Zonneparken en ecologie – van beweringen naar wetenschap


Vooraf
Zelfs als er fors op energie in al zijn vormen bespaard gaat worden, zal er nog zeer veel meer energie dan nu in de vorm van elektriciteit nodig zijn – mogelijk een veelvoud. Onder andere vanwege elektrische auto’s en warmtepompen, maar ook omdat vroeg of laat de verduurzaming van de industrie tot zeer veel meer elektrificatie leidt.

Tot 2030 wordt daarin voorzien met de Regionale Energie Strategieën (RES) op het land, en een forse uitbreiding van wind op zee. Dat zijn programma’s die horen bij het Klimaatakkoord. Ik verdedig het uitvoeren van deze programma’s. Zie bijvoorbeeld https://www.bjmgerard.nl/handreiking-res-2-0/ en bijvoorbeeld https://www.bjmgerard.nl/de-regionale-energiestrategie-zuidoost-brabant-mre/ voor  het deel van de wereld waar ik woon.
Het bijbehorende gemeentelijke papierwerk moet in 2025 rond zijn.

Naast de eisen van de RES hebben alle gemeenten zelf vastgestelde ambities die veel verder gaan, bijvoorbeeld om in 2035 of 2040 geheel energieneutraal te zijn. Eindhoven en Helmond zelfs in 2030 ( https://www.bjmgerard.nl/eindhovens-helmonds-climate-neutral-smart-city-project-blijft-om-de-hete-brij-heendraaien/ ).

Over de strategie na 2030 wordt nu gedacht in scenario’s (zie vier scenarios voor het energiesysteem van de toekomst ).

De RES-sen moeten samen in Nederland 35 TWh hernieuwbare elektriciteit opleveren uit wind op land en grootschalige zon op land (dat betekent >15kWpiek ) .  Daarnaast moet ca 20% van de huizen van het gas af zijn, maar daarover gaat dit verhaal nu niet.
Daarnaast wordt kleinschalige PV-projecten ( <15kWpiek ) in het Klimaatakkoord ingeschat op samen 7TWh in 2030. Dat loopt beter dan gedacht.

De land-opgave van de nationale RES is niet uit te voeren zonder zonneparken (zie waarom je met alleen zonnepanelen op het dak niet genoeg kunt en waarom je ook wind- en zonneparken nodig hebt ). De geboden 2TWh in mijn MRE-gebied moet zelfs bijna geheel uit zonne-energie komen omdat de radar van de vele militaire vliegvelden in Brabant een groot deel van de provincie voor windenergie blokkeert.

Die zonneparken kunnen op grote daken liggen, of op de grond – als ze maar >15kWpiek zijn). Men haalt de doelen van de RES (2025 het papierwerk af!) niet met alleen maar zon op grote daken.
Het nationale beleid is dan ook wel terughoudend, maar niet strikt afwijzend tegenover zonneparken. Er worden wel eisen gesteld, zoals een argumentatie waarom een park en niet op het dak, en zoals multifunctioneel gebruik van de ruimte en aandacht voor ecologie bij zonneparken op de grond.

Het aantal zonneparken groeit, zie Zonneparken in Nederland dd 25 feb 2021.

Dit artikel gaat hierna over dat laatste.

Zonneparken zijn vaak omstreden
Grond kan bijvoorbeeld zijn oude vuilstorten, spoorbermen of geluidswallen. Grond kan niet zijn Natura2000-gebied of Nationale Parken (is in Nederland afgesproken). Grond kan wel zijn in  het Nationaal Natuur Netwerk, in beschermde landschappen en in beschermde en door de overheid aangewezen weidevogelkerngebieden, mits het zonnepark aantoonbaar ecologische meerwaarde heeft. Grond kan ook zijn landbouwgrond.

Het voornemen om een zonnepark aan te leggen kan tot heftige emoties in de omgeving leiden. Die kunnen berusten op subjectieve of objectieve gronden.
Subjectief is dat men het uitzicht niet mooi vindt. Daartegen valt niet te argumenteren. Het ontwerp kan zo mooi mogelijk gemaakt worden en kan met een bossingel worden afgeschermd, maar het blijft subjectief.
Objectief kan een zonnepark invloed hebben op ecologie en biodiversiteit. Hierover gaat het volgende verhaal.


De Gedragscode Zon op Land
In december 2018 werd de Ontwerptekst voor het Klimaatakkoord aan de regering aangeboden, en op 13 november 2019 kwamen de branche-organisatie Holland Solar, EnergieSamen namens de energiecoöperaties, alle grote natuurorganisaties  en bijvoorbeeld ook Greenpeace en Milieudefensie tot de Gedragscode Zon op Land.
De code is te vinden op https://hollandsolar.nl/standpunten/zon-op-land-en-water/gedragscode.html . Zie ook https://www.natuurenmilieufederaties.nl/nieuws/gedragscode-zon-op-land-krijgt-brede-steun/ .

In de code, voor zover het ecologie betreft, de hierboven genoemde bepalingen in welke gebieden geen resp. onder voorwaarden zonneparken mogen komen. Daarnaast een zorgvuldige locatiekeuze, het raadplegen van de constructieve zonneladder van de Natuur- en Milieu Federaties, een aanleg- en beheerplan met o.a. inpassing van bestaande natuurelementen en maaibeheer, werken aan een integrale landschapsopgave, minstens 25% onbedekt oppervlak, voorkoming van verdroging en geen gebruik van bestrijdingsmiddelen, compensatie indien nodig.

Ecologie en biodiversiteit bij zonneparken
Er wordt nog maar zeer kort onderzoek gedaan naar hoe het werkelijk zit met ecologische effecten van zonneparken. Ten tijde van de Gedragscode was dat er eigenlijk nog niet – de Code is min of meer op het gevoel geschreven. Wie dus bij voorbaat de vreselijkste problemen ziet bij zonneparken, baseert zich op losse gronden. 

Wageningen is in 2019 met het Solar Research Programma begonnen, dat inmiddels zo’n 40 researchers aan het werk zet. Het is verdeeld in deelprojecten, waarvan SolarEcoPlus er één is. Over SolarEcoPlus is op deze site al eerder geschreven, zie https://www.bjmgerard.nl/solarecoplus/ .

De research leidde tot een eerste wetenschappelijke publicatie “Verkenning van de bodem en de vegetatie in 25 zonneparken in Nederland” dd februari 2021 ( https://research.wur.nl/en/publications/verkenning-van-bodem-en-vegetatie-in-25-zonneparken-in-nederland-  en dan download pdf. Op dezelfde pagina staan andere relevante publicaties). De publicatie gaat alleen over planten – aangenomen wordt dat de biodiversiteit als geheel de planten volgt. Hierna over deze publicatie.

De studie verwacht dat er tot 2050 in Nederland 30.000 hectare zonnepark op het land nodig zal zijn. Dit lijkt me een wat al te hoge aanname, mogelijk bestaan er tegen die tijd internationale oplossingen.

De 25 onderzochte parken zijn een steekproef uit de 229 zonneparken die Nederland op 22 sept 2020 telde. Gestreefd is naar een goede afspiegeling van de diverse variabelen.

Voor 2018 zijn er weinig parken onderzocht omdat er nog maar weinig parken waren.
Na 2018 zijn er weinig parken onderzocht, omdat men die eerst een jaar de tijd wilde geven om de vegetatie door het eerste pioniersstadium heen te laten groeien.

Links hoeveel parken een bepaalde rijafstand hebben (dus 5 met een rijafstand van 200-249cm) en rechts de spleetbreedte in de panelen (van belang voor de bewatering van de ondergrond).

Wie geen tijd heeft voor het dikke pak papier, kan zich beperken tot de samenvatting, de inleiding en een hoofdstuk 7 ‘Richtlijnen voor ontwerp en beheer’. Weliswaar vinden de auteurs dat er eigenlijk meer onderzoek nodig is, maar er worden zoveel parken aangelegd dat men nu toch een richtlijn wil brengen.

De verkenning hanteert twee vergelijkingen.

In de eerste vergelijking worden ecologie en biodiversiteit van het park vergeleken met die van de grond, voorafgaand aan het park. Meestal was dat landbouwgrond en meestal is die zwaar bemest. Ten opzichte van deze uitgangspositie is ecologische winst mogelijk, mits een aantal voorwaarden waarvan de belangrijkste is dat de vaak voorkomende overvoerdheid van de grond verschraald moet worden. Dat kan door de toplaag af te graven of door hem uit te hongeren door actief maaibeheer, waarna het maaisel afgevoerd wordt (in den beginne 2* per jaar op zandgrond, minstens  vijf jaar lang).
Aan deze voorwaarde werd slechts bij drie van de onderzochte parken voldaan. Hier is ruimte voor winst en dat zou bijvoorbeeld afgedekt kunnen worden in de vergunning.

Ter vergelijking wordt hier het effect op een lichtmeter gemeten recht onder het paneel bij twee van de vijf mogelijke opstellingen die onderzocht zijn. Vertikaal staat het % licht op de meter t.o.v. wat de meter zou ontvangen als er geen paneel zou zijn. Horizontaal staat de tijd in uren, startend op het moment dat de lichtmeter voor het eerst iets van het paneel merkt.

In de tweede vergelijking wordt, gegeven dat er een park komt, gekeken wat de effecte zijn van de ontwerp-knoppen waaraan je kunt draaien.
Onder een laagbijdegrondse Oost-Westopstelling (die lijkt een beetje op de schildpadopstelling van de Romeinen bij Asterix en Obelix) is het donker en groeit bijna  niets.
Bij op het zuiden gerichte panelen hangt het er vanaf hoe breed ze zijn (smallere panelen leiden, bij overigens gelijke omstandigheden, tot  meer licht onder de panelen), hoe hoog ze zijn en hoever ze uit elkaar staan. Bij goed beheer zijn vanaf twee meter afstand hoge soortenaantallen mogelijk.
Natuurlijke elementen en bijbehorende natuurlijke overgangen (bijvoorbeeld poeltjes en waterlopen) bevorderen de biodiversiteit.
Een bossingel rond het terrein met inheemse bomen en struiken kan ook ecologisch nut hebben.
Dit alles moet in een situatiegebonden ontwerp- en beheerplan.

Een derde vergelijking wordt ten onrechte niet gemaakt, namelijk wat er met de grond zou gebeuren als je de klimaatcrisis zijn gang laat gaan. Immers, de energietransitie is voorwaarde voor aanpak van de opwarming van de aarde. Wat zou de ecologische waarde van de grond zijn na drie weken hittegolf naast een uitgedroogde beekbedding?

Naast EcoSolarPlus loopt er ook een andere langetermijnstudie, het EcoCertified-project, gericht op een wetenschappelijk onderbouwde eco-certificering.

De Universiteit van Groningen doet vergelijkbaar langdurig onderzoek, maar neemt daarin vogels mee ( https://www.rug.nl/research/gelifes/_news/2022/20221208-zonneparken en https://zoninlandschap.nl/nieuws/i225/rug-provincie-groningen-en-solarfields-starten-vijfjarig-onderzoek-naar-biodiversiteit ). Er zijn nog geen publicaties.

Het Plan-Rovers langs de Kleine Dommel tussen Eindhoven en Nuenen
Een tijd geleden hebben grondeigenaar Rovers en Vattenfall een plan ingediend om op landbouwgrond  in Eindhoven en Nuenen 18 hectare nieuwe natuur te ontwikkelen en 18 hectare zonnepark te realiseren. Zie https://www.bjmgerard.nl/combiplan-nieuwe-natuur-en-zonneveld-in-eindhoven-en-nuenen/ .
Ik  vond en vind dat een goed plan dat past bij de bovengenoemde ontwikkelingen. Helaas ligt het door een blokkade van de gemeente Nuenen stil.

Multifunctioneel
In een dichtbevolkt land als Nederland blijft het woekeren met de grond, waarvan teveel bij de landbouw zit. Dat men in Den Haag (coalitieakkoord Rutte-IV) graag meervoudig grondgebruik wil, valt te begrijpen. Klein probleem is dat het begrip ‘multifunctioneel’ niet omschreven is.

Ik vind een goede menging van zonnepark met natuur ‘multifunctioneel’.

Maar er zijn meer invulmogelijkheden. De branche (Alliantie Zon) heeft een brochure uitgebracht ‘Multifunctioneel ruimtegebruik’ waarin diverse combinaties langsgelopen worden. Zie https://alliantiezon.nl/ .

Naast zonnepark Hoogveld-Zuid in Uden (met de foto waarvan dit artikel opent) wordt bijvoorbeeld de combinatie agri-PV genoemd. Semi-transparante panelen geven sommige planten wat gewenste schaduw en bescherming tegen extreme omstandigheden. Frambozen en rode bessen bijvoorbeeld, maar sla schijnt het ook goed te doen ( https://noord-brabant.sp.nl/nieuws/2023/08/energie-sociale-impact-en-gedrevenheid )

Je kunt er kleinvee laten grazen. Hoewel, de doorwrochte bodem-en-vegetatie-verkenning zegt dat men pas moet laten begrazen als de bodem voldoende verschraald is, want begrazen zelf draagt niet bij aan de verschraling. En dan liever met koeien want die vreten alles op de grond, terwijl schapen selectief eten wat lekker is – moet je ze eerst dwingen om een deel van het terrein eerst kaal te knagen.
Geen geiten, want die gaan op de kabels kauwen.

Een oude vuilstort is een geliefde combinatiemogeljkheid, bijvoorbeeld bij Nyrstar.

Verder kan gecombineerd worden met carports, batterijopslag, waterberging of op een vliegveld. De lijst is niet uitputtend.

Hieronder ter afsluiting het zonnepark op vliegbasis Welschap, het enige zonnepark(je) in Eindhoven, 2,45 hectare. Het is in zoverre atypisch dat het gras door jarenlang maaibeheer al verschraald is (vliegvelden hebben een hekel aan vogels), waardoor de bestaande ecologische waarde hoger is dan op zwaar bemest grasland. Van de weeromstuit is het voordeel kleiner. Het kon nog beter (zegt de Verkenning) als bij het maaien het gras afgevoerd werd.

De EnMAP-satelliet voor aardwetenschappen


Het aardoppervlak en de atmosfeer begrijpen
Wie de wereld wil veranderen, moet hem begrijpen. Grondige kennis van het  verloop en de stand van zaken van natuurlijke en door de mens veroorzaakte processen op aarde is onmisbaar.
Met Marx kan men vinden dat het niet de taak van de filosofie is om de werkelijkheid te kennen, maar om die te veranderen. Men moet niet alleen maar weten welk afval in welke rivier zit, het moet stoppen met het er te zitten. Wie, aldus redenerend, vindt dat dat er meer nodig is dan alleen maar kennis, heeft een punt. Maar men kan niet elk punt tegelijk maken.

Vandaar een artikel over de Duitse Environmental Mapping and Analysis Program-satelliet (EnMAP), die op 01 april 2022 op een raket van Elon Musk de ruimte inging, en daar sindsdien succesvol plaatjes schiet.


Voor het persbericht zie https://www.bmwk.de/Redaktion/EN/Pressemitteilungen/2022/04/20220402-german-environmental-satellite-launched-into-space.html of https://www.dlr.de/de/forschung-und-transfer/projekte-und-missionen/enmap/der-erste-deutsche-hyperspektralsensor-im-all .

De satelliet
De satelliet vliegt op 650km hoogte in een zonsynchrone baan. Daardoor passeert de satelliet de evenaar steeds rond 11 uur lokale tijd. De baan voert net niet over beide polen, maar omdat de camera’s zowel recht naar beneden kunnen kijken, als onder een hoek van 30° met de vertikaal aan weerszijden, kunnen ook de poolgebieden in beeld gebracht worden.
Die aarde draait onder de satellietbaan door. Zodoende kan de hele aarde meegenomen worden in 27 dagen (als de satelliet alleen maar recht naar beneden kijkt) of 4 dagen (als hij onder 30° kijkt).

Het kleinste detail dat aan de oppervlakte kan worden waargenomen is 30 bij 30 m.


De satelliet is ‘hyperspectraal’. Enige uitleg voor leken om dat te snappen.
Het oog van een (niet-kleurenblinde) mens ziet de wereld overdag met drie pigmenten (vandaar drie primaire kleuren). Toen onze soort nog in de bomen leefde, heeft dat systeem zich ontwikkeld o.a. omdat het geschikt was om de rijpheid van eetbaar fruit te onderzoeken. De meeste dieren hebben minder pigmenten.
Bij de mens zijn de gevoeligheidskrommes breed. Als een kleur het netvlies treft, activeert hij de drie pigmenten in wisselende mate en onze hersens rekenen dat om naar een kleur.


Zou je een dergelijk schema maken van de EnMAP, dan krijg je ook van dat soort curves, maar er zijn grote verschillen.
Het eerste is dat de EnMAP twee systemen heeft: VNIR,  (Visual Near InfraRed) dat het gebied afdekt van 420nm tot 1000nm (van links tot iets rechts van wat boven afgebeeld is, en SWIR (ShortWave InfraRed), dat van 900 tot 2450nm loopt (en dus geheel rechts van bovenstaand schema ligt). De EnMAP heeft als het ware twee verschillende ogen.
Je zou ook, zoals boven, gevoeligheidscurves kunnen tekenen, maar die zien er dan heel anders uit.
In het VNIR-gebied zou je 95 curves zien van elk 6,5nm breed, die elkaar nauwelijks overlappen, en in het SWIR gebied idem 135 curves, elk 10nm breed. Eén curve heet in de techniek een kanaal.
Zoals het menselijk netvlies een waargenomen tint ombouwt tot drie getallen, bouwt de VNIR-camera diezelfde tint om tot 95 getallen. Zo ook, onafhankelijk, de SWIR .
Op die getallenstroom kun je met algorithmes gewichtsfactoren zetten. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: geef mij de Noordzee alleen  in de kleuren van chlorofyll (de groene kleurstof van algen en planten), of je kunt zeggen: geef mij de Hispar Gletscher in Pakistan zoals een mens die van boven zou zien (True Color). En omdat de satelliet elke vier dagen een beeld kan maken, jaren lang, steeds op hetzelfde moment van de dag, kan de ijsbedekking van die gletscher nauwkeurig gevolgd worden.

Het ruimtevaartdeel  van het project zit bij het Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt (DLR, https://www.dlr.de/de ).
De bouw van de satelliet en het spectraalinstrument zat bij OHB-System AG .
De wetenschappelijke leiding zit bij het GeoForschungszentrum Potsdam (GFZ) ( https://www.gfz-potsdam.de/sektion/fernerkundung-und-geoinformatik/projekte/enmap en  https://www.enmap.org/ )

Het is een geheel publiek programma, en in beginsel vrij en Open Source.

Hispar Gletscher in Pakistan_28juni2022, EnMAP-foto, True color

Het wetenschappelijk programma.
Zoals altijd, staat de wetenschap op de schouders van zijn voorgangers.
Tot de EnMAP bestonden er satellietsystemen (bijvoorbeeld het PRISMA-systeem) met veel minder kanalen, of systemen met evenveel kanalen, maar dan in een vliegtuig.
Met de oude satellieten kon je bijvoorbeeld zien dat er ergens een algenbloei was, en met de EnMAP kun je straks zien om welk soort alg het gaat.

Het projectportaal is te vinden op https://www.enmap.org/ , een uitermate interessante site.
Omdat de EnMAP nog maar een dik jaar werkt, zijn er nog geen wetenschappelijke publicaties verschenen. Die kosten meestal meer tijd.
Er zijn al wel mooie losse afbeeldingen gepubliceerd in de Image Gallery op deze pagina (het plaatje van de Hispar gletscher is er daar één van).

Ook op het projectportaal een brochure over het project, die op uitermate interessante wijze de verschillende mogelijkheden beschrijft. Beeldmateriaal in die brochure is dus of op oudere satellieten, of op simulaties gebaseerd. Drie voorbeelden.


Bovenstaande foto is van de Waddenzee bij het eiland Sylt (links), via een dam verbonden met het Sleeswijk-Holstein ter hoogte van de Deense grens (rechts).
Het grootste deel van de afbeelding is een beeld van de oude Landsat. Het bochtige lint dat daarover heen gelegd is geeft aan wat een modern hyperspectraal beeld met dat gebied kan. Deze informatie komt van een systeem aan boord van een vliegtuig, maar de EnMAP zou dit ook kunnen.

De afbeelding hieronder betreft een opname van overbegrazing in Namibië, links met beelden van oudere satellieten en rechts een foto op de grond.


De mogelijkheden van de EnMAP kunnen bijvoorbeeld ook van pas komen in stedelijke planning. Stedelijk gebied kan preciezer geïnterpreteerd worden.
In onderstaande afbeelding  de reflectiecurven van verschillende stedelijke materialen, en een voorbeeld in de praktijk (dit berust op oudere satellieten en simulatie).
Op deze wijze kan eenvoudig in kaart gebracht worden welk percentage van de stad uit asfalt bestaat, welk percentage uit dakpan – zelfs op een schaal kleiner dan een pixel. Met de bestaande handmatige kartering is dat niet te doen.
Een en ander is erg fijne informatie om het Heat Island-effect van steden aan te kunnen pakken.
Wat ook aangenaam is, is dat de satelliet het gedrag van water kan analyseren.

De gaten in de curves in het infrarood ontstaan omdat de atmosfeer voor deze golflengtes geheel ondoorzichtig is. Een alien met ogen die werken rond de 1400nm zou de aarde zwart zien.


Tenslotte nog wat plaatjes voor de mooiigheid (uit de Image galerie).
Ik heb een voorliefde voor mooie plaatjes.

Narsarsuaq, Groenland_22 juni 2022_True color

Scott Reef, West-Australië, 27juli2022_True color

Kunstmatige Palmeilanden, Verenigde Arabische Emiraten, 12juni 2022
Links True color, rechts False color

Kankerkans door formaldehyde nog hoger ingeschat

EPA versterkt kankervermoeden rond formaldehyde en wordt voor de rechter gesleept
De Environment Protection Agency (EPA) in de VS is te vergelijken met het RIVM bij ons.

De EPA heeft als een van zijn taken om de veiligheid van chemische stoffen te beoordelen (wat in Europa op het niveau van de EU gebeurt).

In 1991 kreeg formaldehyde van de EPA de aanduiding B1 (Probable human carcinogen – based on limited evidence of carcinogenicity in humans).
Een tijd is de EPA aan een nieuwe beoordeling van formaldehyde begonnen. Dat werd een slepend proces, mede vanwege de Trump-jaren (Trump moest niets van de EPA hebben). Zo’n beoordeling is een meertrapsproces, waarin de EPA in 2022 met een ontwerp kwam voor een nieuwe beoordeling. De ‘limited evidence’ is een stuk minder ‘limited’ geworden, maar het ontwerp noemt nog geen nieuwe formele aanduiding.
Het ontwerp noemt verschillende kankersoorten, waaronder myeloide leukemie en kanker van de neus, mondholte, keel en long

De National Academies in de VS kregen als taak om de werkwijze van de EPA te beoordelen. Die evaluatie kwam in 2023 uit en gaf de EPA inhoudelijk gelijk (en mopperde over de manier waarop het opgeschreven was).

Dit alles was in het geheel  niet naar de zin van de American Chemistry Council (ACC, de brancheorganisatie van de grote chemische bedrijven), die gelobbied had tegen de studie en die, toen de studie toch met meer bewijskracht de kankerverwekkendheid vaststelde, meteen maar de EPA en de National Academies luid briesend voor de rechter sleepte. Wat daar uitkomt, moet nog blijken.

Wie wil, kan het nalezen (en toegang tot de documenten vinden) op https://www.chemistryworld.com/news/dispute-over-formaldehyde-toxicity-assessment-escalates/4017887.article .
De regels voor formaldehyde in de EU zijn te vinden op https://rvszoeksysteem.rivm.nl/stof/detail/756 . De stof valt onder de Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en het lijstje met voorschriften is lang.

De  relevantie voor de luchtvaart
Formaldehyde is de meest voorkomende ZZS-stof in uitlaatgassen van vliegtuigen.
In bovenstaand schema de top-10 van de emissies, voorzover deze herleid kunnen worden op afzonderlijke bedrijven.
Schiphol is het grootste bedrijf met een pre-Corona jaar’productie’ van rond de 40.000 kg. Vliegveld Eindhoven staat (2019, pre-Corona) op ca 1130kg en staat op deze lijst (in 2019) 13de .

Veruit de grootste bron van formaldehyde is overigens het wegverkeer (in 2019 1,2 miljoen kg). Maar dat is een diffuse bron en over heel Nederland opgeteld. Een vliegveld is een puntbron met een lokale werking.
De luchtvaart als geheel was in 2019 goed voor ca 49000 kg (waarvan het grootste deel dus voor rekening van Schiphol).

Tot geluk  van de woonomgeving verwaait het gasvormige formaldehyde en is de blootstelling vooral relevant voor wie langdurig (bijvoorbeeld voor zijn werk) nabij het vliegveld blootgesteld wordt. Aan de andere kant komt er ook een heleboel formaldehyde af van het systeem A2/N2 .
Het zou goed zijn om voor  gebieden als Wintelre, Meerhoven en Noord-Veldhoven een berekening te maken met een verspreidingsmodel, en om formaldehyde in het regionale luchtmeetnet op te nemen.

En het zou goed zijn om zo snel mogelijk te stoppen  met het verbranden van fossiele brandstoffen, niet alleen vanwege het klimaat, maar ook vanwege de luchtkwaliteit.

Stel je je het toerisme in 2030 en 2050 eens voor?

Vooraf
De toeristische sector in ruime zin is een belangrijke veroorzaker van klimaatschade, maar zal er ook een belangrijk slachtoffer van worden.

Om een indruk te krijgen van de orde van grootte van de broeikasgasemissies hieronder een studie van Scott (2008) en Lenzen (2018).

Scott becijferde dat in 2005 het totaal aan toeristische activiteiten in de wereld zorgde voor 5% van de mondiale CO2 – emissies, zijnde in dat jaar 30Gton. In technische termen uitgedrukt waren de toeristische scope 1- en scope 2-emissies goed voor ca 1,5Gton CO2 .
Van die 1,5Gton kwam 40% van vliegreizen, 32% van het autoverkeer, 3% van ander verkeer, 21% van de accommodaties en 4% uit andere bron.

Lenzen voegde hieraan toe dat als je ook eten, drinken, retail shopping, wasserijen en dergelijke meetelde (in techische termen zoiets als scope 3-emissies), daaraan nog eens 3% van de mondiale CO2 – emissies aan toegevoegd werd (grofweg 1Gton CO2 ).

Aan de andere kant zijn of worden sommige toeristische hot spots, zoals kleine eilandstaten als de Malediven, in hun voortbestaan bedreigd. Als de zeespiegel 1m stijgt, loopt 29% van de toeristische infrastructuur in het Caribisch gebied onder water.
Het toerisme draagt actief  bij aan zijn eigen ondergang.

Vanuit een mengsel aan motieven is de mondiaal opererende The Travel Foundation (een stichting) opgericht. Zie https://www.thetravelfoundation.org.uk/ .
De home page opent met “Tourism must decarbonise and adapt” en roept op om de “Glasgow Declaration Climate Action in Tourism” te tekenen ( https://www.oneplanetnetwork.org/programmes/sustainable-tourism/glasgow-declaration ).
Er is een financieel overzicht en een lijst van partners op http://www.thetravelfoundation.org.uk/tf-partners/ . Dat is een bont gezelschap van publieke en particuliere organisaties. Men treft touroperators aan, nationale en lokale toeristische bureau’s (uit Nederland bijvoorbeeld het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC), universiteiten maar bijvoorbeeld ook Easyjet.
Ook bij vertegenwoordigers van het grootkapitaal zit verstand: Iberostar Hotels en Resorts bijvoorbeeld heeft het merendeel van zijn resorts aan Caribische en Mediterrane stranden die afkalven, door orkanen geteisterd worden en waar de ecosystemen naar de knoppen gaan. Iberostar heeft inmiddels een zeer ambitieus anti-broeikasgasbeleid.

Er is behoefte aan een omvattend mondiaal plan.
The Travel Foundation heeft het opstellen daarvan neergelegd bij de hoofdauteurs Paul Peeters en Bernadett Papp. Het product heet “Envisioning Tourism in 2030 and Beyond”. In de voorgaande tekst is deze studie al gebruikt.
Peeters is verbonden aan de Breda University of Applied Sciences (wat vroeger de NHTV heette), en de erkende deskundige in Nederland op het gebied van duurzaam toerisme. (Er staat een lang interview met Peeters in de NRC van 12 aug 2023 door Wouter van Noort met als kop dat “de toerist nieuwe paden moet verkennen”).
Papp is verbonden aan het European Tourism Futures Institute en aan de Universiteit van Glasgow (afgestudeerd bij Peeters).
Daarnaast zijn er ook bijdrage van anderen.
Envisioning Tourism in 2030 and Beyond is te downloaden op de site van The Travel Foundation via de zoekterm Envisioning . Er is ook een summary.

Het GTTMdyn model
Peeters en Papp hebben zoiets als een Grand Design gemaakt voor de mondiale toekomst van het toerisme.

Centraal staat het door Peeters in 2013 geconstrueerde model GTTMdyn (Global Tourism and Transport Model dynamisch). Het is een groot model met interne en externe variabelen met ruim bereik: niet alleen technisch en financieel, maar ook bijv. gedragswetenschappelijk, sociaal-economisch en demografisch, en het bevat gekwantificeerde rechtvaardigheid (bijvoorbeeld de Gini-coëfficiënt zit erin, een maatstaf voor de inkomens- of vermogenongelijkheid in een land).
Het model rekent tot het jaar 2100 en gebruikt 2019 als referentiejaar om in lijn te blijven met de Glasgow Declaration.
De reëel bestaande trends en de beleidswijzigingen, waartoe feitelijk besloten is, leiden tot een scenario dat in alle volgende overzichten wordt aangeduid als Business As Usual (BAU). Dat ziet er uit als  hieronder. De rode lijn is wat het moet worden.

(1Mton = 1 miljard kg)

Het model is bedoeld voor het toerisme en het ermee verbonden transportsysteem. Het verwerkt alle passagiersvluchten, accommodaties, autoritten of ‘andere’ ritten in de vorm van trein, veerboot of bus, welke verplaatsingen leiden tot minstens één overnachting, met als doel vakantie, ontspanning, zaken en het bezoeken van vrienden en bekenden.
Een ruime definitie….
Kantoren van reisbureau’s en dergelijke worden niet meegenomen, want die emissies stellen op het geheel niets voor. Voedsel op de plaats van bestemming telt niet mee, want je zou thuis ook eten, museumbezoek en excursies op locatie tellen niet mee, elektriciteit (wasgoed!), brandstof  en logistiek op locatie tellen wel mee (in het vakjargon scope3 – emissies).

De klassieke scenario’s als input
Eerst wordt het model gevoed met de vier klassieke oplossingsscenario’s waar de luchtvaartsector zelf steeds mee schermt:

  • offsetting (dat betekent CO2 elders op de wereld compenseren). Dat stelt zo weinig voor en is zo onbetrouwbaar, dat Peeters en Papp het niet in het model meenemen (ook het CORSIA-systeem van de ICAO niet)
  • technologie: alle elektriciteit is in 2050 hernieuwbaar en het hele toeristische systeem is dan elektrisch, behalve de luchtvaart. Op de lange duur (na 2050) gaat wellicht ook de luchtvaart met de combinatie waterstof, brandstofcel, propellers richting weinig emissie. Techniek op zich gaat te langzaam.
  • hernieuwbare brandstof (SAF, Sustainable Aviation Fuel). De auteurs verwachten erg weinig van biobrandstof (uitfaseren voor 2035) en zien wel een rol voor elektrofuels, Maar die vreten stroom en concurreren met andere bestemmingen die ook stroom vreten. Daar maakt de input in het model verdelingsafspraken over. SAF levert niet genoeg en SAF  is veel duurder.
  • belastingen en subsidies: de veel duurdere SAF maakt dat extra belasting er niet veel meer toe doet. Het model neemt geen belastingen mee.
    Wel subsidies, maar dan buiten de luchtvaart (bijvoorbeeld in OV).

Wat blijkt is dat de vier ‘klassieke’ oplossingsrichtingen wel helpen, maar niet genoeg. Het model komt tot het volgende verloop (merk op dat de horizontale as ingekort is tot 2070):

Het TDS-scenario
Peeters en Papp gaan ervan uit dat de eerder genoemde ‘klassieke’ scenario’s uitgevoerd worden. Zij veronderstellen daarbij verplichtende maatregelen  van overheidswege, zoals een wereldwijd oplopend bijmengpercentage SAF tot 100% in 2050.

Ze voegen er primair de eis aan toe dat er een cap komt, op het niveau van 2019, op de totale hoeveelheid vliegtuigbrandstof. Die eis gaat dus als input in het model.
Doelwit zijn daarbij vooral trips over de langste afstand (waarmee bedoeld wordt meer dan 8000km heen en 8000km terug). Voorbeeld: Shanghai – Sydney is hemelsbreed 7883km, Schiphol-Sri Lanka 8368km, Schiphol-Bali12125km, en Shanghai-Giethoorn 10.799km. In praktijk is het meer, want er wordt niet langs de kortste route gevlogen.
Bij die langste afstanden betreft het maar een kleine 6% van alle vluchten, maar die zorgen voor onevenredig veel broeikasgasemissies.

Om de primaire eisen te ondersteunen, definiëren Peeters en Papp enkele secundaire eisen, ook als modelinput.
Er moet massief geïnvesteerd worden in vervangende vervoersmodi, zoals het openbaar vervoer (HSL-lijnen). Peeters en Pap denken aan wereldwijd $200 miljard per jaar. Dit soort kosten moet mede afgedekt worden door 40% van de kosten te subsidiëren (er staat niet bij of het dan om aanleg of om exploitatie gaat).
Als er toch belasting geheven wordt (bijvoorbeeld omdat er nog geen SAF is), moet die aan de luchtvaart ten goede komen.
De psychologie van de reiziger moet veranderen, in de richting van minder waarde hechten aan ver weg en meer waarde hechten aan langer verblijf (liever een maal twee weken naar Kreta dan twee maal één week Bali).

De combinatie van dit alles heeft het Tourism Decarbonisation Scenario (TDS) en dat leidt tot onderstaand emissieverloop. De emissieloosheid in 2050 haal je ermee, de halvering in 2030 net niet.

 

Gevolgen, anders dan de CO2 – emissies
Uiteraard heeft een dergelijk drastisch pakket van aannames gevolgen ook voor andere zaken dan de beoogde reductie van de CO2 – emissies. De studie pelt die per belanghebbende bedrijfstak of instantie af. Ik noem er een paar, maar het aantal actiepunten in de afsluitende ‘Conclusies en aanbevelingen’ bedraagt 35.

Er komt een extra claim op hernieuwbare energie, naast die uit andere sectoren. Er moeten toewijzingsafspraken gemaakt worden om de (vooralsnog) schaarste te verdelen.

Vliegen wordt duurder, vooral vanwege de duurdere SAF. Het model voorspelt dat deprijs van 0,06$ per passagierkilometer in 2019 omhoog gaat naar 0,10 in 2030 en naar 0,18$/pkm in 2050.

Het aantal trips kan licht blijven groeien, maar over kortere afstanden waardoor de totaal afgelegde afstand ongeveer gelijk blijft. De luchtvaartsector kan blijven verdienen, maar minder dan in BAU het geval geweest zou zijn.

Er wordt nogal wat verwacht van de accommodatie-sector, die geacht wordt in 2025 geheel  emissievrij te zijn. Er kan het een en ander op dit gebied. Er bestaat bijvoorbeeld nu al een Net Zero Methodology for Hotels (Greenview, 2021) en er is al eens vastgesteld dat de in 2017 bestaande techniek goed genoeg is om in principe alle hotels koolstofvrij te maken.

Touroperators en nationale toeristenbureaus moeten hun strategie aanpassen.

Er ontstaan op mondiale schaal sociale rechtvaardigheids-issues. Kleine eilandstaten die ver weg liggen en sociaal-economisch relatief sterk afhankelijk zijn van het toerisme moeten niet de dupe worden. Er moet onderhandeld worden over een herverdeling van slots en daarvoor is nodig, dat daarop van overheidswege grip is (bijvoorbeeld de het VN-orgaan ICAO).
Er staan bijvoorbeeld interessante ondersteunende verklaringen in de studie van de nationale toeristische bureaus’s van de Caribische natie Barbados en de stad Vancouver, maar bijvoorbeeld ook van het Nederlandse NBTC (Nederlands Bureau  voor Toerisme en Congressen).

(Let wel dat 1 billion in het Engels 1 miljard is in het Nederlands)

Geen reden voor paniek
En uiteindelijk, als de eerste paniek gezakt is, vallen de consequenties voor het toerisme als geheel erg mee. Door de oogharen bekeken, gaat het uiteindelijk vooral om een herverdeling binnen de sector.
De blauwe lijn is weer BAU.
Het enige dat significant minder wordt is de gereisde afstand. Andere kengetallen blijven t.o.v. BAU ongeveer gelijk of worden zelfs gunstiger.

Het treinticketverhaal van Greenpeace
Greenpeace heeft recentelijk een rapport uitgebracht (juli 2023) met de boodschap dat vliegen in Europa meestal goedkoper is dan de trein op hetzelfde traject. Dat verhaal past naadloos in de analyse van Peeters en Papp.

Op 112 routes was het vliegtuig in 79 gevallen altijd goedkoper, was de trein in 23 gevallen goedkoper en in 10 gevallen hing het van het boekingstijdstip af.
Het rapport is te vinden op https://www.greenpeace.org/eu-unit/issues/climate-energy/46764/the-shocking-extent-people-are-encouraged-to-fly-in-europe/ . Daar staat tevens een goede samenvatting, dus ik ga daar in deze kolommen nu geen extra aandacht aan besteden.

Overigens kwam de Consumentenbond, op basis van een veel beperktere steekproef, in 2019 tot de slotsom dat treinreizen vaak niet duurder waren. Zie https://www.bjmgerard.nl/de-trein-is-allang-niet-meer-altijd-veel-duurder-dan-het-vliegtuig/ . Ik kan het verschil nu niet verklaren. Misschien dat Greenpeace en de Consumentenbond eens moeten gaan praten.

Eindhoven Airport vanaf de Spottershill

Eindhoven Airport
Ik zit in het bestuur van het Beraad Vlieghinder Moet Minder (BVM2), en heb zitten nadenken in hoeverre de consequenties van “Envisioning Tourism in 2030 and Beyond” voor Eindhoven Airport relevant zijn.
Een snelle eerste indruk.

Het belangrijkste nieuwe element in Envisioning etc is het pleidooi om lange vluchten tegen te gaan (>8000km enkele reis). Die zijn er op Eindhoven Airport niet – reden om dat zo te houden. Eindhoven-Antalya is hemelsbreed bijvoorbeeld 2600km, en is daarmee mogelijk de langste. Weinig omvliegen, want alles is point to point.

Of er gevolgen zijn van een mondiale cap op de luchthavencapaciteit (moet Eindhoven slots inleveren voor De Malediven?), of een cap op de mondiale hoeveelheid vliegtuigbrandstof, valt niet goed te overzien, omdat dat in de studie niet precies omschreven is.
De voorgestelde cap op de CO2-emissies van regionale luchthavens, zoals voorgesteld in de Luchtvaartnota 2020-2050, kan dezelfde richting opwerken als een cap op vliegtuigbrandstof, maar ook daar valt op dit moment, bij gebrek aan concreetheid, weinig over te zeggen.
Het lijkt in elk geval verstandig om überhaupt een maximum aantal vliegbewegingen in het komende Luchthavenbesluit te blijven opnemen (en niet alleen maar een geluidsgrens die op zichzelf niets over het klimaat zegt en over mondiaal slotbeheer).

Meer relevant voor Eindhoven Airport zijn de ‘klassieke oplossingsrichtingen’.

  • Peeters en Papp zien zó weinig in offsetting van CO2 (compensatieprojecten) dat ze die niet meegenomen hebben in het model. Ik zit er iets minder strak in (zou offsetting in de herontwikkeling van de Peel noodzakelijkerwijs slecht zijn?) en het vliegveld doet wat met Airport Carbon Accreditation, van welke compensatie-organisatie zelf geen schandaalverhalen in  omloop zijn. Maar ACA rust op verificatieorganisaties die wel ter discussie staan.
  • Eindhoven Airport heeft weinig greep op de technische ontwikkeling.
    Men  is er vriendelijk t.o.v. experimenten, maar ook daar is nog veel onduidelijk. In elk geval past het in de geest van deze oplossingsrichting om elektrisch vliegen te zien als vervanging van, en niet als aanvulling op, fossiel vliegen. Dus geen nieuw luchttaxisysteem als de lijnvluchten gewoon fossiel blijven doorvliegen en als je je ook met de trein op de gewenste bestemming kunt komen.
    Een vraag is (ook weer zonder direct antwoord) in hoeverre men de volledige elektrificatie van bijna alles als een Brainportdoel ziet (en dus als een zaak van regionale industriepolitiek).
  • Eindhoven Airport heeft een plan ingediend bij Milieudefensie in de regio om in 2030 45% minder CO2 uit te stoten dan in 2019 (de Shell-eis van Milieudefensie). Op zich is het een goede zaak dat het vliegveld deze scope3-emissies als haar verantwoordelijkheid ziet, en ook dat het uitgaat van generatie 2-biobrandstof.
    Maar Eindhoven Airport denkt op dit moment vooral aan biokerosine. Theoretisch zou dat kunnen als een klein vliegveld als Eindhoven Airport onevenredig veel van de beschikbare voorraad naar zich toeharkt,  praktisch ben ik niet afwijzend – mits generatie 2-brandstof – maar wel sceptisch, en is Envisioning etc nog sceptischer. Envisioning etc sluit biokerosine niet geheel uit als materiaal om mee te starten, maar wil er uiterlijk in 2035 van af ten gunste van elektrofuels. De tijd moet leren wat hier wijsheid is. Opnieuw de vraag hoe die elektrofuels in Brainport passen.
  • Als er voldoende SAF zou zijn, aldus Peeters en Papp, hoefde je geen taks te heffen want het vliegen zou dan vanzelf al veel duurder zijn. Maar er is nog praktisch geen  SAF en er is wel een (nationale) taks. In dat geval moet de taks aan de ontwikkeling van zinvolle trends in de luchtvaart besteed worden, en niet in de grote regeringspot gaan – aldus Envisioning etc.
    Daarover zijn we het in elk geval eens.

En wat doe je zelf op vakantie?
Mijn motto: verbeter het milieu, begin bij het systeem, en eindig bij jezelf. Klimaat en milieu worden gered door systeemingrepen en niet doordat iedereen voor zich op zeer bescheiden wijze doet wat men denkt dat goed is. En als dat massaal georganiseerd wordt, kan het trouwens nog helpen ook.
En ik ga niet op elke gedrags-slak zout leggen, ook niet als een klimaatactivist een keer met het vliegtuig op vakantie gaat. Het leven blijft behelpen.

Maar men mag mij best uitdagen met ‘Practice what you preach’.

De Donauradweg

Mijn vrouw en ik hebben dus onze elektrische fietsen meegenomen op de trein naar Ulm, zijn de Donau omhoog gefietst tot wat men toeristisch de bron noemt, over de waterscheiding en daarna de Neckar af tot Heidelberg, en vandaar met de trein terug. Daarmee hebben we milieu en klimaat niet veel meer belast dan wanneer we thuisgebleven waren. Wat meer ijsjes, wat meer wasgoed, wat extra stroom, en wat meer gehijg omdat die dorpen langs de Donau allemaal op een rotbult liggen (wat logisch is, want de Donau is een extreme regenrivier, berucht om zijn lage en hoge water). De Neckar trouwens ook en de Rijn ook steeds meer.

Greenpeace heeft het over de prijs  van de treintickets. Dat kan me persoonlijk in vakantietijd eigenlijk niet zo veel schelen. Wat me meer interesseert is dat de kwaliteit van het transport (met fiets) steeds slechter wordt. Mijn vrouw is een uitstekende planner, op papier werkt dat aan de Duitse kant van de grens, en ze bouwt een hoop overstaptijd in. Maar als dan in Aken, zonder bericht en terwijl die werkzaamheden al een hele tijd duurden, de gereserveerde trein er niet is en je met fietsen en bepakking in de vervangende bus moet, is er een klein probleem.
Zo ook als de liften in Düsseldorf veel tr krap zijn voor een fiets. Zet je de fiets vertikaal met zijn voorwiel omhoog in de lift en probeer dan ook nog de deur dicht te krijgen en de knop ingedrukt..

Zo maak je nog eens wat mee op je oude dag, maar we hebben het opgelost.
Verder was de vakantie goed, dank u.

Vleermuizen in de spouw en toch isoleren? (update dd 30 aug 2023)

Dwergvleermuis

De Raad van State-uitspraken
Vleermuizen en zijn of haar verblijfplaatsen zijn wettelijk strikt beschermd op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb), welke bescherming afgeleid is van de Europese Habitatrichtlijn. Dat geldt ook als die beesten (in casu de dwergvleermuis) zich in je spouwmuur te vestigen. Voor de mens is vleermuisverblijf zeer onpraktisch, bijvoorbeeld als je die spouwmuur wilt isoleren.

Een wet is ook een wet als het even niet zo goed uitkomt.
Dat merkte het Ministerie van LNV toen de Raad van State op 21 april 2021 de Gedragsrichtlijn ‘Duurzaam renoveren tot Nul Op de Mater-woningen’ afkeurde.
En dat merkte het bedrijf IsoSun BV uit Best toen GS van de provincie Utrecht op 11 nov 2019 een dwangsom oplegde wegens het overtreden van de Wnb bij een woningisolatieproject in Rhenen. Via de Rechtbank (die GS gelijk gaf) liep dat door naar de Raad van State.
In beide gevallen was de achterliggende logica van de Raad van State dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat aan de eisen van de Wnb voldaan was. Het Bestse bedrijf bijvoorbeeld keek, via een in elk geveldeel geboord klein gat, met een camera in de spouwmuur en liep met de eigenaar een rondje rond het pand. De Raad van State vond dat onvoldoende, omdat je met zo’n camera maar een stukje van de spouw kunt zien, mede omdat er vaak bouwpuin en leidingen lopen, en omdat een dwergvleermuis zo groot is als een lucifersdoosje.
Er was minstens een quick scan nodig (of er kieren en spleten zijn waardoor de beesten naar binnen kunnen) en als die er aanleiding toe gaf, een volledig ecologisch onderzoek. Sinds 2017 bestaat hiervoor een Vleermuisprotocol. Wat kan helpen is bijvoorbeeld een warmtecamera of een batrecorder. Het onderzoek kan dan leiden tot een ontheffingsverzoek bij het bevoegd gezag voor de Wnb, de provincie.

De zaak zelf lag voor de Raad van State duidelijk, GS hadden gelijk – een uitspraak met impact binnen de sector.
De (goed leesbare) uitspraak van de Raad van State is te vinden op https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@138605/202103977-1-r2/ .

Een en ander betekent, dat een huiseigenaar, woningbouwvereniging of isolatiebedrijf die met te weinig aandacht voor vleermuizen spouwmuren isoleert, strafbaar is.

Een vergelijkbare logica geldt overigens voor huismussen en gierzwaluwen, als men iets met dakpannen doet of met zonnepanelen.

Huismus

Gierzwaluw

De Amicus curiae – procedure
Nu snapt de Raad van State zeer wel tot welke praktische problemen haar uitspraak kan leiden.

Een volledig ecologisch onderzoek kan bijvoorbeeld tot twee jaar duren en de kosten kunnen oplopen tot een duizend of zes – bovenop de eigenlijke spouwmuurisolatie die minder dan de helft van dit bedrag kost.

Om een indruk te krijgen van een problematiek en de maatschappelijke gevolgen daarvan kan de Raad van State, buiten de formele processtukken om, sinds 2021  aan ‘meedenkers’ vragen een inbreng te leveren. Dit wordt genoemd de ‘Amicus curiae – procedure’.

In dit specifieke geval heeft de Raad van State acht vragen geformuleerd over onderzoeksmethodes, extra kosten en oplossingsmogelijkheden, en die voorgelegd aan elf specifieke organisaties, en later aan iedere geïnteresseerde. Hierop zijn 20 reacties binnengekomen van natuurlijke personen en 26 reacties van organisaties.
Het gaat om brancheorganisaties uit de isolatiesector, natuurorganisaties, maar bijvoorbeeld ook de Vereniging Eigen Huis, het Ministerie van LNV en de overheidskoepels IPO en VNG (provincies resp. gemeenten).
De vragen en de reacties zijn te vinden op https://www.raadvanstate.nl/contact/meedenkers-vleermuizen-in-spouw/ .

De Amicus curiae-procedure heeft in dit geval het karakter van een juridisch vrijblijvende beschouwing.
Het Raad van State-verhaal begon met een dwangsomprocedure dd 11 nov 2019, en over die concrete handeling werd het oordeel  van de Raad van State gevraagd. De Amicus curiae – procedure is van na die tijd. Daarom geeft de Raad eerst het oordeel in de zaak, en pas daarna de beschouwing.

Open stootvoeg

Het Soorten Management Plan (SMP) en het Pre-SMP
In bijna alle reacties (zegt de Raad van State) komt naar voren dat er sinds 2019 zich inzake vleermuizen en na-isolatie heel veel ontwikkelingen hebben voorgedaan. Men verwijst dan naar de systematiek van het Soorten Management Plan (SMP) en het Pre-SMP. In deze heeft het College van GS van de provincie Utrecht pionierswerk verricht.

Zie https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/natuur/biodiversiteit-stad-en-dorp-bisd/soortenmanagementplan-smp en www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/natuur/biodiversiteit-stad-en-dorp-bisd/pre-soortenmanagementplan-pre-smp .

De kern van de zaak is dat een ecologisch vleermuisonderzoek niet op individuele basis hoeft plaats te vinden, maar ook door een organisatie (bijvoorbeeld een woningbouwvereniging) voor een project, of zelfs door een College van B&W voor een hele gemeente – wat dan kan resulteren in een ontheffing zijdens de provincie voor die hele gemeente.
Voor de inwoners van die gemeente biedt dus een dergelijke aanpak grote voordelen. Het kan per huishouden duizenden euro’s onderzoekskosten schelen en zelfs strafbaarheid vermijden.
Alle reden voor inwoners om er bij de plaatselijke politiek op aan te dringen een dergelijke collectieve aanpak op te starten.

De gemeente moet dan op gebiedsniveau ecologisch onderzoek laten doen en dat moet leiden tot een Soortenmanagement Plan voor dat gebied. GS van Utrecht hebben hiertoe onder andere een Handleiding opgesteld hoe dat moet ( https://www.provincie-utrecht.nl/sites/default/files/2022-04/Handleiding%20Opstellen%20Soortenmanagementplan%20en%20Gebiedsgerichte%20ontheffingsaanvraag%2C%20april%202022.pdf ).
Op genoemde site van de provincie Utrecht staat nadere uitleg om een SMP op te stellen. En kan daar ook vragen stellen.

Het maken van een SMP kost één tot twee jaar en daarna moet het naar de provincie, die dan  voor het onderzochte gebied (dat kan de gemeente zijn) voor 10 jaar ontheffing van de Wnb kan geven.
In die één tot twee jaar kan de gemeente gebruik maken van een pre-SMP, met bijbehorende ontheffing voor twee jaar. Zie ook weer bovenstaande link.

Vleermuisonderzoekers gaan uit van het Vleermuisprotocol van het Netwerk Groene Bureau’s (samen met de Zoogdiervereniging en RVO). Dat wordt regelmatig geüpdated. De laatste versie is dd 2021 (de Raad van State noemde nog de 2017-versie). Het is een techniek die slechts door deskundigen uitgevoerd kan worden. Het protocol, met nadere toelichting, is te vinden op https://www.netwerkgroenebureaus.nl/werken-aan-kwaliteit/vleermuisprotocol .

Faunazorg is bij de provincies ondergebracht in de werkorganisatie Bij12. Die heeft voor allerlei soorten kennisdocumenten opgesteld. Die zijn te vinden op https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/kennisdocumenten-soorten-ontheffingen-wet-natuurbescherming/ . Daar staat er ook een voor de gewone dwergvleermuis. Het blijkt best wel een interessant beestje.
Het Kennisdocument geeft een aantal  aandachtspunten, waaraan gedacht moet worden bij diverse menselijke handelingen. Onderstaand staatje is een deel uit een groter geheel, en wel het deel dat relevant is voor de isolatievraag.

En wat als er mogelijk een vleermuis in je spouw zit en je wilt isoleren?
De dwergvleermuis komt veel voor en de kans, dat er in bepaalde wijken eentje in een spouw zit, is zeker niet nul.

Je mag het beestje naar buiten werken (‘natuurvrij maken’) als aan voorwaarden voldaan is. Bovenstaand staatje geeft er al een paar: bijvoorbeeld timing en alternatieve verblijfplaatsen. Hetgeen betekent dat een isolatiebedrijf en zijn klant(en) een planning moeten maken, en dat gaat niet lukken zonder deskundige kennis (die dus in een SMP kan zitten).

Als aan de voorwaarden voldaan is, mag je de beestjes zachtjes naar buiten masseren. Ze hebben bijvoorbeeld de pest aan licht en tocht (dat kun je in de verblijfplaats organiseren), en er bestaat zoiets als een one way-katteluik voor vleermuizen. Als je denkt dat alle vleermuizen weg zijn, zet je bijvoorbeeld een lamp op de opening. Dit alles hoeft niet vreselijk traumatisch te zijn – in praktijk gebruiken dwergvleermuizen toch al verschillende verblijfplaatsen.

One way-vleermuizenluik

De provincie Utrecht geeft op https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/natuur/biodiversiteit-stad-en-dorp-bisd/natuurvriendelijk-isoleren ook ondersteuning bij voornemens om natuurvriendelijk te isoleren.

Er wordt bijvoorbeeld een publieksfolder aangeboden ( https://www.provincie-utrecht.nl/media/8998 ) die vooral wervende teksten bevat.
In die folder wordt verwezen naar een site van de branche ( https://www.natuurvriendelijkisoleren.nl/ ), waarop je kunt zien welke bedrijven al natuurvriendelijk isoleren, en welke gemeenten al een ontheffing hebben. Op 12 aug 2023 zijn dat alleen nog gemeenten in de provincie Utrecht.
Als Brabantse huiseigenaar heb je al wel de keuze uit een handvol mogelijkheden (waaronder het IsoSun van bij de Raad van State).

Een iets informatievere tekst heet ‘Methodiek natuurvriendelijk isoleren’ en is te vinden op https://www.provincie-utrecht.nl/media/7154 . Die geeft spelregels voor diverse vormen van isolatie, en voor het aanbrengen van zonnepanelen.
Er zijn compensatieverplichtingen, en het liefste ziet men die in de gevel waar de vleermuis toch al zat (grootste kans dat het goed gaat), maar dan in een klein deel waar het isoleren op gecontroleerde wijze achterwege wordt gelaten (met allerlei mitsen en maren).
Men kan een indruk krijgen van de compensatieverplichtingen in onderstaande kopie uit de tekst (let wel dat dit een deel van een groter verhaal is, lees, indien nodig, het hele verhaal)


Een verstandig compromis bij conflicterende goede bedoelingen
Goede bedoelingen op het gebied van klimaat, energie, milieu en biodiversiteit kunnen onderling conflicteren. Er bestaat geen magisch beginsel dat alle goede bedoelingen als vanzelf dezelfde kant op laat wijzen.
In dat soort situaties zijn verstandige compromissen nodig die de conflicten overstijgen.
Het vleermuis – isolatieverhaal is mijns inziens zo’n verstandig cpmpromis.

Update dd 30 aug 2023

Inmiddels heeft het Eindhovense SP-gemeenteraadslid Jannie Visscher vragen gesteld aan B&W over dit onderwerp. ‘Vier keer winst’ zegt ze: de vleermuizen worden beschermd, isolatie kan doorgaan, isolatiebedrijven blijven aan het werk en woningbezitters worden niet op hoge kosten gejaagd. Kort geformuleerd wil Visscher weten of en zo ja, hoe de gemeente een (pre)SMP gaat maken.
De volledige tekst is hieronder te vinden.

Update dd 02 sept 2023

In het op vrijdag 01 sept 2023 uitgebrachte nieuwe bestuursakkoord voor de provincie Noord-Brabant staat een passage (blz 45), waarin expliciet vooruit gelopen wordt op de mogelijkheid o gemeentelijke (Pre-)SMP’s te maken.

Startnotitie Toekomstbestendig Bestuur
We stimuleren dat alle Brabantse gemeenten een gebiedsgerichte ontheffing kunnen krijgen in het kader van de Wet Natuurbescherming voor soortenbescherming (bescherming van kwetsbare planten en dieren). Voorwaarde hiervoor is dat gemeenten een effectief en juridisch houdbaar soortenmanagementplan maken en uitvoeren. We willen dit systeem eenvoudiger en effectiever maken. We bereiken daarmee dat huizen sneller gebouwd, geïsoleerd en gerenoveerd kunnen worden, en dat beschermde dieren en planten in het gebouwde gebied beschermd blijven.

Voyager 1 en 2 in de interstellaire ruimte aangekomen

Close-up van de ringen van Saturnus

Vooraf
Na elke  nieuwe 1000ste bezoeker aan mijn weblog schrijf ik een artikel dat buiten het normale karakter van deze site valt – die vooral over energie- klimaat en milieu gaat binnen een politieke context. Na de 35000ste bezoeker iets over een hobby, de ruimtevaart.
Overigens is ruimtevaart (een heel ruim begrip) om meerdere redenen ook erg politiek. Het is altijd gekoppeld geweest (en nog) aan het militair-industriële complex, aam budgetten maar ook aan grote praktische voordelen, en nu nog meer nu de exploratie van de ruimte steeds verder geprivatiseerd begin te raken.

Vandaag een onschuldig element, de expedities van de (onderlinge identieke) Voyager 1 en 2. Die zijn in 1977 gelanceerd, nr 1 op 05 september en nummer 2 op 20 augustus.
Het 45-jarig jubileum werd herdacht met een groot artikel in de Scientific American (SciAm) van juli 2022 – het blad dat ik, zij het met enige achterstand, gebruik voor mijn algemene wetenschappelijke ontwikkeling. Ergens op fietsvakantie langs Donau en Neckar bracht ik de leesachterstand terug tot een jaar en vandaar een artikel over het 45-jarig jubileum na 46 jaar.

De Voyager

De machines
De grap is dat de twee machines officieel helemaal niet ontworpen zijn om zo lang mee te gaan.

Budgetoverwegingen zijn altijd de belangrijkste stoor-factor geweest in het Voyagerprogramma. Het Congres van de VS gaf geld voor een programma van vier jaar, bedoeld om de planeten Jupiter en Saturnus en hun manen te “doen”. De onderzoekers hadden op meer gehoopt, mede omdat de planeten toevallig gunstig stonden voor een ‘Grand Tour’ die minstens ook langs Uranus en Neptunus zou voeren.
Zo te zien met smaak vertellen oudgedienden van het programma bij het Jet Propulsion Laboratory (JPL, bouwer van de machines) in genoemde SciAm hoe ze de bouw lichtelijk en inofficieel in positieve zin gesaboteerd hadden door onderdelen in te bouwen die beter (en duurder) waren dan voor vier jaar strikt nodig was.

Een andere oorzaak voor de onverwachte levensduur is dat er bijna geen software in de machines zit. Bijna alles is hardware uitgevoerd. Er is een taperecorder met acht sporen, er is 69kilobyte geheugen en de zendsnelheid ter hoogte van Jupiter was 115.000 bits per sec (en die wordt steeds minder). De  zender is 23W, welk gering vermogen gecompenseerd wordt door schotelantennes met een doorsnee van 3,7m. En daarmee is nog steeds contact heen en terug mogelijk.
Voor een beschrijving zie https://en.wikipedia.org/wiki/Voyager_program en https://en.wikipedia.org/wiki/Voyager_1 en https://en.wikipedia.org/wiki/Voyager_2 .
Voor resultaten en verdere informatie zie https://voyager.jpl.nasa.gov/ en, meer specifiek, https://www.jpl.nasa.gov/news/voyager-nasas-longest-lived-mission-logs-45-years-in-space .
Op https://eyes.nasa.gov/apps/orrery/#/sc_voyager_1 een soort real time-dashboard.

In zekere zin zijn de machines tijdcapsules die de techniek van 50 jaar geleden bewaren.

Een van de drie RTG-units aan boord van de Voyager

Het heeft geen zin om ruimtevaartuigen zo ver weg van zonnepanelen te  voorzien. In plaats daarvan halen de Voyagers hun energie uit de warmteontwikkeling van het radioactief verval van Plutonium-238 (een niet-splijtbare vorm van plutonium). De plutoniumbolletjes worden roodgloeiend.
De isotoop heeft een halfwaardetijd van 87,7 jaar. Zie https://rps.nasa.gov/news/48/proud-past-strong-future-rps-at-60/ .
De Voyagers hebben drie zg Radioisotope Thermal Generator (RTG) aan boord, die samen, met behulp van thermokoppels, bij het vertrek 470W aan elektrisch vermogen ontwikkelden, en negen zg Radioisotope Heater Units (RHU) die samen 9W warmtevermogen produceren op plekken waar dat nodig is.
Gaande de reis wordt die productie dus steeds lager. Daarom worden er steeds meer instrumenten uitgezet of wordt hun verwarming uitgezet (waarna sommige instrumenten, merkwaardig genoeg, gewoon bleven werken).

De Grand Tour en de resultaten
Het zonnestelsel is min of meer een platte schijf waarin de planeten hun baantjes draaien.
De Voyager1 heeft de Grand Tour afgemaakt t/m Saturnus en is toen schuin ‘omhoog’ uit de platte schijf gestuurd.
De Voyager2 heeft de Grand Tour afgemaakt t/m Neptunus en is toen schuin ‘omlaag’ uit de platte schijf gestuurd.
De passages hebben duizenden foto’s opgeleverd, waarvan enkele iconisch geworden zijn, en een schat aan niet-visuele informatie. Als entree bij dit artikel een close-up van het ringsysteem van Saturnus, en hieronder een opname van de planeet Jupiter en zijn  maan Io, met een onverwacht kleurrijk oppervlak en (sensatie) actief vulkanisme.
OP de NASA-JPL-sites staan nog meer foto’s.

Van mei 1972 t/m de passage van Neptunus in augustus 1989 heeft de missie $865 miljoen gekost.

Detailopname van de planeet Jupiter

De maan Io vanJupiter en een vulkaanuitbarsting


De ‘Pale blue dot’
Om energie te besparen, en omdat er na Neptunus binnen de levensduur toch niets meer te fotograferen viel, wilde NASA/JPL de camera’s uitzetten. Dat is uiteindelijk  ook gebeurd, maar niet dan nadat de Voyager1 achterstevoren een groepsfoto van het zonnestelsel gemaakt heeft. Dit na een pleidooi van de bekende astronoom Carl Sagan.

Dat werd een mozaiekfoto, waarvan de deel-opname van de aarde, na de nodige beeldbewerking, de iconische ‘Pale blue dot’- foto werd: de aarde vanaf 6,1 miljard kilometer. Zo ver, dat de stip slechts 1/8ste van een beeldpixel was. Verwacht dus geen details, maar de boodschap is dat de aarde heel klein en heel eenzaam is en heel  blauw. De foto toont geen planeet B.

Groepsportret van het zonnestelsel

De Pale blue dot

Zonnestelsel t/m de Kuiper-belt

Waar nog nooit een meetinstrument geweest is
Op een gegeven moment houdt de invloed van de zon op. Maar het vraagt nadere uitleg wat je precies met ‘invloed’ bedoelt.

De invloed via de zwaartekracht houdt in principe nooit op, maar verliest het ergens halverwege de volgende ster (Proxima Centauri) van andere zwaartekrachten. Die zwaartekracht houdt hemellichamen in de Kuiper Belt en de Oort Cloud in, nog steeds, een baan om de zon. Deze invloed wordt hier niet bedoeld.

Wat wel bedoeld wordt is de afgrenzing van het domein van de zonnewind en de bijbehorende magneetvelden enerzijds en de interstellaire ruimte anderzijds. Dat verhaal zit ongeveer als volgt in elkaar, zie volgend plaatje.

18 dec 2018

Als de zon er niet zou zijn, was het hele plaatje interstellaire ruimte (in tekening roodachtig). Daar bestaat een ijl gas en daarin bestaat dus een geluidssnelheid, zijnde ongeveer 100km/s .
Maar de zon is er wel en zendt een zonnewind uit, met aanhangende magneetvelden, die een snelheid heeft van ongeveer 400km/s. De zonnewind beweegt dus supersonisch door het interstellaire ijle gas.
Zonder externe aandrijving kan dat niet zo  blijven. De druk van de zonnewind neemt af met de afstand tot de zon en er komt een moment, dat de zonnewind van super- op subsoon overgaat. In de tekening is dat de termination shock.
De zonnewind beweegt daarna nog verder door (de heliosheath) tot de zonnewind in evenwicht komt met de interstellaire ruimte (de heliopause).
Het hele gebied binnen de heliopause heet de heliosfeer.
Als de zon stil zou staan t.o.v. de omgeving, zouden die gebieden allemaal bolvormig zijn. Maar zon en ruimte hebben een onderlinge snelheid. Het denkt het eenvoudigst als je de zon  in dit plaatje van links naar rechts laat gaan (maar het interstellaire medium andersom maakt niet uit). De heliosfeer wordt daardoor langgerekt.
Hoever de heliopause van de zon af ligt, was tot voor kort meer gok dan wetenschap.

Wat dus gebeurd is, is dat de Voyagers door de heliopause gevlogen zijn (Voyager1 in 2012 en Voyager2 in 2018) en dus, per definitie, nu in het interstellaire medium verblijven. Tenminste, volgens de meeste wetenschappers want er is wat discussie over. Er gebeurde niet precies wat de wankele theorie voorspelde, maar er gebeurde wel duidelijk iets.
Volgens de Voyagers ligt de heliopause op 120 * de afstand aarde-zon (dat heet 1 astronomische Eenheid, AE, 150 miljoen km). Ter vergelijking: de baan van de buitenste grote planeet Neptunus is 30AE.
De afstand tot de dichtstbijzijnde ster is ongeveer 270.000AE.

De Voyagers zijn dus de eerste ruimtevaartuigen, die in functionerende toestand de interstellaire ruimte binnengegaan zijn. De Pioneer 10 en -11 betraden dat gebied ook, maar maar werkten niet meer.
De New Horizons (gelanceerd in 2006) heeft inmiddels foto’s gemaakt van Pluto en zijn maan Charon, en van het object Arrokoth in de Kuiper Belt (bijgenaamd Ultima Thule), en zal vroeg of laat de heliopause ook passeren. Zie ook https://www.bjmgerard.nl/ultima-thule/ en http://pluto.jhuapl.edu/ en https://www.nasa.gov/mission_pages/newhorizons/main/index.html .

De ‘Golden Record’
Na 16700 jaar zal de Voyager1 de dichtstbijzijnde ster Proxima Centauri passeren (nummer 2 3600 jaar later). Tegen die tijd zijn de plutoniumgeneratoren, en daarmee de ruimtevaartuigen, morsdood.
Toch spreken de vaartuigen dan nog, mochten ze een onvermoede alien tegenkomen die slim genoeg is om de bedoeling te snappen. Er is een verguld koperen plaat aan boord zijn (boven rechts), ingepakt in een aluminium beschermhoes (boven links), die codes bevat met kenmerken van het leven op aarde.

Op de cover staat iets wat bedoeld is als gebruiksaanwijzing voor de alien, op de record zelf staan afbeeldingen, stukjes taal van het oude Akkadisch tot het moderne Wu-dialect van het Chinees, en muziek van Bach tot Berry. Elk wat wils.
Wie het precies wil nazoeken, zie https://voyager.jpl.nasa.gov/golden-record/whats-on-the-record/  

Heeft de ouderwetse asfaltcentrale zijn langste tijd gehad?

Gangbare asfaltcentrales
Tot nu toe denkt men algemeen, als het over asfaltcentrales gaat, aan grote, centraal opgestelde inrichtingen.

Bedoeld wordt hier asfalt met bitumen als bindmiddel – bitumen is de zwaarste fractie van aardolie. Het andere asfalt, dat kolenteer bevat (en dat bij vergruizing Teerhouden Asfalt Granulaat oplevert) mag al lang niet meer gebruikt worden wegens zijn hoge gehalte aan Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s). TAG wordt gecomtroleerd verbrand. Zie https://www.bjmgerard.nl/juridisch-gedoe-rond-jansen-recycling-wordt-absurdistische-klucht/ .
Bitumen maakt slechts een klein deel uit van het totale mengsel. Verder zit er steenslag in, vulstoffen van allerlei aard, en een bepaald percentage met lucht gevulde ruimte. De receptuur van asfalt is een vak apart.

Asfalt is in principe een voor 100% te recyclen grondstof. Van dat ideaalbeeld bleef de sector lang weg omdat bitumen goedkoop en voldoende voorradig was.
De oudste asfaltcentrales zijn in principe dan ook primitieve machines. Je zet een grote gasvlam (directe verhitting) op het oude asfalt, dat wordt warm, je mengt dat met nieuwe bitumen en met andere grondstoffen,  en het hete asfalt druipt eruit, een geïsoleerde vrachtauto in.
Bij deze schets moet bedacht worden dat de ene asfaltcentrale de andere niet is.

Dit simpele systeem liep door drie oorzaken tegen zijn grenzen op: milieu, klimaat en grondstoffen.

Met de reductie van het gebruik van fossiele olie neemt ook de beschikbaarheid van bitumen af. Daarnaast zijn ook de beschikbare voorraden zand en grint niet oneindig.
De kringloopgedachte betekende hier dat er een steeds hoger percentage oud asfalt gerecycled moest worden.

Nu bleek dat die recycling tot meer benzeen in de afgassen leidde. Dat blijkt te komen omdat de oude prut dicht op de vlam veel te heet is (benzeenvorming begint pas significant bij 170°C en dicht bij de vlam zit de temperatuur  veel hoger). Bovendien stinken de centrales soms en komen er PAK’s uit. Gelijktijdig werd de Nederlandse benzeennorm in afgassen aangescherpt van 5 naar 1 mg/Nm3 in schoorsteengassen.
Met deze combinatie van milieuproblemen worstelen sommige bedrijven nog steeds.
Voor uitgebreidere beschrijving, zie https://www.bjmgerard.nl/asfaltcentrales-worden-mogelijk-schoner/ .

Tenslotte is er, vanwege de warmteopwekking met fossiele brandstof, een klimaatprobleem. Alle asfaltcentrales vallen onder het Europese ETS (Emission Trade System) en dat kost momenteel rond de €100 per ton CO2 . En dat wordt steeds verder aangescherpt.
Zie https://www.bjmgerard.nl/co2-prijs-onder-het-eu-ets-schiet-door-de-e50-per-ton/ .

Rijkswaterstaat (RWS)
Ondertussen zet RWS (goed voor 90km2 asfalt) flink druk op de sector met het programma ‘Koploperaanpak duurzame wegverharding’, waarmee RWS in 2030 klimaatneutraal en circulair wil zijn.
Ook concreet: er heeft een marktconsultatieprocedure plaatsgevonden waaraan 12 wegenbouwers deelnemen, waarvan er 6 een Milieu kosten Indicator (MKI) ingediend hebben.
De aanbesteding is inmiddels gestart voor één helft van de A2 tussen de knooppunten Oudenrijn en Everdingen, en voor één helft van de A12 tussen aansluiting Nieuwerbrug en knooppunt Oudenrijn. Eind 2024 moet het werk af zijn.
Verder heeft Rijkswaterstaat bij het Nationaal Groeifonds een aanvraag ingediend ad 50 miljoen om, samen met de branche, een eigen emissieloze asfaltcentrale te bouwen. Dd dit artikel is deze subsidie nog niet verstrekt.

De asfaltsector op zoek naar nieuwe wegen (letterlijk en figuurlijk)
Men mag dit alles toch wel een lichte uitdaging voor de sector noemen. Er loopt dan ook veel research in de sector.
In dit artikel worden niet alle ontwikkelingen genoemd.

De literatuur noemt in elk geval drie hoofdrichtingen waarin men het zoekt: de verbetering van het bedrijfsmodel centrale inrichting; decentrale (mobiele) inrichtingen; en bioasfalt.

Het verbeterde centrale bedrijfsmodel

Het centrale bedrijfsmodel kan op twee hoofdlijnen verbeterd worden: met een systeem van indirecte verhitting van het oude asfalt (het granulaat) en met een betere afgasbehandeling. Dat kan natuurlijk ook in combinatie.

Voor een systeem met indirecte verhitting kan het HERA-systeem van KWS Infra model staan. De zwarte trommel met granulaat wordt niet meer met een lompe gasvlam verwarmd, maar indirect via een trommel om de trommel. Zoiets als au bain-marie.
Dat heeft voordelen op alle drie de vlakken: het verwarmt efficienter en bij lagere temperatuur, waardoor er fors op brandstof bespaard wordt; bij die lagere temperatuur komt veel minder benzeen vrij; en het asfalt wordt minder mishandeld, waardoor er netto meer bruikbaar asfalt over blijft. Het scheelt fors de goede kant op.
Voor nadere uitleg zie https://www.bjmgerard.nl/asfaltcentrales-worden-mogelijk-schoner/ of zie het persbericht https://www.volkerwessels.com/nl/nieuws/asfalt-voortaan-schoner-beter-en-goedkoper .
Dd 1 juli 2021 gebruikten slechts 2 van de 29 asfaltcentrales de indirecte techniek. De Vakgroep Bitumineuze Werken (VBW) van Bouwend Nederland beveelt aan dat alles omschakelt op indirect, maar zegt er achteraan dat dat een complete verbouwing van een centrale zou betekenen.
Het onderzoek waarop VBW zijn meningen baseert is te vinden op https://www.bouwendnederland.nl/actueel/nieuws/19495/onderzoek-benzeen-wijst-de-weg-naar-circulaire-asfaltproductie-binnen-uitstootnorm .
Mogelijk zijn sommige van de 27 centrales inmiddels aan dit ombouwtraject begonnen. Dat valt op dit moment niet te controleren.

De betere behandeling van de afgassen (met een koolfilter) verbetert alleen het milieuaspect. Dat is mooi voor de omgeving, maar het doet niets voor materiaalgebruik en klimaat. Het is een end of pipe-oplossing die vooral in combinatie met een bronaanpak zou kunnen werken.

De literatuur levert één melding van op substantiele schaal indirect elektrisch asfalt verhitten, namelijk een door de provincie Gelderland mogelijk gemaakt pilot voor een deel van het onderhoud aan de A348 tussen Arnhem en Dieren. Daarvoor heeft ARP Equipment voor Boskalis de machine Helice gebouwd die elektrisch opgewekte warmte via olie overdraagt op het asfalt ( https://www.arpequipment.nl/nieuws/  en https://www.arpequipment.nl/helice/ ). De capaciteit is 20ton/uur (bij 24/7 bedrijf 175.000 ton/jaar, maar dat is irreëel). De werkwijze is (afgezien van wat waterdamp uit het natte substraat) emissievrij op locatie en bespaart 40% energie. De emissie door de opwekking van de 60% overige stroom wordt niet gemeld.

Het decentrale bedrijfsmodel
Een tweede hoofdrichting is dat het asfalt in situ gerecycled wordt.
Op de afbeelding is KWS bezig in het Friese Ferwert. Er rijdt een Cold Asphalt Recycling Train over de weg, bestaande uit vrachtauto’s die cement en zand strooien, de eigenlijke recyclingsmachine die freest, schuimbitumen toevoegt en mengt, de asfaltspreidmachine die een laag op de ondergrond aanbrengt, en een wals die de vers gespreide laag op de gewenste wijze platrijdt. KWS schrijft er allerlei voordelen aan toe, waaronder een goede kwaliteit asfalt, emissieloosheid op locatie en 50% energiebesparing (alleen het schuimbitumen vraagt om verhitting).

De koudasfalttrein van KWS ( https://www.volkerwessels.com/nl/nieuws/kws-maakt-eerste-meters-met-innovatieve-koud-asfaltrecyclingtrein )

Ook Dura Vermeer onderzoekt de Asphalt Recycling Train. Chris van de Pol heeft er aan de TU Twente zijn bachelor thesis over geschreven ‘ Heating of porous asphalt for in-situ recycling, 11 nov 2019’ ( https://essay.utwente.nl/80291/1/Pol-Chris-van-de.pdf ).
Zijn treintje is niet ‘Cold’ als bij KWS, maar werkt met hete stoom om het oude asfalt los te maken en af te schrapen (70°C0 en om het te verjongen en te spreiden (tot 130°C, hetgeen oververhitte stoom betekent).

Een variant is bijvoorbeeld de opknapbeurt voor de Oude Postbaan in Geleen door wegenbouwbedrijf Kurvers, een demonstratieproject in samenwerking met het Asfalt Kenniscentrum. Ie https://www.cobouw.nl/313723/koude-asfaltrecycling-maakt-hoogwaardig-hergebruik-freesmateriaal-mogelijk , maar dat zit achter de betaalmuur. De bovenlaag is nog klassiek, maar de onderlaag komt uit gebroken en gezeefd freesasfalt uit dezelfde gemeente.
De technologie leverde ten opzichte van een traditionele aanpak een besparing op van 100% op stortkosten, 90% grondstoffen, 60% CO2-uitstoot en 10% op de totale kosten. Die besparing heeft Kurvers niet zelf gemeten, maar heeft hij overgenomen van de fabrikant van de machine KMA 240i, Wirtgen.

Het is interessant om even bij Wirtgen te kijken ( https://www.wirtgen-group.com/ocs/en-us/wirtgen/kma-240i-18863-p/#technologies ).
De constructie is verplaatsbaar naar een locatie nabij het werk aan de weg. Het geheel produceert koud asfalt, waarvan alleen de 2% schuimbitumen in het mengsel  verhit moet zijn geweest (tot 180°C). Het koude asfalt wordt op trucks geladen en op de gebruikelijke wijze uitgereden.
De machine haalt 265 ton/uur.
Emissieloos is het geheel niet, want het draait op een zware dieselmotor en ook de aan- en afrijdende vrachtauto’s en spreidwerktuigen hebben meestal nog een dieselmotor, hoewel ook dat verbetert. Maar de toxische emissies zijn wel een stuk minder en bovendien op locatie tijdelijk.

Lignine-asfalt
Rijkswaterstaat wil niet alleen van emissies af, maar ook van de grondstof bitumen. De rol van bitumen als bindmiddel wordt overgenomen door plantaardige producten. Bijkomend voordeel is dat de plantaardige producten in het asfalt langdurig koolstof uit de atmosfeer houden.

In praktijk is het materiaal lignine (dat is hout minus cellulose en hemicellulose waarna je ongeveer 1/3de overhoudt), zie https://www.bjmgerard.nl/toveren-met-hout/ ). Dat komt in grote hoeveelheden vrij bij bijvoorbeeld de papierproductie en bij bioraffinage. Ondanks de nodige pogingen heeft men tot nu toe nog geen levensvatbare toepassing voor dit materiaal kunnen vinden, hetgeen een Amerikaan tot de verzuchting gebracht heeft ‘You can make everything out of lignine, except money’. Mogelijk verandert dat nu.

(Mixes sugers komen uit de hemicellulose, high purity glucose uit de cellulose)

Het onderzoek naar lignine in asfalt was ondergebracht in het Chaplin-programma (liep van 1 jan 2020-31 aug 2021 o.l.v. prof. Junginger van de Universiteit van Utrecht). Het eindverslag is te downloaden op https://biobaseddelta.nl/focus-themas/projecten/chaplin/ .
Het is voor Nederlandse omstandigheden mogelijk gebleken om max. 50% van nieuw bindmiddel te vervangen door lignine, en daarmee CO2-besparingen van 35-70% voor toplagen en 25-50% voor onderlagen in vergelijking met conventioneel asfalt te behalen. De range in deze getallen hangt ervan af hoe de lignine, voorafgaand aan de bijmenging, geproduceerd wordt.
De milieuwinst in de zin van toxiciteit was er wel, maar was een stuk kleiner. Om ARBO-redenen verdienen toxische emissies meer aandacht (er is alleen gekeken naar formaldehyde en dat bleef binnen de geoorloofde grens). Benzeen lijkt een beheersbaar probleem, maar dat is nog niet goed onderzocht.
Het spul bleek goed verwerkbaar, zolang de temperatuur onder de geadviseerde 150°C bleef – vanaf 170°C verbrandt de lignine.
Het lignine-asfalt gedraagt zich niet significant anders dan bitumenasfalt.
Het bleek onmogelijk om alle bitumen door alleen maar lignine te vervangen, en het bleek ten tijde van de studie wat duurder.

Nader onderzoek is nodig. Er liggen al wel een stel proefvakken.

De vervolgactiviteiten zijn waren tot eind 2023 ondergebracht in de (in Bergen op Zoom gevestigde) stichting Circular Biobased Delta (CBBD). Die houdt er eind 2023 wegens geldgebrek mee op (o.a. omdat de provincie Noord-Brabant stopt met subsidiëren). Inmiddels heeft Rijkswaterstaat de vervolgactiviteiten op het Chaplin-programma overgenomen onder de nieuwe naam CIRCUROAD ( https://circularbiobaseddelta.nl/nieuws/rijkswaterstaat-nieuwe-host-ketensamenwerking-100-fossielvrij-asfalt/ ).

Het vervolg  moet blijken.

De Asfalt Centrale Eindhoven van KWS Infra

De Eindhovense asfaltcentrale ACE van KWS Infra aan het Beatrixkanaal (gebouw ver weg)

Ik heb hierover op deze site al veel geschreven en dat ga ik niet opnieuw doen. Zie https://www.bjmgerard.nl/asfaltcentrales-worden-mogelijk-schoner/ en dan verder terug.

Het is een ouderwetse centrale met een open gasvlam die veel moeite heeft met het zodanig inregelen van deze primitieve opzet dat men binnen de benzeen- en PAK-normen blijft.

De centrale draait veel minder dan fulltime.

ACE valt, als alle asfaltcentrales, onder het Emission Trade System (ETS) van de Europese Unie. Elke geloosde ton CO2 kost het bedrijf momenteel een kleine 100€. De verslaglegging in de Emissieregistratie ( https://www.emissieregistratie.nl/data/bedrijfsrapporten  , zoek op KWS Eindhoven) is zeer onvolledig, maar bedroeg in het laatste gepubliceerde jaar 2005 grofweg 3500 ton.
Onduidelijk is waarom ACE zijn recente cijfers niet aan de Emissieregistratie geeft.

De technische en politieke trends lijken ongunstig voor ACE.
Een emissieloze centrale met de bij ACE bestaande techniek, zoals Rijkswaterstaat (RWS) wil, lijkt onmogelijk. De gemeente zou zich, vanuit haar positie als klant, bij RWS aan kunnen sluiten en op termijn emissieloosheid eisen. Dat zou passen in de klimaatambitie van de gemeente.

Nu zou KWS Infra kunnen besluiten om de ACE technisch op te waarderen tot een verbeterd centraal model (bijvoorbeeld in de geest van Boskalis, indirecte elektrische warmteproductie met warmteoverdracht via olieleidingen). Dat zou een complete verbouwing vragen.
Maar dan rijst de vraag in hoeverre er in de toekomst überhaupt nog vraag is naar centrale locaties. KWS Infra werkt zelf al met een Asphalt Recycle Train.

Tenslotte is de vraag in hoeverre een moeilijk regelbare inrichting met een open gasvlam ligninehoudend asfalt kan verwerken, waarvoor de adviestemperatuur maximaal 150°C is.

Men zou op het idee kunnen komen (maar dat is speculatief) dat KWS Infra geen toekomst ziet voor ACE en zijn tijd wil uitzitten met lapmiddelen om  aan de wet te voldoen.

Ik ben een groot voorstander van de recyclingbusiness en ik vind dat deze steun verdient, ook als het om asfalt gaat. Als er goede argumenten zijn om in Eindhoven, aan de Huiskesstraat, een asfaltcentrale in stand te houden, is dat een belangrijk gegeven.
Maar dan wel een centrale die aan de eisen van nu en straks voldoet – niet alleen op milieugebied, maar ook op het gebied van circulariteit en klimaat.

KWS Infra heeft hier wat uit te leggen.

Hallo bezoeker!

Leuk dat je mijn site bezoekt!
Ik wil op deze site aandacht besteden aan maatschappelijke zaken in het overgangsgebied tussen milieu en duurzaamheid, natuurwetenschappelijke discipline, politiek werk en acties op deze gebieden. Ik heb hierbij voorkeur voor onderwerpen die voor Noord-Brabant van belang zijn. Elders op deze website vind je tot welke concrete lidmaatschappen en maatschappelijke functies dat leidt.
Ik verwelkom iedereen op mijn site die hier ook iets mee wil.

Daarnaast staan er ook persoonlijke accenten tussen de boodschappen.

In de artikelen op deze site kun je zien hoe ik over de dingen denk. Je kunt me ook een vraag stellen (zie de tekst onder de foto).

Om artikelen te vinden werkt de “categorie-knop” het gemakkelijkste. Dat is een  hierarchische rangschikking op (deel)onderwerp.

Bedenk dat bij elk artikel een datum staat. Na artikelen treden ontwikkelingen op die de inhoud van het artikel kunnen ondergraven. Kijk altijd even of er nog een later artikel is.

En wees sowieso sceptisch als iemand iets beweert, zelfs als ik dat ben.

Voor geen enkel artikel op deze site is ChatGPT gebruikt.

Als u mij een vraag wilt stellen die geen betrekking heeft op een concreet artikel (bijvoorbeeld om iets uit te zoeken waar ik nog niet over geschreven heb), wilt u dat dan doen als commentaar bij deze passage?


Bij de RABO-bankdemonstratie dd 16 mei 2023 met Miss Piggy


Bij het Einsteinmonument in Ulm (Einstein is daar geboren). Ik vind het overigens geen mooi monument, maar ik heb grote bewondering voor Einstein..
09 juli 2023

TenneT wil uitgebreid systeem van batterij-opslag

Opslag van elektrische energie bij de windturbines van Greenchoice aan het Hartelkanaal

Het was een klein berichtje in de NRC van 22 juni 2023, dat TenneT tot 2030  9GW aan nieuwe batterijen nodig heeft om het elektriciteitsnet te beheren. De pieken en dalen van de windmolens en de zonneparken moeten geëgaliseerd worden, en de frequentie van 50,0Hz precies bewaakt.
Daar gaat een onlangs verschenen position paper over, dat te vinden is op https://www.tennet.eu/battery-energy-storage-systems-bess (BESS betekent Battery Energy Storage Systems).
TenneT is de beheerder van het Nederlandse hoogspanningsnet (en nog even van een deel van het Duitse).

Een klein beetje over accu’s
Daarover zijn inmiddels boekenkasten volgeschreven, maar nu alleen maar twee dingen die hier nodig zijn. De belangrijkste praktische kengetallen van een accu zijn hoeveel energie erin kan (meestal in kWh of MWh), en hoe snel die energie er in en eruit kan (in kW of eventueel MW). Als je dat per kg accu doet, heet het de energie- resp. vermogensdichtheid.
Het  hoogspanningsnetwerk kent een relatief snelle en wisselende dynamiek (uren of minder). Langdurig veel opslaan omwille van het opslaan zelf doet TenneT niet. Daarom is TenneT vooral geïnteresseerd in het vermogen, en daarom zijn de eisen in GW (zijnde een miljard Watt).

LOLE betekent Loss Of Load Expectation: dat Tennet windmolens en zonneparken moet uitzetten omdat anders het net wordt opgeblazen.


Wat er in dat position paper staat
Er staat nog wel iets meer in dat rapport als alleen die 9GW.

Om de toekomst in te schatten heeft TenneT drie scenario’s gebruikt:

  • KA (KlimaatAmbitie) is ongeveer het Europese Fit for 55 -programma met het daarop gebaseerde beleid van de Nederlandse regering (aannemende dat dat uitgevoerd wordt). De sturing is nationaal en regionaal (RES-sen)
  • ND (Nationale drijfveren) omvat KA, maar voegt daar sterke zelfvoorzienendheidambities aan toe. Er is krachtige nationale sturing
  • IA (Internationale Ambitie) gaat uit van internationale samenwerking en vrije handel, dus im- en export van energie. Dat gaat beter in de vorm van materie (biomassa, gas) dan in de vorm van stroom

Het verhaal van de scenario’s is in eigen recht heel interessant, maar wordt hier niet verder behandeld dan nodig is om bovenstaande figuur te snappen. Wie het lezen wil, kan het vinden op https://www.netbeheernederland.nl/_upload/RadFiles/New/Documents/Netbeheer_NL_Scenarios_IP2024_v1.01_final%20(1).pdf .

In elk van de drie scenario’s wordt de vraag naar en de productie van diverse energiesoorten voor diverse doelbestemmingen geanalyseerd met inherente onzekerheden, en uit  het verschil volgt wat TenneT meent nodig te hebben aan flexibel (vrij inzetbaar) vermogen.

TenneT gaat nu uit van het ND-scenario in 2030 en genoemde 9GW valt terug te vinden in de categorie ‘Batteries (large scale)’ van die kolom. Het doel van het position paper, waarmee dit verhaal begint, is om marktpartijen informatie te geven en warm te maken om op die 9GW in te schrijven. Het verdienmodel is in beginsel simpel: stop elektrische energie in je accu als de stroom goedkoop is, en verkoop hem als de stroom duur is. Dit wel met zo hier en daar wat voorwaarden, want bijvoorbeeld de netcongestie moet erdoor verbeteren en niet verslechteren; men moet snel kunnen handelen; en de accu moet nabij grote producenten of afnemers staan.

Brabant wordt ingeschat op 0,2 tot 1GW grote accu’s.

De andere posten in de kolom zijn overigens ook interessant.

  • Electricity exchange is de uitwisseling van stroom tussen aan elkaar gekoppelde landen
  • DSR (Demand Side Response) betekent vraagverschuiving. Je zet de wasmachine aan als de zon schijnt, en zo ook de diepvries van je koelhuis (een goed koelhuis kan best een tijd zonder stroom)
  • Accu’s zijn er in de smaken EV (Electric Vehicle), huishoudens, genoemde grote accu’s en accu’s bij zonnevelden.
  • Power to Heat slaat op elektrisch geproduceerde warmte voor de industrie of voor de stadsverwarming (warmte- en stroomnetten kunnen worden gekoppeld)
  • Power to Gas slaat op de productie van waterstof of methaan

Accu bij stadion ADO Den Haag

Publiek of privaat?
TenneT spreekt prima de taal van de markt, maar is zelf toch echt een 100% overheid-NV. Dit evenals ondernemingen als Enexis (en andere) die het midden- en laagspanningsnet exploiteren.

De SP heeft voorgesteld ( https://www.bjmgerard.nl/sp-demonstreert-voor-nationalisatie-van-de-energievoorziening/ ) om de energievoorziening weer in publieke handen te nemen. Ik vind de eis te simplistisch geformuleerd en de argumentatie te eenzijdig financieel, maar op hoofdlijnen ben ik het met het standpunt eens. Ik vind dat essentiële publieke functies in publieke handen horen.
Ook bij andere partijen begint het besef door te dringen dat men indertijd met (bijna) zijn allen te enthousiast de energieproductie heeft uitverkocht.

Daarbij heeft de politiek het leidingennetwerk van stroom en gas (en spoorrails) wèl in publieke handen gehouden. Dat was een verstandige second best-keuze.

Niets let de politiek om de opslag-infrastructuur, die zich vanaf binnenkort massaal zal gaan ontplooien, van meet af aan in publieke handen te houden. Waarom moet de staatsonderneming TenneT de markt opzoeken om een voor de staat onmisbare functie aan de particuliere man (of vrouw) te brengen?
Kan de staat altijd nog besluiten of ze de exploitatie in eigen handen wil nemen, of dat ze die wil verpachten.

Milieudefensie Eindhoven heeft zoiets voor de Brainportregio voorgesteld ( https://www.bjmgerard.nl/voorstel-tot-campagne-energieopslag-in-mre-gebied/ ). Het trok in de regio de aandacht en er vinden gesprekken plaats tussen Brainportmensen en Milieudefensie.
Zie ook https://www.bjmgerard.nl/batterijopslag-ja-de-maatschappij-alleen-als-flappentap-nee/ .

–     –    –    –

Het grijze blok is de behuizing van de voormaalige wijkaccu De Keen in Etten-Leus
Zie https://www.bjmgerard.nl/stroomopslagexperimenten-enexis-worden-uitgebreid/ en voor het eindverslag van dit project https://projecten.topsectorenergie.nl/storage/app/uploads/public/5c5/abc/900/5c5abc90006ea711264881.pdf ).
De Elektriciteitswet stond Enexis slechts toe op experimentele basis dit project te runnen. Is een soort marktfundamentalisme.

Rechter verbiedt gifspuiten op lelies

In een vonnis, waarvan de zowel de uitkomst als de overwegingen ruim aandacht verdienen, heeft de Rechtbank Noord-Nederland aan een lelieteler in de gemeente Westerveld verboden gif te spuiten vanwege gevaar voor de gezondheid van omwonenden.
Het (geanonimiseerde) vonnis is te vinden op https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBNNE:2023:2333 .

De situatie
Lelies zijn een veeleisend product. Ze vereisen heel veel gif (elke week spuiten) en ook dan nog mogen lelies in principe niet elk jaar op hetzelfde perceel gekweekt worden.
Er bestaan geen specifieke gewasbeschermingsmiddelen voor lelies, reden waarom cocktails gebruikt worden van stoffen die eigenlijk voor voedselgewassen bedoeld zijn (met name aardappels).
De teler in kwestie bleef geheel binnen de wet. Hij gebruikte door de Ctgb (College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden) toegestane stoffen (waarvan driekwart biologisch), heeft het wettelijk bewijs van vakbekwaamheid, is aangesloten bij het Programma Duurzame Bollenteelt Drenthe, heeft een overeenkomst met de gemeente over een spuitvrije zone en over nadere spuitvoorschriften en komt die beter na dan wettelijk verplicht.
Kortom, de man (of vrouw) valt niets te verwijten behalve dat hij lelieteler is nabij woonbebouwing. De rechter twijfelt dan ook niet aan zijn goede bedoelingen.

En toch ging hij nat met die omwonenden als eisers.

Kort geding-vorm
De teler vond de kort geding-vorm niet op zijn plaats, omdat de bollen al geplant waren en het gifspuiten al begonnen was, en er dus geen spoedeisend belang was. Bovendien zou hij in 2024 geen lelies meer planten. De eisers moesten maar een bodemprocedure volgen.
Maar die bodemprocedure zou jaren duren, zei de rechter, en het gevaar was acuut. Weliswaar zou in een bodemprocedure diepgaander bewijsvoering mogelijk zijn, maar de rechter citeerde hier het voorzorg-advies van de gezondheidsraad dd juni 2020. (zie ook https://www.bjmgerard.nl/sp-stelt-vragen-over-gezondheidsraad-rapport-over-bestrijdingsmiddelen-parkinson-als-beroepsziekte/ ).
De rechter noemde in het vonnis een GGD-advies inzake teler in kwestie dat dat omwonenden  binnen moesten blijven (een aantal uren), de deuren en ramen gesloten moesten blijven en dat men geen was buiten moest laten hangen.


Overige literatuur
De rechter citeerde letterlijk uit de Europese richtlijnen die ten grondslag liggen aan de Nederlandse gifspuitwetgeving.
Verder noemde de rechter rapporten van het RIVM als https://www.rivm.nl/nieuws/beter-beeld-van-blootstelling-omwonenden-aan-bestrijdingsmiddelen dd april 2019 en https://www.rivm.nl/publicaties/gewasbeschermingsmiddelen-en-neurodegeneratieve-ziekten-mogelijkheden-om dd nov 2021 (zie hierover https://www.bjmgerard.nl/gewasbeschermingsmiddelen-en-neurodegeneratieve-ziekten-mogelijkheden-om-de-toelatingsvereisten-te-verbeteren/ ), en het grote Europese SPRINT-onderzoek van Wageningen University and Research (WUR) , algemeen op https://www.wur.nl/nl/show/de-sprint-naar-een-duurzame-toekomst.htm en specifiek in de rechtszaak genoemd https://www.wur.nl/nl/nieuws/170-verschillende-bestrijdingsmiddelen-aangetroffen-in-milieu-dieren-en-mensen-in-nederland.htm .

Zie ook een eerder optreden van de Milieudefensieafdeling Westerveld inzake het nabijgelegen Natura2000-gebied ( https://www.bjmgerard.nl/rechter-inzet-bestrijdings-middelen-zonder-vergunning-wet-natuurbescherming-voortaan-taboe/ )

Rode leliekever

De belangrijkste inhoudelijke overwegingen
Uit bovenstaande literatuur haalde de rechter enkele stellingen:

  • Concentraties van gewasbeschermingsmiddelen worden tot op honderden meters afstand aangetroffen (RIVM rapport 2019), soms gebonden aan grondgebonden deeltjes en stof. Dat raakt dus alle eisers, die vaak op enige tientallen meters van de velden wonen.
  • Binnen Europa troffen we (= SPRINT) 144 soorten residuen van bestrijdingsmiddelen aan in huisstof, waarbij het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat het grootste aandeel had. Ongeveer driekwart van de gevonden middelen zijn toegelaten op de markt, een kwart is verboden
  • Binnen Ctgb vindt in het kader van de toelating van bestrijdingsmiddelen geen onderzoek plaats naar reacties en gevolgen door vermenging (cocktail) van gewasbeschermingsmiddelen (al dan niet in combinatie met bindmiddelen), zoals te doen gebruikelijk bij lelieteelt. Datzelfde geldt vooralsnog voor de Europese toezichthouder (European Food and Safety Authority, EFSA).
  • Er zijn (nog) geen multidisciplinaire wetenschappelijke studies voorhanden om te kunnen uitsluiten dat bepaalde gewasbeschermingsmiddelen (en met name ook cocktails daarvan) onaanvaardbare schadelijke effecten op mensen kunnen hebben.
  • Het RIVM komt tot de conclusie dat de relatie tussen blootstelling aan chemische stoffen, inclusief gewasbeschermingsmiddelen, en neurodegeneratieve aandoeningen plausibel is (RIVM-rapport 2021).
  • In deze procedure staat onbestreden vast, dat er inmiddels substantieel internationaal onderzoek (zowel qua aantal studies als de hoeveelheid landen) voorhanden is, waaruit blijkt dat er een causaal verband bestaat tussen bepaalde gewasbeschermingsmiddelen en bepaalde neurologische aandoeningen (zoals Parkinson, Alzheimer en ALS).

De uitspraak
Al met al vond de rechter het gifspuiten nabij woningen onrechtnatig. Hij snapte het economisch belang van de teler, maar vond de gezondheid belangrijker. De teler moest maar een gewas kiezen dat met niet of minder spuiten gerealiseerd kon worden, ook al bracht dat mogelijk minder op.
Laatste overweging is nog dat de afweging (het blijft een afweging) mogelijk anders had kunnen uitvallen als het niet om de teelt van een siergewas gegaan was, maar om gewassen die voor de voedselzekerheid van belang waren.