De familie Rovers bezit al ruim 350 jaar grond in het gebied rond de Kleine Dommel. Een deel ligt aan de Eindhovense (west-)kant van de Kleine Dommel, aan weerszijden van de Loostraat. Een deel van dat deel grenst aan de Eindhovense woonwijk ’t Hofke (met een afstand ertussen), en aan de spoorlijn Eindhoven-Helmond. Het tweede deel ligt aan de Nuenense (oost-)kant van het riviertje, tussen het riviertje en de straat Mulakkers. Een beperkt deel daarvan grenst aan een kleine Nuenense wijk (waarbij ook weer afstand in te bouwen is). In beide delen betreft het vooral landbouwgrond. Net buiten het gebied ligt het hoogspanningsverdeelstation aan de Daalakkersweg. Door het Eindhovense gebied lopen hoogspanningsleidingen waaronder in praktijk geen PV-panelen aangelegd kunnen worden.
Uitzicht vanaf de Nuenense Mulakkersweg. Achter de bomen de Kleine Dommel (foto www.bjmgerard.nl )
De familie wil enerzijds rendement van de grond, maar anderzijds niet het onderste uit de kan en heeft daarom aanbiedingen van projectontwikkelaars afgewezen, die er alleen maar zoveel mogelijk panelen wilden dumpen. In plaats daarvan is gekozen voor een opzet met 18 hectare nieuwe natuur en 18 hectare zonnepark. Men kon op met dit uitgangspunt op pachtbasis tot overeenstemming komen met Vattenfall. De Nuenense energiecoöperatie Morgen Groene Energie (MGE) is gevraagd voor het participatiedeel.
Tegen het plan ontstond meteen aan beide kanten een handtekeningenactie en dat in een gemeente die nog geen beleid heeft (Nuenen) of geen enthousiast beleid (Eindhoven).
Het leek mij zonde dat een dergelijk plan geen reële kans zou krijgen. Maar op dat moment was het plan alleen nog via de pers bekend, en het verdient geen aanbeveling om alleen op basis van artikelen uit de tweede hand een oordeel klaar te hebben.
Vandaar dat ik een kennismakingsgesprek aangevraagd heeft om mij nader te laten informeren. Het gesprek met Vattenfall heeft inmiddels plaatsgevonden tussen twee mensen van Vattenfall enerzijds, Linda van Driel van Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) en mij anderzijds. Op het moment dat dit artikel geschreven wordt heeft het gesprek met Morgen Groene Energie nog niet plaatsgevonden (afspraak staat op de rol). Evenmin ligt er ten tijde van dit artikel al een eindoordeel. Ook Vattenfall zelf is nog met de omgeving in gesprek. Er is een klankbordgroep gevormd (met best veel aanmeldingen en in den beginne Coronaproblemen en nu twee keer geraadpleegd), er is een eerste opzet van het visiedocument, maar het loopt allemaal nog. Dat geldt ook voor het participatietraject. Wat in elk geval vaststaat is dat de aansluiting op het middenspanningsnet in het nabijgelegen verdeelstation geregeld is.
Dus nog geen ronkende steunverklaringen, maar vooralsnog ter informatie twee schetsen uit de eerste versie van het plan (zie de website).
Ligging van de zonnevelden
Update dd 02 december 2022
De stand van zaken dd december 2022 is dat voor de gemeente Eindhoven het plan bespreekbaar lijkt (zonder dat er al vastigheid is), en dat de gemeente Nuenen in zijn coalitieprogramma de oprichting van grondgebonden zonneparken in deze coalitieperiode afwijst. Het Nuenense coalitieprogramma bevat echter ook wat kapstokhaakjes, waardoor het mogelijk lijkt dit specifieke plan als uitzondering op de politieke agenda te zetten. Het betreft bijvoorbeeld omgang met een gestopte landbouwfunctie, en ene verwijzing naar nieuw provinciale en landelijk beleid dat van kracht geworden is na het opstellen van het huidige coalitieakkoord (zoals het provinciale Beleidskader Natuur 2030 en de recente Water en Bodem sturend-brief van de regering.
Ik heb daarom een brief gestuurd aan B&W en de gemeenteraadsleden van Nuenen met een argumentatie waarom het Kleine Dommelplan een serieuze kans verdient in de Nuenense gemeentepolitiek. Deze brief is te vinden op
Gebiedsblik aan de Eindhovense kant, met in de verte het verdeelstation aan de Daalakkersweg, waarop al een middenspanningsaansluiting voor het plan gereserveerd is (foto www.bjmgerard.nl )
Vooraf Refresco Benelux BV in Maarheeze pompt grondwater op, stopt dat in flesjes, voegt daar suiker, smaakstoffen en prik aan toe, en dan heb je Fanta en aanverwant. Het is een proces waar de wereld in het algemeen en de omgeving in het bijzonder weinig aan heeft, of zelfs nadelen. Refresco wil al heel lang meer grondwater oppompen dan de in 1997 vergunde 500.000m3 (383000 ondiep, 117.000 diep). De uitbreiding moest liefst van grote diepte, maar dat botste op dat de diepe aquifer al overbelast was. In plaats daarvan hadden de provincie en Refresco in overleg bijeen gesmoest dat Refresco eventueel wel 250.000m3 ondiep grondwater extra op zou mogen pompen. De formele aanvraag daartoe werd ingediend op 09 augustus 2018. Ondertussen was het provinciale beleid gewijzigd, wat op 07 sept 2018 van kracht werd. Op 1 april 2019 verleende de provincie de gevraagde beschikking voor 750.000 m3 . Deze timing is van essentiëel belang.
De Raad van State De Raad van State zag het anders. Die zag dat de aanvraag van Refresco (die in gesmoes met de provincie tot stand gekomen was) ten tijde van de verlening niet, maar ten tijde van de aanvraag wel vergunbaar was. Tussen beide data in was op 07 sept 2018 het beleid gewijzigd en de Raad van State vond dat daar een overgangsbepaling bij gehoord had. Ook noteerde de Raad van State dat de jaarlijkse aanvulling van grondwater (en dus de natuurkundige limiet van wat kan) 250 was, de vergunde hoeveelheid 300 welke echter niet opgebruikt werd, dat vóór 07 sept 2018 het beleid <300 was en na die datum <250, en dat de werkelijke onttrekking volgens de provincie 220 was (maar dat is exclusief de beregening door de landbouw, rond de 40 a 50, waar het Waterschap over gaat) (alle cijfers * miljoen kuub). Overigens zei Refresco bij de Raad van State regelmatig de productielimieten te overschrijden. Dat leidde niet tot een reactie. ‘In dit specifieke geval’ (de uitspraak heeft dus geen verderreikende strekking) vond de Raad van State dat het belang van Refresco moest overwegen. Het vonnis van de Raad van State is te vinden
De provincie Het is een beetje vreemd. De provincie is niet naar de Raad van State gestapt. De uitspraak van de rechtbank paste immers bij het nieuwe beleid. In de aanloop naar de uitspraak heeft de Raad van State de provincie twee keer expliciet om ‘een nieuw besluit’ gevraagd. Dat heeft de provincie geweigerd te nemen. In plaats daarvan heeft de provincie de uitspraak van de Raad afgewacht. Ik weet te weinig van juridische zaken om te zien wat dit betekent. Mogelijk had de Raad van State verwacht dat de provincie de afgegeven vergunning aan Refresco zou intrekken na het vonnis van de Rechtbank. Ik heb zelf het donkerbruine vermoeden dat de provincie dit bewust nagelaten had om zichzelf niet kwetsbaar te maken voor een schadeclaim van de kant van Referesco. Immers, het intrekken van de vergunning kon een onvriendelijke daad blijken te zijn als Refresco won.
De juridische subtiliteiten zijn aan mij (helaas) niet besteed. Er zit ergens iets vreemds. Blijkbaar was de Raad van State ook niet blij, want de provincie werd veroordeeld tot de proceskosten van Refresco.
Ik snap het niet helemaal, maar er is in elk geval niets meer aan te doen. Het is balen.
Grondwaterdaling door Refresco t.o.v. geen onttrekking 9in meter)
De vragen van de SP De SP in de provincie heeft een paar keer vragen gesteld, maar werd daarbij gehinderd doordat de zaak een tijd lang onder de rechter was. Geen overheidsorgaan dat dan antwoord geeft.
Nu de zaak onder de rechter weg is, heeft SP-milieuwoordvoerder Irma Kooman opnieuw vragen gesteld. Deze zijn te vinden op
Milieudefensie had op 11 juni 2022 zijn halfjaarlijkse Algemene Leden Vergadering (ALV). Ik had daarvoor drie moties ingediend, A, B en C. Alle drie hebben te maken met de concretisering van de klimaatstrijd door een goede koppeling van hernieuwbare energie in de Milieudefensiestrategie op te nemen. Tot nu toe is die opvallend afwezig.
Zonnepark Bockelwitz-Polditz aan de Mulde (Dld) (foto bgerard)
(Dit park telt 14000 panelen, samen goed voor 3,15MW piek, en was daarmee in 2010 het 130ste park van Duitsland).
Hier de belangrijkste argumenten voor en tegen en de uitslag van de stemming. Voor dit laatste is het van belang te weten dat 1001 leden van Milieudefensie voorafgaand aan de ALV digitaal gestemd hadden, en 17 tijdens de ALV op papier. Het overgrote deel vna de leden moest het doen met wat er zijdens mij en zijdens het bestuur op papier stond.
Motie A wil dat Milieudefensie steun aan de Regionale Energie Strategieën uitspreekt (en dus ook de kwantitatieve verplichtingen steunt) en naar situatiegebonden invulling streeft.
In reactie hierop stelde het bestuur van Milieudefensie dat men het dictum zag als ondersteuning van het eigen beleid, en dat dictum bolletje 3 al uitgevoerd was via de zeer recentelijk ontwikkelde website www.samenvooronzeleefomgeving.nl en via een, eveneens zeer recentelijk ontwikkelde, eigen toolbox over de omgevingswet (waarbij men dus aangenomen heeft dat die er inderdaad komt). Dit nu bleek onvoldoende als je op genoemde plaatsen ging kijken. De MilDef-toolbox is op zich een goed verhaal hoe je moet werken met de Omgevingswet, maar het is precies wat het woord zegt: een verzameling technieken en niet meer dan dat. Het geeft geen richting aan inhoudelijk denken. Straks weet een Mildef-afdeling precies hoe ze een windpark moeten tegenhouden, maar niet waarom ze dat wel of niet zouden moeten willen, of eventueel onder welke voorwaarden. De toolbox bevat geen inhoudelijkheden over wind- en zonneparken. De website www.samenvooronzeleefomgeving.nl zegt wel wat over wind- en zonneparken, maar dat blijft weinig, vaag en met tegenzin. Voor de website werkt Milieudefensie slechts samen met de natuurorganisaties en die vinden hernieuwbare energie meestal vooral een noodzakelijk kwaad. Daarmee beschermen ze mogelijk op korte termijn de natuur of de menselijke beleving daarvan, maar op de langere termijn doet de klimaatschade meer kwaad als het korte termijn-beleid goed doet. Mijn stelling is dat het bestuur van Milieudefensie met samenwerking met alleen maar natuurorganisaties zijn bondgenoten uiterst selectief kiest, en de complete wereld van bijvoorbeeld de energiecoöperaties compleet buiten beschouwing laat. Zodoende krijg je uiterst eenzijdige beoordelingscriteria. De leden van Milieudefensie steunden mijn motie met 94,7% van de stemmen.
Motie B wil dat Milieudefensie op landelijk niveau het gesprek aangaat met de koepel van energiecoöperaties om te kijken of deze partijen in positieve zin iets voor elkaar kunnen betekenen.
In reactie hierop stelde het bestuur dat het mijn opvatting deelde – ook al blijkt dat in praktijk tot nu toe uit niets. Als je voor de gein op de website van Milieudefensie de zoekterm “energiecoöperatie” invult, krijg je twee treffers van jaren oud en eentje die niks zegt – op de complete site. Hte bestuur stelt dat het de taak van de overheid is om het klimaatbeleid uit te voeren. Maar het probleem daarmee is dat als die overheid dat gaat doen (zoals in de RES-sen), ze op het terrein van de afdelingen van Milieudefensie komt – die er, zo blijkt, massaal of geen raad mee weten of helemaal niets mee doen. En, merkte het bestuur op. in de motie stond niet wat Milieudefensie moest gaan doen als het gesprek plaatsgevonden heeft – wat ik logisch vind, want je schrijft aan een open gesprek geen uitkomst voor. Hoe dan ook, het bestuur nam de motie over. De leden van Milieudefensie steunden mijn motie met 97,0% van de stemmen.
Motie C wil dat Milieudefensie het probleem onder ogen ziet dat verschillende ambites, die ook binnen Milieudefensie van waarde worden geacht, zowel elkaar versterkende als elkaar bevechtende ruimtelijke claims met zich meebrengen, en wil dat Milieudefensie een ruimtelijke visie ontwikkelt die afdelingen en OK-groepen in hun lokale en regionale werk kunnen hanteren.
Het bestuur stelde zich blijkbaar de vreselijkste tijdsinvestering voor als het een dergelijke ruimtelijke visie moest maken. Hoeft niet, ik wil het zelf nog wel doen. Ik heb benadrukt dat de visie voor intern gebruik bedoeld is en niet dient om bijvoorbeeld met het PBL te concurreren. Nederland stikt van de spanningsvelden: natuur, grondwater, oppervlaktewater, woningbouw, waterberging, energieproductie. Mijns inziens zijn de sleuteltermen multifunctioneel grondgebruik en verstandige compromissen (zie https://www.bjmgerard.nl/bomen-planten-of-zonneparken-aanleggen/ ). Zie bijvoorbeeld ook https://groenkennisnet.nl/nieuwsitem/zonneparken-ten-koste-van-biodiversiteit-1 Maar je kunt in die spanningsvelden alleen met overbruggende gedachten opereren als je er wat van weet. Bij een zonnepark bijvoorbeeld aan welke knoppen je draaien kunt: netto-bruto, hoge of lage opstellingen, Oost-west of zuidgericht of vertikaal, etc. Dat wisselt van situatie tot situatie (zie bijvoorbeeld https://www.bjmgerard.nl/solarecoplus/ ). Vandaar wat ik een ‘ruimtelijke visie’ genoemd heb, maar wat mogelijk een verkeerd begrepen term is. Lijkt me typisch iets voor een gesprek met de energiecoöperaties en met bijvoorbeeld Wageningen. Het bestuur ontraadde de motie met vette letters. De leden van Milieudefensie steunden mijn motie met 49,3% van de stemmen. Deze is dus net afgewezen. Veel maakt het niet uit, want vroeg of laat moet het bestuur er toch aan geloven. Milieudefensie is meer dan alleen maar een top down-campagneorganisatie en zal vroeg of laat ook op lokaal niveau wat moeten willen.
De aanleiding Stel, je hebt een hectare over en daar mag je iets mee doen wat zinvol is voor natuur en klimaat, en de keuze beperkt zich tot bomen planten of een zonnepark aanleggen? Wat moet je dan doen? Dat soort discussies loop ik binnen mijn Milieudefensie-afdeling, maar ook onlangs nog in de provinciale SP, tegen het lijf.
De ene aanleiding was het krantenbericht dat het erg tegenviel met nieuwe bomen planten in Brabant. De wil was er wel, maar de grond niet (althans, te weinig en versnipperd)
De andere aanleiding was een rechthoekige strook landbouwgrond in Sonniuswijk (tussen Son en Best) van grofweg 400*2000m, 80 hectare, die aansluit op het ten zuiden ervan liggende natuurgebied Oud Meer. Er loopt een gemeentelijke discussie wat je daarmee moet en daar kwamen we in onze Milieudefensiegroep op. In elk geval mogen er geen windturbines en geen nieuwe woningen vanwege het vliegveld. Er zijn diverse goede bedoelingen: klimaat, energie, biodiversiteit, natuur en landschap, extensieve landbouw. Kortom, een afweging zoals die er steeds vaker zullen komen.
Als je alleen naar het klimaat kijkt – de koolstofvergelijking Ik mag graag kwantificeren en met koolstofbalansen lukt dat als je niet op een tonnetje kijkt. Dat maar eerst.
Als menselijke en natuurlijke oorzaken een bos maar lang genoeg met rust laten (bovenstaande groene lijn) stabiliseert de biomassa (en daarmee koolstofopslag per hectare) op een plateau. Er groeit dan evenveel koolstof bij als er wegrot. Oogsten (maar bijvoorbeeld ook bosbranden) doen de lijn scherp omlaag duiken. De groene lijn stabiliseert bij niet-beheerde bossen in Nederland op grofweg 150 ton koolstof (C , op elementbasis) per hectare. Afhankelijk van de omstandigheden en boomsoort kan dat meer of minder zijn, maar het is een redelijke indicatie. Zie https://edepot.wur.nl/114235 . Dit betreft de bovengrondse koolstof. Als je het hout op en onder de grond meeteelt komt er grofweg een kwart bij (zit je op 190 ton C/ha, en als je de niet-houtgebonden humus meetelt kom je op 600 ton C/ha. Ik gebruik hier FAO-cijfers (in relatieve zin) voor beheerde en gemiddeld jongere bossen in Estland. Zie ook https://www.bjmgerard.nl/slecht-investico-onderzoek-over-estlandse-bomen/ . Zie dit getal als een orde van grootte-berekening.
(FRA 2020 Estonia FAO)
Een bos is dus in deze kwantitatieve zin een over lange tijd opgebouwde eenmalige koolstofopslag – als tenminste alles goed gaat met dat bos.
Stel nou dat je op die hectare geen bos zet, maar zonnepark. Ik zet het zonnepark half vol met moderne panelen van 23% rendement, die bjj 875kWh/kWp en 10% systeemverlies 180kWh per m2 per jaar opleveren. Bij een halve hectare netto levert dat 900.000kWh/ha*y op = 3,2TJ /ha*y.
Gronings aardgas bevat 32 MJ/m3 . Voor de vergelijkbaarheid maak ik daar voor de helft stroom van, en de andere helft, de afvalwarmte, gooi ik weg (een ongunstige aanname). Om aan 3,2TJ/ha*y te komen, in de vorm van elektriciteit, heb ik dus nodig 200.000 kuub aardgas, zijnde grofweg 170.000 kg aardgas. Aardgas bevat ongeveer 85% methaan of daarop lijkende gassen, en methaan bestaat voor driekwart uit koolstof, dus bewerkt mijn halfvolle hectare zonnepark dat ongeveer 110.000 kg C op elementbasis niet in de lucht komt door vermeden aardgasgebruik.
Met andere woorden, elke vijf jaar concurreert mijn halfvolle zonnepark de hectare eeuwoud bos eruit (zelfs de humus en het dode en ondergrondse hout meegeteld). Nu is deze uitkomst vatbaar voor aannames en je kunt die makkelijk zo kiezen dat de uitkomst het dubbele of de helft wordt, maar dat doet niets af aan de conclusie dat, redenerend vanuit het klimaat, een zonnepark een zeer veel betere investering is dan een bos.
Lang geleden heeft Karel Knip dit ook al eens uitgelegd in de NRC volgens de simpeler logica dat het rendement van de fotosyntese 2% is en van een PV-paneel (toen) 20%.
(Omvorming van het Leenderbos, ten zuiden van Eindhoven, tot natte heide)
Maar niet elk probleem is een klimaatprobleem Toch wil er niet voor pleiten dat elke denkbare hectare vol gezet moet worden met zonneparken.
Het klimaat is een zeer belangrijk probleem, maar er zijn meer belangrijke problemen zoals de eerder genoemde biodiversiteit en natuur- en landschapswaarden, en de grondwaterstand. Die een wisselwerking hebben met het klimaat. Niet wat aan het klimaat doen vernielt biodiversiteit en natuur met bosbranden, ziektes en verdroging. Alles aan het klimaat doen maakt de natuur arm. Het is een typisch situatiegebonden optimalisatieprobleem.
Evenmin wil ik beweren dat als men een hectare spendeert aan de natuur, die natuur perse uit bomen moet bestaan. Veel bossen zijn bijvoorbeeld geen Natura2000 of zelfs ecologisch arm, en veel Natura2000-biotopen zijn geen bos. Staatsbosbeheer verandert bijvoorbeeld in het Leenderbos een deel in natte heide (die natte heide is ecologisch waardevoller dan de dennenplantage die het Leenderbos van huis uit is). Zie https://www.bjmgerard.nl/op-werkbezoek-bij-staatsbosbeheer/. Staatsbosbeheer plant ook nieuw loofhout tussen de dennen.
Maar dan verzeilt men in een discussie over doel en middelen van het natuurbeheer. Dat is een interessante discussie, maar een waarin ik niet goed genoeg thuis ben voor een stellige mening.
Halfvolle zonneparken geven overigens ook natuurkansen, meer dan de groene graswoestijn of de maisbodem die er eerst lag.
En Sonniuswijk? Er is een beproefde oplossing voor dit soort spanningsvelden met elkaar bestrijdende goede bedoelingen, namelijk het compromis.
Mijn advies was aan mijn Milieudefensiemaat: zeg tegen de gemeente Son en Breugel (hij zit in dat soort overleggen) dat ze een goed landschapsarchitectenbureau in de arm nemen en zeg dat ze de 80 hectare volplannen met bijvoorbeeld 40hectare zonnepaneel aan de kant van de A50, 35hectare nieuwe natuur aansluitend aan het bestaande natuurgebied (bos of hei of ven), en 5 hectare diversen. De getallen zijn met de natte vinger, en moeten naar de geest worden opgevat.
Ter inleiding Ik heb onlangs in deze blog een artikel gewijd aan de beoordeling door de Brabantse Milieu Federatie (BMF) van de RES 1.0 – stukken, zoals die door de vier Brabantse RES-regio’s op tafel gelegd zijn. Zie BMF beoordeelt ingediende RES-plannen .
Bij de beoordeling van de concept-RES 1.0 van het gebied van de Metropool Regio Eindhoven (MRE) maakte de BMF het voorbehoud dat deze concept-RES nog niet goed beoordeelbaar is, omdat die afhankelijk was van een nog lopende PlanMER-grocudure. Dat klopt: de beoordeling door de BMF van de Concept-RES was gedateerd 14 april en de ter visielegging van het PlanMER loopt van 03 mei 2021 t/m 14 juni 2021. Het PlanMER is opgesteld door Bosch & van Rijn en heet formeel “PlanMER grootschalige zon en wind Regionale Energiestrategie (RES) Metropoolregio Eindhoven”. Hij gaat dus slechts over een deelaspect van de Concept-RES 1.0 (dus bijvoorbeeld niet over warmte). De concept-RES 1.0 met bijlagen is te vinden op https://energieregiomre.nl/waar+staan+we+nu/default.aspx ), en de bijbehorende PlanMER op www.planmerresmre.nl/pdf.html#pagemode=bookmarks (digitaal – bovenin ene TAB naar de .pdf-versie).
Het PlanMER is zuiver beschrijvend. Het geeft alleen de feiten en laat de keuzes aan de politiek.
Om een RES 1.0 – document vast te stellen is een PLanMER niet verplicht. Vijf van de 30 energieregio’s in den lande hebben, als pilot, ervoor gekozen om zo’n PlanMER op te doen stellen, waarvan het MRE-gebied er dus één is. Zie http://www.regionale-energiestrategie.nl/bibliotheek/ruimtegebruik/res+en+milieueffectrapportage+mer/1797126.aspx . Het is me niet helemaal duidelijk in hoeverre dit bij de MRE een positieve of een negatieve reden heeft (in dat laatste geval zou het equivalent zijn met de befaamde studiecommissie die onoverbrugbare geschillen uitstelt). Hoe dan ook, er ligt nu een interessant document en het uitstel is in elk geval bereikt.
Het voorbehoud dat de BMF maakte bij de beoordeling van de concept-RES 1.0 van de MRE was terecht. Sommige van de kritiekpunten komen in het PlanMER aan de orde, zoals bijvoorbeeld wat de BMF “concentratiegebieden” noemt en de PlanMER “energielandschappen”. Eigenlijk zou de BMF zijn analyse opnieuw moeten doen, met de PlanMER erbij.
Zoekgebieden
Nummering zoekgebieden 1 t/m 38
Toen de PlanMER startte, lagen er al 37 zoekgebieden al vast. Die zijn vastgesteld in politieke raadplegingsprocedures in eerdere stadia van de RES, en dus niet met een of andere rigoureuze methode binnen de PLanMER zelf. Men kan dat negatief uitleggen dat politieke (on)wenselijkheden aan het zoekproces voorafgegaan zijn, en positief dat er al bij voorbaat gebieden gezocht zijn met multifunctioneel ruimtegebruik. Aan deze zoekgebieden is een gebied 38 toegevoegd, zijnde een strook van 300m breed aan weerszijden van de snelwegen (voor zover dat gebied niet al elders meegenomen was). Deze 38 zoekgebieden staan op bovenstaande kaart.
Voor zonne-energie hebben de opstellers van de PlanMER het bij deze 38 gebieden gelaten. Voor wind-energie hebben de opstellers er alle mogelijke gebieden aan toegevoegd die niet op basis van harde criteria verboden waren – welke harde criteria het grootste deel van het MRE-gebied al uitsluiten. De meeste van deze toegevoegde locaties waren al aan de orde geweest in een eerdere PlanMER, die de Kempengemeenten al opgesteld hadden. Zodoende is er een lijst gemaakt met 33 locaties die in de 38 locaties lagen, 24 locaties die daar niet in lagen maar wel in de eerdere PlanMER van de Kempengemeenten, en 8 locaties die niet in de 38 lagen en ook niet in de Kempengemeenten.
Het zijn nog “gebieden”. Een PLanMER heeft een zeker abstractieniveau dat op projectniveau verder moet worden uitgewerkt.
Het PlanMER rekent met als voorbeeld een Vestas V150 met een ashoogte van 150m en een rotorstraal van 75m. Het vermogen daarvan is 4,2MWen dat levert in het MRE-gebied (bij gemiddeld 7,3 m/sec windsnelheid) 15,3GWh netto op (dus ruim 3600 vollasturen).
Harde en zachte belemmeringen Er zijn, op het abstractieniveau van een PLanMER, harde en zachte belemmeringen.
De harde belemmeringen voor windenergie zijn (blz 41-42 verkort weergegeven):
Belemmering
Minimale afstand (m)
Opmerking
Harde belemmeringen
Buisleidingen
225 (tiphoogte)
Hoogspanning
225 (tiphoogte)
Natura 2000 en Natuurnetwerk Brabant (NNB)
75 (wieklengte)
Dit sluit aan bij het provinciaal beleid. Overdraai = ‘plaatsing in’.
Panden
75 (wieklengte)
Deze minimumafstand voorkomt overdraai boven gebouwen.
Spoorwegen
86 (wieklengte + 11)
Afstandseis Prorail.
Vaarwegen
105 (wieklengte + 30)
Hier is de Beleidslijn Rijkswaterstaat gevolgd..
Vliegverkeer en radar
n.v.t
De invliegfunnels (de 300-voetszone) en de CNS-cirkels zijn harde belemmering
Wegen –rijkswegen
75 (wiek-lengte)
Alleen voor rijkswegen, beleidsregel gaat niet over provinciale wegen.
Wegen –overige wegen
20 (fundering)
De fundering van de windturbine moet vrij van de verharding liggen.
Windturbines
600 (4*rotordiameter)
Vuistregel ter voorkoming van windafvang
Woningen
400 meter
Vuistregel tegen normoverschrijding geluid en slagschaduw. De daadwerkelijke afstand is op het detailniveau van een PlanMER niet te bepalen.
Zachte belemmeringen
Vliegverkeer en radar
Naast de harde CNS-vlakken ziet dit PlanMER de 500-voetszone als zachte belemmering: hier gelden zeer strenge regels t.a.v. radarverstoring. Hoewel windturbines hier weinig kans maken (TNO), is realisatie niet op voorhand uit te sluiten.
NNB langs grootschalige infra
Een strook van 300m langs grootschalige infrastructuur is een zachte belemmering voor windparklocaties, vanwege art. 3.38 IOV NBrabant. 300 meter is gekozen om enerzijds de koppeling met de grootschalige infrastructuur niet te verliezen en anderzijds nog enige schuifruimte te hebben voor individuele windturbines. Windparklocaties mogen niet geheel binnen deze zone vallen. Grootschalige infrastructuur zijn: rijks- en provinciale wegen, doorgaande vaarwegen en spoorwegen.
De harde belemmeringen voor zonne-energie zijn, verkort weergegeven (blz 45):
Belemmering
Omschrijving
Bos (20m)
Een buffer van 20m is gehanteerd om schaduwwerping te voorkomen.
NNB (20m)
NNB wordt met een buffer van 20m als belemmering meegenomen.
Natura 2000 (20m)
Natura 2000 wordt met een buffer van 20m als belemmering meegenomen.
Militair oefenterrein
Ten noorden van Eindhoven Airport ligt een militair oefenterrein dat in deze analyse als geheel is uitgesloten voor de ontwikkeling van zonneparken.
Panden op bedrijventerreinen
Om de mogelijkheden op bedrijventerreinen te onderzoeken, maar wel rekening te houden met de belemmeringen die daar spelen is voor de bedrijventerreinen een buffer aangehouden van 20m rondom aldaar gelegen panden.
Recreatiebestemmingen
Gebieden met enkelbestemming recreatie zijn meegenomen als belemmering.
Wegen (8m)
Wegen worden met een buffer van 8m vanuit de hartlijn als belemmering meegenomen.
Woonkernen
In de belemmeringenkaart zijn alle woonkernen meegenomen als belemmering.
Binnen wat de harde en zachte belemmeringen overlaten gaan effectbeoordelingen een rol spelen. Die worden voor een groot aantal onderwerpen ingeschat. Vervolgens worden die effectafstanden als basis voor de rapportage gebruikt. Naast de belemmeringen op het abstracte niveau van een PLanMER zijn er grootheden die van belang worden op het concrete niveau van een individueel project.
Het Activiteitenbesluit Milieubeheer staat bijvoorbeeld rond windturbines geluidsniveau’s vast van maximaal 47 dB Lden en 41 dB Lnight aan de gevel. In bovenstaande figuur (berekend vanuit drie genoemde voorbeeldturbines op een rij) valt de effectafstand van 500m ongeveer overeen met de 47 dB Lden -contour (en idem 1000m en de 42 dB Lden -contour). Laagfrequent geluid wordt geacht voldoende afgedekt te zijn met de 47 dB Lden -norm. Bij overschrijding kunnen exploitanten de turbine op een stillere stand zetten, wat enig productieverlies tot gevolg heeft.
Voor de slagschaduw geldt een wettelijke norm van 17*20 minuten per jaar. Voor de als voorbeeld gebruikte drie voorbeeldturbines op een rij leidt dat tot bovenstaande criterium. Bij overschrijding moet de turbine tijdelijk stilgezet worden, wat bij afstanden > 400 a 500m nauwelijks tot productieverlies leidt.
Op effectafstanden tot natuurgebieden kom ik verderop terug.
Alles bijeen becijfert het PlanMER de volgende verzameltabel voor wind. Eerst enige toelichting:
De rode kleur onder “Afstand tot netcapaciteit” is omdat Enexis-hoofdstation Hapert tot 2030 waarschijnlijk zijn taak niet aankan. Daaronder valt ongeveer het westelijke kwart van het MRE-gebied.
De tweede kolom “zoekgebied” bevat de nummering volgens de Concept-RES 1.0. De eerste nummering bevat alle mogelijke zoekgebieden, waarbij K op “Niet Concept-RES, wel Kempen” slaat en B op “Niet Concept-RES, niet Kempen”. De eerste kolom plukt uiteen wat in de Concept-RES als cluster gezien wordt, en in kolom 1 als meerdere kleinere opstellingen. 20-1, 20-2 en 20-3 in de eerste kolom zijn dus samen 20 in de tweede kolom.
Per hoofdje is een basis gedefinieerd voor wat donkergroen, lichtgroen, grijs (neutraal), lichtgeel en donkergeel genoemd wordt. In bijvoorbeeld het hoofdje “woningen<500m” bestaat groen niet, is grijs <10 gevoelige objecten (als regel woningen), lichtgeel 10-30 idem, en donkergeel > 30. In zoekgebied 1-1 staan er dus 22 woningen binnen 500m van de geschetste voorbeeldopstelling van drie Vesta 150 – turbines. Zie blz 70. Een voorbeeldturbine wordt geacht 15GWh/jaar op te brengen. Zijn het er <=3, dan is de score lichtgroen, idem >=4 donkergroen. Grijs betekent in deze kolom “Hapert, dus nee”.
Een vergelijkbare tabel voor zonne-energie, ook weer met toelichting:
De nummering is alleen die van de Concept-RES 1.0, dus 1 t/m 38 .
Jaaropbrengsten zijn donkergroen >100GWh, lichtgroen als 50<opbrengst <100 GWh, en grijs als < 50GWH of 0 vanwege “Hapert”. De eenheid van opbrengst is dus de GWh (1TWh = 1000GWh)
Men rekent als vuistregel in het MRE-gebied met 1GWh/hectare*jaar bij onbelemmerde (bruto) opbrengst
Er zijn twee opbrengstkolommen, “min” en “max”. Deze zijn gebaseerd op een combinatie van landschapstypes (beekdalen, jonge en oude zandontginning, Peelkern- en Peelrandontginning, urbane gebieden) en landschapsstrategieën (inpassen, aanpassen en transformeren – dat loopt van weinig ingrijpend naar zeer ingrijpend). Bij elke strategie hoort per landschapstype een percentage dat vol gezet kan worden met zonneparken (de “draagkracht”) zonder dat het gebied zijn karakteristieke uiterlijk verliest. “Min” is op basis van inpassing, “Max” is op basis van transformatie. Zoekgebied 1 bijvoorbeeld bestaat uit 452 hectare jonge zandontginning en 289 hectare oude zandontginning (zie par. 7.3.3). In de strategie “inpassing” mag de eerste categorie vol gezet worden voor 15% (68ha) en de tweede voor 13% (38ha). Dat levert dus bruto 106ha, dus 106 GWh/jaar. In praktijk moet daar wat af om aan netto te komen (een beplantingsrand, onderhoudspaden en dergelijke) en zodoende komt men aan 98GWh. Hieronder een overzichtstabel van percentages per strategie per landschapstype. Deze tabel en de voorbeeld-berekening zijn te vinden in h7.5 van de PlanMER.
Inpassingsvoorbeeld van een zonnepark in een jonge zandontginning
De zon-tabel per slot van rekening:
De opbrengst van grootschalige wind en zon versus de vraag Uiteindelijk komt het PlanMER uit
op een mogelijke windopbrengst van 1,65TWH (1650GWh). Dat is op basis van de 38 zoekgebieden uit de Concept-RES 1.0 (dus zonder de daar aan toegevoegde extra zoekgebieden), en inclusief twee zoekgebieden die vanwege “Hapert” tot 2030 waarschijnlijk niet kunnen leveren. Exclusief die twee zoekgebieden is de som 1,28TWh.
Op een mogelijke zonopbrengst van 1,5TWh (in de minimale strategie “inpassing”) of 5,3TWh (in de maximale strategie “Transformeren”).
De Concept-RES 1.0 verdeelt de zelfopgelegde duurzame elektriciteitstaak van 2,0TWh uit wind en grootschalige zon als volgt:
0,51TWh staat er al
0,64TWh zit in de pijplijn (er is al een SDE+ – subsidie)
0,28TWh zit in toekomstige “no regret-maatregelen”. Het gaat om zonprojecten die boven de RES-drempel vallen (1500kWpiek ) en dus meetellen, maar die zo klein ziojn dat ze op niet of weinig omstreden locaties passen als grote daken, vuilstorten, geluidsschermen, het vliegveld, etc).
Nog te realiseren op basis van grootschalige wind- en zonneparken 0,57TWh.
Het PlanMER moet dus 0,57TWh “leveren” en op zich lukt dat dus. Zelfs exclusief “Hapert” en bij de minst vergaande vorm van zonne-energie (inpassen) komt het PlanMER op 1,28 + 1,5TWh = 2,78TWh. In de vormgeving van grootschalige zon- en windparken, zoals geëist op basis van het RES-programma) is dus wel ruimte voor enige mate van bestuurlijk compromis.
De vervolgdiscussie is moeilijker.
De RES gaat niet alleen over grootschalige zon en wind, maar ook over warmte. Het PlanMER gaat daar niet over, want dat was niet gevraagd. Maar als die warmte duurzaam geleverd moet worden in een regio, die vooralsnog niet over veel rest- en bodemwarmte beschikt, en die dus grotendeels elektrisch opgewekt moet worden, kost dat stroom. De Concept-RES 1.0 noemt op blz 37 een bedrag van 1,5TWh in 2050 wat, omdat dit in 2030 nog maar voor ongeveer 20% gerealiseerd hoeft te worden, in 2030 ongeveer 0,3TWh vraagt (met de nodige onzekerheid). De vraag is of die 0,3TWh een reëel getal is en vervolgens, of die 0,3TWh deel uitmaakt van de 2,0TWh, of er boven op gezet moet worden. De gebruikte formuleringen lijken er op te wijzen dat het “deel uitmaken van” is, maar dat lost een politiek probleem op en geen probleem in de echte wereld.
(Visualisatie van windparken. Tiphoogte bij voorbeeldturbine in dit verhaal is 225m)
Energie-autarkisch of niet? De RES is slechts één van de afspraken, die gemaakt is in het kader van het Klimaatakkoord. Er is of komt ook een elektriciteitsvraag vanwege de waterstofeconomie, synthetische kerosine, de verduurzaming van het bedrijfsleven, enz. Ik verwacht zelf dat de nationale vraag naar duurzame elektriciteit enige malen groter wordt dan de huidige 120TWh. Dit zeker na het recente Shell-vonnis in de zaak van Milieudefensie en anderen.
De eerste vraag is nu of wij net doen of de vraagtoename een natuurwet is, of dat we bepaalde activiteiten verminderen of er zelfs afscheid van nemen. In het MRE-gebied bijvoorbeeld: moeten we het vliegvolume op Eindhoven Airport als natuurwet accepteren, of moeten we het gewoon rantsoeneren? Dus een grens aan brandstof en eventueel stroom. De tweede vraag is of Nederland naar moeten streven om vraag naar duurzame energie, waaronder duurzame stroom, in eigen huis op te vangen (dus autarkisch zijn). Nederland is nu ook niet energie-autarkisch, Veruit het grootste deel van onze energie op dit moment wordt ingevoerd.
Verbijzonderd naar het PlanMER wordt de vraag of de beschikbare mogelijkheden voor grootschalige zon en wind inderdaad allemaal opgebruikt moeten worden. De 0,57TWh, die nu gevraagd wordt, zal zichtbare, maar nog geen dramatische gevolgen in het landschap hebben. Dat wordt meer door de toekomst van de landbouw bepaald dan door de toekomst van de energie. Maar als de grootschalige levering van wind- en zonnestroom richting 1,65 + 5,3TWh zou gaan, wordt het mogelijk een ander verhaal.
Er start nu de landelijke discussie rond het Programma Energiehoofdstructuur, waartoe bouwstenen aangeleverd zijn zoals bijvoorbeeld “Grote opgaven in een beperkte ruimte” van het PBL en “Vier klimaatneutrale energiescenario’s 2050 van Kalavasta en Berenschot, waarin bijvoorbeeld ook importscenario’s zitten. Nu kun je nog niet veel met import, want er zijn nog geen landen die in 2030 duurzame energie en stroom over hebben. Maar de discussie daarover moet snel beginnen. Zie https://www.bjmgerard.nl/?p=15349 en https://www.bjmgerard.nl/?p=15387 .
Op dit moment valt er echter nog geen peil op te trekken welke uitkomst deze discussie heeft en op welke termijn die uitkomst nagestreefd wordt. Ik doe hierover op dit moment geen uitspraak.
Visualisatie van de omstreden windturbines bij Bladel, met één turbine in de NNB)
De BMF-brief over vogels Op 25 mei 2021 heeft de Brabantse Milieu Federatie (BMF), mede namens het Brabants Landschap en Natuurmonumenten, een brief aan Provinciale Staten (PS) gestuurd om de bespreking van de RES in PS dd 28 mei te beïnvloeden. Een meerderheid in PS wees de wensen van de BMF af. De portefeuillehouder Van der Maat: “We begrijpen het en tegelijk vinden we het te kort door de bocht.” Voor windmolens in de buurt van natuur wil hij maatwerk. Ik ben geen fan van VVD-er Van der Maat, maar in deze ben ik het ongeveer met hem eens.
De BMF wil
Zon en wind uitsluiten uit het NatuurNetwerk Brabant (NNB), ook in uitzonderingssituaties
Minstens 500m afstand tussen windturbines en de grens van het NNB
Minstens 1200m afstand tussen windturbines en weidevogelkerngebieden
Het PlanMER bevat, net als bij de eerder genoemde onderwerpen geluid en slagschaduw, ook voor de fauna effectschattingen en bijbehorende afstanden (h.6.6). Deze gaan minder ver als de wensen van de BMF. De PLanMER noemt afstanden die afhankelijk zijn van het soort natuurgebied en de vogelcategorie. De PLanMER ondersteunt, net als de BMF, zijn opvattingen met literatuur en SOVON-tellingen.
Samenvattend is het richtlijnensysteem van de PlanMER in een tabel onder te brengen (PlanMER blz 99).
Richtafstanden als beoordelingsgrondslag bij verschillende categorieën dieren en natuurgebieden
Dit te lezen als volgt: Windturbines worden geacht geen significant effect (grijs) te hebben als ze >500m van een VogelRichtlijngebied (VR) af staan of >75m bij Habitatrichtlijngebieden (HR) of >200m van de NNB af staan (bij de BMF 500m), of als er in een gebied minder dan 22 beschermde soorten broedvogels zitten. Enzovoort.
Kijkt men nu terug op de eerdere “Samenvattende beoordelingstabel windparklocaties”, dan ziet men dat geen enkel zoekgebied in staat is om zelfs onder de soepeler criteria van de PLanMER een score met allemaal grijs te krijgen, laat staan onder de veel scherpere criteria van de BMF. Het BMF-voorstel betekent effectief een absoluut verbod op nieuwe windturbines in Zuidoost Brabant.
Daar staat tegenover dat de gevolgen van de klimaatopwarming voor de ecologie ook ernstig kunnen zijn (bijvoorbeeld habitatverlies door verdroging, bosbranden, ziektes of invasieve soorten). En dat de Wageningse studie, die de BMF noemt, ook een aantal mitigerende mogelijkheden noemt, zoals tijdelijk stilstand van turbines of markerende beschildering. Verder kan de ecologie aanmerkelijk verbeterd worden door een gelijktijdig terugdringen van de rol van de intensieve landbouw.
Ook economische en technische redenen pleiten voor een bepaalde hoeveelheid windturbines in de energiemix. Bij een mix van zon en wind is bijvoorbeeld de productie gelijkmatiger.
Ik wil op dit moment, mede omdat de toekomst van de opwekking van duurzame elektriciteit nog niet vast staat, in dit spanningsveld geen categoraal verbod op windturbines in het MRE-gebied uitspreken, zoals de BMF feitelijk voorstelt. Ik vind het een afwegingssituatie met individuele kenmerken.
Toepassing van de strategieën inpassing – aanpassing – transformatie in een jonge zandontginning
Ter inleiding Al mijn gewaardeerde linkse medestrijders en milieubewuste mensen vinden dat de opwarming van de aarde moet worden aangepakt, en veel mensen uit andere hoek vinden dat ook nog wel, MAAR en dan volgen er allerlei eisen. Het landschap mag niet worden aangetast, windmolens mogen dus niet, geen vruchtbare landbouwgrond voor zonneparken, er mogen geen bomen sneuvelen, de tractor moet vroeg op het land kunnen, de kosten en baten moeten eerlijk verdeeld worden, kernenergie mag niet, biomassa mag niet en mestvergisting ook niet, import mag niet, enzovoort. Iedereen verschanst zich in zijn eigen crisis. Eind van het liedje is dat als iedereen zijn zin krijgt, de klimaatcrisis bestreden moet worden maar dat elke oplossing verboden wordt.
Daarnaast moeten er ook nog honderdduizenden woningen komen, bedrijventerreinen, en nieuwe infrastructuur. En moet er klimaatgeadapteerd worden zodat we niet verdrogen of verdrinken.
Ik ben in mijn leven maar twee geloven kwijtgeraakt, dat in God en dat in eenvoudige oplossingen. Wonderen zijn ook hier niet te verwachten. Ook voor de klimaataanpak bestaan geen eenvoudige oplossingen. In Nederland zal dat een mozaiek worden van allerlei deeloplossingen, binnen een groot aantal spanningsvelden. Je kunt je de noodzaak niet permitteren om van alles af te wijzen. Dat roep ik bij voortduring in vele discussies, soms tot verdriet van mijn toehoorders. Ik ben al uit twee Facebookgroepen gegooid.
De vele claims kunnen gezien worden als evenzovele wensen met betrekking tot het grondgebruik. Een recente studie van het PlanBureau voor de Leefomgeving (PBL) “Grote opgaven in een beperkte ruimte” adresseert precies dit probleem. De studie is te vinden op www.pbl.nl/nieuws/2021/pbl-grote-ruimtelijke-keuzes-vragen-om-voortvarende-actie-van-nieuw-kabinet . De studie is ongevraagd als advies uitgebracht ten behoeve van de kabinetsformatie (althans, de pogingen daartoe).
Het PBL vat de vele conflicterende belangen op als concurrerende ruimtelijke vragen. Dat is een zinvolle insteek. Resultaat is een omvangrijk planologisch document in de beste Nederlandse traditie van inmiddels al weer lang geleden, geordend naar thema’s als politieke en bestuurlijke organisatie, klimaatadaptatie (inclusief waterbeheer), toekomst van het landelijk gebied, stad en regio (waaronder de woningbehoefte met bijbehorende benodigdheden) en de regionale energietransitie.
De PBL-conclusie in een notendop is dat er een nieuwe balans moet komen van de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van het landgebruik. Nu telt vooral de gebruikswaarde. De onderliggende bodem- en waterstructuur moet leidend worden.
Voor een weblog als deze is dit alles teveel van het goede en daarom selecteer ik. De veenweideproblematiek is van groot belang en zeer interessant, maar niet voor Brabant. Idem beperk ik mij t.a.v. verstedelijkingsprocessen.
Afbeeldingen komen uit de PBL-studie, tenzij anders vermeld.
De politieke en bestuurlijke aanpak Omdat deze site ook politiek wil zijn, en omdat er op dit gebied veel discussie is, een expliciet hoofdstuk over de politieke en bestuurlijke vormgeving.
Wij zijn al heel lang in blijde verwachting van de nieuwe Omgevingswet en recente berichten suggereren dat de bevalling nog lang op zich laat wachten. De ICT is er nog niet.
Bij de Omgevingswet hoort een Nationale Omgevings Visie (NOVI). Zie https://denationaleomgevingsvisie.nl . NOVI is gebaseerd op drie afwegingsprincipes: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en afwentelen wordt voorkomen.
Hogere overheden (bijvoorbeeld het Rijk versus de provincies en de regio’s) kunnen hun verantwoordelijkheid t.a.v. realisatie van beleid door lagere overheden op twee assen invullen.
De ene as loopt van systeemverantwoordelijkheid naar resultaatverantwoordelijkheid. Bij systeemverantwoordelijkheid gaat waarborgt de hogere overheid (bijvoorbeeld het Rijk) het proces, bijvoorbeeld met geld, deskundigheid, werkende ICT en timing. De inhoudsontwikkeling zit bij de lagere overheden. Bij resultaatverantwoordelijkheid is de hogere overheid verantwoordelijk voor de uitkomst, en daarmee voor de beleidsontwikkeling. De Rijksoverheid heeft bijvoorbeeld het Klimaatakkoord van Parijs getekend, en is daarmee resultaatverantwoordelijk. Uiteraard zijn gradaties mogelijk. De Structuurvisie 6000MW wind op land uit 2013 maakt het Rijk verantwoordelijk voor het resultaat, maar na onderhandelingen is dat verdeeld over de provincies met Rijksingrijpen als stok achter de deur (wat overigens onvoldoende gewerkt blijkt te hebben).
De andere as is die loopt van sectoraal naar integraal. In de sectorale aanpak formuleert de hogere overheid (bijvoorbeeld het Rijk) per sector zijn eisen, waarna de lagere overheid dat ombouwt tot gemengde gebiedsplannen. De 35TWh van de Regionale Energie Strategieën (RES) is sectoraal en dat de Metropool Regio Eindhoven haar 2TWh vorm geeft met zonneparken in combinatie met waterberging is gebiedsgericht. In Integraal Omgevingsbeleid doet de hogere overheid het combinatiebeleid zelf.
De toekomstige Omgevingswet biedt voor beide instrumenten mogelijkheden tot juridische dwang. Sommige bestaande situaties kunnen als voorbeeld dienen. Een Uitvoeringsprogramma biedt de lagere overheden meer ruimte voor eigen invulling. Bij de RES stelt het Rijk kaders (de 35TWh), en de RES-regio’s vullen in (bijvoorbeeld geen windmolens in de groen-blauwe mantel rond natuurgebieden). Een Uitvoeringsplan wordt wettelijk vastgelegd, waardoor de integraliteit nationaal is en de verhouding met de lagere overheden hierarchisch. De technieken kunnen verweven zijn, bijvoorbeeld dat het Rijk zelf een locatie aanwijst als de provinciale uitvoering van de 6000MW Wind op land niet minstens één project van 100MW bevat – in Brabant langs de A16.
Het is allemaal nog veel ingewikkelder, maar omdat ik geen jurist ben, waag ik me daar niet aan.
Er is veel discussie over in hoeverre de ruimtelijke ordening van Nederland centraal of decentraal moet zijn, waarbij sommige invloedrijke critici vinden dat die nu veel te decentraal is. Feitelijk, zeggen ze, is de ooit zo beroemde Nederlandse ruimtelijke ordening in 2001 afgeschaft. Men maakt een vergelijking met het over de schutting gooien van de Participatiewet en de jeugdzorg. Omdat bijvoorbeeld de 30 RES-regio’s elk hun eigen wind- en zonneparken moeten inprogrammeren, wordt het op nationaal niveau een rommeltje. Dat vinden bijvoorbeeld hoogleraar Adriaan Geuze, Christine Sijbesma en ex-minister Cees Veerman in bijgevoegd document (NRC 04 maart 2021) –>
Het PBL staat voorzichtig enerzijds-anderzijds in deze discussie. Men kan nationaal wel van het gas af willen, vrij vertaald, maar dat moet op straatniveau worden gerealiseerd. Men kan niet vanuit Den Haag de Vermeerstraat in Odiliapeel op een warmtenet zetten.
Ik ben zelf geneigd om hier de nuances van het PBL te volgen.
Klimaatadaptatiegebieden Hart va Brabant (uit de concept-RES)
De Regionale Energie Strategieën De RES wil vorm geven aan een deel van de afspraken die in het Klimaatakkoord gemaakt zijn in de sectoren Elektriciteit en Gebouwde Omgeving. In 2030 moet er in de RES 35TWh (126PJ) elektriciteit opgewekt worden uit wind en grootschalige zon, moeten de daarbij horende infrastructuurproblemen worden opgelost, en moeten er 1,5 miljoen huizen van het aardgas af zijn. Zie www.klimaatakkoord.nl/klimaatakkoord .
De uitkomsten van de RES moeten worden vastgelegd in formele ruimtelijke ordening-wetgeving van de gemeenten en provincies (tegen die tijd mogelijk de Omgevingswet?).
Het PBL volgt het Klimaatakkoord en is genuanceerd-positief over de decentrale opzet, maar ziet veel grotere en kleinere problemen. De grote en de kleine schaal botsen soms.
De SDE+ – subsidie moedigt de goedkoopste kWH’s aan, maar dat zijn voor de ruimtelijke inpassing niet altijd de beste. De SDE+ heeft liever zonneparken op de grond dan op het dak.
De regionale keuzes zijn op nationale schaal niet altijd de beste (bijvoorbeeld veel zon en weinig wind).
Er zijn netwerkproblemen.
Verschillende RES-gebieden kunnen te maken hebben met hetzelfde grote natuurgebied, zoals de Veluwe of het Ijsselmeer
Er zijn locaties nodig, niet alleen voor zon en wind, maar ook voor infrastructuur die daar mee te maken heeft
Die locaties beïnvloeden ander gebruik, zoals visserijbeperkingen (windturbines op zee) of stankcirkels rond biovergisters (woningbouw)
Nieuwe technieken kunnen leiden tot onverwachte vormen van ruimtegebruik, zoals bijvoorbeeld de hoogbouw die mogelijk gemaakt werd door de lift.
Sommige besluiten liggen bij het Rijk (zoals de warmteprijs of de ruimtelijke ordening van de Noordzee of wat te doen met datacenters), maar loopt daarbij soms achter op de regio’s.
Er is veel angst voor verrommeling van het landschap.
Er zijn ook ideeën voor oplossingen.
De gemeente Amsterdam stelt aan de gemeenteraad voor om een limiet aan de toename van het stroomverbruik te stellen, om te eisen dat datacenters rechtstreeks op het hoogspanningsnet aangesloten kunnen worden, dat ze restwarmte ter beschikking stellen en dat ze goed in de omgeving moeten passen.
Het kan beter zijn om niet (grootschalige) vraag een aanbod bij elkaar te brengen, maar bijvoorbeeld wind en zon (voor een grotere gelijkmatigheid van de levering) of productie en netcapaciteit.
De RES-invulling wordt geïntegreerd met het landschap en de cultuurhistorie. Het PBL gebruikt onder andere de landschapsinpassing van Hart van Brabant. Waarmee dit meteen de overgang is naar het volgende hoofdstuk.
Het landelijk gebied Het landelijk gebied staat voor complexe en urgente opgaven. “Zo noopt de klimaatverandering tot adaptatie, mitigatie en een energietransitie. Daarnaast vraagt de gespannen relatie tussen landbouw en natuur om afgewogen keuzes in ruimtegebruik, en ook de voortgaande verstedelijking vergt ruimte. De meervoudige problematiek van stikstofdepositie, uitstoot van broeikasgassen (lachgas, methaan en CO220), watertekorten (droogte), biodiversiteitsverlies, bodemdaling en verzilting laat zien dat de grenzen van het fysieke systeem van water, bodem en ecologie in Nederland zijn bereikt en soms zelfs (ver) zijn overschreden”. Dat is een klus voor het omgevingsbeleid.
De landbouw drukt een zwaar stempel, goed voor 40% van de stikstofdepositie in Natura2000-gebieden en voor 60% van de overdaad aan voedingsstoffen in regionale oppervlaktewateren. Nederland heeft internationale verdragen getekend, zoals In EU-verband de Vogel- en Habitatrichtlijnen, Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de Europese Landschapsconventie, en in mondiaal verband in het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity, CBD).
Binnen Nederlandse natuurgebieden blijft het bestand aan karakteristieke diersoorten grosso modo constant, omdat op basis van dweilen met de kraan open de schadelijke import met beheersplannen weer weggewerkt wordt. In de agrarische gebieden echter zakt het bestand aan karakteristieke diersoorten snel in.
De analyse leidt tot een oplossingsvoorstel volgens vier uitgangspunten.
de gevolgen van klimaatverandering en de toestand van natuur, water en bodem worden leidend, landbouw en ander ruimtegebruik zoals woningbouw en infrastructuur worden volgend. Behalve de in het oog lopende nadelen voor de gebruikssectoren heeft dat voor die gebruikssectoren ook voordelen, zoals minder stikstofproblemen, minder extreme droogte en een bodem met meer organische stof. De landbouw wordt extensiever. Het PBL gebruikt het Van Gogh-nationaal Park als illustratie hoe geografische kenmerken van het gebied in de functies tot uitdrukking komen. Het nieuwe Europese landbouwbeleid is een middel om de landbouw te hervormen.
De biodiversiteit wordt langs drie sporen hersteld. Eerstens wordt vervuiling aan de bron aangepakt, zoals van stikstof rond Natura2000-gebieden en andere vervuilende stoffen die op gespannen voet staan met de Kaderrichtlijn Water of het Parijsakkoord. Tweedens moet er 150.000 hectare nieuw natuurgebied bij, wat op sommige plaatsen van het landbouwareaal afgaat. Per saldo krimpt de landbouw (maar dat doet die al langer). Ten derde moeten functies compatibel met de natuur worden ingevuld, zoals de landbouw rond natuurgebieden, klimaatadaptatie, verstedelijking, infrastructuur en duurzame energieopwekking.
Transities moeten worden gebundeld conform het NOVI-principe dat gecombineerde functies voor enkelvoudige gaan. Nieuw bos bijvoorbeeld kan, naast de waarde in zichzelf, verschillende functies hebben: water vasthouden (afhankelijk van de boomsoort), biodiversiteit, duurzame bouwmaterialen en CO2-opslag
Afwenteling beperken in ruimte en tijd. Windturbines kunnen niet ad infinitum op de Noordzee worden afgewenteld, omdat die ook eindig is en ook daar allerlei andere belangen spelen.
Klimaatadaptatie De huidige inrichting van zowel stedelijk als landelijk Nederland is niet berekend op de reeds voelbare en nog te verwachten gevolgen van klimaatverandering. Dit heeft negatieve effecten op vrijwel alle geledingen van de samenleving, met consequenties voor de zoetwatervoorziening, de waterveiligheid en gezondheid, het stedelijk gebied, vitale infrastructuur (elektriciteit, ICT, transport), de landbouw en industrie, en het toerisme en de natuur. Zonder aanpassingen kunnen de negatieve effecten van klimaatverandering fors toenemen. De toenemende droogteproblematiek is hier een voorbeeld van: bij ongewijzigd beleid zal droogte in de periode tot 2050 en daarna leiden tot een toenemende schade aan de landbouw, de scheepvaart en het bebouwd gebied, aan natuur-, bos- en veengebieden en tot een verminderde beschikbaarheid van bronnen voor drinkwater. Zo vat het PBL een groot deel van de problematiek samen, waaraan Nederland zich zal moeten aanpassen.
Nederland is in de afgelopen eeuw gemiddeld bijna 2°C warmer geworden. Zowel de neerslag, vooral in de kuststrook, en de verdamping, vooral in het binnenland, nemen toe. Het weer wordt extremer. Dat leidt ook tot financiële schade: aan de landbouw, als de rivieren nog maar moeilijk bevaarbaar zijn, als er extra kustversterking nodig is omdat de zeespiegel stijgt, mogelijk versneld vanwege de ijskappen, als houten funderingspalen gaan rotten, als hagel de daken kapot slaat.
Dit bewustzijn is al een tijd geland bij de diverse overheden, wat tot uiting komt in programma’s als het Deltaplan Zoet Water en het Deltaplan Hoge Zandgronden. En hoewel dat volgens het PBL geen verkeerde maatregelen zijn, vindt het PBL dat er, naast technische maatregelen, ook systeem maatregelen nodig zijn in de vorm van “een structurele omslag in het watergebruik en -beheer (meer infiltratie, minder afvoer, meer conservering, het vergroten van de waterefficiëntie in de landbouw, het verminderen van de watervraag) en een op het bodem- en watersysteem gebaseerde inrichting van het landelijk gebied (volgens het principe van functie volgt peil). Op de zandgronden gaat het daarbij om het vergroten van de grondwatervoorraden, het vasthouden en infiltreren van regenwater, het omvormen van de bossamenstelling om de verdamping te verkleinen en het instellen van bufferzones tussen natuur- en landbouwgebieden.”.
In de steden zijn aanpassingen nodig zowel op de kleine schaal van huizen, tuinen en straten als op de systeemschaal van wijk- en stadsaanpassingen. Zie bijvoorbeeld www.bjmgerard.nl/?p=3868 over de Woenselse Waterstaat Werken en hun voorgeschiedenis. In de omvangrijke nieuwbouwprogramma’s die gaan komen, moet dit een leidend beginsel worden.
Stad en regio Op dit moment is 6318km2 “stedelijk grondgebruik” (CBS). Dat is 19% van Nederland. Maar binnen Nederland kan dat percentage variëren van de helft tot het dubbele. Stedelijk grondgebruik is infrastructuur, (half)bebouwde omgeving en recreatiegebied.
Daar zullen tot 2030 in het hoge WLO-scenario 1,2 miljoen woningen bijkomen en 0,8 miljoen banen, en in het lage WLO-scenario 0,4 miljoen woningen en ca 0 banen. De figuur hierboven geeft de verandering in het aantal huishoudens van 2018 tot 2050, en de figuur hieronder de bijbehorende ruimtevraag voor woningen (uitgaande van verschillende woningdichtheden). Er hoort ook een groei van het oppervlak aan werkgebieden bij. Die groei heeft de neiging hoger te zijn, o.a. door de distributiedozen en de datacenters.
De Nationale Omgevings Visie (NOVI) hanteert de voorkeursvolgorde (1) binnen bestaand bebouwd gebied, (2) bouwen op OV-locaties en (3) bouwen op uitleglocaties. Werkgebieden bij voorkeur in de buurt van de woongebieden, zodat de werknemers niet de hele stad door hoeven te pendelen.
(1) en (2), die gerealiseerd worden met hoge woondichtheden, zijn op meerdere manieren het meest duurzaam. Men kan (binnen zekere grenzen) de bestaande infrastructuur blijven gebruiken en lopen en fietsen gaat het makkelijkste. (Dit is ongeveer de route die mijn woonplaats Eindhoven momenteel, min of meer noodgedwongen, kiest, met minder energieverbruik en schonese lucht als bijvangst – hoofdvangst, zo men wil). Knelpunt is dat vaak grondige renovatie of sloop en nieuwbouw nodig is. Het gaat vaak om verouderde woningen met een ongunstig energielabel, maar die zijn wel vaak goedkoop. (3) vreet ruimte, soms met een natuurbestemming of met een hoge landschappelijke waarde, en kan leiden tot grotere autoafhankelijkheid, omdat het OV pas bestaanbaar is als er al een groot deel van de wijk af is (zo is de Eindhovense wijk Meerhoven een autowijk geworden bg). Ook dit kan tot sociale problemen leiden, bijvoorbeeld als mensen geen auto kunnen betalen ( “vervoersrechtvaardigheid”) . Sowieso zijn alle varianten gekoppeld aan sociale processen en bijbehorende verschillen.
In alle gevallen moet de onderliggende bodem- en waterstructuur gerespecteerd worden, zoals dat in alle voorgaande hoofdstukken moest. Beter geen nieuwe woningen vier meter onder de zeespiegel of in de uiterwaarden van de Maas. En combineer functies: als je toch bezig bent, doe ook aan energie en klimaatadaptatie).
Ik heb in deze blog veelvuldig geschreven over de met elkaar samenhangende onderwerpen bosbeheer – gebruik van hout – houtbouw – gebruik van houtige biomassa. Mijn centrale stelling is dat houtige biomassa bijzaak is in de bosexploitatie en regulier gebruik van hout voor gangbare doelen hoofdzaak – timmerhout, plaatmateriaal, papier, groene chemie. Bossen op de noordelijke breedtes worden niet gekapt met biomassa als hoofddoel. Op deze foutieve aanname worden allerlei redeneringen gebaseerd (vaak emotioneel) die niet kloppen omdat de onderliggende basis niet klopt. Voorbeeld is de bekende koolstofschuldtheorie, die als leidend principe heeft dat hout slechts gekapt wordt om te verbranden. Evenmin worden landen op Noordelijke breedtes kaalgekapt. Integendeel, het bos wordt elk jaar groter. Estland wordt hier vaak als afschrikwekkend voorbeeld genoemd, maar zelfs daar van met officiele FAO-statistiek eenvoudig te bewijzen dat de bossen groeien en dat brandhout in de export van ondergechikt belang is. Zie Slecht Investico-onderzoek over Estlandse bomen .
FAO-data van de bosoppervlakte in Estland
Een en ander wil niet zeggen dat de werkelijkheid probleemloos is, maar het probleem zit anders in elkaar dan in milieukringen vaak gezegd wordt. De discussie moet geframed worden als wat zij in hoofdzaak is, namelijk een bosbeheerdiscussie. Een desolaat ogende kapvlakte is geen bewijs voor de oogst van biomassa, maar is een voorbeeld van ouderwetse bosbouwtechniek.
Omdat het verhaal achterstevoren geframed wordt, komen er ook achterstevoren resultaten uit de discussie. Want wie denkt dat biomassa de dominante factor is en dat dat fout is, denkt logischerwijs dat er dus helemaal niet gekapt mag worden en verbiedt dus in essentie de gangbare, reguliere traditionele bosbouw. Dus geen hout meer, en dus logischerwijs meer steen, beton en staal. De gedachte die bedoeld is als klimaatverbetering eindigt via een achterstevoren framing dus in klimaatschade.
Inderdaad zijn er mensen die de consequentie expliciet trekken en elke menselijke ingreep in bossen verbieden. Productiebossen mogen niet, elk bos natuurbos. Ik deel deze mening nadrukkelijk niet en vind hem schadelijk voor het klimaat.
Cobouw stond mij toe om het artikel gratis over te nemen, onder bronvermelding (zie bovenstaande link als je Cobouw hebt, of de tekst hieronder). Hiervoor dank.
Professor Nabuurs
Boswetenschapper: ‘Bouwers kunnen het bos juist redden’
Meer bouwen met hout is niet alleen goed voor het klimaat, maar ook voor de toekomst van het bos. Dat zegt hoogleraar Europese bossen Gert-Jan Nabuurs. “Of er genoeg is? Zat. Maar er zal een sterke tegenlobby zijn. En die komt niet alleen uit de beton- en staalhoek.”
Misschien te eentonig en de grond nog wat te zuur, maar anno 2021 gaat het best goed met de bossen in Europa, zegt boswetenschapper Gert Jan Nabuurs op een doordeweekse januaridag. De hoogleraar Europese bossen in Wageningen baseert zich op nieuwe bosstatistieken uit december. “Het is weleens anders geweest”, zegt hij er direct bij.
Wat dat betreft is de actuele toestand van het bos als een angstaanjagende bergrit in de Tour de France: het gaat met pieken en dalen. “Begin 1900 was er weinig bos en net toen het bos weer begon te floreren, brak de Tweede Wereldoorlog uit en werd er weer ontzettend veel gekapt. Nu is de groeisnelheid juist weer heel hoog.” Interview met een bomenliefhebber die het bos maar wat graag ‘opoffert’ voor de nieuwe stad. Een houten stad, het liefst. “Ermee bouwen is beter dan het opstoken voor eigen gebruik.”
Hoe zit dat? Het Europese bos groeit als een malle, maar de grond baart zorgen… “Dat verbaast ons ook. De vruchtbaarheid is inderdaad niet zoals het moet zijn. Veel gebieden zijn te droog. Bossen zijn vaak aangeplant op uitgemergelde gronden. Dat heeft gevolgen voor de biodiversiteit. Aan de andere kant is het groeiseizoen door de klimaatverandering langer.”
Wat moet er gebeuren? “De stikstofdepositie moet naar beneden. Dat kun je bereiken door boomsoorten met elkaar te mengen. Veel bossen bestaan nu uit één soort, zoals naaldbomen die de neiging hebben om de grond te verzuren. Combineer je die met linden, esdoorns, beuken of eiken dan kun je je boomsoortenkeuze afstemmen op de toekomstige klimaatverandering.”
In de bouwsector is hout hot. Bent u daar blij mee als bosliefhebber? “Absoluut. Door meer hout in de bouw toe te passen, houd je het CO2 langer vast. Bij goed bosbeheer staat er in de tijd dat een houten woning of gebouw is afgeschreven alweer een nieuw bos te groeien. Daarnaast is de houtketen nu erg gericht op de papierindustrie en de private houtkachel. Door meer te bouwen met hout duw je die keten naar hogere kwaliteiten.”
Hoe dan? “Als er meer wordt gebouwd met hout neemt de financiële waarde van het bos toe. Dat kan de miljoenen particuliere boseigenaren ertoe aansporen te investeren in een hogere kwaliteit hout. Nu is hun financiële positie vaak heel marginaal.”
Opmerkelijk. Ik kan me de tijd nog herinneren dat er stammenstrijden waren tussen keurmerken van duurzaam hout… “Er is een tijd geweest, zeker in Nederland, dat men zei: hout vereist zoveel onderhoud en daarom is hout niet duurzaam. Mede door de opkomst van CLT en de klimaatdiscussie ziet men steeds meer in dat je door te bouwen met hout de uitstoot wel degelijk kunt beperken, het bos kunt beheren en de levensduur in de houtketen kunt verlengen. Ik vind dat een goede trend. Je vervangt daarmee beton en staal en gebruikt hernieuwbare grondstoffen.”
CLT (Cross Laminated Timber), hier van sparren (vurehout)
Is daarmee de cirkel rond? Moeten we bijvoorbeeld niet stoppen met hout in de kachel te verbranden? “Ik ben niet tegen inzet van hout voor de bio-energie. Je zult namelijk altijd een stroom matige en slechte kwaliteit resthout houden. En als je meer wilt bouwen in hout, worden die reststromen zelfs groter.”
Er is niet genoeg hout zeggen criticasters. Invest NL stelt echter dat maar liefst 80 procent van de nieuwbouw in hout haalbaar is. Dat zijn 64.000 woningen. Kan dat inderdaad? “Ja. In Europa groeit er elk jaar 800 miljoen kuub meter hout bij, waarvan we jaarlijks ongeveer 500 miljoen kuub oogsten. Natuurlijk zitten daar ontoegankelijke plekken bij, zoals berggebieden, maar wij hebben berekend dat je de oogst met 60 tot 70 miljoen kuub kunt opkrikken. In Europa worden er elk jaar 1 miljoen woningen gebouwd. Een niet al te fancy woning vereist 50 kuub CLT en trek je die lijn door dan kun je dus een miljoen woningen bouwen voor 50 miljoen kuub. Dus die 60.000 woningen per jaar in Nederland is eigenlijk marginaal.”
Omhakken die bomen! “Zo eenvoudig is het niet. Dit vereist namelijk een hele logistieke verandering, daar zit het grootste probleem. De capaciteit van de CLT-fabrieken is op dit moment niet groot genoeg voor dat soort aantallen. Ook het oogsten van die 60 tot 70 miljoen extra bos is een enorme opgave en vereist investeringen in jong en nieuw bos.”
Wat moet er nu gebeuren? “Stap één is gezet: bouwen met hout zit al meer tussen de oren bij architecten en projectontwikkelaars. De rol van Centrum Hout is daar belangrijk bij geweest. In de bosstrategie van de minister staat ook dat we een beetje meer moeten bouwen met hout. Er moeten echter nog wel wat misverstanden worden weggenomen en oplossingen worden gevonden om bijvoorbeeld brandgevaar tegen te gaan. Hout vliegt niet zomaar in de brand, maar als het fikt, fikt het hard. Die massieve zware balken hebben juist voordelen. Daarom worden ze ook veel bij zwembaden toegepast. CLT stort niet zomaar in, terwijl een stalen balk gelijk inzakt als het heet wordt.”
Op de norm voor duurzaam bouwen is kritiek. Tijdelijke opslag van CO2 wordt als het ware niet meegeteld. Zou je dat wel doen, dan is hout ineens het klimaatvriendelijke goud. Hoe kijkt u tegen die discussie aan? “Ik ben geen deskundige, maar krijg daar wel zijdelings iets van mee. Hoe dan ook moet je duurzaam bosbeheer toepassen. In Europa, de VS, Canada, China in Nieuw Zeeland en in delen van Rusland is dat al het geval. Onder aan de streep vind ik dat je hout wél moet belonen als opslagplaats van CO2. Collega’s van mij bekijken nu ook of de normen voor papier kunnen worden aangepast.”
Maar papier heeft toch een veel kortere levensduur dan houtskeletbouw of CLT? “De papierindustrie verschuift sterk richting karton (voor internet-aankopen) en allerlei andere biobased producten. Daarnaast is het energiegebruik om papier te maken verminderd en is de recycling van papier verbeterd. Maar het klopt dat de cyclus van papier korter is.”
Heeft hout daar in de norm voor duurzaam bouwen last van? “Niet echt last. In principe zit het in dezelfde cyclus als de bio-energie. Dat is het lastige aan deze discussie: je zult altijd bomen moeten kappen als je er iets mee wilt doen. Voor je het weet staat de Tweede Kamer op scherp. Daar zou houtbouw ook mee te maken kunnen krijgen.”
U voorspelt een zware tegenlobby. Ik neem aan uit de beton- en staalhoek. “Die liften erop mee, maar het komt ook uit andere hoek. Als je tienduizenden extra woningen van hout wilt bouwen, gaan de Ngo’s problemen maken. Neem alleen al FERN, dat is een lobby in Brussel die sterk is gericht op het beschermen van de bossen. Het Wereld Natuurfonds en Birdlife zeggen ook dat je het bos moet laten staan. Ik vind dat kortzichtig met bijna 9 miljard mensen op deze wereld.”
De vogelliefhebber vreest voor boskap, terwijl de boswetenschapper juist zegt dat het goed is voor het bos. Hoe zit dat? “Ik heb geen relaties met de industrie of wat dan ook. Maar het is gewoon moeilijk uit te leggen dat je een deel van het bos duurzaam kunt beheren en dat je daar producten van kunt maken. In dit soort discussies ben je of voor of tegen. Daarom zijn de Groenen in Duitsland ook al jaren tegen de biomassa-energie.”
Dus bouwers, in Europa is er hout zat, u moet alleen misschien iets verder de bergen inrijden? “Zo ongeveer. Er is hout genoeg, ook in niet kwetsbare gebieden. Nu ligt er echter te veel nadruk op het einde van de omloop – hoe krijg ik dat hout het bos uit – , terwijl we juist aan de voorkant moeten investeren. De afgelopen twintig jaar heeft Nederland dat veel te weinig gedaan.”
Nu komt er toch 37.000 hectare bij… “Ja, een klein stukje, een tiende van wat we nu hebben, maar we zijn er blij mee. Dertig jaar lang hebben we geen bosbeleid gehad.”
Blijft een opmerkelijke constatering: de bouwer als ultieme redder van het bos? “Haha, maar zo zie ik het echt. In volumes kappen we op dit moment niet te veel, maar we kappen wel te mooie kwaliteit voor allerlei mindere doeleinden. Als je nogmaals kijkt naar de totale jaarlijkse oogst van 500 miljoen kubieke meter in Europa, dan gaat ruim 100 miljoen op aan particuliere eigenaren die op een zaterdag bomen omkappen om in de kachel te verbranden.”
Laat maar komen die houten wereld… “Een houten wereld zal nooit helemaal kunnen. Allereerst kan hout nooit alle grote volumes in de beton- en staalwereld vervangen. Daarnaast wil je het oerbos in grote delen van de wereld behouden. Slechts in een paar regio’s, waaronder Europa, wordt duurzaam hout geproduceerd. Daar zul je het van moeten hebben.”
Nederland zou iets ‘houteriger’ moeten worden? Glunderend: “Dat zou mooi zijn.”
Want bouwen met hout is goed voor de bossen, aldus de wetenschapper… “Juist.”
Stavkyrke uit Urnes, Noorwegen, gebouwd in 1132, geheel uit hout
‘Help, de bouwgrondstoffen raken op’
Onderzoeksjournalist Thomas van Belzen volgt de ontwikkelingen op het gebied van biobased en circulair bouwen op de voet. In 2013 schreef hij het boek Duurzaamheidsoorlog en sindsdien kan hij dit belangrijke thema niet meer loslaten. De norm voor duurzaam bouwen (MPG) is nog altijd voer voor discussie. Bouwens komen in opstand tegen ‘oneerlijke’ regels en ondertekenden een manifest.
Dalston Works is the world’s largest CLT building, and a landmark project in our ambition to roll out the use of timber construction in high-density urban housing, across London and beyond. The ten-storey, 121-unit development is made entirely of CLT, from the external, party and core walls, through to the floors and stairs, weighing a fifth of a concrete building of this size, and reducing the number of deliveries during construction by 80 per cent.
De vraag naar voldoende en bruikbaar water en een vitale bodem wordt steeds groter en de toestand van ons milieu en ons klimaat verandert snel. Hierdoor zal op een andere manier met ons water- én bodemsysteem moeten worden omgegaan. Daartoe een nieuw provinciaal programma, het Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027 (RWP). Doel van het RWP is zorgdragen voor veilig, schoon en voldoende water eneen vitale bodem in de provincie Noord-Brabant.
Het provinciale Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027 is in bespreking gegaan. De eerste aanzet (nu nog de Contouren) was op 29 januari 2021 aan de orde in de themavergadering Natuur en Milieu van Provinciale Staten (PS) en ontving voorafgaand geschreven bijdragen van o.a. de waterschappen en de Brabantse Milieu Federatie (BMF). De afkorting is RWP omdat het landelijk RWP is (zonder de B van Bodem), en op de keper beschouwd staat er inderdaad weinig nieuws over de bodem in. Dus RWP. Dit wordt meegenomen in het formele Ontwerp-RWP dat in maart 2021 door GS vastgesteld wordt en dan de inspraak in gaat. Eind 2021 wordt het definitieve programma vastgesteld en op 1 jan 2022 werkt het. Het RWP is te vinden op www.brabant.nl/actueel/nieuws/water/2021/nieuw-programma-water-en-bodem-in-de-maak . Het maakt deel uit van een pakket met een ook een korte PlanMER, een Financieel Kader, een brochure met alleen maar mooie plaatjes en een Statenmededeling. Maar de rest van het pakket is hier niet te vinden (desgewenst verstrek ik het).
Het RWP lost het Provinciaal Milieu en Water Plan 2016 – 2021 af. Ik heb daarover toen waarderende woorden gesproken ( www.bjmgerard.nl/?p=1351 ).
Foto Bernard Gerard, 31 jan 2021, vrij over te nemen met vermelding www.bjmgerard.nl Ondergelopen weiland in Hooijdonk, tussen Nederwetten en Breugel. Dit is een voorbeeld van wat te weinig gebeurt, namelijk water dat niet snel afgevoerd wordt en de kans krijgt om in de grond te zakken. Vooral daarom verdroogt Brabant, want op zich valt er genoeg regen. De keerzijde zijn uiteraard beperktere mogelijkheden tot agrarisch gebruik.
De Kader Richtlijn Water (KRW) De KRW is Europese regelgeving die door alle lidstaten wettelijk is verankerd. Het planstelsel in Nederland is daarvan afgeleid, en bestaat uit een Nationaal Water Programma op rijksniveau, Regionale Water Programma’s op provinciaal niveau en waterbeheerprogramma’s op waterschapniveau. Het doel van de KRW is dat uiterlijk in 2027 al het water in Europa schoon en gezond is. De KRW kent drie planperiodes: 2009-2015, 2016-2021 en 2022-2027. Dit planstelsel inclusief Europese regelgeving voor het waterbeleid wordt onverkort overgenomen in de nieuwe Omgevingswet. De zesjarige planperiode van het RWP volgt direct uit de KRW.
Europese milieuwetgeving is vaak goed en ook hier dwingt Europa Nederland tot het goede. Als op de deadline niet aan alle eisen voldaan is, kunnen er boetes volgen. En omdat geen enkel Brabants water momenteel aan de KWR voldoet, omdat alle laaghangend fruit al geplukt is, en omdat niet duidelijk is of Nederland zich er straks onderuit kan sjoemelen, knijpt men hem behoorlijk. Er zou in 2027 een boete kunnen komen en die boete komt dan in eerste instantie bij de regering terecht, maar die zou hem kunnen doorschuiven naar de provincie in kwestie afhankelijk van de omstandigheden. Brabant sorteert al voor op de schuldvraag (kan Nederland onder die boete uit, ligt het aan ons?) en dat gebeurt vooral in de Statenmededeling die het Contourendocument vergezelt. Tussen de regels door lees je dat GS (Gedeputeerde Staten, zoiets als van B&W in de gemeente zijn) eigenlijk niet gelooft dat Brabant de KRW haalt. In de commissiebespreking werd het woord ‘dossiervorming’ al gehoord.
De wijzer geeft in de stoplichtmethodiek aan hoever de provincie is met de vijf hieronder genoemde doelen.
Nu moet gezegd worden dat enig politiek mededogen (niet te veel) op zijn plaats is. GS hebben te maken met een groot aantal beleidsstukken en bijbehorende instanties – de vaccinatiecampagne tegen Corona is er niks bij.
En belangrijke wetgeving zit bij het Rijk, zoals de Nitraatrichtlijn en de handhaving daarvan (GS heeft in 2016 een doorwrochte juridische studie uitgebracht wat de provincie op dat moment juridisch wel en niet kon, zie www.bjmgerard.nl/?p=3336 ). Veel zit bij het Rijk en bij het Rijk zitten VVD en vooral CDA die uiterst boervriendelijk zijn. Teveel politiek mededogen is bij het huidige rechtse College van GS ook niet op zijn plaats, want dat College wil de landbouw zelf ook niet hard aanpakken op onderdelen waar ze dat wel zelf kan.
Overigens somt ook het Financiële Kader nogal wat onzekerheden op. Het beschikbare budget, €68 miljoen voor zeven jaar, is er daar een van. Mogelijk komt daar geld bij uit cofinanciering, bijvoorbeeld Europees.
Systematiek in de KRW om de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te beoordelen
De KRW gaat over de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater (zie schema hierboven) en over de kwantiteit (zie bijvoorbeeld www.bjmgerard.nl/?p=13951 ). Beide zijn onvoldoende.
Het Project Schoon Water, een belangrijk provinciaal middel om de waterkwaliteit te beschermen, dat in 2020 afliep en geëvalueerd moest worden, gaat door, werd in de zitting gemeld.
Het contourendocument signaleert:
“De kwaliteit van het oppervlaktewater (fysisch, chemisch en biologisch) in onze provincie is niet op orde. De diversiteit en concentraties van antropogene stoffen (PFAS, microplastics, industriële stoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, etc.) nemen daarnaast toe. Het diepe grondwater is nog steeds schoon, maar staat in toenemende mate onder druk. Klimaatverandering leidt tot een extra urgentie, omdat waterkwaliteit beïnvloed wordt door droogte, extreme neerslag, watertemperatuur en het (extra) gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Er is inmiddels sprake van structurele droogte en verdroging in grote delen van Brabant en de huidige waterhuishouding heeft grote effecten voor landbouw en natuur. Er valt in Brabant genoeg regen om het ondiepe grondwater te voeden, maar het ont- en afwateringssysteem in landelijk en stedelijk gebied is onvoldoende ingericht op het vasthouden van water.
De watervraag voor drinkwater, landbouw en industrie neemt toe. In dit licht is het relevant dat een groot deel van het drinkwater wordt gebruikt voor laagwaardige toepassingen als toiletspoeling. Zowel in het oppervlaktewater, als in het grondwater zien we dat de voorraden afnemen.
Op korte termijn raken droogte en verdroging vooral de natuur en biodiversiteit en de landbouw. Op langere termijn ontstaan effecten op industrie, leefbaarheid en mobiliteit en is de trend dat er een structureel tekort zal ontstaan.”
De vijf doelen van een veerkrachtig watersysteem
Doelen Als je optimistisch ingesteld bent en aanneemt dat de diverse praktische problemen opgelost worden, en als je dus gewoon kijkt naar wat de ambtenaren voorstellen die de Contourennota geschreven hebben, en wat Witteveen en Bos in de PlanMER zeggen, staat er een verhaal dat je positief kunt uitleggen. Het is een soort kaderverhaal met vijf doelen waar niets mis mee is (voldoende water, schoon water, waterveiligheid, vitale bodem en klimaatadaptatie), maar waarvan de uitwerking schetsmatig is. Bij bijvoorbeeld het doel ‘Voldoende grondwater’ horen zes subdoelen en zeven stuks aanpak die er als volgt uitzien: Twee subdoelen als voorbeeld:
Voldoende grondwater voor de natuur De grondwaterstanden in en rondom de 97 natte natuurparels/N2000 gebieden zijn voldoende voor behoud en herstel van de natuurdoeltypen.
Voldoende grondwater voor beken en kreken De watervoerendheid van alle oppervlaktewaterlichamen(zoals beken en kreken) past bij het watertype.
Het eerste subdoel is goed en concreter dan gemiddeld, het tweede is bovengemiddeld abstract.
Zo ook twee stuks aanpak als voorbeeld:
Verminderen beregening landbouw en grondwateronttrekkingen Bestuurlijke afspraken beregening en onttrekkingen, indien nodig beperken vergunning ruimte.
Waterbesparing en terugdringen laagwaardig gebruik van drinkwater en bij industrie Waterbesparende maatregelen en innovatieve oplossingen Vergroten van bewustzijn watergebruik bij bewoners en ondernemers
Dat is allemaal natuurlijk waar, maar de echte vraag is ‘wat ga je nu doen?’ Stapt iemand nu bij de zinkfabriek naar binnen en eist dat Trafigura niet langer hoogwaardig grondwater uit de diepte oppompt? Zoiets zou je eigenlijk willen lezen, maar uiteraard zal het antwoord zijn dat dat nog komt. De uitwerking van de doelen bepaalt het uiteindelijke succes.
In elk geval, zeggen GS in de Statenmededeling, is het provinciale beleid om geen nieuwe grondwateronttrekkingsvergunningen meer af te geven.
Ambities Witteveen en Bos benoemen in de PlanMER vier denkbare alternatieven, die men kan lezen als oplopende ambities.
Op enkele belangrijke aspecten leiden die tot de volgende prestaties:
GS kiezen niet expliciet voor een alternatief/ambitie. GS wil concreet de tweede helft van de €68 miljoen inzetten tegen de verdroging van 8700 hectare binnen en 27000 hectare buiten verdroogde natte natuurparels. Daarvan zijn er 97 in Brabant, maar onduidelijk is of genoemd aantal hectares genoeg is voor alle 97 gebieden. De hectares zijn in elk geval concreet. In een veel waziger formulering zeggen GS dat ze ‘in de zones rondom de 14 stikstofgevoeligeN2000-gebieden en in de gebieden met forse water- en klimaatopgaven tempo willen maken in het behalen van de doelen uit de KRW, het realiseren van het Natuur Netwerk Brabant en de instandhoudingsdoelen N2000 (o.a. stikstofreductie) en tevens werken aan een klimaatrobuust Brabant.’
Het klinkt een beetje als alternatief 3 met een vaag plusje.
Voor minstens alternatief 3 lijkt overigens binnen PS breed steun te bestaan, was mijn indruk uit de reacties tijdens de bespreking.
De waterschappen De meest uitgesproken positie is die van de waterschappen. In een gezamenlijke lobbybrief aan PS stellen ze concrete maatregelen voor (een stuk concreter dan die van de provincie) om meer water vast te houden (waardoor het kan infiltreren).
Gevolg is ‘dat niet alles overal meer kan’, een onschuldig zinnetje met een omineuze strekking.
In peilgestuurde gebieden (gedraineerd) moet het grondwater 10cm hoger komen te staan en op de hoogste delen van de hellende zandgronden moet dat minstens meerdere decimeters zijn (zonder dat dit tot ‘grootschalige’ wateroverlast leidt). Op de meest kritische plekken komen klimaatbuffers. Er wordt maximaal water uit de kanalen aangevoerd en de stuwen staan als regel dicht. Alle nieuwe verhard oppervlakte vanaf 500m2 moet vanaf 01 april 2021 worden afgekoppeld. Na een overgangssituatie mag ook bestaand verhard oppervlak niet meer versneld afvoeren. Kleine grondwateronttrekkingen (<10m3 per uur) worden in kaart gebracht en teruggedrongen. Diepe onttrekkingen moeten aan voorwaarden worden gebonden: laagwaardig gebruik van diep water vermijden en meer oppervlaktewater of gezuiverd water gebruiken Water moet meer ruimte krijgen en dat moet sturend worden in de ruimtelijke ordening van de provincie en de Brabantse gemeenten.
Uit de Atlas van de Ondergrond, https://eindhoven.nazca4u.nl/atlas/ . Men ziet het dal van de Gender (links) en de Dommel (rechts). Men ziet het PSV-stadion (de ring midden boven), ten Zuiden daarvan het Vonderkwartier en ten Oosten het stationsgebied met de tunnels).
Grondwaterstijging in stedelijk gebied Een decimeters hogere grondwaterstand zou in Eindhovense hoofden alarmbellen moeten doen afgaan (mogelijk ook in andere gemeenten, maar daar heb ik geen zicht op). Dat is namelijk al eens eerder gebeurd en dat leidde tot een van de grootste burgerbewegingen in de Eindhovense geschiedenis, het Grondwatercollectief.
Grote delen van Eindhoven zijn gebouwd op vroegere drassige gebieden, die door de industriële onttrekkingen zover ontwaterd waren dat erop gebouwd kon worden. Namen als Gijzenrooi, Genderdal, Genderbeemd, Jan van Eyckgracht en Vonderkwartier (‘t Vondertje over de Gender) doen daaraan herinneren. Om de verdroging te bestrijden besloot de provincie ergens kort voor 2000 een heffing op grondwater oppompen op te leggen. Daardoor (en bijvoorbeeld ook door ontwikkelingen binnen Philips) werden de industriële onttrekkingen in Eindhoven grotendeels beëindigd. De grondwaterspiegel veerde terug en in Gijzenrooi kon je vis gaan kweken in de kruipruimtes. Voor Brabant was het beleid een zegen, maar voor delen van Eindhoven een vloek. In www.bjmgerard.nl/?p=13887 ziet men de stijging vanaf 2000 (van maar 15 cm…). Het kostte de gemeente een hoop publieke werken om dat weer goed te krijgen. De stad lag open voor nieuwe riolen. Koudenhoven werd een semi-polder met bemaling, er kwam een reusachtige waterberging onder de Fellenoord bij het station, en we danken er de Woenselse Waterstaat Werken in Jagershoef aan ( www.bjmgerard.nl/?p=3868 ). Grosso modo heeft het goed geholpen, maar nog steeds kent het Vonderkwartier vochtige kelders.
De zwarte streep geeft ongeveer de constructie van de Woenselse Waterstaat Werken aan
Terecht vroeg in de provinciale themavergadering van 29 januari Irma Koopman, die voor de SP debuteerde als opvolgster van Henri Swinkels, aandacht voor een mogelijke herhaling van deze gang van zaken. Nu met minstens enige decimeter grondwaterverhoging. Het antwoord was dat er t.b.v. de provinciale Visie Klimaatadaptatie een stresstest gedaan was en/of dat gemeenten gesubsidieerd dat zelf konden (laten) doen. De uitkomst van die stresstest werd niet vermeld. Op dezelfde pagina www.brabant.nl/actueel/nieuws/water/2021/nieuw-programma-water-en-bodem-in-de-maak waar het Contouren RWP te downloaden is, is ook deze visie te downloaden. Zoeken op ‘stresstest’ levert de passage ‘Wij stimuleren (o.a. via subsidieregelingen) het uitvoeren van klimaatstresstesten en adaptatiedialogen door gemeenten. In 2020 voeren we zelf ookeen provinciale stresstest uit om inzicht te krijgen in de kwetsbaarheden voor de provinciale opgaven, taken en verantwoordelijkheden.”.
Ongetwijfeld komt men met compartimentering van de grondwaterstijging en met nieuwe publieke werken weer een heel eind. Maar de Eindhovense politiek zou er verstandig aan doen om een en ander eens goed na te vragen.
Wateropvang bij het Eindhovense Catharinaziekenhuis
VolkerWessels is vandaag met de bouw gestart van een uniek appartementencomplex in Monnickendam (gemeente Waterland). Het gebouw bestaat grotendeels uit CLT (Cross Laminated Timber – naaldhout waarvan lagen kruiselings op elkaar gelijmd zijn), ondersteund met traditioneel metselwerk en aluminium gevelelementen. Het bouwen is koolstofnegatief (netto wordt er koolstof langdurig vastgelegd). De bouw is prefab en remontabel en daardoor volledig circulair. Door deze opzet blijft de bouwtijd beperkt tot vijf maand. Het wonen in de bouw is all electric. Door de zeer goede isolatie zijn de energielasten laag.
De bouw van het houten woongebouw M’DAM aan de Pierebaan in Monnickendam is van start gegaan. Wethouder Jelle Kaars van de gemeente Waterland zette vandaag symbolisch de eerste schop in de grond en gaf hiermee het startsignaal. Waterland is hierdoor straks de eerste gemeente in de regio met een compleet circulair houten woongebouw. Het plan is ontwikkeld door BMB ontwikkeling B.V. uit Limmen (onderdeel van VolkerWessels). M’DAM is een ontwerp van productontwikkelaar en architect Finch Buildings uit Amsterdam. De prefabricage en bouw van dit bijzondere houtbouwconcept wordt uitgevoerd door De Groot Vroomshoop (tevens onderdeel van VolkerWessels). M’DAM wordt in de zomer van 2021 opgeleverd.
Het project in Monnickendam is uniek. In Nederland is niet eerder een grootschalig woongebouw gebouwd, dat bijna in zijn geheel is opgetrokken uit CLT (cross laminated timber). De appartementen worden daarbij vrijwel volledig in de fabriek gebouwd. Door het gebruik van massief hout, het modulaire ontwerp en het industriële fabricageproces, heeft het gebouw per saldo een negatieve CO2-footprint: de som van de uitstoot is kleiner dan de hoeveelheid bespaarde en in het CLT gebufferde CO2. Door gebruik te maken van hout uit duurzaam beheerde productiebossen, planten de bouwpartners bovendien meer bomen terug dan er worden gebruikt.
Vijf maanden bouwtijd
Door het industriële fabricageproces worden de woningen al geproduceerd, terwijl de grondwerkzaamheden nog plaatsvinden. Hierdoor blijft ook de bouwoverlast beperkt. Het totale bouwproces duurt slechts vijf maanden.De gevel van het in U-vorm ontworpen gebouw bestaat grotendeels uit hout, deels uit traditioneel metselwerk en deels uit aluminium gevelelementen. Het houtbouwconcept reduceert de CO2 uitstoot en is daardoor veel duurzamer en milieuvriendelijker dan traditionele bouwprojecten en zorgt voor een gezonder leefklimaat. Door het gebruik van hout en de re-montabele bouwmethode kunnen de grondstoffen in de toekomst worden hergebruikt. De koopwoningen zijn middels individuele particuliere hypotheekvormen gefinancierd en dit bevestigt het vertrouwen en erkenning van banken voor dit nieuwe hoogwaardige en uiterst duurzame product.
All-electric en duurzaam
Alle appartementen worden ‘all-electric’ opgeleverd. Dit betekent dat de volledige energievraag elektrisch wordt ingevuld. Een lucht-water warmtepomp zorgt voor het verwarmen van de appartementen en een boiler voor het verwarmen van water. Via zonnepanelen wordt zoveel mogelijk energie voor de appartementen – en waar mogelijk voor de algemene voorzieningen – opgewekt. Tevens heeft het gebouw een zeer hoge isolatiewaarde. Hierdoor kunnen bewoners rekenen op lagere energielasten. Duurzaam Waterland biedt bewoners die geen auto (willen) bezitten, in de nabijheid van M’DAM, elektrische deelauto’s aan.
Woningbehoefte en innovatie in de gemeente Waterland
Wethouder Jelle Kaars: “M’DAM sluit aan op de grote woningvraag in de gemeente Waterland. We lopen met M’DAM tevens voorop in het vernieuwend bouwen met de laagst mogelijke footprint”. Corporatie Wooncompagnie, dat 20 sociale huurwoningen uit het plan zal aanbieden, wil voldoende betaalbare huurwoningen realiseren en zorgen voor een duurzaam en divers aanbod. Directeur-bestuurder Stefan van Schaik: “Zowel de renovatie als nieuwbouwopgave vullen we waar mogelijk in met biobased materialen, zoals hout. Alle nieuwbouw telt voor ons, maar dit project ligt ons na aan het hart, omdat we hiervoor echt onze nek hebben moeten uitsteken. We hebben dit graag gedaan, omdat wij vinden dat de huidige woningnood schreeuwt om innovatieve oplossingen zoals deze”.
Vooraf Het platform Investico voor onderzoeksjournalistiek publiceerde op 09 december 2020 een aanval op enerzijds het biomassa- en bosbeheerbeleid van de Estse overheid en bedrijfsleven als dader, en anderzijds de Nederlandse overheid en energiesector als belangrijke medeplichtige. Het onderzoek is te vinden op www.platform-investico.nl/artikel/hoe-estse-bomen-worden-opgestookt-in-onze-centrales-geannoteerd-verhaal/ . Dit verhaal is onderdeel van het project Money to Burn – een internationaal onderzoek door een team van zestien Europese journalisten en acht redacties, geleid door het Nederlandse onderzoeksjournalistieke platform Argos en gefinancierd door Investigative Journalism for Europe.
Ondanks de imponerende aftiteling vind ik het een zwak onderzoek. Ik vind het meer een opinie-artikel dat naar een al vaststaande uitkomst toe werkt (inderdaad, die bestond drie jaar geleden al, stelt het artikel). Het grootste probleem is dat het de houtproductie en de biomassaproductie niet uit elkaar houdt. Verder zit de studie te veel op de emotietoer, hanteert de studie selectieve statistiek en gebruikt hij slordige definities. Het citeert andersgezinden vooral voor de vorm, nauwelijks ingaand op hun kant van de zaak, presenteert gegevens eenzijdig en doet onware beweringen (‘Tussen 2014 en 2019 verdubbelde de jaarlijkse afname van bosoppervlak in Estland, blijkt uit onze analyse van gegevens46 van dataplatform Global Forest Watch en de Universiteit van Maryland, Google en NASA.’). Meteen maar een voorbeeld dat op deze bewering ingaat.
Er is in Estland geen grote systematische ontbossing en het bosareaal groeit licht Eerst de definitie van ontbossing ‘deforestation’. Om aan onafhankelijk en systematisch statistisch materiaal te komen, heb ik er de FAO-cijfers bij gepakt (de Food and Agriculture Organisation van de VN). De FAO-definitie (Global Forest Resources Assessment 2015 en 2020, FRA, www.fao.org/3/ca9989en/ca9989en.pdf ) voor deforestation is ‘The conversion of forest to other land use or the longterm reduction of the tree canopy cover below the minimum 10% threshold’. Die 10% is de ondergrens voor wat de FAO als ‘forest’ definieert. Het heet dus ontbossing als er een blijvende functieverandering optreedt van bos naar niet-bos, zoals infrastructuur en bebouwing. De cijfers daarover zijn warrig en als ‘ontbossing’ in deze zin bedoeld is, is de bewering onwaar. Het is in Estland een ondergeschikt fenomeen (FRA 2020 blz 15).
Er wordt in Estland wel flink gekapt, maar ook flink herplant (zowel machinematig als langs de natuurlijke weg). Omdat de functie niet verandert, moet dit geen ‘ontbossing’ genoemd worden. Per saldo groeit het Estlandse bos licht.
De feitelijk beschikbare FAO-cijfers lopen t/m 2017. Latere jaren zijn gemakshalve gelijk gesteld aan 2017 (FRA 2020 blz 8) De biomassa en koolstofopslag boven, op en in de grond groeide eerst licht en blijft nu ongeveer gelijk (FRA 2020 blz 25 en 28).
In het onderzoek staat een ‘deforestation’-grafiek (zonder definitie van ‘deforestation’) in Natura2000-gebieden. In de context lijkt dit te betekenen kap waar opnieuw bos komt, en dus is het in de reguliere betekenis geen ontbossing. Op het Natura2000 – aspect kom ik later terug.
Een andere manier om mijn punt te maken is het staafdiagram van het landgebruik in Estland. Die komt van de website van Graanul en daarom heb ik hem geijkt op de FAO, en dat klopt precies.
Even weer terug naar het lopende verhaal.
Nu heb ik zelf ook al drie jaar een opinie die andersom is. Maar om mijn gelijk te beargumenteren vond ik dat ik het beter moest doen dan het Investico-artikel, en omdat zo hier en daar iemand mij dat gevraagd had, heb ik enige tijd geïnvesteerd in dit artikel. Ik wil deugdelijke en systematische statistiek gebruiken (zoals de al genoemde FAO-statistiek en internationale im- en exportstatistieken) en ik lees ook wat de Estse regering ervan vindt en wat het bedrijf Graanul ervan vindt. Dat bedrijf functioneert in dit soort verhalen altijd als een soort opper-Beëlzebub. Mijn studie leidt tot wat Investico ongetwijfeld niet beoogd heeft, namelijk dat mijn Sympathy for deze Devil is toegenomen.
Twee caveats: * ik ga er niet bij voorbaat van uit dat commerciele ondernemingen de waarheid spreken. Ook niet dat ze bij voorbaat liegen. Ik probeer uitspraken te controleren, door Estlandse statistiek te vergelijken met andere. * Ik beweer niet dat er geen problemen zijn. Die zijn er wel, zelfs grote, maar ze zitten anders in elkaar dan Investico beweert.
Ik ga mijn antwoord geven in een aantal statements waarvan hierboven de eerste staat (met een . ervoor)
Graanul is Estland niet – even een stukje gevoel voor verhoudingen Zoals alle Scandinavische landen, kent Estland al eeuwen een bosexploitatie waarin hout in huizen, gereedschappen, meubels etc verwerkt wordt, en restanten opgestookt. Estland kent dan ook een gevarieerde houtbewerkende sector. De branche-organisatie Estonian Timber heeft er een pagina vol mee ( https://estoniantimber.ee/companies/ ) en alleen Graanul maakt pellets. De rest zaagt of maakt fineer of triplex. En Graanul is alleen in relatieve zin een reus. Het bedrijf bezit in Estland 53.687 hectare en dat is op 2.438.400ha bos in Estland. Goed voor 2,2% van een bos ter grootte van een half klein land – eerder een middelgrote onderneming. Daarnaast heet Graanul nog wat grond in Letland. Graanuls pelletproductie is veel groter dan wat Graanul in Estland zelf aan hout oogst, omdat Graanul diensten verleent aan andere boseigenaren, houtresten van houtverwerkende bedrijven overneemt en importeert uit landen als Letland en Wit-Rusland.
Houtige biomassa is niet de hoofdzaak Om eerst weer even een gevoel voor getallen te krijgen: In 2018 werd er in Estland 14 miljoen m3 hout geoogst (op een totale voorraad van ca 494 miljoen m3 ). Die 14 miljoen kuub is goed voor ongeveer 10 miljoen ton. Van die 14 miljoen kuub kwam 0,66 miljoen kuub van de eigen productie van Graanul (2019), goed voor 0,46 miljoen ton.
Er bestaat geen makkelijke statistiek over hoeveel van die jaarlijkse 14 miljoen kuub afgesplitst wordt voor binnenlandse energiedoeleinden. De FRA 2015 (blz 34-35) geeft van 2000 tot 2011 ‘removal for fuel wood’-waardes die tussen de 1,2 en 2,3 miljoen kuub schommelen en dat is inclusief de export. De FRA 2020 geeft hier geen statistiek. De site http://www.europeanbioenergyday.eu/wood-fit-for-purpose-in-estonia2/ stelt dat 89% van de hernieuwbare energie in Estland op hout gebaseerd is, wat goed zou zijn voor 2,1 miljoen kuub, goed voor grofweg 25PJ, rechtstreeks in de kachel of via warmte-kracht installaties en dan de stadsverwarming (waar een groot deel van Estland op zit). De IEA ( www.iea.org/countries/estonia )stelt dat biomassa goed is voor ca 1/9de deel van de 12,3TWh stroom in Estland, welke 1,35TWh na enig ruw cijferwerk ongeveer op ca 700 miljoen kg hout uitkomt. Graanul levert 170 miljoen kg wood chips (583.000 kuub) voor 0,34TWh. Waarschijnlijk dubbelt de restwarmte van die stroomopwekking grotendeels met die van de 2,1 miljoen m3 vanwege de stadsverwarming. Op basis van de IEA-cijfers is Graanul, volgens het eigen duurzaamheidsverslag, goed voor grofweg een kwart tot een derde van de huidige hernieuwbare energie in Estland.
Ik maak de binnenlandse vraag af naar energiehout af op rond de 2,5 miljoen m3 . Op 14 miljoen m3 houtoogst vind ik dat een bijzaak, zij het een belangrijke bijzaak.
In de export hetzelfde beeld. De site TrendEconomy stelt je in staat om van elk land over elk jaar op elke denkbare wijze de im- en export binnen te halen . Mijn selectie is https://trendeconomy.com/data/h2?commodity=44,4401,4402,4403,4404,4405,4406,4407,4408,4409,4410,4411,4412,4413,4414,4415,4416,4417,4418,4419,4420,4421&reporter=Estonia&trade_flow=Export&partner=World&indicator=NW,TQ,TV&time_period=2019 (categorieën houtproducten, papierproducten en pulp). De waarde van deze drie categorieën samen was in 2014 $1683 miljoen en in 2019 $1958 miljoen. Daarvan maakte de categorie Fuel wood in ruime zin in 2014 10,8% uit en in 2019 13,5%, en daarvan bestaat waarschijnlijk het merendeel uit pellets van Graanul. In kilogram uitgedrukt stijgt de export van Fuel wood in ruime zin van 1231 miljoen kg in 2014 naar 2140 miljoen kg in 2019. Dit meest in de vorm van pellets van Graanul (waarvan Graanul 2492 miljoen kg produceert, die dus grotendeels aan de export opgaan). Wie het gemakkelik wil, zie onderstaande file.
Zelfde idee: Fuel wood is in de export een bijzaak, zij het een belangrijke bijzaak.
Ik hou het erop dat all-in ongeveer een kwart tot een derde van de houtoogst in Estland, direct of indirect, eindigt als energiehout. Preciezer dan dit lukt me niet.
De besluitvorming over de bosexploitatie in Estland wordt dus overheerst door de klassieke houtproductie – zoals al eeuwen. Er worden als regel geen bossen gekapt, enkel om ze te vermalen.
Er is nog een tweede reden waarom houtige biomassa een bijzaak blijft, namelijk het simpele gegeven dat het per kuub minder opbrengt. Houtprijzen schommelen sterk, maar de onderlinge prijsverhouding tussen de categorieën heat logs, pulpwood logs, naaldhout (softwood) sawlogs en loofhout (hard wood) saw logs blijft ongeveer hetzelfde. In 2019 zit fuel wood op 24€/m3 , pulpwood op 40€/m3 (hier getoond), naaldhout op 55€/m3 , en hardhout op 170€/m3 (de laatste twee hier niet getoond). Dit alles met een flinke toevalsmarge. Dus 1 : 1,5 a 2 : 2 a 2,5 : 5 a 7.
Het grote geld in de bosbouw zit niet in het energiehout, maar in het gewone hout.
De koolstofschuldtheorie van Investico klopt niet en Graanul zegt een koolstofsink te zijn Het is een populair narratief. Er is een bos; bos kan van zichzelf onbeperkt veel onbeperkt lang koolstof opslaan; op t=0 wordt het bos gekapt; het wordt geheel opgestookt in verderfelijke biomassacentrales; het duurt tot t = vele decennia voor de koolstof weer in bomen terug gevangen is; we hebben nu een probleem en alleen korte termijnoplossingen zijn aanvaardbaar, korte termijnschade niet. Ook Investico volgt dit narratief met enthousiasme.
Er klopt alleen niet veel van het narratief.
Op de eerste plaats wordt het meeste gekapte hout niet opgestookt. Voor het kwart tot derde deel dat wel verbrand wordt, geldt het narratief met de kanttekeningen dat de generatieduur van sommige bomen maar enkele decennia is (daarom noemt de Nederlandse SDE+subsidie in zijn reglementen 40 jaar), terwijl de tijdshorizon van klimaatstudies soms het jaar 2100 is.
Van het hout dat niet opgestookt wordt (ten tweede) komt de koolstof met vertraging vrij en die vertraging kan lang duren. Bij een goede organisatie van de houtbouw bijvoorbeeld (standaardisatie en recycling) kan de vertraging langer dan 100 jaar zijn (zie NEN-norm benadeelt bouwen in hout ), en in uitzonderlijke gevallen nog veel langer (zie Houtbouw voor het klimaat – terug naar de toekomst). Ook kunnen belangrijke korte termijn-voordelen bereikt worden als bijvoorbeeld hout vervanger wordt voor beton en staal. Zo ontstaat er geen koolstofschuld, maar zoiets als een koolstoftegoed. Maar dat is niet in een makkelijk populair narratief weer te geven.
Op de derde plaats veronderstelt het narratief een ideaal bos. In feitelijke bossen gaat van alles mis door toenemende droogte, bosbranden, ziektes en beestjes. Zodoende kan de gemiddelde bewaartijd van koolstof in een houten huis best wel langer zijn dan in een boom in het bos, ook als die niet gekapt wordt.
Tenslotte (vier): in de bosbouw is er niet één groot moment t=0. Dat is een model dat door actievoerende buitenstaanders bedacht is zonder kennis van de bosbouw. Er zijn elk jaar een heleboel momenten t=0 en die waren er 30 en 50 jaar geleden ook al, en idem over 30 en 50 jaar (als alles goed gaat met het bos). In de bosbouw middelt zich dat gewoon in de jaarlijkse bedrijfsvoering statistisch uit. Er ontstaat een gemiddelde balans van plus en min-koolstof.
En Graanul beweert in zijn Duurzaamheidsverslag 2019 dat zijn gemiddelde balans koolstofnegatief is. Op zich is dat niet verbazingwekkend. Ook het IPCC stelt dat de bossen op de Noordelijke gematigde breedtes een koolstofsink zijn (netto koolstof opnemen omdat ze netto groeien). Als je dus niet teveel verprutst met CO2 lozen in je dagelijkse bedrijfsvoering, moet het lukken om koolstofnegatief te zijn.
Het Duurzaamheidsverslag echter presenteert zijn cijfers tamelijk chaotisch. Het is meer wervend en van de mooie plaatjes dan van het boekhouden. Je snakt naar een echt jaarverslag met gortdroge tabellen en leesbare Sankeydiagrammen met massa- en energiestromen. De beweringen vallen nu moeilijk te controleren. De bewering kan waar zijn als hij als koolstoflozers omvat de gehele pelletproductie, alle door Graanul uitgevoerde werkzaamheden in het bos, en van de Combined Heat and Power inrichtingen alleen de energetische randkosten, en als als koolstofabsorbeerders alle eigen land van Graanul in Estland en Letland geteld wordt bij een koolstofvastlegging van 10,46 ton CO2,eq per hectare per jaar. Het functioneren van de CHP-inrichtingen in eigenlijke zin moet dan worden afgedekt door de productie (in 2019) van 583.000 m3 (170 miljoen kg) houtchips als een aparte post, die buiten bovenstaande balans gehouden wordt. Alleen op die manier kan ik er chocola van maken. Als ik de CO2-effecten van die 583000 m3 als lozing meetel (wat je m.i. moet doen), speelt Graanul bij mij ongeveer quitte (mogelijk nog een klein beetje klimaatnegatief). Zo redenerend gebruikt Graanul de koolstofabsorbtie van zijn bosportefeuille om in eigen land enkele CHP-inrichtingen klimaatneutraal te laten draaien, en om een flinke hoeveelheid klimaatneutrale pellets de wereld in te sturen. Niet slecht voor een middelgrote onderneming.
Nou was het leuk geweest, zelfs fatsoenlijk, als het onderzoeksteam van Investico hier iets over gemeld had. Maar Investico noemt uit de rapportage alleen maar dat 84% van de houtoogst uit kaalkap kwam, en uit niets blijkt dat het document verder gelezen is.
Uitdunnen en versnipperde bomen Keer op keer wreekt zich dat dat men (ook Investico) de bosbouw niet afmeet aan de wetmatigheden van de sector zelf, maar aan die van geïdealiseerde opvattingen over energie en biodiversiteit.
Voor een commerciële bosbouwer bestaat het ideaalbeeld uit een bos vol met dikke, lange, rechte en gezonde bomen waar je bij voorkeur goed planken van kunt zagen, en waar je anders pulp van kunt maken, bijvoorbeeld als de vezels zich lenen voor de papierindustrie of voor celstof. Daar werkt hij (of zij), en zijn opvolgers, decennia naar toe (de rotatietijd van een Noorse spar is bijvoorbeeld 60 tot 90 jaar, afhankelijk van de kwaliteit). Daarna wordt de plant geoogst en verkocht. Zo gaat het al eeuwen. Om aan de gewenste bomen te komen, wordt er een- of meermalen doorgeselecteerd om de beste bomen meer ruimte te geven. Een kennis van mij, die als ecoloog bij Staatsbosbeheer gewerkt heeft, vertelde me dat ze bij een bebossingsproject met coniferen met 6000 per hectare begonnen en met 300 eindigden. Er is een enorm verschil tussen netto en bruto. Zie ook Hout als energiebron is niet perse van de duivel en Biomassa veel beter voor het klimaat dan aardgas .
Omdat er bij grootschalige bosbouw meer leeftijdsklassen tegelijk geoogst of weggeselecteerd worden, bestaat dus de oogst uit bomen in allerlei soorten en maten, waaronder inderdaad heel veel stammen die te slecht zijn voor het hoogste doel. Die worden als stam versnipperd. Het versnipperde hout kan allerlei bestemmingen hebben anders dan brandhout. Zo exporteert Estland ook 59 miljoen kg papierproducten, 94 miljoen kg plaatmateriaal, 277 miljoen kg houtpulp. Dat ‘alles wat niet perfect is de pelletmolen ingaat’ zoals Investico een Estse activist citeert, is niet waar. Zelfs niet bij Graanul, waar wel veel de pelletmolen in gaat. De verwerking van hout dat niet aan de zaagbaarheidseisen voldoet op andere wijze verwerkt wordt is de normale gang van zaken in de bosbouw. Investico onthult hier geen diep geheim.
De oogst van Graanul bestaat voor 35% uit stammen om te zagen (wat heel redelijk is, en het bedrijf wil in 2050 op 50% zitten, wat heel ambitieus is), zit op 10% pulphout (wat weinig is ) en op 55% brandhout (wat verhoudingsgewijze veel is, maar het bedrijf heeft zich hierop gespecialiseerd). Het verhaal in Estland is dat er ten rijde van het Sowjet-regime veel landbouwgrond herbebost is, maar zonder zorg, waardoor de kwaliteit slecht is. Zegt Graanul en gebruikt dat mede om zijn percentages te rechtvaardigen.
Commerciele bosbouw sluit andere functies niet uit. Er is ook gewoon biodiversiteit mogelijk en natuurbeleving en wandelen en fietsen en bosbessen plukken.
Kapmethodes en Natura2000 – gebieden Eerst een verhaal over de niet-Natura2000 – gebieden. De standaardmethode in de Scandinavische bosbouw is van oudsher de perceelsgewijze kap. Daarvoor bestaan uitgebreide reglementen (voor de Estse Boswet en Regels voor Bosmanagement zie www.envir.ee/en/forestry . Het is inderdaad, zoals Wiebes zegt, een oogstwijze.
Ongetwijfeld is een verse kapvlakte een onaangename beleving. Het ziet er heel erg uit als de TV-camera aan de rand gezet wordt. De menselijke beleving is echter slechts één aspect van de zaak. In hoeverre het werken met elkaar afwisselende kapvlaktes van minder dan een hectare, afgezien van de menselijke beleving daarvan, feitelijk op de langere termijn schade aanricht aan bijvoorbeeld de biodiversiteit, is een andere vraag. De werkwijze bestaat al eeuwen en heeft bossen opgeleverd die nu, of anders tot voor kort, goede ecologische kenmerken hadden. Ook Investico suggereert van alles, maar ontloopt een feitelijke behandeling.
Of dit zo moet blijven is een andere zaak. Nu het leefmilieu zwaar onder druk staat door klimaatgerelateerde problemen, stikstofemissies, versnippering en andere problemen, is een discussie op zijn plaats over subtielere vormen van houtoogst. Nabuurs spreekt bijvoorbeeld over Climate Smart Forestry, en ook in een EASAC-studie ‘Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests’ uit 2017 geeft denkrichtingen aan (zie Over het EASAC-rapport “Multi-functionality and sustainability in the EU’s forests” ) . Hierover meer onder het slothoofdstuk ‘Afwegingen’
Ik vind dat in Natura2000-gebieden de natuurwaarde voorop moet staan. Daar kan kap en herontwikkeling bij passen, als een verbetering van de natuurwaarde het doel is. In mijn persoonlijke omgeving heeft bijvoorbeeld Staatsbosbeheer veel gekapt, en kapt nog steeds, in het Leenderbos. Dat was ooit een monotoon, in de crisisjaren aangelegd, dennen- en sparrenbos en nu een Natura2000 – gebied – wat echter steeds weer nieuwe uitdagingen ondervindt, zoals de droogte en de stikstof en de noodzaak om ook andere biotopen te beschermen dan alleen maar bos. En daarom wordt er nog steeds gekapt. In hoeverre de kap in Estse Natura2000-gebieden bedoeld is om die gebieden te verbeteren, kan ik van hieraf niet beoordelen. Ook hier suggereert Investico veel, maar komt niet tot feitelijke uitspraken.
Weer terug naar het lopende verhaal.
Afwegingen In de kamer staan een olifant en een grote hond. De olifant is de algemene productie van hout voor gebouwen, meubels, verpakkingen, papier, spaanplaat, groene chemie enzovoort. De grote hond is de houtige biomassa. Met een grote hond in de kamer kun je omgaan als het beest zich gedraagt en daar kun je afspraken over maken. Binnen zekere grenzen kun je plezier hebben van het beest (bijvoorbeeld dat Nederland zijn klimaatdoelen haalt met iets minder schade voor het Nederlandse landschap). En als de hond zich niet goed genoeg gedraagt, richt je hem beter af. Dus, als de regulering van biomassa niet goed genoeg is (wat ik overigens betwijfel), maak je hem strenger. Olifanten in woonkamers zijn een veel groter probleem. Wat nu Investico voortdurend doet is de problemen van de olifant aan de hond toeschrijven omdat men het niet over de olifant wil hebben. Door voortdurend de bijzaak te framen als hoofdzaak, blijft die hoofdzaak buiten beschouwing.
Houtige biomassa is een afgeleid probleem. Het Estlandse beleid wordt vooral bepaald door de houtproductie. De kapvlaktes zijn er niet omdat men biomassa wil , maar omdat men hout wil (wat, het zij nog eens herhaald, veel meer opbrengt). Bij die houtproductie blijft biomassa over. Die mooie grote boom van 70 jaar oud waar activist Kuresoo bij Investico op wijst, werd gekapt vanwege zijn planken. Vanuit het perspectief van een bosbouwer gezien is dat een normale zaak. 70 jaar is een gangbare rotatietijd voor bijvoorbeeld een Noorse spar.
In Estland is ongeveer 1/8ste deel van het bos zwaar beschermd, ongeveer 1/8ste beperkt beschermd, en de rest in principe productiebos. Productiebossen kunnen heel mooi zijn en men kan zich goed voorstellen dat zo’n bos voor veel Estlanders een soort spirituele functie heeft. Net zoals wijde open polderlandschappen dat voor Nederlanders hebben. Ik doe hier niet geringschattend over. Maar een energietransitie met alleen maar aangename kanten bestaat niet. In Nederland verandert het aanzien van polders door windturbines en zonneparken, en in Estland blijft een productiebos uiteindelijk nog steeds een productiebos. Men zal daarmee politiek moeten dealen, en wel door het zo goed mogelijk te doen en daarbij de bevolking mee te nemen. Daarbij zijn bosbeschermers in Estland een maatschappelijke kracht maar niet de enige, net zoals wind – en zonneparkbestrijder Natuurmonumenten in Nederland een maatschappelijke kracht is, maar niet de enige.
Circulaire houten school Het Epos in Rotterdam (De Groot Vroomshoop houtbouw)
Hout als bouwmateriaal kan staal en beton en baksteen vervangen, kan erg goed circulair georganiseerd worden, en dat werkt op korte en lange termijn goed voor het klimaat en goed voor het grondstofgebruik. Bovendien is het mooi. Afzien van houtgebruik zal klimaat en circulariteit ernstig schaden.
Tegelijk is glashelder dat de mogelijkheden beperkt zijn. Van hout als gebruiksmateriaal, en daarmee ook van houtige biomassa als afgeleide grootheid. De Estlandse oogststatistiek is de laatste jaren sterk gegroeid en nadert zijn maximum (zie het tweede staafdiagram). Die groei kan zo niet doorgaan. Als ik het goed zie, heeft Graanul de koolstofopslag in zijn eigen bossen opgebruikt om zijn huidige pelletproductie en CH PO-inrichtingen klimaatneutraal te maken, en is dat ongeveer de limiet. En ook Estland (dat nu grotendeels op schalie-olie draait) moet vroeg of laat klimaatneutraal worden. Goed kans dat de pellets van Graanul voor een deel binnenlands ingezet moeten gaan worden. Ongetwijfeld zullen er vroeg of laat in vergelijkbare landen vergelijkbare trends optreden. Estland is wat dat betreft een beetje een voorloper.
Er is, mijns inziens, in onze milieukringen dringend behoefte aan een serieus maatschappelijk debat over het hoe, waar en hoeveel van de bosbouw op de Noordelijke gematigde breedtes. Niet op zo’n tranentrekkende manier als Investico dat aanpakt, maar goed georganiseerd en wetenschappelijk onderbouwd.