De klimaatstreepjescode voor de wereld als geheel en elk afzonderlijk land is te vinden op https://showyourstripes.info/ .
Wie onderstaande streepjescode in een bewegende simulatie wil zien, kan dat op de hierbovengenoemde site van Milieudefensie bekijken. Dat is leuk, maar niet van essentieel belang.
Het Nederlands klimaat warmt 2 keer zo snel op als de wereldgemiddelde temperatuur. Dat blijkt uit cijfers van het KNMI. Zo steeg de gemiddelde temperatuur in ons land met maar liefst 1,1 °C in slechts 30 jaar.
Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut KNMI zette alle metingen van 1901 t/m 2020 in een animatie, de zogenaamde klimaatstreepjescode of warming stripes.
De animatie laat duidelijk de opwarming van Nederland zien: blauw voor relatief koele jaren, rood voor relatief warme jaren. Afgelopen jaar was, samen met 2014, het warmste jaar ooit gemeten.
Klimaatstreepjescode, Karin van der Wiel
Opwarming Nederland 2 keer hoger dan wereldgemiddelde
Uit de cijfers van het KNMI blijkt ook dat de temperatuur in Nederland de afgelopen 30 jaar is toegenomen met 1,1 °C. Dat is 2 keer zoveel als in de rest van de wereld, met uitzondering van Antartica. De toename is het grootst in onze lente (1,5 °C) en het kleinst in onze herfst (0,7 °C).
Eerder al werd berekend dat Europa sneller opwarmt dan de rest van het wereldgemiddelde. Waarom dat is, lees je in dit artikel van NOS. Zo worden onze zachte winters veroorzaakt door de wind die vaker uit het westen komt dan vroeger.
Klimaatverandering: dit is het nieuwe normaal
Het KNMI maakt elke 10 jaar een berekening van het gemiddelde weer. Dat noemen we ‘De Normaal’. Het opschuiven van ‘De Normaal’ laat zien hoe het klimaat verandert, legt het KNMI uit in onderstaande video https://youtu.be/_UEkndDXvH8
Maar de Nederlandse weermannen- en vrouwen vinden de stijging allesbehalve normaal. Daarom hebben ze afgesproken dat ze vanaf 2021 het woord gemiddeld gebruiken in plaats van normaal.
De klimaatstreepjescode is oorspronkelijk bedacht door klimaatwetenschapper Ed Hawkins. Hij zocht een manier om de langjarige trend van temperaturen onder de aandacht te brengen. Op de website showyourstripes.nl kun je de streepjescode bekijken voor alle landen in de wereld.
KNMI-klimaatonderzoeker Karin van der Wiel maakte de klimaatstreepjescode voor Nederland.
VolkerWessels is vandaag met de bouw gestart van een uniek appartementencomplex in Monnickendam (gemeente Waterland). Het gebouw bestaat grotendeels uit CLT (Cross Laminated Timber – naaldhout waarvan lagen kruiselings op elkaar gelijmd zijn), ondersteund met traditioneel metselwerk en aluminium gevelelementen. Het bouwen is koolstofnegatief (netto wordt er koolstof langdurig vastgelegd). De bouw is prefab en remontabel en daardoor volledig circulair. Door deze opzet blijft de bouwtijd beperkt tot vijf maand. Het wonen in de bouw is all electric. Door de zeer goede isolatie zijn de energielasten laag.
De bouw van het houten woongebouw M’DAM aan de Pierebaan in Monnickendam is van start gegaan. Wethouder Jelle Kaars van de gemeente Waterland zette vandaag symbolisch de eerste schop in de grond en gaf hiermee het startsignaal. Waterland is hierdoor straks de eerste gemeente in de regio met een compleet circulair houten woongebouw. Het plan is ontwikkeld door BMB ontwikkeling B.V. uit Limmen (onderdeel van VolkerWessels). M’DAM is een ontwerp van productontwikkelaar en architect Finch Buildings uit Amsterdam. De prefabricage en bouw van dit bijzondere houtbouwconcept wordt uitgevoerd door De Groot Vroomshoop (tevens onderdeel van VolkerWessels). M’DAM wordt in de zomer van 2021 opgeleverd.
Het project in Monnickendam is uniek. In Nederland is niet eerder een grootschalig woongebouw gebouwd, dat bijna in zijn geheel is opgetrokken uit CLT (cross laminated timber). De appartementen worden daarbij vrijwel volledig in de fabriek gebouwd. Door het gebruik van massief hout, het modulaire ontwerp en het industriële fabricageproces, heeft het gebouw per saldo een negatieve CO2-footprint: de som van de uitstoot is kleiner dan de hoeveelheid bespaarde en in het CLT gebufferde CO2. Door gebruik te maken van hout uit duurzaam beheerde productiebossen, planten de bouwpartners bovendien meer bomen terug dan er worden gebruikt.
Vijf maanden bouwtijd
Door het industriële fabricageproces worden de woningen al geproduceerd, terwijl de grondwerkzaamheden nog plaatsvinden. Hierdoor blijft ook de bouwoverlast beperkt. Het totale bouwproces duurt slechts vijf maanden.De gevel van het in U-vorm ontworpen gebouw bestaat grotendeels uit hout, deels uit traditioneel metselwerk en deels uit aluminium gevelelementen. Het houtbouwconcept reduceert de CO2 uitstoot en is daardoor veel duurzamer en milieuvriendelijker dan traditionele bouwprojecten en zorgt voor een gezonder leefklimaat. Door het gebruik van hout en de re-montabele bouwmethode kunnen de grondstoffen in de toekomst worden hergebruikt. De koopwoningen zijn middels individuele particuliere hypotheekvormen gefinancierd en dit bevestigt het vertrouwen en erkenning van banken voor dit nieuwe hoogwaardige en uiterst duurzame product.
All-electric en duurzaam
Alle appartementen worden ‘all-electric’ opgeleverd. Dit betekent dat de volledige energievraag elektrisch wordt ingevuld. Een lucht-water warmtepomp zorgt voor het verwarmen van de appartementen en een boiler voor het verwarmen van water. Via zonnepanelen wordt zoveel mogelijk energie voor de appartementen – en waar mogelijk voor de algemene voorzieningen – opgewekt. Tevens heeft het gebouw een zeer hoge isolatiewaarde. Hierdoor kunnen bewoners rekenen op lagere energielasten. Duurzaam Waterland biedt bewoners die geen auto (willen) bezitten, in de nabijheid van M’DAM, elektrische deelauto’s aan.
Woningbehoefte en innovatie in de gemeente Waterland
Wethouder Jelle Kaars: “M’DAM sluit aan op de grote woningvraag in de gemeente Waterland. We lopen met M’DAM tevens voorop in het vernieuwend bouwen met de laagst mogelijke footprint”. Corporatie Wooncompagnie, dat 20 sociale huurwoningen uit het plan zal aanbieden, wil voldoende betaalbare huurwoningen realiseren en zorgen voor een duurzaam en divers aanbod. Directeur-bestuurder Stefan van Schaik: “Zowel de renovatie als nieuwbouwopgave vullen we waar mogelijk in met biobased materialen, zoals hout. Alle nieuwbouw telt voor ons, maar dit project ligt ons na aan het hart, omdat we hiervoor echt onze nek hebben moeten uitsteken. We hebben dit graag gedaan, omdat wij vinden dat de huidige woningnood schreeuwt om innovatieve oplossingen zoals deze”.
Er lopen nu belangwekkende discussies wie wat betalen moet en waarom. Er is hierover nog niets bekend gemaakt (ook niet naar de Tweede Kamer toe).
Cobouw kopt een van zijn artikelen “Afsluitdijk toont de gevolgen aan van klimaatverandering op grote waterwerken”. Dit wordt niet echt bewezen. Wat wel aannemelijk gemaakt wordt (het klinkt alsof Cobouw hier inzage gehad heeft in interne documenten en/of mensen gesproken heeft die dat hadden), is dat bij het ontwerp essentiële gegevens over golfhoogtes, golflengtes en waterstanden ontbraken. Niet aan de Waddenkant, waar het gevaar adequaat onderkend zou zijn, maar aan de zuidkant. Nadere berekeningen wezen uit dat bij gemiddelde waterstanden op het Ijsselmeer bij een storm uit zuidelijke richtingen veel grotere golven konden ontstaan dan gedacht. Die rollen dan recht de spuisluizen bij Den Over in en geven akelige golfklappen op de hefdeuren van die sluizen. Dat hele complex moet aangepast ontworpen worden en omdat de bestaande spuisluizen ondertussen hun werk moeten blijven doen (anders overstromen de oevers), moeten die ook onderhanden genomen worden. De gegevens van Rijkswaterstaat over de golven bij hoog water op het Ijsselmeer zouden kloppen.
De link tussen de golven enerzijds en het klimaat anderzijds wordt in Cobouw gesuggereerd via een superstorm, die eens in de 10.000 jaar kan optreden en die zich kan ontwikkelen bij allerlei waterstanden en uit allerlei richtingen. Dat de klimaatopwarming in zijn algemeenheid vaker voor superstormen zorgt, is inmiddels aannemelijk.In hoeverre het klimaat vaker voor superstormen zorgt die op het Ijsselmeer verkeerdom blazen, wordt niet uitgelegd. Althans niet in Cobouw, mogelijk wel ergens in interne documenten.
Update: in Cobouw van 15 juni 2021 worden bovenstaande speculaties, dat de opdrachtgever een onvolledig kennispakket aangeleverd heeft over golfomstandigheden en waterdieptes, expliciet bevestigd. Dit terwijl de aannemerscombinatie LevveL erop gewezen had. Kort ervoor had de minister bekend gemaakt dat er 120 miljoen bij moet (op een aanneemsom van 550 miljoen). Mogelijk blijft het daar niet bij.
Contractvormen en is de Nederlandse infrasector te klein voor grote werken? De artikelenserie in Cobouw snijdt neventhema’s aan die in eigen recht interessant zijn, en die een ruimere strekking hebben dan bij alleen de Afsluitdijk.
Het ene thema is de contractvorm. Er is het nodige te doen over de DBFM-contractvorm (Design, Build, Finance, Maintenance). In essentie leggen die de verantwoordelijkheid bij ‘de markt’. Wij (de overheid) geven u de specificaties en het gewenste eindproduct, jullie (de markt) regelen de bouw, het geld en het onderhoud, en dan sluiten we een contract. Maar dat liep een paar keer fors mis, zoals bij de Zeesluis bij Ijmuiden, het Zuidasdok en de Ring Groningen. Ik ga daar op deze website niet over schrijven want ik weet er te weinig van. Er ontstond in elk geval een discussie over of de mislukking (mede) veroorzaakt werd door de DBFM-contractvorm zelf, of door de slechte uitvoering ervan. Een onderzoek in opdracht van Bouwend Nederland en Rijkswaterstaat wees uit (dit weer op gezag van Cobouw), dat niet zozeer de DBFM-methode fout was, maar de omvang van de projecten. De Nederlandse infrasector zou slechts DBFM- projecten aanjunnen tussen de €200 miljoen en de €400 miljoen, met een beperkte complexiteit. Dus niet de Afsluitdijk. Ik spreek hier zelf geen oordeel uit. Zie www.rijkswaterstaat.nl/nieuws/2020/10/onderzoek-rijkswaterstaat-en-bouwend-nederland-brengt-ervaringen-dbfm-contract-in-kaart.aspx .
Het andere is de deskundigheid binnen Rijkswaterstaat. In een ander artikel in de Cobouwserie over de Afsluitdijk interviewt Cobouw oud-directeur De Bont van Rijkswaterstaat. De Bont zegt dat hij op zich niet tegen de “De markt, tenzij …. “ systematiek is (waarvan DBFM-contracten een voorbeeld zijn), maar dat dit te extreem is doorgevoerd. Bovendien is de omslag gepaard gegaan met een groot verlies aan deskundigheid binnen Rijkswaterstaat. “Door kennisverloop is de organisatie onvoldoende voorbereid bij dit soort projecten. Jaren terug zijn er ineens 3000 mensen uitgebonjourd met een heleboel inhoudelijke kennis. Dat waren ouderen die gepokt en gemazeld waren. Dat gat is naar mijn gevoel tot op heden niet goed opgevuld. Tja, dan wordt het toch risicovol als je er niet bovenop kunt zitten als het mis dreigt te gaan.” Volgens De Bont gaat het fout in de vereiste dialoogfase in DBFM-contracten “als de ene partij (opdrachtgever, red) te veel vragen stelt langs juridische lijntjes en de markt te weinig tegenspel biedt in de aanbestedingsfase gaat het mis. Daar wringt de schoen. Gebrek aan kennis speelt Rijkswaterstaat ook hier parten. Je kunt best veel verantwoordelijkheden aan de markt overlaten, maar dan moet je wel weten wat je overlaat en waar je zelf verantwoordelijk voor blijft “. De Bont vindt dat de politiek moet ingrijpen en dat dat best wel eens een beetje onaangenaam kon worden.
De sluis bij Tilburg Omdat deze site focust op Noord-Brabant, een wat kleinschaliger voorbeeld, namelijk de opwaardering van het kanaal bij Tilburg. Op zich een goed idee, want nu kunnen er alleen maar kleine binnenvaartschepen tot en met de Kempenaar-klasse doorheen en dat moet klasse IV worden. De binnenvaart haalt een hele hoop vrachtverkeer van de weg en staat op de drempel van een verduurzamingsslag.
Om Tilburg en het Wilhelminakanaal met dit doel verder op te stoten in de vaart der volkeren, moest het kanaal dieper en breder, en moest een knelpunt, sluis II bij Tilburg, worden opgelost.
Dus Rijkswaterstaat aan de slag, of, om nauwkeurig te zijn, externe bureau’s namens Rijkswaterstaat. De externen kwamen met het idee dat sluis II er gewoon uit kon, en dat je met een verlaagd peil, na verbreding en verdieping, als boot tot de volgende sluis vooruit kon. Rijkswaterstaat nam het idee over. Daarop werd voortgeborduurd en het plan lag al klaar, inclusief financiering door de gemeente Tilburg en de provincie.
Tot een bewoner van de Tilburgse wijk De Reeshof, die verstand van geohydrologie had, becijferde dat het plan van Rijkswaterstaat de grondwaterspiegel in de omgeving met 30 cm omlaag zou draineren, en dat daardoor de hele wijk De Reeshof zou gaan verzakken (plus daarnaast de nodige schade aan flora en fauna). Dat had tot dan toe niemand gezien. Grote paniek. Zie hier bijvoorbeeld een brief van de Wijkraad Reeshof aan de gemeente Tilburg
Het was niet eens kwade wil van Rijkswaterstaat, maar gewoon onkunde. De kennis om de omgevingsgevolgen in te schatten was blijkbaar niet meer in de organisatie aanwezig.
Uiteindelijk is het besluit voor de poorten van de minister weggesleept en heeft Rijkswaterstaat een nieuw plan moeten maken. Met sluis II er weer in en met het oude waterpeil. Dat betekent enkele jaren vertraging. Bovendien is het nieuwe plan in inmiddels een stuk duurder en er lopen zeer belangwekkende discussies wie er fout zat. Het ligt voor de hand dat de provincie en de gemeente moeten bijlappen, maar de financiële details zouden pas in 2021 duidelijk worden.
Vooraf Het platform Investico voor onderzoeksjournalistiek publiceerde op 09 december 2020 een aanval op enerzijds het biomassa- en bosbeheerbeleid van de Estse overheid en bedrijfsleven als dader, en anderzijds de Nederlandse overheid en energiesector als belangrijke medeplichtige. Het onderzoek is te vinden op www.platform-investico.nl/artikel/hoe-estse-bomen-worden-opgestookt-in-onze-centrales-geannoteerd-verhaal/ . Dit verhaal is onderdeel van het project Money to Burn – een internationaal onderzoek door een team van zestien Europese journalisten en acht redacties, geleid door het Nederlandse onderzoeksjournalistieke platform Argos en gefinancierd door Investigative Journalism for Europe.
Ondanks de imponerende aftiteling vind ik het een zwak onderzoek. Ik vind het meer een opinie-artikel dat naar een al vaststaande uitkomst toe werkt (inderdaad, die bestond drie jaar geleden al, stelt het artikel). Het grootste probleem is dat het de houtproductie en de biomassaproductie niet uit elkaar houdt. Verder zit de studie te veel op de emotietoer, hanteert de studie selectieve statistiek en gebruikt hij slordige definities. Het citeert andersgezinden vooral voor de vorm, nauwelijks ingaand op hun kant van de zaak, presenteert gegevens eenzijdig en doet onware beweringen (‘Tussen 2014 en 2019 verdubbelde de jaarlijkse afname van bosoppervlak in Estland, blijkt uit onze analyse van gegevens46 van dataplatform Global Forest Watch en de Universiteit van Maryland, Google en NASA.’). Meteen maar een voorbeeld dat op deze bewering ingaat.
Er is in Estland geen grote systematische ontbossing en het bosareaal groeit licht Eerst de definitie van ontbossing ‘deforestation’. Om aan onafhankelijk en systematisch statistisch materiaal te komen, heb ik er de FAO-cijfers bij gepakt (de Food and Agriculture Organisation van de VN). De FAO-definitie (Global Forest Resources Assessment 2015 en 2020, FRA, www.fao.org/3/ca9989en/ca9989en.pdf ) voor deforestation is ‘The conversion of forest to other land use or the longterm reduction of the tree canopy cover below the minimum 10% threshold’. Die 10% is de ondergrens voor wat de FAO als ‘forest’ definieert. Het heet dus ontbossing als er een blijvende functieverandering optreedt van bos naar niet-bos, zoals infrastructuur en bebouwing. De cijfers daarover zijn warrig en als ‘ontbossing’ in deze zin bedoeld is, is de bewering onwaar. Het is in Estland een ondergeschikt fenomeen (FRA 2020 blz 15).
Er wordt in Estland wel flink gekapt, maar ook flink herplant (zowel machinematig als langs de natuurlijke weg). Omdat de functie niet verandert, moet dit geen ‘ontbossing’ genoemd worden. Per saldo groeit het Estlandse bos licht.
De feitelijk beschikbare FAO-cijfers lopen t/m 2017. Latere jaren zijn gemakshalve gelijk gesteld aan 2017 (FRA 2020 blz 8) De biomassa en koolstofopslag boven, op en in de grond groeide eerst licht en blijft nu ongeveer gelijk (FRA 2020 blz 25 en 28).
In het onderzoek staat een ‘deforestation’-grafiek (zonder definitie van ‘deforestation’) in Natura2000-gebieden. In de context lijkt dit te betekenen kap waar opnieuw bos komt, en dus is het in de reguliere betekenis geen ontbossing. Op het Natura2000 – aspect kom ik later terug.
Een andere manier om mijn punt te maken is het staafdiagram van het landgebruik in Estland. Die komt van de website van Graanul en daarom heb ik hem geijkt op de FAO, en dat klopt precies.
Even weer terug naar het lopende verhaal.
Nu heb ik zelf ook al drie jaar een opinie die andersom is. Maar om mijn gelijk te beargumenteren vond ik dat ik het beter moest doen dan het Investico-artikel, en omdat zo hier en daar iemand mij dat gevraagd had, heb ik enige tijd geïnvesteerd in dit artikel. Ik wil deugdelijke en systematische statistiek gebruiken (zoals de al genoemde FAO-statistiek en internationale im- en exportstatistieken) en ik lees ook wat de Estse regering ervan vindt en wat het bedrijf Graanul ervan vindt. Dat bedrijf functioneert in dit soort verhalen altijd als een soort opper-Beëlzebub. Mijn studie leidt tot wat Investico ongetwijfeld niet beoogd heeft, namelijk dat mijn Sympathy for deze Devil is toegenomen.
Twee caveats: * ik ga er niet bij voorbaat van uit dat commerciele ondernemingen de waarheid spreken. Ook niet dat ze bij voorbaat liegen. Ik probeer uitspraken te controleren, door Estlandse statistiek te vergelijken met andere. * Ik beweer niet dat er geen problemen zijn. Die zijn er wel, zelfs grote, maar ze zitten anders in elkaar dan Investico beweert.
Ik ga mijn antwoord geven in een aantal statements waarvan hierboven de eerste staat (met een . ervoor)
Graanul is Estland niet – even een stukje gevoel voor verhoudingen Zoals alle Scandinavische landen, kent Estland al eeuwen een bosexploitatie waarin hout in huizen, gereedschappen, meubels etc verwerkt wordt, en restanten opgestookt. Estland kent dan ook een gevarieerde houtbewerkende sector. De branche-organisatie Estonian Timber heeft er een pagina vol mee ( https://estoniantimber.ee/companies/ ) en alleen Graanul maakt pellets. De rest zaagt of maakt fineer of triplex. En Graanul is alleen in relatieve zin een reus. Het bedrijf bezit in Estland 53.687 hectare en dat is op 2.438.400ha bos in Estland. Goed voor 2,2% van een bos ter grootte van een half klein land – eerder een middelgrote onderneming. Daarnaast heet Graanul nog wat grond in Letland. Graanuls pelletproductie is veel groter dan wat Graanul in Estland zelf aan hout oogst, omdat Graanul diensten verleent aan andere boseigenaren, houtresten van houtverwerkende bedrijven overneemt en importeert uit landen als Letland en Wit-Rusland.
Houtige biomassa is niet de hoofdzaak Om eerst weer even een gevoel voor getallen te krijgen: In 2018 werd er in Estland 14 miljoen m3 hout geoogst (op een totale voorraad van ca 494 miljoen m3 ). Die 14 miljoen kuub is goed voor ongeveer 10 miljoen ton. Van die 14 miljoen kuub kwam 0,66 miljoen kuub van de eigen productie van Graanul (2019), goed voor 0,46 miljoen ton.
Er bestaat geen makkelijke statistiek over hoeveel van die jaarlijkse 14 miljoen kuub afgesplitst wordt voor binnenlandse energiedoeleinden. De FRA 2015 (blz 34-35) geeft van 2000 tot 2011 ‘removal for fuel wood’-waardes die tussen de 1,2 en 2,3 miljoen kuub schommelen en dat is inclusief de export. De FRA 2020 geeft hier geen statistiek. De site http://www.europeanbioenergyday.eu/wood-fit-for-purpose-in-estonia2/ stelt dat 89% van de hernieuwbare energie in Estland op hout gebaseerd is, wat goed zou zijn voor 2,1 miljoen kuub, goed voor grofweg 25PJ, rechtstreeks in de kachel of via warmte-kracht installaties en dan de stadsverwarming (waar een groot deel van Estland op zit). De IEA ( www.iea.org/countries/estonia )stelt dat biomassa goed is voor ca 1/9de deel van de 12,3TWh stroom in Estland, welke 1,35TWh na enig ruw cijferwerk ongeveer op ca 700 miljoen kg hout uitkomt. Graanul levert 170 miljoen kg wood chips (583.000 kuub) voor 0,34TWh. Waarschijnlijk dubbelt de restwarmte van die stroomopwekking grotendeels met die van de 2,1 miljoen m3 vanwege de stadsverwarming. Op basis van de IEA-cijfers is Graanul, volgens het eigen duurzaamheidsverslag, goed voor grofweg een kwart tot een derde van de huidige hernieuwbare energie in Estland.
Ik maak de binnenlandse vraag af naar energiehout af op rond de 2,5 miljoen m3 . Op 14 miljoen m3 houtoogst vind ik dat een bijzaak, zij het een belangrijke bijzaak.
In de export hetzelfde beeld. De site TrendEconomy stelt je in staat om van elk land over elk jaar op elke denkbare wijze de im- en export binnen te halen . Mijn selectie is https://trendeconomy.com/data/h2?commodity=44,4401,4402,4403,4404,4405,4406,4407,4408,4409,4410,4411,4412,4413,4414,4415,4416,4417,4418,4419,4420,4421&reporter=Estonia&trade_flow=Export&partner=World&indicator=NW,TQ,TV&time_period=2019 (categorieën houtproducten, papierproducten en pulp). De waarde van deze drie categorieën samen was in 2014 $1683 miljoen en in 2019 $1958 miljoen. Daarvan maakte de categorie Fuel wood in ruime zin in 2014 10,8% uit en in 2019 13,5%, en daarvan bestaat waarschijnlijk het merendeel uit pellets van Graanul. In kilogram uitgedrukt stijgt de export van Fuel wood in ruime zin van 1231 miljoen kg in 2014 naar 2140 miljoen kg in 2019. Dit meest in de vorm van pellets van Graanul (waarvan Graanul 2492 miljoen kg produceert, die dus grotendeels aan de export opgaan). Wie het gemakkelik wil, zie onderstaande file.
Zelfde idee: Fuel wood is in de export een bijzaak, zij het een belangrijke bijzaak.
Ik hou het erop dat all-in ongeveer een kwart tot een derde van de houtoogst in Estland, direct of indirect, eindigt als energiehout. Preciezer dan dit lukt me niet.
De besluitvorming over de bosexploitatie in Estland wordt dus overheerst door de klassieke houtproductie – zoals al eeuwen. Er worden als regel geen bossen gekapt, enkel om ze te vermalen.
Er is nog een tweede reden waarom houtige biomassa een bijzaak blijft, namelijk het simpele gegeven dat het per kuub minder opbrengt. Houtprijzen schommelen sterk, maar de onderlinge prijsverhouding tussen de categorieën heat logs, pulpwood logs, naaldhout (softwood) sawlogs en loofhout (hard wood) saw logs blijft ongeveer hetzelfde. In 2019 zit fuel wood op 24€/m3 , pulpwood op 40€/m3 (hier getoond), naaldhout op 55€/m3 , en hardhout op 170€/m3 (de laatste twee hier niet getoond). Dit alles met een flinke toevalsmarge. Dus 1 : 1,5 a 2 : 2 a 2,5 : 5 a 7.
Het grote geld in de bosbouw zit niet in het energiehout, maar in het gewone hout.
De koolstofschuldtheorie van Investico klopt niet en Graanul zegt een koolstofsink te zijn Het is een populair narratief. Er is een bos; bos kan van zichzelf onbeperkt veel onbeperkt lang koolstof opslaan; op t=0 wordt het bos gekapt; het wordt geheel opgestookt in verderfelijke biomassacentrales; het duurt tot t = vele decennia voor de koolstof weer in bomen terug gevangen is; we hebben nu een probleem en alleen korte termijnoplossingen zijn aanvaardbaar, korte termijnschade niet. Ook Investico volgt dit narratief met enthousiasme.
Er klopt alleen niet veel van het narratief.
Op de eerste plaats wordt het meeste gekapte hout niet opgestookt. Voor het kwart tot derde deel dat wel verbrand wordt, geldt het narratief met de kanttekeningen dat de generatieduur van sommige bomen maar enkele decennia is (daarom noemt de Nederlandse SDE+subsidie in zijn reglementen 40 jaar), terwijl de tijdshorizon van klimaatstudies soms het jaar 2100 is.
Van het hout dat niet opgestookt wordt (ten tweede) komt de koolstof met vertraging vrij en die vertraging kan lang duren. Bij een goede organisatie van de houtbouw bijvoorbeeld (standaardisatie en recycling) kan de vertraging langer dan 100 jaar zijn (zie NEN-norm benadeelt bouwen in hout ), en in uitzonderlijke gevallen nog veel langer (zie Houtbouw voor het klimaat – terug naar de toekomst). Ook kunnen belangrijke korte termijn-voordelen bereikt worden als bijvoorbeeld hout vervanger wordt voor beton en staal. Zo ontstaat er geen koolstofschuld, maar zoiets als een koolstoftegoed. Maar dat is niet in een makkelijk populair narratief weer te geven.
Op de derde plaats veronderstelt het narratief een ideaal bos. In feitelijke bossen gaat van alles mis door toenemende droogte, bosbranden, ziektes en beestjes. Zodoende kan de gemiddelde bewaartijd van koolstof in een houten huis best wel langer zijn dan in een boom in het bos, ook als die niet gekapt wordt.
Tenslotte (vier): in de bosbouw is er niet één groot moment t=0. Dat is een model dat door actievoerende buitenstaanders bedacht is zonder kennis van de bosbouw. Er zijn elk jaar een heleboel momenten t=0 en die waren er 30 en 50 jaar geleden ook al, en idem over 30 en 50 jaar (als alles goed gaat met het bos). In de bosbouw middelt zich dat gewoon in de jaarlijkse bedrijfsvoering statistisch uit. Er ontstaat een gemiddelde balans van plus en min-koolstof.
En Graanul beweert in zijn Duurzaamheidsverslag 2019 dat zijn gemiddelde balans koolstofnegatief is. Op zich is dat niet verbazingwekkend. Ook het IPCC stelt dat de bossen op de Noordelijke gematigde breedtes een koolstofsink zijn (netto koolstof opnemen omdat ze netto groeien). Als je dus niet teveel verprutst met CO2 lozen in je dagelijkse bedrijfsvoering, moet het lukken om koolstofnegatief te zijn.
Het Duurzaamheidsverslag echter presenteert zijn cijfers tamelijk chaotisch. Het is meer wervend en van de mooie plaatjes dan van het boekhouden. Je snakt naar een echt jaarverslag met gortdroge tabellen en leesbare Sankeydiagrammen met massa- en energiestromen. De beweringen vallen nu moeilijk te controleren. De bewering kan waar zijn als hij als koolstoflozers omvat de gehele pelletproductie, alle door Graanul uitgevoerde werkzaamheden in het bos, en van de Combined Heat and Power inrichtingen alleen de energetische randkosten, en als als koolstofabsorbeerders alle eigen land van Graanul in Estland en Letland geteld wordt bij een koolstofvastlegging van 10,46 ton CO2,eq per hectare per jaar. Het functioneren van de CHP-inrichtingen in eigenlijke zin moet dan worden afgedekt door de productie (in 2019) van 583.000 m3 (170 miljoen kg) houtchips als een aparte post, die buiten bovenstaande balans gehouden wordt. Alleen op die manier kan ik er chocola van maken. Als ik de CO2-effecten van die 583000 m3 als lozing meetel (wat je m.i. moet doen), speelt Graanul bij mij ongeveer quitte (mogelijk nog een klein beetje klimaatnegatief). Zo redenerend gebruikt Graanul de koolstofabsorbtie van zijn bosportefeuille om in eigen land enkele CHP-inrichtingen klimaatneutraal te laten draaien, en om een flinke hoeveelheid klimaatneutrale pellets de wereld in te sturen. Niet slecht voor een middelgrote onderneming.
Nou was het leuk geweest, zelfs fatsoenlijk, als het onderzoeksteam van Investico hier iets over gemeld had. Maar Investico noemt uit de rapportage alleen maar dat 84% van de houtoogst uit kaalkap kwam, en uit niets blijkt dat het document verder gelezen is.
Uitdunnen en versnipperde bomen Keer op keer wreekt zich dat dat men (ook Investico) de bosbouw niet afmeet aan de wetmatigheden van de sector zelf, maar aan die van geïdealiseerde opvattingen over energie en biodiversiteit.
Voor een commerciële bosbouwer bestaat het ideaalbeeld uit een bos vol met dikke, lange, rechte en gezonde bomen waar je bij voorkeur goed planken van kunt zagen, en waar je anders pulp van kunt maken, bijvoorbeeld als de vezels zich lenen voor de papierindustrie of voor celstof. Daar werkt hij (of zij), en zijn opvolgers, decennia naar toe (de rotatietijd van een Noorse spar is bijvoorbeeld 60 tot 90 jaar, afhankelijk van de kwaliteit). Daarna wordt de plant geoogst en verkocht. Zo gaat het al eeuwen. Om aan de gewenste bomen te komen, wordt er een- of meermalen doorgeselecteerd om de beste bomen meer ruimte te geven. Een kennis van mij, die als ecoloog bij Staatsbosbeheer gewerkt heeft, vertelde me dat ze bij een bebossingsproject met coniferen met 6000 per hectare begonnen en met 300 eindigden. Er is een enorm verschil tussen netto en bruto. Zie ook Hout als energiebron is niet perse van de duivel en Biomassa veel beter voor het klimaat dan aardgas .
Omdat er bij grootschalige bosbouw meer leeftijdsklassen tegelijk geoogst of weggeselecteerd worden, bestaat dus de oogst uit bomen in allerlei soorten en maten, waaronder inderdaad heel veel stammen die te slecht zijn voor het hoogste doel. Die worden als stam versnipperd. Het versnipperde hout kan allerlei bestemmingen hebben anders dan brandhout. Zo exporteert Estland ook 59 miljoen kg papierproducten, 94 miljoen kg plaatmateriaal, 277 miljoen kg houtpulp. Dat ‘alles wat niet perfect is de pelletmolen ingaat’ zoals Investico een Estse activist citeert, is niet waar. Zelfs niet bij Graanul, waar wel veel de pelletmolen in gaat. De verwerking van hout dat niet aan de zaagbaarheidseisen voldoet op andere wijze verwerkt wordt is de normale gang van zaken in de bosbouw. Investico onthult hier geen diep geheim.
De oogst van Graanul bestaat voor 35% uit stammen om te zagen (wat heel redelijk is, en het bedrijf wil in 2050 op 50% zitten, wat heel ambitieus is), zit op 10% pulphout (wat weinig is ) en op 55% brandhout (wat verhoudingsgewijze veel is, maar het bedrijf heeft zich hierop gespecialiseerd). Het verhaal in Estland is dat er ten rijde van het Sowjet-regime veel landbouwgrond herbebost is, maar zonder zorg, waardoor de kwaliteit slecht is. Zegt Graanul en gebruikt dat mede om zijn percentages te rechtvaardigen.
Commerciele bosbouw sluit andere functies niet uit. Er is ook gewoon biodiversiteit mogelijk en natuurbeleving en wandelen en fietsen en bosbessen plukken.
Kapmethodes en Natura2000 – gebieden Eerst een verhaal over de niet-Natura2000 – gebieden. De standaardmethode in de Scandinavische bosbouw is van oudsher de perceelsgewijze kap. Daarvoor bestaan uitgebreide reglementen (voor de Estse Boswet en Regels voor Bosmanagement zie www.envir.ee/en/forestry . Het is inderdaad, zoals Wiebes zegt, een oogstwijze.
Ongetwijfeld is een verse kapvlakte een onaangename beleving. Het ziet er heel erg uit als de TV-camera aan de rand gezet wordt. De menselijke beleving is echter slechts één aspect van de zaak. In hoeverre het werken met elkaar afwisselende kapvlaktes van minder dan een hectare, afgezien van de menselijke beleving daarvan, feitelijk op de langere termijn schade aanricht aan bijvoorbeeld de biodiversiteit, is een andere vraag. De werkwijze bestaat al eeuwen en heeft bossen opgeleverd die nu, of anders tot voor kort, goede ecologische kenmerken hadden. Ook Investico suggereert van alles, maar ontloopt een feitelijke behandeling.
Of dit zo moet blijven is een andere zaak. Nu het leefmilieu zwaar onder druk staat door klimaatgerelateerde problemen, stikstofemissies, versnippering en andere problemen, is een discussie op zijn plaats over subtielere vormen van houtoogst. Nabuurs spreekt bijvoorbeeld over Climate Smart Forestry, en ook in een EASAC-studie ‘Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests’ uit 2017 geeft denkrichtingen aan (zie Over het EASAC-rapport “Multi-functionality and sustainability in the EU’s forests” ) . Hierover meer onder het slothoofdstuk ‘Afwegingen’
Ik vind dat in Natura2000-gebieden de natuurwaarde voorop moet staan. Daar kan kap en herontwikkeling bij passen, als een verbetering van de natuurwaarde het doel is. In mijn persoonlijke omgeving heeft bijvoorbeeld Staatsbosbeheer veel gekapt, en kapt nog steeds, in het Leenderbos. Dat was ooit een monotoon, in de crisisjaren aangelegd, dennen- en sparrenbos en nu een Natura2000 – gebied – wat echter steeds weer nieuwe uitdagingen ondervindt, zoals de droogte en de stikstof en de noodzaak om ook andere biotopen te beschermen dan alleen maar bos. En daarom wordt er nog steeds gekapt. In hoeverre de kap in Estse Natura2000-gebieden bedoeld is om die gebieden te verbeteren, kan ik van hieraf niet beoordelen. Ook hier suggereert Investico veel, maar komt niet tot feitelijke uitspraken.
Weer terug naar het lopende verhaal.
Afwegingen In de kamer staan een olifant en een grote hond. De olifant is de algemene productie van hout voor gebouwen, meubels, verpakkingen, papier, spaanplaat, groene chemie enzovoort. De grote hond is de houtige biomassa. Met een grote hond in de kamer kun je omgaan als het beest zich gedraagt en daar kun je afspraken over maken. Binnen zekere grenzen kun je plezier hebben van het beest (bijvoorbeeld dat Nederland zijn klimaatdoelen haalt met iets minder schade voor het Nederlandse landschap). En als de hond zich niet goed genoeg gedraagt, richt je hem beter af. Dus, als de regulering van biomassa niet goed genoeg is (wat ik overigens betwijfel), maak je hem strenger. Olifanten in woonkamers zijn een veel groter probleem. Wat nu Investico voortdurend doet is de problemen van de olifant aan de hond toeschrijven omdat men het niet over de olifant wil hebben. Door voortdurend de bijzaak te framen als hoofdzaak, blijft die hoofdzaak buiten beschouwing.
Houtige biomassa is een afgeleid probleem. Het Estlandse beleid wordt vooral bepaald door de houtproductie. De kapvlaktes zijn er niet omdat men biomassa wil , maar omdat men hout wil (wat, het zij nog eens herhaald, veel meer opbrengt). Bij die houtproductie blijft biomassa over. Die mooie grote boom van 70 jaar oud waar activist Kuresoo bij Investico op wijst, werd gekapt vanwege zijn planken. Vanuit het perspectief van een bosbouwer gezien is dat een normale zaak. 70 jaar is een gangbare rotatietijd voor bijvoorbeeld een Noorse spar.
In Estland is ongeveer 1/8ste deel van het bos zwaar beschermd, ongeveer 1/8ste beperkt beschermd, en de rest in principe productiebos. Productiebossen kunnen heel mooi zijn en men kan zich goed voorstellen dat zo’n bos voor veel Estlanders een soort spirituele functie heeft. Net zoals wijde open polderlandschappen dat voor Nederlanders hebben. Ik doe hier niet geringschattend over. Maar een energietransitie met alleen maar aangename kanten bestaat niet. In Nederland verandert het aanzien van polders door windturbines en zonneparken, en in Estland blijft een productiebos uiteindelijk nog steeds een productiebos. Men zal daarmee politiek moeten dealen, en wel door het zo goed mogelijk te doen en daarbij de bevolking mee te nemen. Daarbij zijn bosbeschermers in Estland een maatschappelijke kracht maar niet de enige, net zoals wind – en zonneparkbestrijder Natuurmonumenten in Nederland een maatschappelijke kracht is, maar niet de enige.
Circulaire houten school Het Epos in Rotterdam (De Groot Vroomshoop houtbouw)
Hout als bouwmateriaal kan staal en beton en baksteen vervangen, kan erg goed circulair georganiseerd worden, en dat werkt op korte en lange termijn goed voor het klimaat en goed voor het grondstofgebruik. Bovendien is het mooi. Afzien van houtgebruik zal klimaat en circulariteit ernstig schaden.
Tegelijk is glashelder dat de mogelijkheden beperkt zijn. Van hout als gebruiksmateriaal, en daarmee ook van houtige biomassa als afgeleide grootheid. De Estlandse oogststatistiek is de laatste jaren sterk gegroeid en nadert zijn maximum (zie het tweede staafdiagram). Die groei kan zo niet doorgaan. Als ik het goed zie, heeft Graanul de koolstofopslag in zijn eigen bossen opgebruikt om zijn huidige pelletproductie en CH PO-inrichtingen klimaatneutraal te maken, en is dat ongeveer de limiet. En ook Estland (dat nu grotendeels op schalie-olie draait) moet vroeg of laat klimaatneutraal worden. Goed kans dat de pellets van Graanul voor een deel binnenlands ingezet moeten gaan worden. Ongetwijfeld zullen er vroeg of laat in vergelijkbare landen vergelijkbare trends optreden. Estland is wat dat betreft een beetje een voorloper.
Er is, mijns inziens, in onze milieukringen dringend behoefte aan een serieus maatschappelijk debat over het hoe, waar en hoeveel van de bosbouw op de Noordelijke gematigde breedtes. Niet op zo’n tranentrekkende manier als Investico dat aanpakt, maar goed georganiseerd en wetenschappelijk onderbouwd.
Intro CE Delft heeft in opdracht van de Europese Commissie een studie uitgebracht (januari 2019) over de zogenaamde externe kosten van het transportsysteem, op diverse wijzen uitgesplitst. Deze bijbel is te vinden op www.cedelft.eu/en/publications/2311/handbook-on-the-external-costs-of-transport-version-2019 . Het boekwerk rekent alles terug naar 2016 en komt dan voor dat jaar op een totaal aan externe kosten voor de EU 28 van (zonder congestie) €736 miljard en (met congestie) aan €987 miljard. Dat laatste getal komt overeen met 6,6% van het Bruto Nationaal Product van de EU28.
Meegenomen zijn de kosten van
Ongevallen
Luchtvervuiling
Klimaat
Geluid
Congestie
‘well-to-tank-emssions” (de externe kosten om de energie gebruiksklaar af te leveren)
habitatschade
een restcategorie die niet berekend kan worden.
Meegenomen zijn de externe kosten van verkeer, uitgesplitst naar
Wegverkeer (passagierauto, motorfiets, bus, touringcar, Light Commercial Vehicle (zeg maar bestelauto), en vrachtwagen
Luchtvaart (passagiersvliegtuigen, geen aparte vrachtvliegtuigen). De luchtvaart wordt opgehangen aan de grootste luchthaven van elk van de 28 landen, plus de vijf grootste van Europa die niet de grootste van hun land zijn. Hiervoor bestaan goede gegevens. Soms worden deze geëxtrapoleerd naar alle vliegvelden in de EU: dan staat er ‘rough estimates’. De betrouwbaarheid is dan iets kleiner, maar het is wel handig. Gemakshalve neem ik aan dat deze extrapolatie niet tot grote verschillen leidt.
Als resultaat worden gegeven
Totale externe kosten binnen een bepaald gebied (bijvoorbeeld de EU28 of afzonderlijke landen)
Externe kosten per passagier-kilometer of ton-kilometer (in de tekst ‘average’ geheten)
Marginale externe kosten (de meerkosten per meer-verkeersdeelnemer)
In dit verhaal bespreek ik, na de begingrafiek met Totale externe kosten, vooral de ‘average’-externe kosten.
Wat zijn externe kosten en hoe bereken je die? Dit soort schattingen hangt sterk af van definities en aannames. Niet voor niets begint het boek met een methodologisch hoofdstuk dat ik hier, sterk vereenvoudigd, zal navertellen.
Veel maatschappelijke activiteiten van personen of groepen leiden tot financiele nadelen die zich uitstrekken tot andere personen of groepen, zonder dat de eerste groep de kosten van de tweede groep draagt. Het autoverkeer in Nederland leidt tot uitlaatgassen, en die weer tot longschade, die ook andere mensen dan de autorijders zelf ondergaan. De totale longschade minus de uitkering van de zorgkostenverzekering ten behoeve van de longschade van de veroorzakende groep zelf zijn externe kosten. In het hoofdstuk over ongevallen zal ik wat meer voorbeelden geven.
Om uiteenlopende gevolgen van uiteenlopende oorzaken in één grote pot te kunnen gooien, worden de effecten gemonetariseerd, oftewel in geld uitgedrukt. Dat komt een beetje cynisch over, maar het is onvermijdelijk en het heeft politieke overtuigingswaarde. CE Delft werkt met een Value of Statistical Life van €3,6 miljoen en Value Of Life Year van €70.000 . Dat zijn getallen waar eindeloos over gedelibereerd wordt (moet je bijvoorbeeld voor het gemiddelde inkomen in een land corrigeren? – wat CE Delft doet) , maar dat voert hier te ver.
Volgende vraag is waar je precies de kosten op baseert. CE Delft doet dat als volgt.
Je kunt de ‘damage cost’-benadering kiezen. Het perspectief is dat de schade aangericht wordt of is en de vraag is welk bedrag je daar aan hangt. Meestal bestaan daarvoor geen experimentele data, en het moet dus op een of andere manier met vragenlijsten of zo (‘wat was het u waard geweest om deze schade niet opgelopen te hebben?’). Dat soort onderzoek is gedaan en dat resulteert in getallen. In de ‘damage costs’- benadering bestaat de schade al. CE Delft gebruikt deze benadering voor ongevallen, luchtvervuiling, geluid, congestie en well-to-tank.
Je kunt een ‘avoidance cost’- benadering kiezen om met geld een toekomstig politiek doel af te dwingen. In deze benadering bestaat de schade nog niet en/of is nog onduidelijk. Deze benadering is dus meer preventief. CE Delft gebruikt deze benadering voor het klimaat (CO2 – prijs)
Je kunt de ‘replacement costs’- benadering kiezen. Die omvat wat nodig is om de situatie in de oude toestand terug te brengen. CE Delft gebruikt deze benadering voor habitatschade.
Ongevallen Omdat verkeersongevallen ‘vertrouwd’ zijn, leg ik het begrip ‘externe kosten’ hier nader uit. Bovendien zijn ongevallen van belang voor de uiteindelijke uitkomst. CE Delft rekent met de volgende kostencategorieën:
Menselijke kosten als pijn en leed, voor zover die gevoeld worden door een ander dan de veroorzaker (de eigen kosten van de veroorzaker zijn intern)
Medische kosten van de niet-veroorzaker tot 50% (de rest wordt geacht afgedekt te zijn door de verzekering)
Administratieve kosten (hulpverleners, takelbedrijf etc). In het model van CE Delft tellen die voor 30% extern.
Productieverlies, ook van onbetaald huishoudelijk werk en vrijwilligerswerk en dergelijke, dat voor 55% als extern gedefinieerd wordt (de rest valt onder de verzekering en is intern)
Materiele schade wordt geacht volledig door de verzekering afgedekt te zijn en telt voor 0% extern
Andere kosten worden niet meegenomen en zitten vaak al in voorgaande categorieën
Een verwonding heet ernstig als hij minstens 24 uur ziekenhuisopname nodig maakt. Een bromfiets telt niet mee als motor.
Per slachtoffer geeft dit, gemiddeld over de EU28 als geheel (in Nederland liggen deze bedragen ca 10% hoger):
Uiteraard is elk van deze aannames bediscussieerbaar, maar dat is inherent aan het onderwerp.
Luchtvervuiling CE Delft rekent met de volgende kostencategorieën (weer alleen voor zover ze extern zijn):
Gezondheidseffecten (via PM10, PM2.5 en NOx , roet zit hier niet apart in)
Oogstverliezen (via ozon als secundair product van smogomstandigheden) en zure gassen als SO2 en NOx
Schade aan materialen en gebouwen a) door vervuiling met stof; b) door corrosie met zure gassen als SO2 en NOx ;c) schade aan het culturele erfgoed en d) schade aan verf en plastic.
Verlies van biodiversiteit door a) verzuring van de bodem, het oppervlaktewater en de neerslag en b) eutrofiering met bijvoorbeeld ammoniak en NOx
Bij alle onkosten horen ingewikkelde verhalen, waarin voor wat betreft de gezondheid recente epidemiologische studies meegenomen zijn.
Uiteindelijk resultaat:
(/pkm betekent per passagier-kilometer, /vkm betekent per voertuig-kilometer, /tkm is per ton-kilometer en pax = passagier). /Pkm zijn kleiner dan /vkm, omdat er meer passagiers in één voertuig kunnen zitten.
Lees dit bijvoorbeeld als “Een vrachtwagen (HGV – Heavy Goods Vehicle) veroorzaakt externe luchtvervuilingskosten ter waarde van €0,76 als hij 1,0 ton lading (1000kg) 100 kilometer verplaatst, en €9,38 als hij gewoon 100km rijdt, en in de hele EU28 zijn alle vrachtwagens samen goed voor bijna 14 miljard aan externe luchtvervuilingskosten. Lees dit bijvoorbeeld als: een middellange vlucht produceert per 100km vliegen (over van alles en nog wat gemiddeld) €0,13 aan externe luchtvervuilingskosten en een passagier zou over de volle lengte van een gemiddelde vlucht €2,31 via zijn ticket moeten bijlappen om de externe kosten van luchtvervuiling goed te maken (een gemiddelde medium-vlucht is dus 1777km lang). De grote verschillen tussen short-, medium- en long haul komen voort uit dat de start een grote impact heeft op de luchtvervuiling.
Klimaat CE Delft rekent met de volgende kostencategorieën:
Zeespiegelstijging vanwege landverlies en meer kustbescherming
Oogstverliezen omdat neerslagkenmerken en neerslagpatronen veranderen (wat op sommige locaties positief en op andere negatief kan uitpakken)
Gezondheidseffecten vanwege meer hitte- en minder koudegolven, infectieziektes uit warmere streken, meer doden bij bijvoorbeeld tropische stormen
Schade aan materialen en gebouwen vanwege meer en heftiger extreem weer
Waterproblematiek; droogte op de ene plaats, overdadig water op andere plaatsen die daar niet op toegerust zijn
Schade aan ecosystemen en biodiversiteit omdat planten en dieren zich niet voldoende kunnen aanpassen
Zulke zaken kunnen op hun beurt nauwelijks kwantificeerbare gevolgen hebben, zoals de oorlog in Syrië die mede veroorzaakt werd door de droogte. Er zijn onzekere toekomstbeelden die niet kwantificeerbaar zijn, zoals bijvoorbeeld permafrostdooi of veranderingen aan de Golfstroom.
Waar geen schades ingeschat kunnen worden, probeert men met de ‘avoidance-costs’ – benadering een doel te realiseren dat de schade voorkomt, zoals bijvoorbeeld het Parijs-akkoord of het EU-doel van minstens 40% reductie in 2030 t,o.v 1990.
De benadering roept veel uitdagingen op. Welke nagestreefde reductie kies je? Wat doen de energieprijzen? In welk tempo groeit de economie? Kun je verschillende broeikasgassen aanduiden met dezelfde prijs?
De streep tussen short-medium run en long run is 2030 (maar dat komt niet kritisch). ‘Low’ en ‘High’ hebben betrekking op economische groeiscenario’s.
In de veelheid van mogelijkheden kiest CE Delft voor bovenstaande tabel.
CE Delft wijdt een aparte, uitvoerige tekstbox aan de niet-CO2 – effecten van de luchtvaart. Na veel gedelibereer verklaart CE Delft de niet-CO2 – effecten even groot als de wel- CO2 – effecten (inclusief cirrus). Dus beide samen zijn goed voor een factor 2 t.o.v. de CO2 – effecten. (Een zeer recente studie namens de Europese Commissie, waaraan ook mensen van CE Delft hebben meegewerkt, komt op een factor 3, zie …. ).
Bij vliegtuigen telt de hele vlucht mee.
Het uiteindelijke resultaat:
De klimaatkosten van elektrische treinen staan hier niet genoemd, omdat deze op nul gesteld worden. De klimaatkosten van de elektriciteitsproductie worden verderop behandeld.
Geluid CE Delft rekent met de volgende kostencategorieën:
Hinder (‘annoyance’) exclusief medische effecten
Medische effecten (CE Delft volgt de WHO wel inzake hart- en vaatproblemen, hoge bloeddruk en beroerte
De volgende kostencategorieën tellen niet mee:
Borstkanker, depressie en tinnitus omdat daar wel aanwijzingen voor zijn, maar te weinig bewijs.
Verstoring van stille gebieden omdat dat nog niet te waarderen valt
Verstoring van ecosystemen omdat daar nog te weinig materiaal over is
Verminderde gebruiksmogelijkheden van gebieden rond vliegvelden en (soms) grote spoorwegen, omdat daar nog te weinig materiaal over is
Gedragsaanpassingen
Gedaalde vastgoedwaarden van woningen (maar dat noemt CE Delft niet met zoveel woorden)
Slaapverstoring wordt niet meegenomen omdat die sterk dubbelt met hinder en medische effecten. Geluidshinder wordt gemeten in Lden . Als ondergrens voor geluidshinder neemt CE Delft 50 dB(A) Lden , maar in de klasse 50-55 bestaan Europabreed te weinig gegevens. Ter vergelijking: de 20Ke-zone rond Eindhoven Airport is in praktijk ongeveer gelijk aan 48 Lden . De nieuwe Nederlandse Omgevingswet gaat langs Rijks- en provinciale wegen 50 Lden hanteren en langs spoorwegen 55 Lden . Ook ter vergelijking: over 2016-2017 zat Best-Villawijk door alleen vliegtuiglawaai op 50 dB(A) Lden en door weglawaai op 52,5 dB(A) Lden (metingen Geluidsnet).
CE Delft gaat uit van deze geluidsbeprijzing:
(Lees dit als: bij 56 dB(A) Lden door weglawaai worden de externe kosten gesteld op €56 * 31 per persoon per jaar)
Om uit te maken in welke geluidsklasse een woning thuis hoort, moeten verkeersstromen geanalyseerd worden en moet men gaan rekenen. Dit materiaal is vaak al beschikbaar omdat de EU Actieplannen Geluid verplicht stelt. Verschillende voertuigen krijgen daarbij een weegfactor, waarbij een personenauto per definitie 1 is en bijvoorbeeld een motor in de stad 13,2 .
Uiteindelijk wordt de uitkomst per /pkm, vkm en tkm en passagier:
Congestie Onder ‘congestie’ ligt enerzijds een ingewikkeld economisch-wislundig en verkeerstechnisch verhaal dat hier niet valt na te vertellen, anderzijds informatieve tabellen van hoe in de EU28 reistijden gewaardeerd worden. Dat gebeurt namelijk per land. Die waarden open sterk uiteen. In onderstaande tabel daarom twee voorbeelden.
De grens tussen short en long ligt hier bij 32km. Commuting = woon-werkverkeer.
Bedenk even opnieuw dat het hier niet gaat om je eigen reistijd als je zelf in de file staat (en de veronderstelde financiële waarde daarvan), maar om de reistijd van anderen doordat jij je op de weg begeeft (externe kosten).
Congestie wordt niet berekend als er een dienstregeling is.
Ik geef de uiteindelijke uitkomst van de berekeningen in de verzameltabel op het eind.
Well-to-tank emissies Ook in het transport hebben energie en voertuigen een levenscyclus. Elektriciteit wordt opgewekt en getransporteerd, fossiele brandstof wordt uit de grond gehaald, geraffineerd en gedistribueerd, auto’s en treinen worden gefabriceerd, gebruikt en gesloopt. Deze paragraaf gaat over de upstream effecten van energie. De andere komen in een volgende paragraaf aan de orde.
CE Delft rekent met de volgende kostencategorieën:
Luchtvervuiling bij de energieopwekking met PM2.5, PM10, NOx, SO2, NMVOC (dat zijn vluchtige organische stoffen), inclusief de daarbij horende activiteiten
Klimaatschade met CO2, CH4, en N2O .
Niet meegeteld worden de schade aan ecosystemen, veranderingen in het gebruik van gebieden,, en de risico’s van kernenergie, omdat voor het monetariseren daarvan geen goede wetenschappelijke basis bestaat. Voor luchtvervuiling en klimaatschade bestaat wel een goede wetenschappelijke basis voor monetarisering , die overeenkomt met die in eerdere paragrafen over luchtvervuiling en klimaat. Kenmerken van het raffinage- en distributiesysteem van fossiele brandstoffen zijn goed bekend. Voor elektriciteit gebruikt men de brandstofmix per land t.b.v. de elektriciteitsproductie.
Een en ander leidt tot de volgende uitkomsten per vehicle- en passagier-kilometer, respectievelijk voor weg- en railverkeer en de binnenvaart, en voor de luchtvaart.
Habitat (woongebied van plant en dier) CE Delft rekent met de volgende kostencategorieën:
Habitatverlies (door infrastructuur in beslag genomen vierkante meters)
Habitatversnippering
Habitatvervuiling en daardoor veroorzaakte ecologische schade (die door luchtvervuiling zijn al eerder meegenomen, die met bijvoorbeeld zware metalen en strooizout komen in een volgende paragraaf aan de orde).
De volgende categorieën worden niet meegeteld:
Aantasting van het uitzicht (dat gaat niet over de natuur zelf, maar over de menselijke beleving ervan)
Exootplanten die door de infrastructuur een kans krijgen
Lichthinder
Voor de eerste drie bestaan voldoende bruikbare studies, voor de laatste drie niet.
EU28-gemiddeld worden de eerste twee van een prijs voorzien als volgt (dit wisselt sterk per land):
Aan diverse ecosystemen wordt een schade-tarief gehangen van 0 €/m2 voor bebouwing en intensieve landbouw tot 3,2€/m2 voor bos en 10€/m2 voor bosrand.
Ik geef de uiteindelijke uitkomst van de berekeningen in de verzameltabel op het eind.
Andere externe kosten Dit betreft een restcategorie (zaken die overblijven na de vorige paragrafen) die niet te kwantificeren is. Impliciet wordt aangenomen dat het resultaat er niet erg door verandert.
Vervuiling met zware metalen, andere giftige substanties en afval- en ballastwater van schepen en olielekken
De bouw en sloop van voertuigen en infrastructuur
Ecoschade van windturbines, stuwdammen en zonneparken
Meerkosten in gevoelige gebieden zoals bergachtige streken
Claims op landgebruik in het voor- en nastadium van gebruik
Blokkade-effecten van grootschalige infrastructuur in stedelijk gebied op voetgangers (en fietsers)
Risico’s van kernenergie
Dit alles vraagt om nadere studie.
De synthese Het grote voordeel van de monetariseringsaanpak is dat men op een gestructureerde wijze uiteenlopende effecten kan optellen tot een eindbedrag. Die eindbedragen kunnen worden vergeleken.
Men kan naar twee soorten uitkomsten toewerken:
totaal-bedragen per land of over de hele EU28. Daarmee opent dit artikel (“total” bij CE Delft).
Bedragen per iets, bijvoorbeeld per passagier-kilometer (pkm), voertuigkilometer (vkm), (bij vracht) ton-kilometer (tkm) of per passagier (per pax). Bij CE Delft is dat ‘average’.
‘Average’ zegt iets over de intrinsieke kenmerken van het betreffende vervoerssysteem, ‘total’ zegt iets over de intrinsieke kenmerken van het betreffende vervoerssysteem en bovendien over hoe breed het ingezet wordt.
Hieronder twee weergaven van ‘average’ kenmerken.
.Verzamelstaat personenvervoer alle verkeersvormen (‘short’ <1500km, ‘long’> 5000km) Overzicht vrachtverkeer (IWT = Inland Waterway Transport = binnenvaart, HGV = Heavy Goods Vehicle = vrachtwagen)
Een paar uitspraken ter illustratie:
De intrinsieke (average) externe kosten per pkm van motorrijden (MotorCycle) zijn enkele malen hoger dan van auto’s , maar omdat er veel meer auto dan motor gereden wordt, zijn de totale externe kosten van auto’s negen maal zo hoog als van motoren
Over alle categorieën samen doet een korte afstandsvlucht (4,26 €cent/pkm) het slechter dan een elektrische trein (2,6 €cent/pkm) en nog slechter dan een HSL ( 1,3 €cent/pkm )
Vijftig studenten van de TU Delft (het SUM-team = Symbiotic Urban Movement) hebben na een jaar uitgepuzzeld dat het mogelijk moet zijn alle 847.000 portiekflats in Nederland te verduurzamen (dat is 11% van de totale woningvoorraad). Dat schrijft Cobouw op 14/15 december 2020. De studenten gaan met het plan meedoen aan de Solar Decathlon 2022 in Duitsland.
Dit soort flats zijn na de oorlog massaal gebouwd. Nu worden ze vaak gesloopt omdat het onderhoud vaak erbarmelijk is en niemand echt weet hoe ze handig energieneutraal te krijgen zijn. De studenten vinden het zonde.
Ze gaan de woningen zo verbouwen dat ze groter, moderner en duurzamer worden. De gevel en trappenhuis worden aangepakt. Zo komt de trap niet binnen, maar buiten, waardoor er meer ruimte gecreëerd wordt. Bovenop de woningen worden nieuwe energiepositieve modules geplaatst, die ervoor gaan zorgen dat het gebouw energieneutraal wordt. Daarnaast krijgt het gebouw een buurtfunctie: op de begaande grond komen winkels, werkplaatsen en een gezamenlijke ruimte. Er komt meer groen en meer ontmoetingsplaatsen (zoals urban farmingplekken), waardoor de bewoners meer gaan samenleven, wat nu vaak niet het geval is. Aldus een van de studenten in Cobouw.
De renovatie van dit soort woningen is vaak erg duur. De studenten komen met hun ontwerp boven de gemiddelde prijs uit op basis van renovatie alleen, maar dat moet nog goedkoper kunnen. Overigens is het bijna altijd zo dat renoveren plus verduurzamen duurder is dan alleen renoveren (en niet of beperkt verduurzamen).
Het is nog een hoofdontwerp op papier. Nu wordt het prototype ontwikkeld en dat moet voor het concours in Duitsland af zijn.
Of dit stoutmoedige studentenplan ook werkelijk uitvoerbaar is, moet blijken. Er is in elk geval nu al interesse uit de sector. Een andere vraag is in hoeverre er behoefte is aan vergrote appartementen. Dat kost veel geld en driekwart van de doelgroep bestaat uit een- en tweepersoonshuishoudens, die eerder behoefte hebben aan een betaalbare flat van 40-70m2 .
Het studententeam staat in een Delftse traditie. Het voorafgaande MOR-team (Modular Office Renovation) had zich toegelegd op het creatief omvormen van leegstaande kantoren. Het ontstane apprtement produceerde meer energie dan het zelf verbruikte.
Tot appartement omgebouwde voormalige kantoorunit. Het appartement produceert meer energie dan het zelf gebruikt. Het ontwerp is van het Delftse MOR-studententeam.
Om Milieudefensie financieel te steunen in hun klimaatrechtszaak tegen Shell, organiseert Milieudefensie Eindhoven
op donderdagavond 17 december 2020
om 20:00 ‘s avonds
een leuk evenement. Het is een spannende en verrassend leerzame online pubquiz met groene, milieu- en klimaatgerelateerde vragen. Om je vingers bij af te likken!
Stedin (in Utrecht wat in Brabant Enexis is) ondersteunt de activiteiten om de Utrechtse wijk Overvecht-Noord van het gas te halen. Dat heeft de wijk nu alleen om op te koken (rest stadsverwarming).
Men wil nu de bewoners aanmoedigen om inductief te gaan koken. Dat geeft rond etenstijd forse piekbelastingen op het stroomnet. Een inductiekookplaat kan 11kW zijn. Stedin experimenteert nu met een ondersteunende accu die deze piekbelasting kan helpen op vangen.
Op zijn website plaats Stedin hierover twee persberichten. Ik neem die beide over.
Stedin en woningcorporatie Mitros gaan het komende jaar het kookgas van corporatiewoningen in de Utrechtse wijk Overvecht vervangen door een inductiesysteem (elektrisch koken). De betreffende 362 woningen werden al niet met aardgas verwarmd, waardoor ze na deze ingreep volledig ‘van het aardgas af’ zijn. Dankzij een doordachte financieringsconstructie gaan de bewoners er met het nieuwe kooksysteem financieel op vooruit. Het project vangt na de zomer aan.
Om de CO2-uitstoot te beperken wil de overheid dat woningen in 2050 geen aardgasaansluiting meer hebben om te verwarmen of koken. De Utrechtse wijk Overvecht wordt een van de voorlopers in deze ontwikkeling. In deze wijk zijn zo’n 4.000 woningen enkel voor het koken aangesloten op het aardgasnetwerk. Huurders van Mitros worden daarom actief gestimuleerd om over te stappen op inductiekoken. Henk Peter Kip, directievoorzitter van Mitros: “Als we bij een groot project koken op gas in één keer vervangen door koken op inductie, dan vervallen de kosten voor de gasaansluiting. Met die besparing financieren we de inductieplaten. Zo dragen we samen met onze huurders bij aan de Nederlandse ambities op het gebied van duurzaamheid.”
Ook Stedin ondersteunt het plan. De netbeheerder heeft een grote opgave om de komende dertig jaar al haar 2,2 miljoen klanten van het aardgas te krijgen en is hiervoor constant op zoek naar partners. Daarom lanceerde Stedin eerder deze maand een starthubchallenge, waarin startups worden uitgedaagd om met een businessmodel te komen voor een grootschalige overstap naar inductie. David Peters, Chief Transition Officer van Stedin: “De energietransitie levert veel uitdagingen op. Maar ook kansen om te innoveren. Je ziet, ook met dit project met Mitros, dat als we samenwerken we tot goede en betaalbare oplossingen kunnen komen.” Met een andere challenge onderzoekt Stedin wat de mogelijkheden zijn om de afsluitkosten fors te reduceren waardoor de businesscase voor een overstap nog aantrekkelijker wordt. Na de zomer vangt het project in Overvecht aan en worden de eerste 362 appartementen aangepakt.
Overvecht Door Ruben Alexander, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=1929716
Utrecht, 8 oktober 2020
Inpandige batterij vangt piekbelasting op bij koken op inductie
Rotterdam, 8 oktober 2020 – Stedin onderzoekt in een flat in de Utrechtse wijk Overvecht-Noord hoe een inpandige batterijopstelling de piekbelasting bij koken op inductie kan opvangen. In deze wijk gaan de komende jaren naar verwachting ruim 4000 woningen over van koken op gas naar koken op inductie. Wanneer de proef slaagt, wordt mogelijk een investering in het elektriciteitsnet voorkomen of uitgesteld naar een moment waarop meer werkzaamheden in de ondergrond moeten plaatsvinden.
Het proefproject in Overvecht-Noord startte pasgeleden met het plaatsen van een batterij in een flat van woningcorporatie Mitros. Stedin werkt voor deze proef samen met Iwell, een bedrijf dat batterijen levert en zich richt op het versnellen van de energietransitie. Stedin onderzoekt hoe de batterij de pieken kan opvangen die ontstaan wanneer de bewoners van deze flat elektrisch koken. De batterij kan mogelijk ook gebruikt worden voor het verlagen van piekstroom van bijvoorbeeld de lift. Het afvlakken van de pieken in energieverbruik kan daardoor ook resulteren in lagere vastrechtkosten voor Mitros.
Wanneer de proef slaagt, worden de mogelijkheden voor opschaling naar andere flats verkend. Individuele batterijen opereren in de wijk als één groot slim decentraal batterijsysteem. Leiden de kosten en baten van deze batterij tot een positieve businesscase, dan zijn extra investeringen in het elektriciteitsnet mogelijk niet nodig. Zo ontstaat een geaggregeerde wijkbatterij die kostenbesparend kan uitpakken voor de woningbouwcorporaties en leidt tot lagere netinvesteringen door Stedin.
Toename van de piekstroom
Stedin werkt op meerdere plekken in Nederland aan de overgang van koken op gas naar koken op inductie. Op een aantal plekken moesten de netten worden verzwaard om elektrisch koken te kunnen faciliteren. Ook voor deze 4000 woningen in Overvecht-Noord is een investering nodig. Warmold ten Zijthoff, Innovatiemanager Energietransitie bij Stedin: “Veel mensen realiseren zich nog niet dat de overgang naar inductiekoken al impact kan hebben op het elektriciteitsnet. Het vermogen van een inbouw inductie kookplaat kan oplopen tot 11000 watt. Dat is vergelijkbaar met circa 4 wasmachines die tegelijkertijd centrifugeren. Wanneer een paar huishoudens overstappen is dat vaak nog geen probleem. Het wordt anders wanneer een hele flat of straat over gaat zoals in Overvecht.”
Challenge voor jonge ondernemers
Eerder dit jaar zette Stedin al een startup challenge in de markt gericht op het opvangen van piekstroom, waar jonge ondernemers of bedrijven een goed idee kunnen pitchen. In dit geval gaat het om oplossingen om de noodzaak van zwaardere infrastructuur te voorkomen of uit te stellen. In Overvecht-Noord is de batterij mogelijk de oplossing voor het ontlasten van het elektriciteitsnet. Centraal in de challenge staat het borgen van betaalbare infrastructuur en een vereenvoudiging van de afhankelijkheden in investeringsplannen van infrabeheerders en gebouweigenaren. Een tweede doel is te onderzoeken hoe Stedin met de juiste prikkels samenwerking in en met de markt tot stand kan brengen, wat leidt tot een efficiënter gebruik van het bestaande elektriciteitsnet.
Vooraf Refresco Benelux BV in Maarheeze is een bedrijf dat voor anderen frisdranken produceert ( een ‘contractfiller’). Vrachtauto’s brengen ingredienten, die met ter plekke opgepompt grondwater worden aangelengd, waarna het in flesjes en blikjes gedaan wordt. Het merendeel daarvan is voor de export. De productie is grotendeels geautomatiseerd en er werken maar weinig mensen. Het economische belang voor de omgeving is gering en het ecologische nadeel is groot.
Vanaf 1997 mag Refresco 500.000m3 grondwater oppompen(383.000 ondiep – ca 50m – en 117.000 diep -ca 200m. Eerst wilde het bedrijf 500.000m3 extra uit diepe lagen, maar het systeem Maas Slenk Diep is al overbelast. De door de provincie al afgegeven vergunning werd door de Raad van State vernietigd. Daarna diende Refresco een vergunning in (volgens op een suggestie van de provincie) om 250.000m3 extra uit de ondiepe laag te pompen. Ook daarvoor had de provincie al een vergunning afgegeven.
Maar ondertussen is het denken over het grondwater omgeslagen. Nu wordt het even ingewikkeld. De provincie mag op papier, volgens de toen geldende cijfers, jaarlijks feitelijk 250 miljoen m3 grondwater laten oppompen omdat er jaarlijks zoveel aangevuld wordt. De drinkwaterbedrijven Brabant Water en Evides (waarvoor de provincie bevoegd gezag is) gebruiken jaarlijks 222 miljoen m3 en de landbouw (waarvoor het Waterschap bevoegd gezag is) ook nog enige tientallen miljoenen, afhankelijk van het weer. Netto is er momenteel een negatieve balans (voor recentere cijfers zie Onderzoek | Herstel grondwaterbalans van groot belang voor Brabantse natuur ) en Provincie, waterschap en het grondwater (II) . De provincie had echter 300 miljoen m3 aan vergunningen uitgezet. Dat getal werd dus feitelijk niet gebruikt, maar er stonden wel rechten uit om dat ooit wel te doen en die konden niet zomaar worden ingetrokken. De denkomslag vond zijn weerslag in nieuw provinciaal beleid vanaf 07 september 2018, waarin de vergunninggrens verlaagd werd tot 250 miljoen m3. Het verschil tussen de oude vergunde 300 miljoen en de nieuwe 250 miljoen-grens blokkeert nu elke grootschalige uitbreiding . Pas als de uitstaande oude vergunningen samen onder de 250 miljoen m3 duiken, kan er weer wat. Pogingen om de uitstaande vergunde hoeveelheid terug te dringen lukken nog niet zo best (recentelijk van 300 naar 292 miljoen). En misschien zelfs daarna nog niet, want intussen is ook de werkelijkheid verder verslechterd. De aanvraag tot de tweede vergunningsprocedure was vóór de kritische datum 07 sept 2018, maar de feitelijke verlening van erna. Onder het beleid van vóór 07 sept 2018 had Refresco kunnen uitbreiden, onder dat van na 07 sept 2018 niet.
Zo ontstond een interessante bestuursrechtcasus tussen de provincie enerzijds (met Refresco als belanghebbende partij) en de Dorpsraad en de Vereniging Duurzaam en Groen, beide te Maarheeze, en de Brabantse Milieu Federatie (BMF) anderzijds (met het Waterschap als belanghebbende. Die sleepte zich een hele tijd voort met een jegens de provincie erg kritisch tussenvonnis dd 28 april 2020.
De uitspraak Dd 25 november 2020 vernietigde de Rechtbank Oost-Brabant ook de tweede vergunning. Refresco mag dus niets extra’s oppompen. De provincie moest de proceskosten betalen.
De rechter oordeelde (vrij door mij vertaald)
Dat het verhaal over de 250 en de 300 miljoen, en de datum 07 sept 2018, helder was
Dat de provincie vergeten was vanwege Refresco een overgangsbepaling op te nemen
Dat nog te realiseren reducties in reeds vergunde volumes onzeker waren en dat de provincie dus iets beloofd had wat ze niet kon waarmaken
Dat de provincie geacht mag worden bij volle verstand de gewijzigde beleidsregel ingevoerd te hebben, deze noodzakelijk achtende voor goed grondwaterbeheer
Dat van Refresco verwacht had mogen worden dat ze rekening hield met een beleidswijziging
Update dd 01 februari 2021: de Provincie heeft besloten niet naar de Raad van State te stappen, omdat de uitspraak vnan de Rechtbank bij het nieuwe grodnwaterbeleid van de provincie past. Refresco is wel naar de Raad van State gestapt. De zaak dient op 31 januari 2022.
Voor de reactie van de twee organisaties in Maarheeze zie hieronder:
Uitbreiding watervergunning Refresco Maarheeze vernietigd door Rechtbank
In april 2018 gaf de Provincie Noord-Brabant aan Refresco een vergunning voor de uitbreiding van haar wateronttrekking met 250.000 m³ water, dat is 250 miljoen liter bronwater per jaar extra. Bedoeld om de productie van Refresco uit te breiden. De omwonenden, verenigd in ‘Duurzaam en Groen Maarheeze-zuid’ dienden beroep in tegen dit besluit, samen met de Dorpsraad en ook de Brabantse Milieu Federatie maakte bezwaar. De bestuursrechter te Den Bosch verklaarde 17 november 2020 het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de Provincie uit 2018 en daarmee ook de verstrekte vergunning. De wateronttrekkingen en de klimaatverandering verdrogen ónze leefomgeving. We kennen daardoor verschilzettingen bij woonhuizen, verdrogende bomen en de kwetsbare zandgronden verschralen, de biodiversiteit verdwijnt definitief. Zo ziet HSV ’t Tipke haar waterpeil al jaren sterk dalen bij het huidige niveau van de wateronttrekkingen. Het groeiende zware vrachtverkeer op de Driebosweg en de Oranje Nassaulaan van en naar afslag 37 stemt tot zorgen. Er zitten grenzen aan dit soort multinationals met als eigenaren, de Franse investeerder PAI en het Canadese British Columbia, een pensioenverzekeraar. De belangen, de veiligheid en het welzijn van onze inwoners en die van onze eigen lokale ondernemers, die ook ruimte nodig hebben, horen door onze bestuurders beter gewogen te worden. Wij zijn blij met deze winst na jarenlang procederen.
Ik kwam in Duurzaam Bedrijfsleven een aardig bericht tegen over een server, die warmte levert aan een appartementencomplex in Amsterdam. De startup Leafcloud plaatst zijn servers decentraal, bijvoorbeeld in verwarmingsruimtes. De servers zijn watergekoeld en die warmte kan worden overgedragen op de blokverwarming. Die ontvangt zo jaarlijks 42GJ, equivalent met 1300m3 gas en 2300kgCO2. Veel is dat niet (kun je niet verwachten van één complex), maar als dit opgeschaald kan worden, kan het misschien toch aantikken.
De server van Leafcloud in de verwarmingsruimte van Eteck
Er is veel aandacht voor de energieslurpende datacenters, bijvoorbeeld die in de Wieringermeer. In deze site heb ik daaraan al eerder aandacht besteed, zie Opnieuw restwarmte van datacenters . Energetisch gezien is een server een machine die elektrische energie omzet in warmte, dus niet anders dan een elektrische boiler. Tot nu toe wordt er weinig gedaan met de afvalwarmte van servers. Leafcloud laat aan de hand van dit kleine project zien dat het ook anders kan.
Amsterdam, 20 november 2020 –Datacentra in Nederland verbruiken veel energie. De elektriciteit die door deze ICT-apparatuur gebruikt wordt, genereert ook veel warmte. Warmte die zonder goede bestemming vervolgens verloren gaat. Om die energieverspilling tegen te gaan werken Leafcloud, een leverancier van cloud hosting en Eteck, leverancier van duurzame warmte, sinds vandaag samen.
Het gebruik van clouddiensten is dit jaar in een stroomversnelling geraakt. Datacentra verbruiken 4% van alle elektriciteit in Nederland[1]. Met de gestegen cloud-consumptie is ook de aandacht gegroeid voor het energieverlies doordat de vrijgekomen warmte onbenut blijft.
Het gebruik van restwarmte uit datacentra is dan ook één van de manieren die genoemd wordt als oplossing om Nederland van het gas te krijgen en onze woningen duurzaam te verwarmen. Leafcloud speelt hierop in door haar servers te plaatsen daar waar er warmtebehoefte is zodat de restwarmte direct en lokaal ingezet kan worden.
Eteck en Leafcloud werken nu samen om lokaal en duurzaam warmte te leveren aan een Amsterdams appartementencomplex. Om de warmtelevering verder te vergroenen plaatst Leafcloud een modulair serversysteem in de gezamenlijke techniekruimte onder de woningen. De server met het formaat van een kleine koelkast wordt vervolgens aangesloten op het warmtesysteem van Eteck. Dit systeem zorgt dat de vrijgekomen warmte van de servers wordt omgezet in bruikbare warmte voor de woning, zoals ruimteverwarming en warm tapwater. De te plaatsen server levert jaarlijks ca. 42 GJ aan energie. Dat is vergelijkbaar met 1.300 m3 gas. En zo levert elke eenheid op de locatie al een reductie op van 2.300 kg CO2.
“Lokale warmtebronnen, zoals servers dicht bij de woningen, kunnen een prachtige bijdrage leveren aan de verduurzaming van onze lokale duurzame warmtesystemen.”
Rard Rijcken, directeur Eteck
Om de reductie niet teniet te doen, worden de servers voorzien van 100% duurzame Nederlandse energie zonder dat dit leidt tot hogere kosten voor de bewoners van het Amsterdamse appartementencomplex. Wel profiteren zij van een duurzamere warmtelevering en leveren daarmee een positieve bijdrage aan het klimaat.
Duurzame Nederlandse cloud hosting service De Amsterdamse startup Leafcloud biedt een groen en Nederlands alternatief voor de cloud hosting services van de bekende grote Amerikaanse leveranciers. Door innovatie is het mogelijk servers aan te sluiten op bestaande warmtesystemen. Daarbij staat de feitelijke data veilig op harde schijven in een traditioneel datacenter, terwijl de servers, die de meeste warmte genereren, op locaties staan om gebouwen van warmte te voorzien. Deze oplossing resulteert in een groenere cloud, duurzame warmtelevering en CO2-reductie.
“Mensen zijn steeds meer bewust van de energieverspilling van cloud, met deze oplossing kunnen we samen een écht groen alternatief bieden voor de bekende Amerikaanse partijen”
Thatcher Peskens, Co-founder Leafcloud
Duurzame lokale warmtebronnen
In Nederland staan bijna 8 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen die in 2050 aardgasvrij moeten zijn. Het duurzaam verwarmen van deze panden zal stapsgewijs gebeuren met focus op lokale, collectieve en duurzame oplossingen. De inzet van restwarmte van datacentra is daar één van. Ook aquathermie, waarbij warmte uit oppervlaktewater wordt gebruikt, en thermische zonne-energie in combinatie met warmte-en-koudeopslag wordt vaak toegepast en gezien als oplossingen in de warmtetransitie.
Over Eteck
Eteck streeft naar maximale impact op de verduurzaming van de Nederlandse warmte- en koudevraag. Met meer dan 250 projecten in de woningbouw en commercieel vastgoed met in totaal bijna 60.000 (woning equivalente) eindgebruikers onder contract, is Eteck de grootste leverancier van duurzame lokale warmte en koude in Nederland. We hebben de ambitie om te gaan voor 0. Nul CO2-uitstoot en nul gebruik van fossiele brandstoffen.
Over Leafcloud
Leafcloud is een Amsterdamse startup en de eerste provider van cloud hosting die energieverspilling tegengaat door lokaal warmte te leveren. Klanten kunnen bij Leafcloud terecht voor cloud servers, die per uur of per maand gehuurd kunnen worden, alsmede gerelateerde services. Gebruikers kunnen zich goed voelen omdat ze door te kiezen voor Leafcloud, ze ook een bijdrage leveren aan het tegengaan van energieverspilling.
[1] Bron: Dutch Datacenter Association. 4% is meer dan bijvoorbeeld de helft van álle beschikbare opgewekte windenergie, of meer dan het verbruik van de stad Amsterdam, of 3x zoveel als de behoefte van de NS.