemingen in Brabant inderdaad de eerste drie stappen waarborgen?
Brabant heeft zowel beleid om biobrandstoffen te maken als om biomaterialen te maken. Hebben wij daarbinnen een voorkeur?
Willen wij biomassa die via wereldwijde kringlopen binnenkomt en weggaat of willen wij regionale kringlopen (op schaal van Nederland of West-Europa)?
Hoe waarborgen wij dat de Brabantse bodem niet uitgeput wordt als organisch materiaal niet meer aan de bodem teruggegeven wordt, maar in rook of bioplastic opgaat? En hoe moet het met de bestrijdingsmiddelen en het water?

Ik heb dit thema omgebouwd tot vragen en een persbericht. Die treft u aan onder
(persbericht) Persbericht 29 januari 2015 biomassa
(Vragen) vragen discussie faaij-katan ivm Brabant_ingekort